cd/dvd recensies

Les pêcheurs de perles

Tekst: Peter Franken

Alessandro Allori, La Pêche des perles (1570-72)
Palazzo Vecchio (Florence)

Het verhaal van Bizets ‘Parelvissers’ is wel zo’n beetje bekend: een driehoeksverhouding, gecompliceerd door plechtige beloftes. De jeugdvrienden Nadir en Zurga zijn beiden in vuur en vlam zijn gezet door de verschijning van de ‘living goddess’ Leila, enigszins te vergelijken met Kumari in Kathmandu. Om hun vriendschap te redden beloven ze elkaar plechtig om af te zien van elke poging om deze vrouw voor zich te winnen. Vandaag de dag zou dit een Pinky Swear worden genoemd, heel plechtig dus.

Nadir heeft zich hier echter niet aan gehouden, maar is Leila op afstand blijven volgen. Zij op haar beurt heeft hem opgemerkt en voelt zich als het ware gesteund door zijn aanwezigheid in haar omgeving. Dat Nadir terugkeert naar zijn geboortedorp is dan ook niet toevallig. Hij heeft vermoed dat ze als tijdelijke beschermengel voor de parelvissers is ‘ingehuurd’ en wordt op zijn wenken bediend.

Leila schrikt als ze hem ziet maar zweert niettemin dat ze kuis zal blijven en geen man in haar buurt zal laten komen. De dorpsgemeenschap reageert furieus als blijkt dat Leila haar eed heeft geschonden. Dat is begrijpelijk als je beseft hoe belangrijk haar rol is voor de vissers die telkens weer de dood in de ogen zien als ze naar parels duiken. Een beschermengel die niet deugt is zoiets als een kapot net onder een trapezewerker. Leila moet bidden en zingen om de boze geesten op afstand te houden maar dat heeft slechts zin als ze een kuise aardse godin is.

Ook bijgeloof kent zijn regels.

La Fenice

Pier Luigi Pizzi maakte in 2004 een fraaie productie van dit werk voor Teatro La Fenice. Van de voorstellingenreeks is een opname op dvd uitgebracht door Dynamic. Het toneelbeeld oogt zeer authentiek hindoeïstisch, conform de plaats van handeling in het noorden van Ceylon. De vrouwen zijn in elk geval gekleed in sari en het decor bestaat uit een stupavormige tempel die wordt bekroond door een overmaatse lingam.

Pizzi heeft de beschikking over een prima ballerina in de persoon van Letizia Giuliani en dat wil hij graag laten zien. In elke scène waarin over Leila wordt gesproken of gemijmerd is deze fraaie dame op de achtergrond te bewonderen.

Het houdt het mannelijke deel van het publiek in elk geval scherp, temeer daar Annick Massis duidelijk te oud oogt voor deze rol. Ze kan onmogelijk doorgaan voor een jonge maagd. Zang technisch is ze een uitstekende keuze, haar grote aria ‘O dieu Brahma’ komt goed uit de verf, zuiver en zonder te forceren in de hoogte.

Annick Massis in Me voilà seule, Comme autrefois:

En in ” Me voilà seule dans la noit”

Yasu Nakajima is klein van gestalte en nadrukkelijk Japans en oogt dus niet erg overtuigend als Nadir  Maar evenals Massis weet hij dit prima te compenseren door goed verzorgde zang. Zelfs met de hoge ligging van de aria ‘Je crois entendre encore’ heeft hij vrijwel geen moeite.

Luca Grassi is een mooie typecast als Zurga en weet in theatraal opzicht de meeste indruk te maken. Zijn grote moment komt in de eerste scène van de derde akte als hij zich vol wroeging realiseert dat zijn vriend Nadir de dood wacht als gevolg van zijn jaloezie.

Maar als Leila hem smeekt Nadir te sparen omdat zij meer om hem geeft dan om haar eigen leven, laait zijn woede weer op. Grassi maakt er een bloedstollende scène van en krijgt daarbij alle medewerking van een aanvankelijk smekende en later furieus agerende Leila. Luigi de Donato completeert het viertal protagonisten als een adequate Nourabad.

Behalve als soliste zien we Giuliani ook aan het werk in een serie balletten met een choreografie die duidelijk geënt is op Indiase dans, met veel gebruik van armen, polsen en handen. Het wordt allemaal voortreffelijk uitgevoerd en draagt in hoge mate bij aan het succes van de voorstelling.

Muzikaal is over de hele linie de uitvoering zeer goed verzorgd, zowel de solisten, het koor als het orkest maken er iets moois van. Jammer eigenlijk dat er in Nederland nog steeds een beetje denigrerend over de Parelvissers wordt gedaan, geen werk dat je als echte liefhebber serieus kan nemen. Het tegendeel is het geval, Bizet heeft een prachtig melodieus werk geschapen dat minstens zoveel aandacht verdient als zijn Carmen. Marcello Viotti heeft de muzikale leiding.

De hele opera staat op YouTube:

Foto uit de vervlogen tijden:

From left to right: Giuseppe De Luca (Zurga), Frieda Hempel (Leila) and Enrico Caruso (Nadir), in the New York Met 1916

2 x LES PÊCHEURS DE PERLES

Les Pêcheurs de perles van Bizet maar dan net even anders

La Gioconda van Ponchielli: een hybride van Verisme ‘avant la lettre’ en Grand Opéra

Tekst:  Peter Franken

Ponchielli (1834-1886) schreef tien opera’s waarvan alleen La Gioconda bekend is geworden en gebleven. Het was een van de glansrollen van Maria Callas, haar vertolkingen zoals op cd te horen vind ik ongeëvenaard.

Het uit 1876 stammende product van de samenwerking van de componist Ponchielli en de librettist/componist Boito is een merkwaardige hybride van Verisme ‘avant la lettre’ en Grand Opéra, met hier en daar delen die het karakter hebben van een conversatiestuk. Zo is de titelheldin La Gioconda een straatzangeres. Verder zijn er belangrijke rollen voor haar blinde moeder, La Cieca en een spion van de Inquisitie, Barnaba, een straatschooierige variant op de Iago-figuur die Boito later zo fraai zou tekenen.

Naast deze veristische component is er de onvermijdelijke Venetiaanse aristocratie, een onmogelijke liefde, veel actie rond evenementen, een groot koor en een beroemd ballet, ‘Danza delle ore’. Allemaal kenmerken van een Grand Opéra. Het conversatie element zit vooral in de bijdrage van Barnaba wiens rol voornamelijk bestaat uit manipuleren en bedreigen.

Van Callas heb ik twee opnames op cd, uit 1952 (Turijn) en 1959 (Milaan), beiden onder Antonino Votto. De lang aangehouden hoge B die ze zingt tegen het einde van de eerste akte is in mijn beleving de mooiste noot uit het gehele operarepertoire ooit op geluidsdrager vastgelegd.

Jarenlang heb ik geprobeerd de opera ergens live te zien en in 2003 was het zo ver toen ik in de Deutsche Oper Berlin een voorstelling bezocht van de befaamde productie van Filippo Sanjust uit 1974. Deze heeft zozeer een cultstatus verworven dat men de decors zelfs volledig heeft gerestaureerd zodat hij ook in de toekomst geprogrammeerd kan blijven worden. In 1986 kwam Sanjust met een vergelijkbare productie voor Staatsoper Wien. Daarvan is een opname op dvd uitgebracht met Eva Marton in de titelrol en Placido Domingo als Enzo Grimaldi.

Sanjust brengt een librettogetrouw kostuumdrama waarin de ‘Urendans’ het gebeuren aan het hof van Alvise Badoero becommentarieert. Een danseres speelt de rol van Laura, ooit de minnares van Enzo en nu tegen wil en dank getrouwd met Alvise. De drie solisten zijn door hun kostumering volledig herkenbaar als de personages binnen deze liefdesdriehoek. Het ballet eindigt met de moord van Alvise op zijn concurrent en zijn eigen vrouw. Zodoende heeft het ballet een duidelijke functie in het geheel, de gasten zijn verbijsterd en Alvise maakt vol bravoure de dood van zijn ontrouwe echtgenote bekend. Ook Enzo zal er aan moeten geloven.

Goed beschouwd is La Gioconda aanvankelijk gewoon een grote bijrol. Eerst krijgt haar blinde moeder alle aandacht, daarna moet ze de aandacht delen met Laura en Enzo. Pas in de vierde akte komt het muzikale vuurwerk dat La Gioconda tot zo’n geschikt vehikel heeft gemaakt voor Maria Callas. Natuurlijk met de aria ‘Suicidio’ als hoogtepunt.

Callas zingt Suicidio in de opname uit 1952, uit Turijn



Nieuwe coproductie in Parijs

Sinds de eeuwwisseling maakt het werk een zekere revival mee. Daar is dan wel half de Latijnse operawereld aan te pas gekomen getuige de coproductie uit 2005 van Verona, Barcelona, Parijs en Madrid. Probleem is de bezetting: er moeten zes hoofdrollen worden bezet en dat zijn er nog eens twee meer dan in Il Trovatore!

In Parijs was het werk nog niet eerder te horen, althans niet in de Opéra National. De vocale invulling van de huidige productie die ik in 2013 in de Bastille bezocht, leverde verrassende resultaten op. De titelrol werd vertolkt door Violeta Urmana, die deze rol al lang op haar repertoire had staan. Het moet gezegd, de rol begint buiten haar mogelijkheden te geraken. Weinig vloeiend, even inhoudend voor ze er een hoge noot uit laat knallen en naar mijn smaak veel te schel, zette ze een weinig aansprekende Gioconda neer. Het pronkstuk ‘Suicidio’ in de laatste akte kon er wel aardig mee door maar was niet van het niveau van iemand met Urmana’s reputatie.

Elena Bocharova deed het beter als Laura, hoewel ook zij hier en daar wel een steekje liet vallen.

De grootste bijval was echter bestemd voor Maria José Montiel als La Cieca die haar aria ‘Voce di donna o d’angelo’ aangreep om onbeschaamd de show te stelen als ware zij de prima donna, daarbij vergetend dat haar rol die van een blind oud vrouwtje is. Ja, het is altijd oppassen met dit soort bijrollen, ook de blinde Madelon in Andrea Chénier kan behoorlijk wat aandacht wegnemen bij de protagonisten.

Maria José Montiel  zingt ‘Voce di donna o d’angelo’

De bariton Claudio Sgura zette een aardige schurk neer als Barnaba maar vocaal zit er meer in die rol dan hij kon ‘brengen’. Alvise Badoero, de bedrogen echtgenoot van Laura, werd adequaat vertolkt door de Bulgaarse bas Orlin Anastassov.

De tenor Marcelo Alvarez was goed op dreef als Enzo Grimaldo. Zijn aria ‘Cielo e mar’ in de tweede akte bracht hij als ware het een ‘Canzone Napoletana’, tot groot enthousiasme van de 2700 bezoekers!

Alvarez zingt ‘Cielo e mar’:



Dat bleek eveneens bij het ballet, met 12 in verschillende kleuren geklede danseressen (de uren van de dag) en twee solisten waaronder een topless ballerina.

Urendans met Letizia Giuliani en Angel Corella in het midden. Foto: ©Andrea Messana

Pier Luigi Pizzi tekende zowel voor de enscenering als voor de decors en de kostuums. Ook Sergio Rossi (licht) en Gheorge Iancu (choreografie) behoren tot zijn ‘troupe’. Ballerina Letizia Giuliani wordt door Pizzi al zo’n jaar of tien ingezet in zijn producties.

Pizzi streeft naar een getrouw volgen van het libretto maar laat de zangers min of meer aan hun lot over op het toneel. Als ze niet aan de beurt zijn om te zingen, staan ze er vaak w

at verloren bij. Om meer vaart in het geheel te krijgen worden veel figuranten ingezet die wat dansen en heen en weer hollen.

Het decor is uitermate simpel, twee boogbruggen over evenzoveel verdiepingen in de toneelvloer die een kanaal suggereren. Daarin ‘varen’ regelmatig gondels heen en weer. Het is een beetje armzalig allemaal. Maar niet getreurd, het publiek vond het allemaal geweldig en ik genoot mee. Een opname uit 2005 van deze productie is verschenen op Arthaus.

Trailer van de productie:

Complete opera is hier te bekijken:

https://www.operaonvideo.com/la-gioconda-paris-2013-urmana-alvarez/

Fotomateriaal ©: Opéra national de Paris / Andrea Messana).

Le Villi van Puccini oftewel de wraak van de verlaten vrouwen

Tekst: Peter Franken

Op het label Dynamic is een opname uitgebracht van Puccini’s operadebuut. Het betreft een voorstelling van Maggio Musicale Fiorentino uit het seizoen 2018-19.

Bij het afspelen van deze Blu-ray was ik aangenaam verrast hoezeer alles klonk als de latere Puccini. Temeer daar dit in Edgar in mijn beleving toch wel wat minder het geval is. Het is net als met Wagners eersteling Die Feen, vooruitwijzend naar wat uiteindelijk komen gaat.

Le Villi heeft zich nooit een vaste plek op het repertoire kunnen verwerven en daarmee worden Puccini liefhebbers duidelijk te kort gedaan. Het werk zou heel goed als double bill geprogrammeerd kunnen worden met bijvoorbeeld Suor Angelica, temeer daar de sopraan beide rollen voor haar rekening kan nemen.

Original 1884 advertisement in Gazzetta Musicale di Milano

Het verhaal draait om de legende van de Villi, bosnimfen die ontrouwe mannen opwachten en meenemen in een dans tot de dood erop volgt. Zijn dood wel te verstaan, het zijn een soort wraakgodinnen.

De hoofdpersoon Roberto staat op het punt te trouwen met Anna, beiden kennen elkaar al sinds hun jeugd in hetzelfde dorp. Voor het zover is moet hij naar Mainz om een erfenis te incasseren die zijn kortelings overleden tante hem heeft nagelaten.

Anna heeft hem met goedvinden van haar vader al geaccepteerd als arme jongen maar nu zal hij over een paar dagen in het dorp terugkeren als de rijkste van allemaal. Dat boeit haar niet echt, Anna ziet hem node gaan. Liefst zou ze met hem mee naar Mainz maar in plaats daarvan legt ze een paar bloemblaadjes in zijn koffer. Robert bezweert haar dat hij snel weer terugkomt maar zij wordt op voorhand wanhopig bij de gedachte dat dit niet zo zal zijn. En als hij wegblijft sterft ze aan een gebroken hart.

Een verteller, hier een pastoor, laat het publiek weten wat er met Roberto in Mainz is gebeurd. Hij is in de klauwen gevallen van een courtisane die hem pas heeft laten gaan toen ze hem zijn hele vermogen afhandig had gemaakt. Nu keert Roberto terug, niet wetend dat zijn Anna inmiddels in overleden en haar vader Guglielmo Wulf de Villi heeft aangeroepen om haar te wreken.

En zo geschiedt, de nimfen laten hem zich dood dansen. Maar niet voor de schim van Anna is verschenen om het uit te leggen. Haar liefde is verkeerd in haat, het is om haar te wreken dat de Villi hem opwachten in het bos.

Het toneel is vrijwel leeg op een paar rijen stoelen na tijdens de verloving van Roberto en Anna. Het is een jolige boel en het hele dorp viert feest. De koorleden zijn eigentijds gekleed, Anna en Robert eveneens. De volgende ochtend stuurt ‘het dorp’ Roberto weg, niet talmen, schiet op en kom terug als miljonair. Hij was die nacht bij Anna en dat maakt het afscheid voor haar nog moeilijker.

In de tweede akte is er een hoofdrol voor de Villi, uitstekend gedanst door de Compagnia Nuovo Balletto Toscana op een choreografie van Susanna Sastro. Om het geheel een schimmige sfeer te geven wordt het toneel hier vrij donker gehouden. De belichting van Pasquale Mari zorgt voor onrustige kleureffecten die vervreemdend werken, om er nog maar een schepje bovenop te doen. Het werkt uitstekend allemaal, deze enscenering van Francesco Saponaro is beslist een succes.

Bariton Elia Fabbian geeft een adequate vertolking van de rol van Anna’s vader en Tony Laudadio is een bewust onopvallende verteller, geen overdreven pathetiek in zijn voordracht, hij is slechts een boodschapper.

Tenor Leonardo Caimi zet een muzikaal geslaagde Roberto neer maar wordt gehinderd door de enorme lacune die het libretto in zijn ontwikkeling laat. De verteller moet dat weliswaar opvullen maar voor de acteur blijft het een salto mortale.

Maria Teresa Leva heeft als Anna een fantastische binnenkomer met ‘Se come voi piccina io fossi’ waarmee ze de rij van Puccini heldinnen opent die het einde van de avond niet zullen halen. Met deze aria geeft de componist zijn visitekaartje af, het is de stijl waar we geheel en al mee vertrouwd zullen raken, met Liu als laatste exponent. Leva geeft een fraaie vertolking van dit topstuk en is ook later zeer goed op dreef. Meestal zingt ze Mimi, Violetta en Aida dus de rol van Anna kon met een gerust hart aan haar worden toevertrouwd.

Marco Angius heeft de muzikale leiding.



Trailer van de productie:



Franz Schreker deserves Eternal Life in The Distant Perfect Sound

THE SOUND

Sight & Sound Experience of Gustav Klimt – Atelier des lumières Paris

On the threshold of the twentieth century, many artists were guided in their work by the desire – and the search – for a perfect world. It had to do with the spirit of the times, among other things, and it influenced many painters, writers, poets and composers in their work. But with no other artist it was as prominent as with Franz Schreker (1878-1934). The search for ‘the’ sound dominated his entire life, he was fascinated and obsessed with it. A sound that would die of its own accord, but not really, because it had to continue to be heard – if only in your thoughts. It had to be a pure sound, but one with orgasmic desire and interwoven with visions. Narcotic. In his music I really hear the perfect sound that he so desired which makes me intensely happy.

For Schreker you can wake me up in the middle of the night. The fusion of shameless emotions with undisguised eroticism and intense beauty turns me into an ‘Alice in wonderland’. I want more and more of it. Call me a junkie. I consider his operas to be the most beautiful in existence, alongside those of Puccini and Korngold.

When the Nazis came to power, Schreker was labelled an ‘entartet’. His works were banned and no longer performed. In 1933 he was dismissed from all his engagements and suspended. Schreker was devastated. In December of that year he suffered a heart attack which became fatal to him. But even after the war Schreker was hardly ever performed. The same fate awaited him as (among others) Korngold, Braunfels, Goldschmidt, Zemlinsky, Waxman …. An unprecedented number of names of composers. They were once labelled  ‘Entartet’ by the Nazis and banned, reviled, expelled and murdered. Forgotten.

And that was not just the fault of the Nazis.  After the war, the young generation of composers did not want to know about emotions anymore. Music had to be devoid of any sentiment and subject to strict rules. Music had to become universal: serialism was born. The past was dealt with, including composers from the 1930s. It is only in the last thirty years that the once forbidden composers have regained their voices. The Saturday Matinee has played a major role in this and I thank them on my bare knees for that.

DER FERNE KLANG

, The premiere of Der ferne Klang, in Frankfurt in 1912, was very enthusiastically received. In the Frankfurter Zeitung, critic Paul Bekker wrote that “the audience could identify with the central metaphor of Schreker’s work. Everyone hears that enigmatic sound at some point”.

The protagonist is a composer with only one desire: to discover the perfect sound. On his quest for it, he rejects his beloved Grete and leaves everything he loves behind. Only at the end, when it is already too late, does he realise that he could only find the enchanting “distant sound”, along with happiness, in his love for Grete.

There are not many official recordings of the opera on the market. I myself know only one: live recording from Berlin 1991, on Capriccio (60024-2). I’ve never been devastated by that and quietly hoped that NTR will release their September 2004 performance, with Anne Schwanewilms and others. Alas.

Fortunately, Walhall is now coming out with a live radio recording from Frankfurt 1948, and I am very happy about that. It is a fantastic recording, with exceptionally good sound quality for the time.

I did not know any of the singers, the greater the surprise for me. Der Ferne Klang is an opera that is not easy to cast. Both main roles require big voices that are also distinctly lyrical, and Ilse Zeyen (Grete) and Heinrich Bensing (Fritz) are very much so.

The Frankfurt radio orchestra is sublimely conducted by Winfried Zillig, a very well-known German composer, musict heorist and conductor at the time.

Excerpts can be heard here:

https://www.jpc.de/jpcng/classic/detail/-/art/Franz-Schreker-Der-Ferne-Klang/hnum/2994743

DIE GEZEICHNETEN

The idea came from Zemlinsky. He wanted to compose an opera about an ugly man – his obsession – and commissioned the libretto from Schreker. After finishing his work, it was hard for Schreker to give up his text. Fortunately, Zemlinsky abandoned the opera so Schreker started to compose himself.

Zemlinsky, Schoenberg and Schreker in Prague 1912

Like Der Ferne Klang, perhaps his best-known work, Die Gezeichneten also deals with the search for unattainable ideals. Alviano, a deformed rich nobleman from Genoa, dreams of beauty and perfection. On an island he has ‘Elysium’ built, a place where he hopes to realize his ideals. What he doesn’t know is that the noblemen abuse his island: they are engaged in orgies, rapes and even murders.

Alviano: photo from the premiere in Frankfurt 1918 via Green Integer Blog

The title of the opera is ambiguous. Not only are the main characters ‘marked’ (Alviano by his monstrous appearance and Carlotta by a deadly illness), Carlotta also makes a drawing of Alviano, in which she tries to capture his soul.

This beautiful opera, with its thousands of colours and sensual sounds (just listen to the overture, goosebumps!), is being staged more and more nowadays. In 1990 it was performed at the Saturday Matinee, with an ugly singing but very involved and therefore very vulnerable William Cochran as Alviano and a phenomenal Marilyn Schmiege as Carlotta (Marco Polo 8.223328-330).

Evelyn Lear (Carlotta) and Helmut Krebs (Alviano), scene from the second act:




On Spotify you can find several performances of the complete opera, but if you want to have images as well: below you will find the recording from Salzburg 2005:

IRRELOHE

In 2010, The Opera in Bonn started a Schreker revival. Kudos! In 2010, Irrelohe was put on the stage there and recorded live by MDG (9371687-6).

The story most resembles a real horror movie. The lords of the Irrelohe castle are cursed. On their wedding day, they go mad and rape a virgin, a curse they pass on to their first-born son. Only a fire and its flames can lift the curse. And those flames do come, at the end, when the beautiful Eva (Ingeborg Greiner) prefers Count Heinrich (irresistible Roman Sadnik) to the bastard Peter (Mark Morouse). You get the idea: Peter is the first-born son of the rapist; Heinrich (who is his half-brother) was born 30 days later. All’s well that ends well, but first we shudder, shiver and enjoy…….


Roman Sadnik in scenes from Irrelohe:



Of the opera there already existed a recording on Sony, recorded live in Vienna in 1989. The Wiener Symphoniker was conducted by Peter Gülke and maybe it is his fault that it does not sound very exciting. The singers (including Luana de Vol and Monte Pederson) are certainly not to blame, although they are nothing to write home about.



Worth knowing:
Schreker wrote the libretto in a very short time (it took him only a few days) in 1919. The work takes its name from a railway station called Irrenlohe which Schreker passed by on a trip to Nuremberg in March 1919.




DER SCHMIED VON GENT



I had in my possession a pirate recording of Schrekers’s last opera, Der Schmied von Gent from Berlin 1981, but I wasn’t particularly fond of it: neither the sound nor the performance could really please me. Moreover, the opera was hard to follow without a synopsis.

So I was eagerly awaiting the first commercial release of it and lo and behold: there it is! ‘The Smith’ was recorded live in Chemnitz in 2010 and released on CPO (777 647-2), kudos!

It is a “Grosse Zauberoper” with a story a bit close to ‘Der Freischütz’, it also features a devil, as well as Saint Peter and … Alva (it takes place during the Eighty Years’ War). And yes, it all works out.

The cast, including a fantastic Oliver Zwarg in the role of Smee, is excellent.

VOM EWIGEM LEBEN

I don’t think it was wise to include ‘Ekkehard’, a work Franz Schreker wrote while still in his youth. And certainly not to place it at the beginning of the CD. The symphonic overture has little to say, sounds incoherent, is boring and deters rather than invites listening. ‘Phantastische Ouvertüre’ on 15 is hardly any better and even I, a diehard Schreker fan, really had to force myself to keep listening to it.

But it could also be a bit down to the young English conductor Christopher Ward. He conducts very skilfully but lacks a real drive. Nor can I escape the impression that he doesn’t quite understand the ‘Schrekian idiom’, because somewhere between all the very neatly played notes he has quite lost the eroticism. You hear it best in Schreker’s best-known piece, his ‘Vorspiel zu einer grossen Oper’.

Fortunately, on that CD you will also find two songs; two settings to the poem by Walt Whitman, (translated into German by Hans Reisiger) entitled ‘Vom Ewigen Leben’ and here you hear the real Schreker. Sensual and languorous. That my final verdict is not negative is therefore thanks  to these songs being sung beautifully, with much sehnsucht, by Australian soprano Valda Wilson.

SONGS



The unsurpassed Reinild Mees took the initiative and (of course) got behind the piano herself, to accompany and record two CDs full of Schreker’s songs. It features Jochen Kupfer, Ofelia Sala and Anne Buter and the result is truly outstanding (Channel Classics CCS 12098 and CCS 14398)



Also highly recommended is a release by Koch Schwann (3-6454-2), hopefully still for sale, which includes, in addition to the prelude to Irrelohe and ‘Vorspiel zu einer grossen Oper’, again the truly irresistible song cycle ‘Vom ewigen Leben’, after Walt Whitman’s poems.



It is phenomenally sung by Claudia Barainsky – for her alone, with her radiant height and tremendous understanding of the text, you really must have the CD. Not to mention the fantastically playing Deutsche Symphonie-Orchester Berlin. The conductor, Peter Ruzicka understands exactly what Schreker’s music is all about.





For dessert, one of the most beautiful instrumental works by my beloved composer: Vorspiel zu einem Drama from 1913. The BBC Symphony Orchestra is conducted by Jascha Horenstein:

A new arrival:


Christoph Eschenbach and Chen Reiss

“Christoph Eschenbach conducts this generous survey of the sumptuous, hyper-Romantic music of Austrian composer Franz Schreker. Not only was he the pre-eminent opera composer of his generation, he also, says Eschenbach, “took Mahler’s symphonic writing to a whole new level”. The album includes the ecstatic “Nachtstück” from Der ferne Klang, the exquisite Chamber Symphony and some ravishing orchestral songs, featuring Chen Reiss and Matthias Goerne”(© DG)

Peter Grimes in Aldeburgh

Tekst: Peter Franken

Britten en zijn partner Peter Pears woonden lange tijd in het vissersplaatsje Aldeburgh, aan de Noordzee. Voordien bracht de componist in die omgeving zijn kinderjaren door. De inspiratie die Britten kreeg uit het gedicht The Borough van George Krabbe en dan specifiek het verhaal daarin over de visser Peter Grimes, kan niet los worden gezien van zijn eigen herinneringen aan een vergelijkbare gesloten gemeenschap

Peter Grimes had première in 1945, direct na afloop van de oorlog. Het is de meest gespeelde Britse opera uit de 20e eeuw en in mijn beleving een werk dat Britten daarna niet meer heeft kunnen overtreffen. Zijn meesterwerk was echter nog nooit opgevoerd tijdens het door Britten en Pears geïnitieerde Aldeburgh Festival en de viering van het 100e geboortejaar van de componist bleek een niet te missen aanleiding om deze omissie te herstellen.

Er werden in mei en juni 2013 een paar concertante uitvoeringen van het werk gegeven, gewoon in een zaal. Hiervan werden geluidsopnamen gemaakt waarop specifiek orkest en koor te horen zijn. Daarna werden nog drie voorstellingen op het strand van Aldeburgh gegeven, waarbij live werd gezongen met begeleiding van die geluidsband.

Op de film die hiervan is gemaakt valt dat in het geheel niet op. Je ziet natuurlijk geen orkest maar alleen uit het ontbreken van microfoontjes bij de koorleden kan worden opgemaakt dat ze niet live te horen zijn. De geluidskwaliteit van de zang door de solisten is verrassend goed, geen bijgeluiden ondanks de zo nu en dan flinke wind. De rokken van de ‘nichtjes’ waaien regelmatig op.

Het decor is spectaculair, een 40 meter brede half ingestorte houten promenade met de suggestie van een aanlegsteiger. Verder ligt er een afgedankte boot op zijn kant en nog een paar kleinere bootjes op het strand. Het geheel biedt plaats aan alle solisten en koorleden tegelijkertijd, ze moeten wel goed uitkijken waar ze lopen. Het centrale deel van de stellage doet tevens dienst als binnenruimte, met name de pub van Auntie en haar twee nichtjes.

Voortdurend is de zee op de achtergrond waarneembaar, er wordt gespeeld vlak bij de vloedlijn. Tijdens de tussenspelen zijn eerder gemaakte opnamen te zien waarin mooie beelden van een ruige zee en voortsnellende wolken voorkomen. Zeker gelet op het onvoorspelbare weer daar aan de kust was dit project een waagstuk, maar alles is op zijn pootjes terecht gekomen.

De tijd van handeling komt in deze productie overeen met die van de première, heel goed te zien aan de kleding. Om onduidelijke redenen begint de film met beelden van een Spitfire die overvliegt en een stuntje uitvoert. Ja, de oorlog is voorbij en ja, Britten was een pacifist die zijn land was ontvlucht. Verder nog iets?

Alan Oke geeft een zeer fraaie en overtuigende vertolking van de misantrope buitenstaander Grimes, een visser met een opvliegend karakter. Zijn karakter laat niet toe dat hij wordt geholpen, hoezeer Ellen Orford en Captain Balstrode dat ook proberen zonder zich aan hem op te dringen.

Dat het met Grimes slecht gaat aflopen weet je al direct aan het begin. Zijn leerling is op zee overleden aan dorst en uitputting, gevolg van een totaal gebrek aan inzicht en empathie van de kant van Grimes. Je kunt een jongen van twaalf niet behandelen als een volwassene, zeker niet onder zware omstandigheden.

Alan Oke as Grimes (centre) and Giselle Allen as Ellen Orford. Photograph: Tristram Kenton for the Guardian

Giselle Allen als schooljuffrouw Orford moet wat forceren aan het begin van de scène die komt na ‘nothing to tell me?’ maar is verder zeer goed tegen de partij opgewassen. Ze klinkt goed en oogt wat hulpeloos, ook als ze een beetje van zich afbijt. Ook zij is feitelijk een outsider omdat ze het voor Grimes opneemt. En als ze met de wagenmenner Hobson meegaat om een nieuwe leerling voor Grimes uit het weeshuis te halen, maakt ze zichzelf medeplichtig aan wat komen gaat. En wat eigenlijk ook te voorzien was. Goede vertolking door Allen, ik ben tevreden over haar optreden.

Dat geldt ook de gepensioneerde Captain Balstrode, de man van de grote vaart die er moeite mee heeft Grimes onnodig te zien lijden. Hij doet het zichzelf aan allemaal, maar toch wil Balstrode hem helpen. ‘She will have you now’ zegt hij tegen Grimes, als deze aangeeft extra hard te moeten werken voor een status die nodig is om met Ellen te kunnen trouwen. Grimes wil geen huwelijk uit medelijden, dan maar liever blijven lijden.

David Kempster zet een zeer sympathieke Balstrode neer, zijn advies op het einde om de zee op te gaan en dan de boot te laten zinken is als een soort genadeschot waarmee Grimes uit zijn lijden wordt verlost.

De overige rollen zijn adequaat bezet met onder meer Charles Rice als een prettig gluiperige Ned Keene, de pillendraaier en pseudoarts, Gaynor Keeble als Auntie en Henry Waddington als Swallow. Het Britten-Pears Orchestra levert een fantastische prestatie, evenals het koor van Opera North. Stuart Bedford heeft de muzikale leiding.

Een uniek document deze Grimes on the beach. Het was al 20 jaar geleden dat ik dit werk in het theater zag en deze opname was een ideale manier om de kennismaking te hernieuwen.

Trailer:

en meer:

The Belcea Quartet spotlighted

It was about 25 years ago, I think, that I first became acquainted with the then very young Belcea Quartet. They had then recently made their debut in the Rising Stars series in the Concertgebouw’s Kleine Zaal, the programme included string quartets by Schubert and Thomas Adès. I also got the opportunity to speak at length with (the members of) the quartet.

© Ronald Knapp



At eleven o’clock in the morning, I rang the doorbell at hotel Verdi in Amsterdam, where the quartet was staying. The intention was to have a bite to eat with Corina Belcea and Krzysztof Chorzelski. And to talk about the quartet, of course.

Unfortunately, Corina had fallen ill so they suggested they’d stay in the hotel breakfast room.

Corina, frail and girlish, coughing heavily, and looking so pitiful that I wonder how she will be able to play that night.

And yet she leads the conversation, just as she leads the quartet – very briskly and confidently.

Corina Belcea was born in Romania in 1975. She won a few violin competitions, including Yehudi Menuhin’s, which had earned her a scholarship to the music school of the same name in London.
Why did she choose to play quartet and not a solo career?

“In the Yehudi Menuhin music school where I started studying in 1991, chamber music was the main item on the agenda. Everyone was doing it, so I was too. And I loved it.”

“When I started my studies at the Royal College in 1994, I decided to start a string quartet with three friends from my school days. After a year and a half, exactly a week before an important competition, our viola player dropped out. Then I asked Krzysztof, who was my best friend, if he was up to the challenge. He was a violinist at the time and had never played even a single note on the viola.”

Did it take a long time to learn to play the viola?
Chorzelski, laughing: “I’m still learning!”

Their repertoire includes a lot of modern music. Not that they are going to specialise in that, but at a concert they want to play at least one quartet from the 20th century. And they order new works, one per season, which they then actually perform. For instance, they have performed five compositions written especially for them, including Two movements for String Quartet by Simenon ten Holt, which they love. Very expressive.

And Thomas Adès’ quartet, which they will play later that evening?
“Oh, but that one is already quite a few years old! Adès was only 22 at the time but the work is really unprecedented and so incredibly beautiful. We consider it one of the greatest works in the modern repertoire.”

“The composer himself is also an extraordinary person, very inspiring. A few times we have played with him, and a while back we recorded Schubert’s Piano Quintet together (Warner Classics 5576642)




They always choose their repertoire together, “democratically”.
“We almost always agree with each other. Besides, we can’t play something, which we don’t like, anyway”.
What do they like most?
“Schubert. Beethoven. Mozart. And Janaček.”

And Shostakovich?


“Hmmm… Let’s say we’re not there quite yet”



It took a few years but by now Shostakovich has also become well known to the Belceas. In the previous few years, they have played just about all his string quartets live but never put his work on CD before.

And now they have!
For Belgian Alpha, they have recorded the third string quartet and, reinforced by Polish pianist Piotr Anderszewsk, the piano quintet, and the result is undoubtedly excellent but with a few caveats.

The piano quintet dates from 1940. Its premiere, by the Beethoven Quartet with the composer himself at the piano, was greeted very enthusiastically by all. It earned Shostakovich the Stalin Prize, plus a considerable sum of money.



How different things were with the third string quartet! Again, it was premiered by the Beethoven Quartet, in 1946. The work was initially censored by the Soviet regime. Critics found the note with which the piece ends ‘ambiguous’ and Shostakovich was even accused of hiding coded messages against Stalin in it!



Shostakovich String Quartet no.3



The Belcea Quartet’s performance is milder than what I am used to. It’s not that the sting has been taken out, as the bitterness is still very prominent. But now you can listen to it several times in a row, without your ears getting tired. In a manner of speaking, that is.

Even the quintet, surely one of Shostakovich’s ‘sunniest’ compositions, sounds even more pleasant than usual to my ears. Incredibly beautiful, yes, but what I miss a little is the undertone – always present with Shostakovich – that makes it less pleasant for the listener.

Peanuts really. The four strings and the pianist feel each other very well, forging it into a beautiful, homogeneous whole. Without a doubt an asset!

‘Prehistoric’ Ligeti brilliantly performermed




For me, Leoš Janáček’s string quartets form the absolute opus magnus of the genre. Call me sentimental, but at the very first bars of number two my eyes fill with tears and I am really swept up in all the emotions. Over the years, many excellent versions have appeared on the market, of which the DG recording, by the then still very young Hagen Quartet, is the most precious to me.

It is not the first time that Belcea tried their hand at the string quartets: already in 2001, they recorded them for Zig Zag Territoires (ZZT 010701). I was not exactly over the moon then, somehow I did not feel they got to the core of the music. Still, I cherish the recording: I am a real ‘Belcea fan’.

I find the recording on Alpha Classis refreshing. The tempi are a bit fast, but that does not hurt. The players somewhat control their emotions, so that a lot of underground tension can be felt. Nice.

But what makes the CD a real must is the performance of Ligeti’s first string quartet. The Hungarian master composed it in 1954, two years later he had to flee the country, after which he referred to this composition as a ‘prehistoric Ligeti’.

Prehistoric or not: I think it is genius. It keeps you nailed to your seat and you can’t help but listen: preferably with all doors and windows closed, so you will not be disturbed.
The string quartet, which for a good reason bears the name Métamorphoses nocturnes (yes, call it programmatic), is not performed very often, but of all the performances I have heard so far, the Belceas’ is definitely at the top.





La Clemenza di Tito in Glyndebourne

Tekst: Peter Franken

Vele ogen in de operawereld waren in de zomer van 2017 gevestigd op de spraakmakende productie van La clemenza di Tito in Salzburg. In Glyndebourne stond echter ook een nieuwe Clemenza op het programma, weliswaar publicitair wat in de luwte, maar niet minder interessant. De voorstelling is door Opus Arte op dvd uitgebracht.

Claus Guth heeft de voorbije jaren de nodige Mozart opera’s geregisseerd, waaronder de gehele Da Ponte serie. Zijn Don Giovanni was bij De Nationale Opera te zien, de productie met de bushalte in het bos. Die voorkeur voor het gebruik van de buitenruimte is ook tamelijk bepalend voor het toneelbeeld van zijn Clemenza in Glyndebourne.

Alles speelt zich af in een ruimte die het midden houdt tussen een slecht onderhouden rotstuin en een duinlandschap met helmgras. In het midden staat een plateau op palen dat via een trap bereikbaar is. Het suggereert het paleis van Tito en is spaarzaam gemeubileerd met design fauteuils. Op de achtergrond wordt tijdens de ouverture een video vertoond van twee jongens, boezemvriendjes, in jaren vijftig kledij. Zo nu en dan zullen ze tijdens de voorstelling terugkeren als Guth kennelijk vreest dat zijn publiek zich onvoldoende bewust is van het feit dat de band tussen Tito en Sesto heel lang teruggaat.

Afgezien van het wat merkwaardige toneelbeeld is de productie vrij klassiek, zonder politiek statement of een zelf verzonnen concept. Tito is de keizer, Sesto laat zich inpakken door het psychologisch sterkere geslacht in de persoon van de intrigante Vitellia – ‘Hell hath no fury like a woman scorned’ – en de drie bijfiguren worden gepresenteerd als keurige onderdanen. Iedereen loopt rond in eigentijdse kleren maar Romeinen zijn het.

In het gras zijn Vitellia en Sesto wat aan het rommelen tot zij haar kleren dichtknoopt ten teken dat de emotionele chantage een aanvangt neemt. Het kost enige moeite maar uiteindelijk bezwijkt Sesto en belooft een opstand te zullen ontketenen en zijn vriend Tito te vermoorden. Mooi gezongen duet van Alice Coote als Vitellia en Anna Stéphany als Sesto.

Op het plateau is te zien dat Tito afscheid neemt van Berenice, hier getoond als Afrikaanse prinses om haar allochtone status te verduidelijken. Tito is er kapot van, kan nauwelijks spreken als Annio op de stoep staat met bericht uit de senaat. De emotie en ontreddering van Tito worden prachtig geacteerd door Richard Croft, die zodoende het pleit al gewonnen heeft voor hij een noot heeft hoeven zingen. Bijna bevend wijst hij het voorstel af om een tempel voor hem te bouwen: het geld moet naar de slachtoffers van de uitgebarsten Vesuvius.

Als Vitellia er lucht van krijgt dat Berenice is weggestuurd krijgt ze even hoop alsnog door Tito uitverkoren te worden en draagt Sesto op om nog maar even te wachten met die moord. Maar als ze denkt dat niet zij maar Servilia de nieuwe keizerin zal worden, krijgt Sesto nieuwe marsorders. Hij beseft dat hij slechts de reserve man voor Vitellia is maar geeft toch toe aan haar psychologische oorlogvoering. In duet met een solerende basset klarinet zingt hij de aria ‘Parto, ma tu ben mio’, het eerste hoogtepunt van de voorstelling.

Na de mislukte aanslag treft Sesto zijn meester in de tuin, onthecht bezig wat helmgras te snoeien met een sikkel. De daarop volgende confrontatie van gemankeerde moordenaar en beoogd slachtoffer wordt wederom zeer goed geacteerd. Het onbegrip bij Tito gaat langzaam maar zeker over in irritatie en dan onverholen woede.

Tijdens de scène verschijnen de jongens uit de video in levende lijve, elk gekleed als zijn oudere zelf. Opdat we maar niet vergeten dat Sesto en Tito niet zo maar vrienden zijn. Het idee is aardig maar toch net iets teveel van het goede. Pas nadat Vitellia door Servilia is toegesproken – het ariaatje ‘S’altro che lacrime’, mooi gezongen door Joélle Harvey – geeft ze zichzelf rekenschap van wat ze heeft aangericht en biecht ze bij Tito haar verraad op.

Voor het zover is krijgen we een mooie weergave van ‘Non più di fiori’ met een solopartij voor basset hoorn. Tot ieders opluchting profiteert ze van de algehele amnestie die Tito net heeft verleend aan Sesto en de andere samenzweerders.

Alice Coote in ‘Non piu di fiori’:

Richard Croft – de keizer die uiteindelijk met lege handen achterblijft – is een zeer goede Tito, al zijn aria’s zijn uitstekend verzorgd en hij acteert zeer overtuigend. De Annio van Michèle Losier is adequaat, maar dat is natuurlijk ook geen rol waarin je echt kunt uitblinken. Clive Bayley zet een verzorgde Publio neer, mooie type cast.

Alice Coote komt goed tot haar recht in de weinig sympathieke rol van Vitellia. Ze heeft een groot bereik, bijna tot een lage alt en beschikt over veel expressiemogelijkheden.

Anna Stéphany komt als Sesto niet veel verder dan het tonen van frustratie en wanhoop maar maakt dat meer dan goed met haar zang, ze is samen met Croft de ster van de voorstelling. Het wat armzalige decor van Christian Schmidt lijkt uiteindelijk toch heel wat dankzij de uitgekiende belichting van Olaf Winter. Ook mooi gedaan is de manier waarop Winter het koor zodanig in het licht zet dat de zangers alleen vanaf schouderhoogte zichtbaar zijn wat een zeer vervreemdend effect heeft. Het Orchestra of the Age of Enlightenment onder leiding van Robin Ticciati levert een prima prestatie, evenals The Glyndbourne Chorus ingestudeerd door Jeremy Bines.

Trailer:



Fotomateriaal: © Tristram Kenton/The Guardian

Zie ook:

Transparante La Clemenza di Tito uit Edinburgh


La Clemenza di Tito


Over de Spaanse nachten en de mooie molenaarsvrouw

Liefde voor je geboorteland is voor veel componisten een inspiratiebron geweest. Zo ook voor Manuel de Falla. De Spaanse folklore diende als basis voor zijn meeste werken, en al  is de invloed van Debussy, Ravel en voornamelijk Dukas bespeurbaar, de Falla heeft zijn eigen stijl ontwikkeld en daar een stempel op gezet. Onmisbaar Spaans dus, maar ook onmisbaar de Falla!



Het humoristische libretto van El sombrero de tres picos is ontleend aan de gelijknamige novelle van Pedro Antonio de Alarcón. Het verhaal, over een mooie molenaarsvrouw en een naar haar gunsten smachtende ambtenaar, was oorspronkelijk bedoeld als een opera, maar een ontmoeting van de Falla met Diaghilev resulteerde in een ballet.

Illustration for the ballet “l sombrero de tres picos” by White, Ethelbert (1891-1972); (add.info.: El sombrero de tres picos (The Three-Cornered Hat or Le tricorne): ballet choreographed by Léonide Massine with music by Manuel de Falla. Commissioned by Sergei Diaghilev and performed in London at the Alhambra Theatre on 22 July 1919 with sets and costumes created by Pablo Picasso). © Bridgeman Images

Het is de folklore uit Andalusië, waaruit de Falla rijkelijk citeert, en de kern van  het ballet wordt gevormd door een aaneenschakeling van dansen zoals de fandango, de seguidilla en jota.

Ook de Noches en los jardines de España getuigen van liefde voor Andalusië. Vaak onterecht als een piano concert genoemd – de pianopartij dient hier meer voor de coloristische accenten – klinkt het als een eerbetoon voor de betoverende tuinen in Granada.

Noch Domingo, noch Barenboim zijn een vreemde keuze voor het uitvoeren van de Falla’s muziek: beiden zijn van kinds af vertrouwd met het Spaanse idioom. Dat Domingo de musici als zanger benadert, is duidelijk te horen in het transparante geluid van het orkest en Jennifer Larmore zet een vurige Spaanse neer.

Noches en los jardines de España; El sombrero de tres picosChicago Symphony Orchestra olv Plácido Domingo en Daniel Barenboim
Daniel Barenboim piano,  Jennifer Larmore mezzosopraan

Teldec 0630-17145-2

Jenufa in de Royal Opera

Tekst: Peter Franken

In september 2021 vond een reeks voorstellingen plaats in de Royal Opera van Klaus Guths nieuwe productie van Janáčeks wellicht bekendste opera. Een opname op dvd en Bluray is verschenen op het label Opus Arte.

Asmik Grigorian en Karita Mattila vormen een koninginnenkoppel met een sterke bijdrage van Nicky Spence als de geplaagde Laca. Asmik Grigorian maakte hiermee zowel haar ROH huisdebuut als roldebuut in dit Moravische plattelandsdrama

Guth en zijn decorontwerper Michael Levine plaatsen de handeling in een somber toneelbeeld, ontdaan van folklore. Iemand omschreef het ergens als het midden houdend tussen Duits expressionisme en Strindberg, dat geeft wel idee.

Tegendraads komt kostuumontwerper Gesine Völmm met een overkill aan folklore in de scènes waarin de dorpsbewoners zich in de handeling mogen mengen. De koorleden lijken zo weggelopen uit een etnografisch museum.

Maar de protagonisten gaan in overwegend zwarte 19e eeuwse kledij met Mattila als een griezelig strenge moraalridder. Uiterlijk en kostumering vormen bij haar een natuurlijk geheel en je kan je direct voorstellen dat Steva angst voor haar heeft.

Tijdens de eerste akte zijn er in een u-vorm 18 kleine wooneenheden te zien. Synchroon komen mannen uit het bed, kleden zich aan en vertrekken. De vrouw staat ervoor en schilt aardappels. Aan een draad hangt een object dat een wieg moet voorstellen. Het toont de benauwende eenvormigheid van de wereld waar het drama zich voltrekt.

In de tweede akte leven Jenufa haar stiefmoeder, de Kostelnička, in een kooi: voor hun gevoel door iedereen bekeken en tegelijkertijd door eigen toedoen opgesloten om aan het misprijzen van ‘de anderen’ te ontkomen.

De ‘kosteres’ laat om die reden haar stiefdochter tijdens haar gehele zwangerschap de kooi niet uit. Ze bedoelt het goed maar eigenlijk kan ze zelf de schande die over haar gezinnetje is gebracht niet aan. Silhouetten van figuren die een hybride zijn van loerende vrouwen en kraaien maken het voor haar uiteindelijk ondraaglijk. Haar oplossing is even simpel als radicaal: de pas geboren baby moet verdwijnen voor iemand hem ooit gezien heeft.

Grootmoeder Stařenka Buryjovka wordt vertolkt door de 80-jarige mezzo Elena Zilio. Kap en grime zullen weinig moeite met haar gehad hebben en wat ze te zingen had komt goed over het voetlicht.

Tenor Saimir Pirgu weet zich goed te profileren met de toch wat ondankbare rol van Steva, knap van uiterlijk en met een zilveren lepel in de mond geboren maar niet onder een gelukkig gesternte. Zijn ex-verloofde Karolka spelt het voor ons uit: geen enkel meisje zal nog met hem willen trouwen. Andere bijrollen zijn eveneens goed verzorgd.

De Laca van tenor Nicky Spence is aanvankelijk een pain in the neck voor zijn omgeving, precies wat zijn rol voorschrijft. Zowel door zijn spel als de zang weet hij dit uitstekend over te brengen. Zijn frustratie baant zich uiteindelijk een uitweg in de mishandeling van het meisje dat hij niet kan krijgen. Hij niet dan ook Steva niet.

Die arrogante ijdeltuit wil haar vast niet meer als ze een jaap over haar wang heeft lopen. Daar heeft hij wel gelijk in maar natuurlijk krijgt hij onmiddellijk spijt. Het is het begin van een omslag in zijn gedrag, vanaf dat moment wil hij het alleen nog maar goed maken met Jenufa . Zijn oprechte liefde en zorgzaamheid weet Spence eveneens mooi te tonen. Beide aspecten van zijn personage heeft hij in zijn vingers. Uitstekend gezongen ook.

Mattila is top als de stiefmoeder die haar rol van moreel hoogstaande onkreukbare dorpsnotabele niet weet te rijmen met het echte leven. Doden voor een hoger doel: het redden van reputaties, vooral haar eigen.

Maar net als je haar een akelig einde toewenst (haar verdiende loon) komt ze met een hartverscheurende monoloog waarin alle tegenstrijdige gevoelen en twijfels breeduit worden geëtaleerd. En zowaar heb je als toeschouwers gewoon te doen met dit trieste personage die ook maar gevormd is door haar omgeving.

Asmik Grigorian is wat ingetogen in de eerste akte, haar personage maakt zich terecht veel zorgen. Eventjes breekt bij haar de zon door als blijkt dat Steva niet in dienst hoeft maar direct daarna stort haar wereld in.

In de tweede akte is ze vooral meelijwekkend. Na de dood van haar zoontje zien we haar door kledij en lichaamstaal de kant van haar strenge stiefmoeder opgaan. Grigorian geeft theatraal een complete vertolking, zoals we inmiddels van haar gewend zijn. Ze hoeft haar stem vrijwel nergens voluit te openen wat haar voordracht erg intiem maakt, vooral in de tweede akte. Ook zij heeft een vertwijfelde monoloog, als ze wakker wordt en haar baby nergens kan vinden. Het gaat door merg en been allemaal, prachtig gedaan.

Het koor, ingestudeerd door William Spaulding, verzorgt een keurige bijdrage. De algehele leiding is in handen van dirigent Henrik Nánási. De inbreng van het orkest is lastig te beoordelen vanwege de matige geluidskwaliteit van de opname. Je moet hem kopen om Asmik en Karita aan het werk te zien.

Trailer:



Behind the scenesE

Foto’s van de productie © Tristram Kenton

Gina Cigna as Norma

In the first fifty years of the twentieth century, Norma was only rarely performed. Opera history mentions only two memorable performances: in 1926 at the Metropolitan Opera (with Rosa Ponselle and Lauri-Volpi) and in 1936 at La Scala, with Gina Cigna.

In 1937, the very first (almost) complete recording of “Norma” was made: with Gina Cigna, Ebe Stignani and Giovanni Brevario, conducted by Vittorio Gui (various labels). the sound is still quite good, although obviously not optimal.

In the opera world there is a general opinion that most (Bel canto) singers before Callas were light, like canaries. This is not true. Just listen to Cigna’s full, dark timbre and to her sense of drama.

Cigna approaches the role from the verist tradition and plays it heavily. There are no coloraturas, but her technique is phenomenal and her top notes firm and pure. However, she is not a real actress, thus her interpretation is far behind that of Callas (among others).

Adalgisa is sung here by the young Ebe Stignani: a beautiful, warm mezzo, much more convincing here than in all her later recordings.

Giovanni Breviario is an inferior Pollione, but orchestrally this recording is, together with those of Serafin (Rome 1955) and Muti (Turin 1974), one of the three finest Normas. Partly because of this (and the particularly moving sung ‘Deh! Non volerli vittime’) it is well worth listening to.

Gina Cigna and Giovanni Breviario in ‘Deh! non volerli vittime’:

Norma 20/2/1937 MetOpera (Cigna, Castagna, Martinelli, Pinza, Paltrinieri, Votipka – Panizza):