cd/dvd recensies

Britten, zijn liederen en Ian Bostridge

JAMES GILCHRIST

Het vocale oeuvre van Britten is vrijwel onlosmakelijk verbonden met één zanger, Peter Pears. Jarenlang waren ze partners zowel in de kunst als in het dagelijks leven. Voor Pears componeerde Britten zijn liederen en opera’s, en met diens stem in zijn hoofd  maakte hij arrangementen van Engelse volksliedjes. Het valt dus niet mee, zeker voor een Engelse tenor, om hier iets nieuws en eigens aan toe te voegen zonder in extremen te vervallen. Daar is Robert Tear kampioen in geweest, maar ook Philip Langridge, Anthony Rolfe-Johnson en John Mark Ainsley konden er wat van.

Ook James Gilchrist is het prototype van een Engelse tenor. Zijn stem is zoetig en een beetje droog, net op de grens tussen een karaktertenor en een lyrico. De medeklinkers worden door hem sterk geprononceerd zonder dat het opdringerig wordt en hij speelt mooi met de tekst. Het past ook bij de liederen. Dat in onverdeeld enthousiast ben over de uitvoering de uitvoering ligt aan Gilchrists lage noten, die klinken iets te baritonaal. Op zich niet erg, maar er ik merk een breuk tussen de twee registers.

Anna Tilbrook is een ‘afwezige’ begeleidster – zij geeft alle ruimte aan de tenor over, maar misschien ligt het aan de opname.

De liederen die LINN (CKD 404) in 2012 heeft opgenomen behelzen tien van Brittens componistenjaren: van 1937 tot 1947. Britten was 24 toen hij de cyclus On this Island componeerde. In 1947 was hij nog steeds een jonge man, maar door wat er in die jaren gebeurde, werd hij ‘vroegoud volwassen’.



THE CANTICLES


The Canticles ontstonden in een periode van meer dan dertig jaar en vormen geen echt geheel, al hebben ze een paar dingen gemeen: het geloof en de (homoseksuele) liefde. Het zijn wondermooie liederen, kleine operaatjes eigenlijk. Of Ian Bostridge het allemaal waar weet te maken? Ooit vond ik van wel. Toen hij pas begon met zingen vond ik zijn stem mooi en zijn dictie en tekstbegrip buitengewoon goed. Daar ben ik nu van teruggekomen. Zijn nadrukkelijke articuleren is meer dan hinderlijk geworden en zijn duidelijk hoorbare genot van eigen stem is buitengewoon irritant. Jammer.

Ook heb ik moeite met de als toegift bedoelde volksliedjes en ook dat ligt aan de zangers. Christopher Maltman is, ondanks zijn mooie stem, te netjes en weinig opwindend, en David Daniels weet niet wat hij zingt.

Ian Bostridge, David Daniels, Christopher Maltman
Timothy Brown (horn), Aline Brewer (harp), Julius Drake (piano)
Virgin Classics 5455252

BOSTRIDGE EN DEATH IN VENICE



En nu ik het toch over Bostridge heb… Op 3 februari 2009 gaf de Brusselse De Munt in het KCG een semi-concertante uitvoering van Brittens Death in Venice. De opera bestaat eigenlijk uit een groot monoloog en de rol van Gustav von Aschenbach is een echte tour de force voor een tenor.

Niet voor Ian Bostridge, want hij zong en speelde voornamelijk … Ian Bostridge. Nergens was er iets van die tweestrijd in zijn hoofd voelbaar. Verward door de hem plotseling overkomen verliefdheid? Welnee, als hij al verliefd mocht zijn dan was het op zichzelf. En daar stond hij dan, een lichtelijk verveelde en blasé ijdeltuit, die maar geïnteresseerd was in zijn eigen mooie zingerij. Hij bestudeerde uitgebreid zijn nagels (beet zelfs er één af, ik zweer het), voor de rest liep hij wat rond met de handen in zijn zakken. Zou hij hebben geweten waar Brittens messcherpe en hartverscheurende zwanenzang over gaat?

Maar de rest van de cast was fantastisch, met de Engelse bariton Andrew Shore voorop. Het was werkelijk fenomenaal hoe hij, met kleine pasjes en gebaartjes, de gestalte kon geven aan zeven verschillende personages en ze bovendien individueel wist te kleuren, knap hoor! Ook het orkest en het koor (dirigent Paul Daniel) waren fabelachtig mooi.




Valentina Levko: Star of the Bolshoi

levko

How is it possible that I have never heard of Valentina Levko before? How could a singer of her calibre remain so unknown? Now that I have listened to the CD box set of her recordings, released by Brilliant Classics, I can only shake my head. Such beauty!

No matter who I asked, nobody had ever heard of Valentina Levko (1926). If it weren’t for the recordings, YouTube videos and reviews, you would almost doubt whether she even existed at all. Fortunately, there is now a CD box; 11 CDs packed into one simple box.

As a Russian, Levko was mainly cast in the Russian standard repertoire at the Bolshoi Theatre. But she had so much more to offer! At her ‘own’ concerts, she sang the entire ‘world literature’ of music: operas, but also songs, old music, folk music and popular songs. And all that usually in the original language.

“I prefer to sing Bach”, she is reported to have said. And Bach is certainly not lacking here: her “Erbarme dich” is accompanied by Mark Lubotsky on the violin in an unprecedented way. Old-fashioned? Yes, it is. So what?



She was an opera singer and that can really be heard, especially in a very heavy Schubert. But it has its merits, because even nostalgia is not what it used to be.

She is at her best as Dalila and Carmen, but the Spanish songs also suit her well. However, what struck me most was “O Mensch, gib acht”, from Mahler’s third symphony, in Russian. It was recorded in 1961, conducted by Kirill Kondrashin.

Levko as Dalila:


But that this mezzo was and is a Russian, is beyond dispute. Seven of the eleven CDs therefore contain the Russian repertoire: Russian opera arias, songs by Tchaikowski and twentieth-century Russian songs. You should not take the latter too literally; because, except for Prokofiev, the songs almost all sound like ordinary Russian songs. Very melodious, with a (for those who understand the lyrics) high “Soviet content”. I myself have nothing against it, I just like them.

Her way of singing is very subdued and she lacks the ugly breast tones that mar many a Slavic mezzo. Her interpretations are subdued, graceful and very moving. At times, she even reminds me of Fiorenza Cossotto.

As Mistress Quickly:


She is also irresistible in Russian folk songs. It is amazing how she  shakes off her classical training here and in all simplicity manages to move us. She sings the old romance “The Old Lemon Tree”, as the Russians say, “dusjostjipatjelno”, soul-searching – it will bring tears to your eyes.


In addition to studio recordings, there are also live recordings, e.g. from DRA (Deutsches Rundfunkarchiv). Among them is a cycle by Sviridov that I do not know, to the texts of Avetik Isaakyan, it is fascinating.


Valentina Levko sings Lyubasha’s aria from act II of “Tsar’s Bride” by Nicolai Rimsky-Korsakov

I also find the way she performs Marfa’s aria from Khovavnshchina by Mussorgsky incredibly beautiful. Very visionary and the threat is palpable. The sound is a little dull and poor, but you will soon forget that, thanks to the phenominally playing Radio-Sinfonie-Orchester Berlin, conducted by Kurt Masur. Marfa’s Prophecy’ was recorded in 1976, together with Ratmir’s aria from Ruslan and Ludmilla (Glinka).

Marfa: studio recording from 1974:



I am going to cherish this box as a great treasure.

Gerald Finley excelleert in Owen Wingrave

Tekst: Peter Franken

Owen Wingrave (TV Movie 2001) - IMDb

Benjamin Britten was een overtuigd pacifist en zijn voorlaatste opera Owen Wingrave uit 1970 is een indrukwekkend pleidooi voor deze levenskeuze. Het werk werd indertijd uitgebracht als televisiefilm en die opzet werd in 2001 herhaald in een film met Gerald Finley in de titelrol, op dvd verschenen bij Arthaus (100373).

Wingrave is de enig overgebleven mannelijke erfgenaam van een ‘soldatengeslacht’ dat zich erop beroept al voor god en vaderland te hebben gestreden sinds de middeleeuwen. Owens vader is gesneuveld bij El Alamein, de verloofde van zijn tante en de vader van zijn eigen verloofde Kate zijn eveneens omgekomen in een van de vele oorlogen die Engeland heeft gevoerd in alle uithoeken van de wereld. Zowel de mannen als hun vrouwen zien dit als een keuze: sneuvelen voor het god gegeven recht om over de wereld te heersen is een plicht en een eer.

Owen is in 1958 op de militaire academie beland en begint te twijfelen aan zijn lotsbestemming. Opgeleid worden om leiding te geven aan destructieve activiteiten vervult hem steeds meer met weerzin. Als zijn vriend Lechmere het hele oorlogsgebeuren loopt op te hemelen waarin de vijand moet worden verpletterd, herinnert hij hem eraan dat wijzelf ook de vijand zijn.

Als Owen zijn besluit kenbaar maakt bij Spencer Coyle, de hoofddocent van het officiersklasje waarin hij sinds een paar maanden het vak leert, stuit dat op onbegrip en verontwaardiging. Maar die storm zinkt in het niet vergeleken met de orkaan die hem te wachten staat in het voorvaderlijk landhuis Paramore waar hij wordt ontboden door zijn tante, een ijzer vretende furie. Daar wonen ook moeder en dochter Julian, een oorlogsweduwe die haar kind in relatieve armoede heeft grootgebracht en nu al haar hoop heeft gevestigd op het voorgenomen huwelijk van dochter Kate met haar jeugdvriendje Owen om eindelijk uit de geldzorgen te raken.

Het hele huis hangt vol portretten van strijdende en gesneuvelde voorouders waaronder degene die zijn zoon, een kind nog, heeft doodgeslagen toen hij had gezien dat die weigerde te vechten met een speelkameraadje. De man was op onverklaarbare wijze zelf ook overleden, was dood aangetroffen in het kamertje waar hij zijn kind had bestraft. Sindsdien is die kamer niet pluis, het spookt er, de geesten van die twee waren er rond.

Owens grootvader gaat door het lint als hij hoort wat zijn kleinzoon zich in zijn hoofd heeft gehaald maar vooral dat hij de eer van dit grote soldatengeslacht bij de vuilnisbak wil zetten. Gevolg is dat Owen wordt onterfd en Kate zich ter plekke in de armen van Lechmere stort, niet rijk maar wel een echte man die haar een eerbaar bestaan als officiersvrouw kan bieden.

Uiteraard is dat emotionele chantage maar Owen geeft geen krimp. Als ze hem later uitmaakt voor lafaard omdat hij niet in de ‘spookkamer’ durft te slapen, geeft hij toe. Hij heeft zijn pleit immers beslecht en impliciet ook afgerekend met de loodzware druk van zijn voorgeslacht. Kate doet de deur achter hem op slot maar als ze spijt krijgt en die na een tijdje weer opent blijkt Owen te zijn gestorven. De strijd die je als pacifist voert tegen het militaristische gewoonte-gelijk is nooit gestreden en kan niet door een enkel individu gewonnen worden.

De film is opgenomen op verschillende locaties. We zien het officiersklasje, een paar oorlogsmonumenten in Londen en het landhuis Paramore van binnen en buiten. De zangers zijn vooral acteurs, meestentijds horen we hen wel maar zien we hen niet zingen. Elke interne monoloog komt zodoende zeer natuurlijk over. Het huis vol met portretten, waaronder ook die van de kolonel en zijn zoontje, dragen bij aan verstikkende sfeer waarin Owen zijn strijd moet voeren.

Finley geeft een uitstekende vertolking van de titelheld en Josephine Barstow leeft zich geweldig uit in de rol van de in haar eigen gelijk vastgeroeste tante. Bij Kate en haar moeder kan je nog in aanmerking nemen dat ze een financieel voordelig huwelijk aan zich zien ontglippen maar tante heeft alleen maar oog voor de militaire eer. Een Wingrave dient te sneuvelen en in het gunstigste geval overleeft hij een leven vol gevaar. In dat opzicht is ze bijna nog strijdbaarder dan haar vader, Sir Philip Wingrave, tamelijk voorspelbaar vertolkt door Martyn Hill. Die heeft nog prachtige herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog, zo blijkt als hij vol enthousiasme spreekt over de keer dat hij in 1915 zijn troepen aanvoerde in een grote aanval. Hij heeft het in elk geval overleefd, de meeste anderen niet.

Toevallig had ik recent de mooi ingehouden film  ‘1917’ gezien over een incident dat weergaloos wordt verfilm in een doorlopend shot en waarin de waanzin van de loopgravenoorlog zonder enig commentaar in beeld wordt gebracht. Zodoende kon ik om die karikaturale oude Wingrave eigenlijk alleen maar glimlachen, typisch een voorbeeld van ‘the monocled idiot’ waarvan er in de Vlaamse modder zoveel rondstruinden.

Coyle, vertolkt door Peter Savidge, keurt Owens keuze af maar kan nog wel waardering opbrengen voor zijn strijdbaarheid. Zijn vrouw vindt het allemaal heel vreselijk en zou willen dat ze nooit naar Paramore waren gekomen om te assisteren bij het klein krijgen van die weerbarstige Owen. Anne Dawson ziet al haar mans pupillen als ware het (tijdelijk) haar zonen maar moet er stiekem niet aan denken dat een echte zoon naar het slagveld gestuurd zou worden.

Charlotte Hellekant laat als Kate haar verloofde en jeugdvriendje Owen vallen als een baksteen als morele pressie niet helpt. Haar opportunistische toenadering tot de gretige Lechmere is schrijnend om te zien. Owen weet zich nu alleen, letterlijk weggezet als afvallige door zijn tante. Alles is hij kwijt en in een futiele poging tot rehabilitatie laat hij het leven. Een pacifist is geen lafaard, zo stelt hij. Maar de pressie kan hen wel teveel worden.

Dit is een prachtige opera met een indrukwekkende inhoud. De verfilming geeft een extra dimensie aan het geheel waardoor je er volledig door gegrepen wordt.

Kent Nagano geeft leiding aan het Deutsches Symphonie-Orchester Berlin.

Die Liebe der Danae in Berlijn

Tekst: Peter Franken

In 1920 stuurde Hugo von Hofmannsthal een uitgewerkt scenario naar de componist met de titel ‘Danae oder die Vernunftheirat’. Ondanks dat Strauss zich hierover zeer lovend uitliet, bleef Danae lange tijd liggen.

Na de dood van Von Hofmannsthal in 1929 moest Strauss op zoek naar een andere librettist. Op aangeven van Stefan Zweig kwam hij terecht bij Joseph Gregor. Die kon echter niet in de schaduw staan van Von Hofmannsthal en Strauss was dan ook allerminst tevreden over de samenwerking. De nieuwe librettist bewerkte het scenario van Danae ingrijpend, waarna Strauss in 1937 met componeren begon. Op 28 juni 1940 werd de compositorische arbeid aan Danae beëindigd. Vervolgens bleef het werk liggen, naar verluidt omdat Strauss het pas geruime tijd na het einde van de oorlog opgevoerd wilde hebben.

De opera is een heitere Mythologie en combineert twee thema’s: het Midasverhaal en de Danae-mythe, waarin Jupiter, altijd op vrijersvoeten, Danae bezoekt in de vorm van een gouden regen en haar bezwangert, waarna Perseus geboren wordt. Goud is in deze synthese van mythen het leidmotief. De muziek laat zich beluisteren als een ware anthologie van straussiaanse thema’s, voor ingewijden een feest van herkenning. Het is zeker niet één van de meest toegankelijke werken, maar dat geldt bijvoorbeeld evenzo voor Die Frau ohne Schatten.

Jupiter is in de operaversie van de mythe al wel aan Danae verschenen, maar heeft haar nog niet zwanger gemaakt. Om zijn jaloerse vrouw Juno te slim af te zijn, stuurt hij Midas op Danae af om in zijn plaats met haar te huwen. Later zullen beide heren dan van plaats wisselen. Dat wil zeggen: Midas gaat weer naar huis en Jupiter blijft bij Danae.

Midas staat bij Jupiter in het krijt vanwege de hem verschafte gave om zaken in goud te kunnen laten veranderen. Om die reden is Midas voor de vader van Danae, de berooide koning Pollux, een ideale huwelijkskandidaat. Hij heeft zelfs vier neven, collega-koningen, naar Midas gestuurd met een portret van Danae om hem over te halen naar haar hand te dingen. In dat opzicht lijkt het verhaal een beetje op dat van Arabella.

Uiteindelijk verraadt Midas alles, niet in staat om zich beheersen omdat hij zelf voor Danae is gevallen. Uit wraak verandert Jupiter Midas’ gave zodanig dat nu álles wat hij aanraakt in goud verandert, dus ook Danae. Maar na enig soulsearching verzacht Jupiter zijn wraak door Danae weer tot leven te wekken en weg te laten gaan met Midas, die hij heeft terug veranderd in een berooide ezeldrijver.

Jupiter probeert Danae daarna nog een keer voor zich te winnen, maar haar liefde voor Midas is sterker dan haar liefde voor rijkdom. Een romantisch slot derhalve.

De opkomst van de vier neven met hun echtgenotes zorgt in de eerste akte voor de nodige opwinding. De vier koninginnen Semele, Europa, Alkmene en Leda vormen een hilarisch stel. Alle vier hebben ze een liefdesaffaire met Jupiter gehad en ze doorzien hem dan ook onmiddellijk en maken tijdens het verdere verloop van de handeling voortdurend gebruik van zijn nabijheid om te proberen hem tot een nieuw avontuurtje te verleiden. Zelfs in de derde akte laten ze hem niet met rust, reizen hem na als hij op zoek gaat naar Danae.

Danae heeft een prachtige lange solo, waarin ze haar goudenregendroom bezingt voor haar dienares Xanthe. Bij vlagen is deze scène een soort Zdenka-Arabella-duet van twee gelijkwaardige sopranen.

De rol van Midas is geschreven voor tenor en klinkt een stuk minder onvriendelijk voor de zanger dan veel andere muziek die Strauss voor dit stemtype heeft geschreven. In de dialoog met zijn tegenstrever Jupiter kan hij zich goed weren, maar de eer gaat toch naar de bariton, net als zo vaak bij Verdi het geval is..



In 2011 was ik bij de première van een nieuwe productie van dit werk in de DOB. Deze kwam voor rekening van toenmalig intendant Kirsten Harms die zoals te verwachten Manuela Uhl in de titelrol had gecast. Een opname van de voorstelling is door

Opvallend detail in het toneelbeeld is de vleugel die omgekeerd aan het plafond hangt. Die is opgehesen tijdens het pandemonium waarin de schuldeisers alles proberen mee te nemen dat enige waarde lijkt te hebben. Die vleugel toont de volledige ontreddering van het hof van Pollux. Harms volgt het libretto vrij nauwgezet, er is in elk geval veel goud te zien, met name in de gewaden van Danae en Midas.

Verder is de kostumering vooral eigentijds waarbij de vier koninginnen getoond worden als barbiepoppen in witte cocktailjurken en met hoog opgestoken platinablonde haren. De avonturen die zij elk met Jupiter hebben beleefd liggen al enige tijd achter hen maar zijn nog springlevend in hun herinnering. Hoe geweldig was het niet toen hij hen bezocht in de gedaante van een wolk (Semele), een stier (Europa), een zwaan (Leda) of gewoon als hun echtgenoot.

Dat laatste was het geval bij de zwangere Alkmene die door Jupiter opnieuw bezwangerd werd zodat ze gelijktijdig twee zonen baarde met verschillende vaders. Stuk voor stuk zijn dit verhalen die in de mythologie geheel op zichzelf staan en gecombineerd met de mythes van Midas en Danae lopen er dus in totaal zes door elkaar. In comic book termen zou je kunnen spreken van de ultieme cross over. 

Manuela Uhl is een prachtige Danae, een wendbare sopraan met een fraai timbre en een plaatje om naar te kijken. Matthias Klink weet de rol van Midas een grote emotionele lading te geven gepaard aan sterke zang. Mark Delavan overtuigt als manipulerende oppergod die echter niet goed opgewassen is tegen het opdringerige gedrag van zijn vier exen en duidelijk de hulp van Merkur, mooie kleine rol van Thomas Blondelle, nodig heeft om de schade van zijn optreden te beperken.

Andrew Litton heeft de muzikale leiding. Deze opera is niet vaak ergens te zien en alleen al daarom voorziet deze opname voor Straussianen in een behoefte.

Mathis der Maler uit Wenen eindelijk op BluRay uitgebracht

Tekst: Peter Franken

Met een lange vertraging is er door Naxos in 2021 een opname van Mathis der Maler in Wenen op BluRay uitgebracht en de productie van Keith Warner uit 2012 is het wachten meer dan waard geweest. Warner omschrijft zichzelf als een ‘dyed in the wool’ atheist en beziet de religieuze component van de opera vooral door een antropologische bril. Als zaken zoals devotie rond de gekruisigde christus en heiligenverering voor zoveel mensen een belangrijke rol in hun leven spelen, dan is het zaak daar serieus naar te kijken. Ik kan het daar alleen maar van harte mee eens zijn, past volledig in mijn eigen beleving van dat merkwaardige verschijnsel religie.

Het personage Mathis uit de titel is losjes gebaseerd op de schilder Matthias Grünewald, die vooral bekend is geworden van zijn altaarstuk voor het klooster van Isenheim. Dit drieluik toont de ‘verzoeking van de heilige Antonius’. Vermoedelijk heeft Grünewald hieraan gewerkt in de ongeveer vijf jaar die direct aan het begin van de door Luther geïnitieerde Reformatie (1517) voorafgingen. Grünewald was in dienst van de aartsbisschop van Mainz en werd naar verluidt door hem ontslagen wegens reformatorische sympathieën.

Tegen de achtergrond van de worsteling van de lutheranen om hun nog wankele beweging te versterken ten koste van de Rooms-Katholieke Kerk en de boerenopstanden die zich als een olievlek over de Duitse vorstendommen verspreidden, speelt zich de artistieke crisis af waarmee de titelfiguur te kampen heeft. Kan Mathis als kunstenaar simpelweg volstaan met zijn roeping volgen, in zijn geval schilderen, of heeft hij hogere verplichtingen aan de maatschappij? Hierin spiegelt zich Hindemiths eigen dilemma: wat kan ik als componist anno 1938 doen in het aanschijn van een wereld vol geweld en onrecht?

Het Isenheim altaar is een fenomeen in de kerkelijke kunstgeschiedenis, thans te bewonderen in Colmar na net zo vaak van land te zijn gewisseld als de stad zelf. Wat permanent getoond wordt is het primaire beeld, een afbeelding van christus aan het kruis geflankeerd door de heiligen Sebastiaan en Antonius. Door achtereenvolgens tweemaal panelen open te klappen worden het secundaire en tertiaire beeld zichtbaar. Die christus aan het kruis is door Warner als het ware uit het tafereel gehaald en als pars pro toto in de vorm van een gigantisch beeld op het toneel geplaatst. Het doet denken aan die enorme reclining Buddha’s die je in Myanmar aantreft.

Het beeld beheerst het volledige toneel maar doordat dit kan draaien kijken we soms tegen de achterkant aan waardoor het gedeeltelijk uit het zicht verdwijnt. Ook selectieve belichting bewijst in dit opzicht goede diensten in sommige scènes.

Mathis’ atelier oogt als een puinhoop waarin zich in de schaduw van het grote beeld de eerste scène afspeelt: Mathis biedt de opstandelingenleider Schwalb hulp om te ontsnappen aan zijn achtervolgers. Het hof van kardinaal Albrecht zit aan de ander kant van het draaitoneel en oogt heel wat beter. Mooie scène tussen Roomsen en Lutheranen met als apotheose de boekverbranding waarvan de Lutheranen zeggen dat het slechts papier is dat wordt vernietigd, de ideeën leven voort.

Mathis sluit zich aan bij de opstandige boeren maar is daar zoals verwacht niet op zijn plaats. Het blinde geweld vervult hem met afschuw. In een andere verhaallijn proberen de Lutheranen Albrecht aan Ursula te koppelen, de dochter van de rijke Lutherse burger Riedinger. Dat lukt niet, hij blijft trouw aan ‘zijn’ kerk maar trekt zich terug in een leven als kluizenaar.

Mathis vraagt zich af wat er geworden is van de schilder die het altaarstuk van Isenheim heeft gemaakt. In een visioen ondergaat hij verschillende verzoekingen, alsof hij de plaats heeft ingenomen van de heilige Antonius uit zijn eigen altaarstuk. Nadat hij op die wijze is geconfronteerd met weelde, roem, kennis en sensuele genoegens, verschijnt Albrecht, die hem zegt: ‘Ga heen en schilder.’ Eenmaal ontwaakt staat Albrecht in werkelijkheid bij hem en biedt Mathis verblijf in zijn woning aan. Deze weigert dit. Hij voorvoelt zijn naderende einde, neemt symbolisch afscheid van alle wereldlijke geneugten en vertrekt om zijn laatste dagen in eenzaamheid door te kunnen brengen.

Ursula gaat na de afwijzing door Albrecht op zoek naar haar oude liefde Mathis en komt in zijn visioen terug als bedelaar, hoer en martelaar. Dat maakt Ursula tot een belangrijke rol en de door mij zeer bewonderde Manuela Uhl stelt niet teleur met een ronduit schitterende vertolking van dit beproefde personage. Uhl heeft een prachtige heldere stem met een mooi herkenbaar timbre, zoiets als Cheryl Studer vroeger. Alleen al haar aanwezigheid is voldoende reden deze opname te bekijken.

Wolfgang Koch is een uitstekende Mathis maar ik vind zijn voorkomen te weinig artistiek, nauwelijks te onderscheiden van de leider van de opstandige boeren Schwalb, gezongen door de tenor Raymond Very.

Tenor Kurt Streit neemt kardinaal Albrecht voor zijn rekening. Hij heeft niet echt de uitstraling van een kerkvorst en het lamenteren over geldgebrek, vooral nu die lastige Luther het verkopen van aflaten aan de kaak heeft gesteld, bevestigt dit beeld. Streit zingt op zich goed maar mist allure, klinkt teveel als een straatvechter.

In historisch opzicht is kardinaal Albrecht von Brandenburg het meest interessante personage. Op jeugdige leeftijd wist hij voor veel geld en dankzij enorme politiek patronage het ambt van aartsbisschop van Mainz te verwerven. Om hem tegemoet te komen kreeg hij van de paus wel ruime rechten tot het verkopen van aflaten maar niettemin zat hij van meet af aan diep in de schulden. De gedachte hem voor het Lutheranisme te strikken, een geloofsrichting waar hij zeker niet afwijzend tegenover stond, door hem te laten trouwen met een rijke burger komt dus niet uit de lucht vallen. Het zou maar zo kunnen dat men dit inderdaad heeft geprobeerd.

Het is een prachtige voorstelling, deze Mathis uit Wenen, echt een aanwinst. Over de gehele linie vocaal van hoog niveau, solisten, het Slovaaks Philharmonisch koor en de Wiener Symphoniker. En prachtig om te zien.

De muzikale leiding is in handen van Bertrand de Billy. 

Foto’s: © Werner Kmetitsch

Generazione dell’80: Riccardo Zandonai, Ildebrando Pizzetti and Arrigo Boito in a couple of live recordings

francesca-zandonai
Riccardo Zandonai


Riccardo Zandonai was once considered Puccini’s successor. He was a pupil of Mascagni and he is perhaps the last of the verists. He wrote about thirteen operas, of which actually only Conchita (1911), Francesca da Rimini (1914) and Giulietta e Romeo (1921) were ever really successful. Nowadays, they are seldom performed and the average opera lover gets no further than Francesca da Rimini. A pity, because his operas are a pure pleasure to listen to.

Romeo Zandonai



Giulietta e Romeo
(GOP 66352) was recorded in Milan in 1955. The main roles are sung by Annamaria Rovere, a fine soprano with a voice typical for the time, and Angelo Lo Forese, who irritates me slightly. Fantastic, however, is Renato Capecchi as Tebaldo.

https://images-na.ssl-images-amazon.com/images/I/81KTzkL3PhL._SL1000_.jpg

Il Bacio (GOP 66351) had its very first performance in 1954 in Milan (Zandonai had died in 1944, leaving the opera unfinished). Fortunately for us, the performance was recorded by RAI and put on CD. The publisher apologises for the absence of the libretto, but there is no synopsis either, so one can only guess at the opera’s content. No problem, the music is captivating enough, and it is beautifully sung by, among others, Lina Pagliughi in the role of Mirta.


https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/3/37/Ildebrando_Pizzetti_%28before_1968%29_-_Archivio_Storico_Ricordi_FOTO002672_%28cropped%29.jpg/640px-Ildebrando_Pizzetti_%28before_1968%29_-_Archivio_Storico_Ricordi_FOTO002672_%28cropped%29.jpg
Ildebrando Pizzetti


Ildebrando Pizzetti belonged – along with, among others, Respighi, Zandonai, Alfano and Malipiero – to the so-called ‘Generazione dell’80’, a group of Italian composers born around 1880. Once a pupil of Puccini, he turned against his teacher at the age of 30 and developed a ‘neo-classical’ style of composition. His main sources of inspiration were Gregorian chant and Italian Renaissance polyphony.

pizzetti-debora



Debora e Jaele (a.o. GOP 66354), composed in 1921, is loosely based on the biblical story about the prophetess Debora and the struggle of the Israelites against the Canaanites and their army commander, Sisera. Unlike in the Bible, Jaele falls in love with her enemy and kills him to save him from being lynched by the angry mob. Under the direction of Gianandrea Gavazzeni, a splendid performance of this special work was given in Milan in 1952, with Clara Petrella as Jaele, Gino Penno as Sisera and Cloe Elmo as Debora.

https://lastfm.freetls.fastly.net/i/u/770x0/38466e9191554eb1aeacf53d49345c21.jpg
Arrigo Boito


Arrigo Boito worked on Nerone for almost 60 years, but when he died in 1918, the opera was still unfinished. After the composer’s death, the manuscript was found by Toscanini, who completed the score and conducted a successful premiere of the opera in 1924.

https://d1iiivw74516uk.cloudfront.net/eyJidWNrZXQiOiJwcmVzdG8tY292ZXItaW1hZ2VzIiwia2V5IjoiNzk4OTUxMC4xLmpwZyIsImVkaXRzIjp7InJlc2l6ZSI6eyJ3aWR0aCI6OTAwfSwianBlZyI6eyJxdWFsaXR5Ijo2NX0sInRvRm9ybWF0IjoianBlZyJ9LCJ0aW1lc3RhbXAiOjE0OTM2NTYwMzR9



Nerone is still rarely performed and there are very few recordings. Until recently I knew of only one, on Hungaroton, but that was, despite two good female roles (Ilona Tokody and Klára Tákacs) only mediocre, so the release by Bongiovanni (GB 2388/89-2) is more than welcome. It is a live recording from Turin 1975, and I am very enthusiastic about the performance.

Gianandrea Gavazzeni conducts a truly phenomenal cast including Bruno Prevedi (where can we find more tenors like him?) as Nerone and Ilva Ligabue as Asteria. The intense contribution of the latter alone makes it an absolute must for opera lovers.

Gruberova schitterde in Roberto Devereux

Tekst: Peter Franken

Op 18 oktober kwam plotseling het bericht dat Edita Gruberova was overleden. De meeste operaliefhebbers zullen wel een bepaalde herinnering hebben aan deze fantastische belcanto sopraan en ik vorm daarop geen uitzondering.

Tegen het einde van de vorige eeuw voegde Gruberova de rol van Elisabeth I toe aan haar repertoire, aanvankelijk in concertante uitvoeringen maar in december 2000 vond in Staatsoper Wien de première plaats van een nieuwe productie van Roberto Devereux in de regie van Silviu Purcarete met de stersopraan als Elisabetta. Ik had een kaartje voor een voorstelling in de eerste week van 2001 maar moest de reis annuleren wegens ziekte. Zodoende duurde het tot najaar 2006 voor ik Gruberova alsnog in Wenen kon meemaken, de enige keer dat mij dat vergund is gebleven. Het was een gedenkwaardige avond, mede door mooi weerwerk van Joseph Calleja in de titelrol.

Inmiddels had ook München dit werk geprogrammeerd, een productie van Christof Loy en ook daar was Gruberova natuurlijk van de partij. Van een voorstelling in 2005 is een opname gemaakt die door DG is uitgebracht op dvd zodat deze glansrol uit het latere gedeelte van de carrière van de belcantoster voor het nageslacht bewaard is gebleven.

Gruberova liep toen al tegen de zestig wat haar als vanzelf een mooie typecast maakte voor de Engelse vorstin op leeftijd die in Roberto Devereux centraal staat. Het libretto maakt losjes gebruik van de historische gebeurtenissen rond het einde van de zestiende eeuw, toen Devereux, Earl of Essex, een staatsgreep ondernam nadat hij bij Elisabeth in ongenade was gevallen. Aangezien Essex een van haar jonge favorieten was geweest, ontstond ruimte voor een liefdesgeschiedenis.

De inmiddels al bijna zeventig jaar oude Elisabeth wordt in de opera neergezet als een jaloerse verliefde vrouw die onbeantwoorde liefde verwart met landverraad. Doordat Roberto niet zwicht voor haar emotionele chantage tekent hij zijn eigen doodvonnis.

De historische Elisabeth was naar verluidt een wispelturige vrouw die permanent jongleerde met de mannen om haar heen om zodoende de touwtjes in handen te houden. Ook stond ze bekend om een bijna pathologische jaloezie jegens iedereen die ze als rivale beschouwde. Met die gedachte in het achterhoofd is het gedrag van de vorstin in deze opera beter te duiden.

Loy brengt het werk als kameropera in een moderne setting. Vrouwen in mantelpak, mannen in office suits, exemplaren van tabloid The Sun met paginagroot ‘The seducer returns’. Alleen in de laatste scène verschijnt Elisabeth in een lange zwarte jurk, alsof ze al in rouw is. Hoewel Roberto zeer veel jonger is dan zijzelf, in werkelijkheid scheelden die twee meer dan 30 jaar, gedraagt Elisabeth zich als een vrouw die na jaren haar minnaar weer terug ziet.

Het komt wat ongeloofwaardig over maar wellicht had de Earl of Essex haar ook wel een beetje in de waan gelaten dat de liefde wederzijds was om zodoende in de gunst te blijven. Inmiddels is deze jongeman ziek van het feit dat zijn geliefde Sara in zijn afwezigheid is uitgehuwelijkt aan de hertog van Nottingham, nota bene zijn vriend, maar onwetend van de reeds bestaande liefde tussen Roberto en Sara die in alles de tegenpool van Elisabeth is, een jonge vrouw in de kracht van haar leven.

Gruberova maakt er een adembenemend optreden van waarbij ook de uitstapjes naar de vocale stratosfeer met volledige beheersing worden volbracht. Naar verluidt was dit in die jaren haar lievelingsrol en ze legt er heel haar ziel en zaligheid in.

Wat meewerkt is het realistische karakter van het verhaal, geen waanzinscène, tijdelijk geheugenverlies, spoken en geesten maar gewoon een eenzame verliefde vrouw die in haar leven nooit een gelijkwaardige liefdesrelatie heeft gekend. Tot op het laatst leef je met haar mee, met name in de derde akte als ze haar koninklijke waardigheid heeft afgelegd en zich realiseert dat ze haar geliefde daadwerkelijk de dood in heeft gejaagd.

Roberto Aronica overtuigt als de eigenzinnige Essex die erop rekent dat Elisabetta hem ook deze keer wel in bescherming zal nemen tegenover het parlement. Dat zijn vroegere geliefde Sara zo onhandig is hem een shawl te geven die door haar echtgenoot kan worden herkend moeten we haar maar niet aanrekenen. Dat hijzelf zo kortzichtig is om haar die levensreddende ring te geven getuigt van weinig inzicht in zijn wankele positie. Als hij beseft dat zijn poging alsnog gratie te krijgen is mislukt gaat hij op meeslepende wijze van hoop over in berusting en trekt daarbij alle registers open. Heel romantisch wordt benadrukt dat hij niet zozeer de dood vreest – die heeft hij al zo vaak in de ogen gezien – maar dat de mogelijkheid om Sara’s reputatie te redden hem ontnomen wordt.

Het tweede koppel komt voor rekening van Jeanne Piland als Sara en Albert Schagidulin als haar echtgenoot de Duke of Nottingham. Elisabetta heeft Sara tegen haar zin aan hem uitgehuwelijkt en ze heeft zich in haar lot geschikt. Maar Roberto’s terugkeer aan het hof haalt alles overhoop met alle gevolgen van dien. Hun enorme ruzie in de derde akte geeft hen de gelegenheid tijdelijk alle aandacht op zich te vestigen. Beiden halen royaal het niveau van de twee hoofdrolspelers, mooi gecast.

Behalve deze paraderol wil ik als Strauss liefhebber natuurlijk Gruberova’s Zerbinetta niet ongenoemd laten. Ik koester de opname uit 1988 van Ariadne auf Naxos  onder Kurt Masur al meer dan 30 jaar, natuurlijk ook vanwege Jessye Norman als Ariadne.  Het is een vertolking van dit vaudeville type waar ik niet snel op uitgeluisterd raak.

RIP Edita.

Donizetti’s Lucrezia Borgia, Edita Gruberova in memoriam

Edita Gruberová - Hilbert Artists Management

Lucrezia Borgia, once a seldom-performed opera, is being performed more and more often today. The leading role has been a showpiece for the greatest bel canto singers of history: Caballe, Gencer, Sutherland …

lucrezia-grub


In 2009, Edita Gruberova, at 63!, added this role to her repertoire. Her particularly dramatic portrayal of the poisoner with the maternal heart was recorded in Munich. Her voice sounds crystal clear on the recording and her ornamentation is impeccable. She really has no equal! Just listen to ‘Comé è bello’, if that is not bel canto singing, I don’t know what is.

The young Slovakian tenor Pavol Breslik is ideally cast as Gennaro. He is a good-looking, charismatic singer, with an expressive and supple voice. He sounds and acts like an adolescent, exactly as the role is meant to be.


Alice Coote is a very impressive Orsini and Franco Vassallo is imposing as the vicious Don Alfonso. His very intense singing of ‘Vieni! La mia vendetta’, rightly earns him an open curtain call.

I love the modern production directed by Christof Loy. It is simple and effective, and very moving too.
Included as a bonus there is an extremely interesting documentary about the diva, The Art of Bel Canto.

Nieuwe uitgave Don Quixote door Harmonia Mundi

Tekst: Peter Franken

François-Xavier Roth dirigeert het Gürzenich Orchester Köln in twee werken van Richard Strauss die nadrukkelijk deel uitmaken van het erfgoed van dit orkest. Don Quixote beleefde hier in 1898 zijn Uraufführung, evenals een paar jaar eerder die van Till Eulenspiegels lustige Streiche. Roth sluit hiermee een trip down memory lane af. Eerder nam hij al de Derde en de Vijfde van Mahler op die onder leiding van de componist in 1902 respectievelijk 1904 hun premières beleefden bij dit orkest.

Beide stukken hebben de grillige avonturen van denkbeeldige helden als onderwerp, legendarische personages die in veel opzichten tot het genre van de schelmenroman gerekend kunnen worden.

Don Quixote is wel beschouwd een orkestsuite in 13 delen voor cello en altviool. Hiervoor zijn cellist Jean-Guihen Queyras en altvioliste Tabea Zimmermann aangetrokken. De cello vertegenwoordigt hierin bijna vanzelfsprekend de rol van de meester terwijl zijn knecht Sancho Panza tot leven wordt gebracht door de altviool, bijgestaan door een tuba en basklarinet om het onbeholpen karakter van deze sukkelige figuur te benadrukken.

Na de introductie passeren de belangrijkste episodes uit Cervantes’ roman de revue om te eindigen met de dood van de titelheld. Of was het misschien toch maar een kwade droom?

Till Eulenspiegel is een kort concertstuk zonder solist in de vorm van een rondo. Till wordt gekarakteriseerd door twee motieven. Het eerste bij wijze van introductie is een wat gehaast klinkende hoornsolo. Het tweede komt voor rekening van een ondeugend klinkende klarinet.

Ter aanvulling is nog de Romanze voor cello en orkest (TrV 118) uit 1883 toegevoegd waarmee de totale speelduur op 64 minuten wordt gebracht. Voor liefhebbers van Strauss een aanrader.

Richard Strauss: Don Quixote & Till Eulenspiegel
Tabea Zimmermann (viola), Jean-Guihen Queyras (cello),
Gürzenich-Orchester Köln olv François-Xavier Roth
Harmonia Mundi HMM902370

Dame Joan Sutherland says goodbye to the operatic stage with Meyerbeer’s Les Huguenots

Hugenoten Sutherland


 Les Huguenots, once one of the most successful operas in the history of the Paris Opera, had the misfortune, along with its creator, to be labelled ‘Entartet’ (degenerate) by the Nazis. One of the reasons why the work was ignored for decades and was only sporadically performed.

Marguerite de Valois has always been one of Joan Sutherland’s favourite roles, she sang her in 1962 at La Scala, and she chose to sing her in her last opera production on stage, on  October 2, 1990 in Sydney.

The voice of the over 60-year old La Stupenda is not so solid anymore, but her height and her coloratura are still very much present, and apart from Amanda Thane (Valentine) and the really splendid Suzanne Johnston (Page), none of the singers manage to perform at her level. The acting is very good and the inevitable ballet is anything but irritating.SusSuzanne_Johnston

The costumes and the scenery are true-to-life and evocatively beautiful, and the entire stage most resembles a large, seventeenth-century painting. The very traditional production is not only beautiful to look at, but also insanely exciting: this is proof that a good director (Lotfi Mansuri) does not need concepts.