Tekst: Neil van de Linden

Ik ga sommigen misschien tegen het zere been schoppen als ik schrijf dat ik nooit erg veel met Tosca heb gehad.
Als kind zag ik Madame Butterfly op televisie in de versie met Mirella Freni en Karajan, en ik was in tranen. Turandot heeft mij altijd gefascineerd vanwege de mystiek en de Chinoiserie, die eigenlijk Persianerie blijkt te zijn; het dilemma van de ongenaakbare titelheldin wordt steeds inzichtelijker met het vorderen der jaren. Toen de Manon Lescaut onder Sinopoli uitkwam, met Domingo en Freni, en ik net mijn eerste CD-speler had, was de derde acte geregeld mijn referentie voor klankpracht en hartverscheurende emotie. Maar in Tosca kan ik mij niet goed identificeren met een personage en Tosca is mij niet sympathiek genoeg.

In de eerste acte is ze een wispelturige en jaloerse bakvis. Als ze in de tweede acte de schuilplaats van de politieke vluchteling Angelotti verraadt is ze eigenlijk een egoïstische lafaard en dan doen librettist en componist het ook nog voorkomen alsof dat opperste liefde is. Pas in de derde acte recht ze haar rug moreel een beetje.
Het karakter van kunstenaar Cavaradossi blijft intussen wat bleek vergeleken bij Puccini’s andere tenoren, zowel de goede (Des Grieux) als de minder goede (Pinkerton). Scarpia is natuurlijk een prachtige wreedaard en intrigant, maar ook hij is wat eendimensionaal; blijkens het libretto vergelijkt hij zichzelf met Iago uit Shakespeares Othello (en daarmee Verdi’s Otello), maar Iago krijgt karakterologisch tenminste nog een aantal motieven mee. Over Scarpia komen we alleen te weten dat hij de machtigste man van Rome is en dat hij die positie met terreur bestendigt.
Ook in deze enscenering krijg ik niet meer respect voor Tosca’s karakter. De Zweedse sopraan Malin Byström speelt het allemaal uit, maar dat laat juist ook zien wat er allemaal niet in zit. Haar heen en weer getrippel en haar babydoll-achtige lichtblauwe jurk moeten haar in de eerste acte misschien iets meisjesachtig geven, maar daarmee wordt ze ook een wat verwend kind.

En hoezo ‘Vissi d’Arte’ (Ik heb voor de kunst geleefd) in de tweede acte als ze op gegeven moment in een vlaag van jaloezie in de eerste acte (jegens de door Cavarodossi geportretteerde zuster van de politieke gevangene Angelotti die uit Scarpia’s kerkers is ontsnapt en bij Cavarodossi is ondergedoken) al Cavarodossi’s schilderijen kapot smijt.

De rode design-avondjurk in de tweede acte (in het verhaal komt ze net van een concert-optreden) moet van haar een blijkbaar iets rijpere verleidster maken, en als Scarpia die jurk uittrekt blijft er een nog verleidelijker roze négligé over. Maar het helpt allemaal niet om het karakter meer diepte te geven.

Zangtechnisch is Malin Byström evenwel helemaal op haar plaats. Alle nuanceringen die muzikaal in de rol zitten worden geëtaleerd. Met prachtig-romige lyrische tonen, over het hele stembereik, zowel in het piano als in het forte.

Dat laatst is iets waarover Joshua Guerrero als Cavaradossi niet beschikt. Forte zingen gaat goed, al wapperde hij wat in het begin. Maar voor zachte passages heeft hij te weinig reservekracht en dat geldt ook voor zijn laag. Daardoor ging bijvoorbeeld de eerste helft van ‘E Lucevan le Stelle’ mis, en dat is toch wel een beetje de teststraat voor een tenor in deze opera.

De held van de avond is Gevorg Hakobyan, Scarpia. Hij heeft de rol al vaak gezongen, met zijn lenige stem én zijn lenige lichaam kan hij er alles mee doen. Op zijn repertoire staan Russische en Italiaanse opera’s, Tchaikovski, maar ook Tonio in Pagliacci en Alfio in Cavalliera Rusticana, en allerlei Verdi-rollen waaronder inderdaad natuurlijk Iago, want dat is hij ten voeten uit.
Zangtechnisch heeft hij alles in huis en zelfs binnen de rol van de door-en-door slechte Scarpia kan hij allerlei nuances uitdrukken. Als van huis uit Armeniër heeft hij misschien het soort Russische oligarch dat hij in zijn rol uitdrukt in zijn directe omgeving gezien. En je ziet eigenlijk waarom zulke mensen in andere omstandigheden met charme de wereld om hun vinger kunnen winden.
We werden van tevoren geïnformeerd dat de uitvoering van traditionele barokke ornamentiek ontdaan zou worden. En inderdaad speelde het grootste deel van de eerste acte zich af in een matzwarte schaars vaalwit verlichte ruimte, waarbij je met goede wil overigens nog best de binnenruimte van een gigantische basiliek kunt voorstellen. Maar wie dacht het helemaal zonder barokke pracht te zullen moeten stellen, kwam aan het eind van de eerste acte in de ‘Te Deum’-scène onverwacht toch nog dubbel en dwars aan zijn trekken.

Spoiler-alert: wie bij een volgende voorstelling verrast wil worden moet de rest van deze alinea overslaan. Aan het eind van de eerste acte maakte de duistere achterwand plaats voor een gigantisch barok doek vol door elkaar wervelende geschilderde personages. Waarvan de hoofden de hoofden van de koorleden bleken te zijn, die naar ik vernam met zijn vijfenvijftigen op een torenhoge stellage achter het doek stonden opgesteld. En het ‘Te Deum’ zongen. Hele publiek keek ademloos toe.

Het interieur van de woning van Scarpia in de tweede acte zou door Philippe Starck kunnen zijn ontworpen. Wel, Starck heeft in elk geval het prachtige tegen een half miljard kostende jacht van Russische miljardair Andrey Melnichenko ontworpen (dat ik drie jaar geleden in de haven van Tarragona zag liggen, dat inderdaad futuristisch is en dat net in Italië is geconfisqueerd). Dus het verband tussen top-design en machtige oligarchen is niet zo vergezocht.

De regisseur noemt als inspiratie Film Noir. Interessant, al gaat Film Noir eerder over berekenende femmes fatales, mannen met een emotionele en/of morele Achilleshiel en koelbloedige inspecteurs die alle misdaden uiteindelijk oplossen, zij het altijd te laat. In zekere zin stort Tosca zowel Cavaradossi als diens politieke kompaan Angelotti in het verderf, maar of zij dan een femme fatale is? En Scarpia en de bende om hem heen zijn in deze enscenering meer een Quentin Tarantino citaat. Verbanden tussen Film Noir en opera zou ik toch eerder bij Korngold, Schreker, Zemlinsky zoeken, temeer omdat veel Film Noir-regisseurs net als Korngold uit Europa waren gevlucht en deels Joods waren.
Als je het heel ver zou willen doortrekken: het programmaboek noemt uitdrukkelijk Billy Wilders Double Idemnity als prototype van Film Noir. Wel, als Tosca een van Billy Wilder zou zijn zouden Tosca’s jaloerse verdenkingen misschien niet de zuster van Angelotti maar Angelotti zelf kunnen gelden. Double Idemnity eindigt met de suggestie van een achterliggende verhouding tussen de twee mannelijke protagonisten. En dat zou bij Billy Wilder ook mede een verklaring zijn waarom Cavaradossi Angelotti wilde beschermen; hij wil Angelotti nota bene in de kleren van zijn zuster laten ontsnappen! Maar dit terzijde.
Dat we in Film Noir geregeld duister verlichte ongure buurten zien komt wel weer mooi terug in de derde acte, waar in plaats van de in het scenario van Puccini vermelde hoogste verdieping van Engelenburcht we ons in een metalen loods bevinden, en Tosca springt uiteindelijk van een stalen stelling af.
De avond voor deze Tosca had ik op Radio IV Beatrice Rana gehoord met het Deens Nationaal Orkest, onder niemand minder dan Lorenzo Viotti. En dat was een geweldige uitvoering. En ja, hij weet echt te overtuigen, los van alle hype, zoals eerder ook al bleek in Zemlinsky’s Der Zwerg, eerder door mij besproken. In net als in Der Zwerg liet hij nu ook weer horen waartoe het Nederlands Philharmonisch Orkest in staat is. Alle kleuren in deze toch al zo kleurrijke partituur werden naar boven gehaald.
Muzikale leiding Lorenzo Viotti
Regie Barrie Kosky
Decor Rufus Didwiszus
Kostuums Klaus Bruns
Licht Franck Evin
Floria Tosca Malin Byström
Mario Cavaradossi Joshua Guerrero
Scarpia Gevorg Hakobyan
Cesare Angelotti Martijn Sanders
Il Sagrestano Federico De Michelis
Spoletta Lucas van Lierop
Sciarrone Maksym Nazarenko
Un Carceriere Alexander de Jong
Orkest Nederlands Philharmonisch Orkest
Foto’s: © Marco Borggreve
Le Théâtre illustrée , 1887