Joyce_DiDonato

Joyce DiDonato als La donna del Lago

Tekst: Peter Franken

In 2015 stond Rossini’s La Donna del Lago op het programma van de Metropolitan Opera. Een van de voorstellingen was wereldwijd in de bioscoop te zien in de serie Live in HD. Een opname daarvan is op dvd uitgebracht. Het moet een spectaculaire avond geweest zijn met veel vocaal vuurwerk. 

De handeling van de opera is eenvoudig: drie mannen strijden om de gunst van Elena, de Donna uit de titel. Ze heeft trouw beloofd aan Malcolm maar die is al langere tijd weg, ergens aan het rebelleren tegen de koning. Haar vader heeft haar beloofd aan Rodrigo, leidend krijgsman in de opstand. En plotseling staat een vriendelijke jonge man op de stoep die zich Uberto noemt.

Voor Rossini een uitgelezen gelegenheid om een tenorenduel te schrijven waarin Rodrigo en Uberto elkaar naar het leven staan, overigens zonder echt te beseffen dat ze concurrenten in de liefde zijn.

John Osborn is geweldig op dreef als de alfa male Rodrigo, mooie vertolking met passend assertieve voordracht.

Zijn tegenstrever Uberto krijgt hem vocaal er niet onder maar buiten beeld kennelijk wel. In de apotheose waarin Uberto zich bekend maakt als de koning en iedereen vergiffenis schenkt, zien we Rodrigo niet meer terug.

Juan Diego Flórez weet het publiek op zijn hand te krijgen met een uitstekende vertolking van Uberto alias James V. Hij wordt op slag verliefd op Elena die hij aanvankelijk aanziet voor een bosnimf. Het is een licht ontvlambaar type, die Uberto. Voor de bevrediging van zijn amoureuze gevoelens is hij bereid grote risico’s te nemen.

Regisseur Paul Curran laat hem zo op het oog volledig zijn eigen gang gaan. De kleine handtastelijkheden die hij zich veroorlooft jegens Elena maken duidelijk dat hij gewend is aan een vanzelfsprekende meegaandheid waar het de vrouwen in zijn omgeving betreft. Flórez’ vertolking van Rossini’s vocale capriolen ontaardt nergens in een circusact maar blijft voortdurend geloofwaardig. Uiteraard met hoge goed getroffen noten.

Elena’s vader komt voor rekening van de bas Oren Gradus, geheel in de stijl van de oudere patriarch die geen tegenspraak duldt. Mooie bijrollen verder voor Olga Makarina als Albina en Eduardo Valdez als Serano. Verder een uitstekende bijdrage van het koor van de Met.

Malcolm is een Hosenrolle maar in deze productie draagt de zangeres een kilt, dus geen broek. De kostumering van Kevin Knight suggereert een authentiek kostuumdrama al moet eraan  worden getwijfeld of de kostuums in kwestie 16e eeuws zijn, de periode waarin de handeling zich afspeelt.

Al die mannen in kilts maken een wat onbeholpen indruk, vooral door hun gemiddelde lichaamsomvang. Daniela Barcellona vormt hierop geen uitzondering, ze oogt weinig geloofwaardig als Elena’s love interest maar haar zang maakt veel goed. Malcolm is maar weinig op het toneel maar krijgt steeds een vrij veld als hij verschijnt. Het is een zware rol, zang technisch vooral en dat wordt door het publiek ruimhartig beloond.

Als liefdesobject tussen drie mannen die om haar strijden, al moet de dood erop volgen want zonder haar heeft verder leven immers geen enkele zin meer, is Elena meestentijds onderdeel van een duet of een terzet. Ze is dan wel veel op het toneel, veelal is ze niet agerend maar reagerend waarbij een tegenspeler het voortouw neemt. Aan het begin heeft ze een solo maar pas tegen het einde, als al die mannen haar eindelijk eens met rust laten, krijgt ze de kans zich ongestoord te manifesteren.

Joyce DiDonato is absoluut top in deze voorstelling. Ze werpt zich vol in de moeilijkste passages en het resultaat is elke keer weer verbluffend. Haar coloraturen zijn wellicht niet altijd geheel vlekkeloos maar steeds zo goed als men redelijkerwijs mag verwachten in een live uitvoering.

Acterend komt ze erg overtuigend over, het meisje dat zich moet verweren tegen een overheersende vader, een koning incognito die haar vanaf het eerste moment dat hij in de buurt komt al probeert te kussen, de voor haar uitgekozen echtgenoot die geen misverstand laat bestaan over zijn argwaan en ongenoegen en dan ook nog Malcolm die vooral achter de schermen aan trekt. Didonato laat prachtige mimiek en subtiel klein spel zien, ze is geweldig.

Ondanks de verwoede pogingen van de twee tenoren om haar voor zich te winnen trekt de mezzo aan het langste eind. Refererend aan DiDonato’s stemtype merkt moderator Patricia Racette aan het begin van de avond dan ook een tikje sarcastisch op: ‘Tonight the mezzo gets the mezzo, bad luck for the tenor.’

Het orkest van de Met staat onder leiding van Michele Mariotti.

For Massenet on his birthday: a small survey of some of his operas

Jules Massenet was the most prolific and, artistically as well as commercially, also the most successful French opera composer between 1870/71 and World War I, the belle Epoque of the Third French Republic. He is best known for his operas, of which he wrote more than thirty. The two most frequently staged are Manon and Werther



MANON

 



Jules Massenet’s Manon has, since its now legendary performance starring Anna Netrebko and Rolando Villazon (Berlin, April 2007), become a real hype. Anyone who had ever seen the performance could sincerely ask, like Verdi’s Ford (‘Falstaff’): ‘e sogno o realta’?



It was a reality that turned out to be a dream after all, as Netrebko found a new love, leaving Villazon with heart and voice problems. It was also not entirely clear until the last day of rehearsals whether he would sing the, scheduled for June 2007, performances of Manon in Barcelona.

He did come, and although he sang below his usual level, he managed to completely convince everyone with his acting and (sometimes a little too) intense commitment. His Manon is brilliantly portrayed by a spectacularly singing and acting, Lulu-like, Natalie Dessay.



Manuel Lanza is a fine Lescaut, but for Samuel Ramey, a singer I greatly admire, Comte des Grieux unfortunately comes too late in his career.

The mise-en-scène and character direction by David McVicar, for me still really one of the best contemporary directors, were more than excellent. The costumes were beautiful to behold and the (traditional) staging was often really surprising, all the more so as McVicar managed to give it a contemporary twist from time to time.

As a bonus, you do get a ‘peek inside’. Through a truly fascinating documentary, you can follow the stars during their rehearsals with McVicar.


WERTHER FOR BARITONE



In 1902, ten years after the premiere, Massenet produced a new version of his Werther, this at the request of Italian baritone Mattia Battistini, who was eager to sing the lead role. Massenet did not change the key, but rewrote the vocal lines of Werther’s music, making the arias, ‘Pourquoi me réveiller’ included, barely recognisable.



The “baritone version” of the opera was and remains an oddity; no original manuscript of the score even exists. In recent times, with its penchant for ever new challenges, there was also an increased interest in alternative versions of well-known operas. The baritones, tired of singing the villains, are rediscovering the repertoire, in which they can release all their lyrical melancholy.

Thomas Hampson has always been an explorer of lesser-known paths and he first performed the role of Werther back in 1989. In 2004, he sang a concert performance of it at the Paris Chatelet, and that performance has been released by Virgin on two DVDs. He does an excellent job, but the manic-depressive is a bit off.

His Charlotte is sublimely sung by Susan Graham, who also performed the role in Amsterdam some years ago, where she moved the audience and press to tears. Michel Plasson has all the drama at his fingertips as you can hear.

“Pourquoi me réveiller” by three tenors

Alain Vanzo :

Sergei Lemeshev in Russian:

Jonas Kaufmann:




Piotr Beczala:

THAÏS

 

Who does not know ‘Méditation’, the sentimentally sweet but oh-so-beautiful piece of violin music? Most often it will make you cry.

Méditation in Josef Hassid’s performance:




However, not many people have ever heard, let alone seen, the opera in which this piece acts as a kind of interlude in the second act.

Recordings of the complete work are still scarce, I only know of three myself (with Anna Moffo, Beverly Sills and Renée Fleming), of which the one with Sills, Sherrill Milnes and Nicolai Gedda (Warner 0190295869069) is dearest to me.

Below Beverly Sills and Sherrill Milnes in the final scene of the opera:

DVD from La Fenice



Pier Luigi Pizzi’s production from La Fenice had previously been released on CD and I found it particularly strong musically and mainly vocally. I was therefore particularly curious as to whether the visuals added anything to it on Dynamic’s DVD. To which I can now say a resounding “yes”.



The sets are sparse, yet the stage seems to be completely full of them. Because of the colours (with very predominant red) perhaps, but also because of the dominant place they occupy on stage. For instance, Thaïs’ rose-covered bed, on which she – as if she were the Venus of Urbino or one of the versions of Danaë, also by Titian – lies very voluptuously. This bed is very prominently in the centre of the stage.

In the third act, when the fun life has ended and the penance begins, the roses are nowhere to be seen (a bed of thorns?) and her posture is as chaste as her white robe.



The costumes are a story apart: very opulent, oriental and barely concealing. Eva Mei doesn’t go as far as her colleague Carol Neblett, who went completely out of her clothes in New Orleans in 1973, but her see-through little nothing of a dress, from which her breasts keep escaping almost unnoticed, leaves nothing to the imagination.

Perhaps she was inspired by the very first Thaïs, Sybil Sanderson, whose breasts were also ‘accidentally’ visible during the premiere performance in 1894? Then again, it is all about the greatest (and most beautiful) courtesan in Alexandria!

Eva Mei is very virtuoso and very convincing as Thaïs . So is Michele Pertusi as Athanael. There is a lot of ballet, though. Also where it really shouldn’t be, which is very distracting at times.




Thaïs from Toronto: unearthly beautiful orchestral playing


Recordings of Thaïs are still scarce so any new releases are more than welcome. Especially if the performance is good, and this new recording on Chandos most certainly is. At least: to some extent.

The Toronto orchestra sounds so incredibly beautiful that you cannot help falling in love with it. Sir Andrew Davis truly extracts the impossible from his musicians: I have not heard the score performed so beautifully before. The pianissimi, the way they manage the quiet passages to perfection, the subcutaneous tension. Hats off! Hats off also to the violinist who manages to add new layers to the ‘Meditation’. So beautiful!

Unfortunately, the singers lag a bit behind. Erin Wall is a beautiful soprano with a crystal-clear voice, but a ‘Whore of Babylon’? More like a rather childishly naive girl.

Joshua Hopkins has the right voice for Athanael but he goes the wrong way when it comes to ‘earthly desires’. Andrew Staples is a good Nicias but he too fails to fully convince me.

CENDRILLON

A fairy tale has its own rules. Much is interchangeable, but what must never be compromised is the “happy ending”. So: the ugly duckling becomes a beautiful swan and Cinderella becomes a princess. All evil spirits are punished and we can sleep peacefully.

Sometimes I pray to those I don’t really believe in: give us back our fairy tales, because these days everything has to be totally true to nature and as realistic as possible. Fortunately, my prayers are sometimes heard and so it came to pass that I was able to enjoy an old-fashioned evening; with my cat on my lap and Cinderella on my screen.

Laurent Pelly is undoubtedly one of the best contemporary directors: he puts a modern spin on everything he does, but he stays true to the libretto and the music. In the process, his staging is extraordinarily witty. As is the delightful Cendrillon, recorded at London’s Royal Opera House in 2011.


I no longer need to recommend Joyce DiDonato (Cendrillon) to anyone – she is easily the greatest ‘zwischenfach singer’ of our time. Ewa Podleś is a more than delightful stepmother and Alice Coote the most charming ‘Prince Charmant’. And to this you may add the truly idiomatic conductor (Bertrand de Billy)….
Life really can be beautiful sometimes



Trailer of the productie


HERODIADE



Richard Strauss composed his world hit Salome to a play by Oscar Wilde; and the latter drew his inspiration from a short story by Flaubert, ‘Herodias’. Paul Milliet and Henri Grémont also based their libretto for Massenet’s opera Herodiade on this story. Neither Wilde nor Milliet and Grémont were very faithful to Flaubert. Whereas the French novelist more or less limited himself to the biblical narrative, enriched with his poetic language and descriptions, the playwright and librettists added entirely new aspects and twists to the story.


Hérodiade was first performed in the Royal Theatre of Brussels on 19 December 1881. Anyone expecting animal eroticism, blood and sweat, as with Richard Strauss, will be disappointed. Massenet’s Salome is a truly innocent and devout girl. When her mother left her to marry Hérode, she was given shelter by Jean (John the Baptist), with whom she fell in love. A love that proved to be mutual.



No opera is complete without complications: Hérode has a crush on Salome, Hérodiade becomes jealous of her and Jean is beheaded. Salome sees Hérodiade as the instigator of all evil and wants to kill her. Hérodiade whispers “I am your mother” and Salome commits suicide.

The music already exudes a hint of the perfume of Massenet’s later works, but with all those choruses, exotic Oriental scenes and elaborate ballet scenes, it is nothing less than a real Grand Opera in the best Meyerbeer tradition.

One of the earliest recorded fragments of the opera is, I think, the famous aria of Hérode ‘Vision Fusitive’ by the French baritone Maurice Renaud, made in 1908:



And from the recording Georges Thill made in 1927, we know what an ideal Jean should sound like:




Regine Crespin 1963



If you are in possession of this performance, you need look no further. It doesn’t get any better than this. There is only one problem: this recording does not exist. At least not of the complete opera.

In 1963, EMI recorded the highlights of Hérodiade with the best French singers of the time (and of today, for that matter) and the answer to the “why not complete ????” will probably never be given.

Georges Prêtre conducts the orchestra of the Theater National de Paris as if his life depends upon it and every role is more than excellently cast.

Regine Crespin sings ‘Il est doux, il est bon’:


Regine Crespin’s Salomé is unequalled and so is Rita Gorr’s Hérodiade. Albert Lance (Jean) shows how that role should really be sung in the tradition of Georges Thill, and for Michel Dens as Hérode we really cannot find the right words. Such singers no longer exist.



Hopefully, Warner will one day release the recording on CD.




Montserrat Caballé (Barcelona 1984)



 This recording also may only be obtained via a pirate (or You Tube), but then it is complete and moreover with (admittedly bad) images!


Dunja Vejzovic portrays a deliciously mean Hérodiade and Juan Pons is a somewhat youthful but otherwise fine Hérode. A few years later, he will become one of the best “Hérodes” and you can already hear and see that in this recording.

Montserrat Caballé is a fantastic Salomé, the voice alone makes you believe you are in heaven and José Carreras is very moving as a charismatic Jean.



Below, Carreras sings ‘Ne pouvant réprimer les élans’:



None of the protagonists is really idiomatic, but what a pleasure it is to watch a real Diva (and Divo)! They really don’t make them like that any more

The whole opera on you tube:



Reneée Fleming 1994



In the mid-1990s, Herodiade enjoyed a short-lived revival. The opera was then performed in several opera houses and it was even recorded – officially – three times: once in the studio and twice live.

I must admit that I was a bit concerned about Gergiev as the director, but he really did an excellent job. Under his baton the opera sounds like a real Grand Opéra, grand, fiery and compelling.

Plácido Domingo (Jean) is perhaps a touch too heroic, but his voice sounds youthful and contageous, worthy of a true prophet.

Personally, I find Dolora Zajick (Hérodiade) a bit on the (too) heavy side, but her singing is undeniably excellent and there is nothing wrong with her interpretation.

Juan Pons is an excellent Hérode, but I would have liked Phanuel (Kenneth Cox) to be a bit more idiomatic. Something that also applies to the Salomé of Renée Fleming: she sings beautifully but in this role she can not totally convince me.




Nancy Gustafson 1995



The performance in Vienna was highly praised, and that this praise was justified is proved by the recording made live in the house by ORF.

First of all, there is Agnes Baltsa’s brilliant title role: fierce and dramatic. If you ask me: apart from Rita Gorr probably the best Hérodiade ever.


Placido Domingo sings ‘Ne pouvant réprimer les élans’:



Domingo, in the role of Jean, is even more impressive here than on Sony and also Juan Pons (Hérode) actually convinces me yet more on this recording. His rendition of ‘Vision Fugitive’ is very, very moving. Unfortunately, Nancy Gustafson (Salomé) must acknowledge the superiority of Fleming (Sony), but both pale in comparison to Cheryl Studer (Warner). Not to mention Regine Crespin!

Judging by the photos in the text booklet and the sparse clips on YouTube, we should be glad that the recording appeared on CD and not on DVD.



Finale of the opera:



In any case, the sound is excellent and the Vienna Opera orchestra under the direction of Marcello Viotti plays with great passion.


Cheryl Studer 1995



Orchestrally, this recording is really top-notch. Michel Plasson conducts the orchestra from Toulouse very energetically, with a lot of verve and drive, and he also knows how to allow space for all the subtleties. Exciting and beautiful. That is how I like to hear opera.

José van Dam is an impressive Phanuel and Nadine Denize an excellent Hérodiade., although her intonation is not always pure.

Hérode is not really a role for Thomas Hampson, but he sings it very beautifully. Something that unfortunately cannot be said of Ben Heppner’s Jean. A heroic tenor in that role is nothing but a terrible mistake.

Cheryl Studer, on the other hand, is a Salomé of everyone’s dreams: girlish, innocent and naive. Her voice shines and sways and her final words “Ah! Darned Queen, if it is true that your cursed loins have given birth to me, look! Take back your blood and my life!” leave you shuddering and desperately weeping. Brava.

Bellini’s I Capuleti e i Montecchi uit Zürich

TEKST: PETER FRANKEN

Het libretto van Felice Romani lijkt oppervlakkig op Shakespeare’s toneelstuk maar maakt gebruik van oudere bronnen. Zo zijn de Capuleti en de Montecchi rivaliserende politieke groeperingen in plaats van twee in aanzien gelijkwaardige families die gescheiden worden door een vete. De Capuleti staan voor de Guelfen, de Montecchi voor de Ghibellijnen. Giulietta is verloofd met Tebaldo maar in het geheim verliefd op Romeo, iemand uit het andere kamp. Om het ingewikkeld te maken heeft Romeo per ongeluk Giulietta’s broer vermoord tijdens een degengevecht waarna hij uit Verona is verbannen.

De gehele opera speelt zich af in en om het paleis van de Capuleti waarvan het familiehoofd de naam Capellio draagt. Bij aanvang zien we een spoedvergadering in de vroege ochtend. De Ghibellijnen onder aanvoering van de gehate Romeo bereiden een aanval voor. Romeo is al zo lang niet meer in de stad gezien dat niemand nog weet hoe hij eruit ziet. Dat hij toegang heeft gehad tot Giulietta kan alleen met hulp van binnenuit het geval zijn geweest. Daar speelt Lorenzo, de lijfarts van de familie, een grote rol.

Romeo komt naar Capellio’s paleis om over vrede te praten. Het moet nu maar eens afgelopen zijn met die eeuwige strijd, temeer daar hij er nu ook persoonlijk belang bij heeft. Hij komt echter als Romeo’s afgezant en niemand doorziet dit. Als hij vrede voorstelt onder voorwaarde dat de Ghibellijnen en Guelfen gelijke rechten krijgen in de stad en ter bezegeling daarvan Romeo met Giulietta mag trouwen, ontsteekt Capellio in grote woede. De moordenaar van zijn zoon als schoonzoon? Dat nooit. Sowieso heeft hij al een schoonzoon klaar staan in de persoon van Tebaldo die zwaar verliefd is op Giulietta. De ontmoeting eindigt met een ongeremde oproep tot nieuw geweld: dood aan de Ghibellijnen.

In de volgende scènes zien we Romeo via een geheime ingang in Giulietta’s slaapkamer doordringen. Hij ziet haar voor het eerst sinds lange tijd maar de liefde is allerminst gedoofd. Maar toch weigert ze met hem het paleis te ontvluchten. Letterlijk zegt ze dat ze wordt tegengehouden door een macht die sterker is dan de liefde. Dan gaat het om familie eer, loyaliteit, gehoorzaamheid aan de wet. Feitelijk is hier sprake van een meisje dat de facto gegijzeld is door haar vader en aan een Stockholm syndroom leidt. Die enorm sterk gevoelde dwang om aan al haar vaders wensen en vooral eisen te voldoen (zijn wil is haar wet) komt duidelijk naar voren als ze in een later stadium zijn begrip en vergeving vraagt voor de omgang met Romeo, en hij dat ondanks alle smeekbeden hardvochtig afwijst.

Lorenzo wil Giulietta te hulp komen door middel van een drank die haar schijndood zal maken waardoor het huwelijk met Tebaldo kan worden verijdeld. Hij zal Romeo op de hoogte stellen van deze situatie zodat die zijn geliefde kan ontvoeren zodra ze weer bij kennis is. Maar Capellio vertrouwt de lijfarts niet meer en geeft opdracht hem goed in de gaten te houden. Zodoende loopt alles anders met de bekende afloop. De dood van die twee wordt overigens al ruim tevoren getelegrafeerd als we de moeite nemen goed naar de tekst te kijken. Voortdurend spreekt Giulietta over de dood als haar enige uitweg, over dat een huwelijk met Tebaldo haar dood betekent enzovoort. Ook Romeo heeft maar weinig vertrouwen in een goede afloop tijdens zijn aardse leven. Hij ervaart de dood als zijn permanente metgezel, altijd nabij waar hij ook gaat. In dat opzicht vertoont het gebeuren veel overeenkomsten met de tweede akte van Tristan und Isolde.

Het componeren van dit werk uit 1830 was een haastklus voor Bellini en hij loste dit op door een tiental complete stukken uit zijn mislukte opera Zaira in omgewerkte vorm te gebruiken. Als we de muziek vergelijken met zijn latere werk dan valt op dat belcanto hier vooral de betekenis heeft van mooie zang, zonder die opgeklopte uithalen in de hoogte die zo kenmerkend zijn voor La Sonnambula en vooral I Puritani. Het valt te betreuren dat de componist niet verder is gegaan op deze weg maar zich heeft aangepast aan de kennelijke smaak van het publiek, met dank aan Rossini. Opmerkelijk is ook de keuze van een mezzo voor de rol van de minnaar, geen tenor-sopraan duetten hier. Tebaldo neemt in dat opzicht de honneurs waar en Capellio vervult de rol van de bariton die er een stokje voor steekt.

Uit Zürich komt een opname op dvd van een productie uit 2015 van Christof Loy. Op een draaitoneel zijn verschillende binnenruimtes van Capellio’s paleis te zien, waaronder Giulietta’s slaapkamer. Het idee van een opgesloten meisje dat geheel is overgeleverd aan de nukken en grillen van een overheersende vader – nergens een moeder met mitigerende invloed te bekennen – staat centraal in Loys benadering. Romeo is voortdurend vergezeld van een figurant: de Dood, wat sommige scènes extra beklemmend maakt.

De Guelfen zijn gestoken in avondkleding, de Ghibellijnen zien er uit als boeren en buitenlui. De vertrekken ogen sober, vergane glorie uit het interbellum. Opvallend is dat de Guelfen die als één man achter Capellio staan in hun afwijzing van de Ghibellijnen en die walgelijke Montecchi, nadrukkelijk pleiten voor een minder harde aanpak van Giulietta, zelfs Tebaldo staat allesbehalve op zijn strepen. Hij wil haar alleen trouwen als dat uit vrije wil is, van een gedwongen gesleep naar het spreekwoordelijke altaar wil hij niets weten. De muziek verloopt heel rustig en dat geeft de protagonisten alle gelegenheid hun teksten over het voetlicht te brengen. En die zijn een stuk interessanter dan in Gounods versie.

Joyce DiDonato schittert als Romeo, absoluut perfect, fantastisch optreden. Haar Giulietta is Olga Kutchynska die uitstekend partij weet te geven. Alexei Botnarciuc oogt als Capellio een beetje als Marlon Brando in The Godfather. Zijn zang is goed verzorgd, acterend tikje eenzijdig.

Mooie invulling van de rol van Giulietta’s officiële verloofde Tebaldo door tenor Benjamin Bernheim. Roberto Lorenzi is een sympathieke Lorenzo.

Fabio Luisi heeft de muzikale leiding.

Foto’s © Monika Rittershaus

discografie: Over Romeo en Julia van Bellini

Ariodante: een opera voor Händel haters?

Ariodante Illustration_of_Canto_5,_Orlando_Furioso,_by_Gustave_Dore

Dalinda disguised as Ginevra admits Polinesso to her bedroom, engraving by Gustave Doré

Volgens kenners is Ariodante dé Händel opera om mee te beginnen. De handeling is helder, makkelijk te volgen en zelfs (min of meer) logisch. Alle succesvolle ingrediënten: liefde, jaloezie, seks en verraad zijn volop aanwezig. Tel daarbij het happy end en je komt zowat bij een Hollywood-sprookje terecht.

De muziek is een verhaal apart: Händel-liefhebber krijgt genoeg stof om van te smullen en bij ‘Dopo notte’ gaat zijn hart sneller kloppen. En een Händel-hater moet toch wel even een traantje wegpinken bij ‘Scherza infida’.

Ann Murray

Ariodante dvd

Ik ken maar één opname op dvd (BluRay in mijn geval) en daar ben ik niet echt gelukkig mee. De productie van David Alden (English National Opera, 1996) werd zeer enthousiast ontvangen en nog steeds zijn de (voornamelijk Engelse) critici er dol op. Voor mij is de productie te Freudiaans en te weinig subtiel.

Christopher Robson is een horror als Polinesso. Nog afgezien van het idiote idee om de rol met een countertenor te bezetten – de partij is gecomponeerd voor een vrouwelijke alt – voldoet zijn stem niet. Meer wil ik er niet over kwijt..

Joan Rogers is een mooie Ginevra en Lesley Garrett een nog mooiere Dalinda, maar de rest van de rollen is niet echt adequaat bezet. Behalve Ariodante zelf, dan. Ann Murray stelt nooit teleur en dat doet zij hier ook niet.

Het English National Opera Orchestra onder leiding van Ivar Bolton klinkt gewoon saai. Voor wie dat op prijs stelt: er zijn Nederlandse ondertitels (Arthaus Music 108126)

Janet Baker

ariodante Baker

Luisteren naar Janet Baker is altijd een feest. Haar Ariodante klinkt ouderwets warm. Warmbloedig ook. Ook de sopranen Edith Mathis (Ginevra) en Norma Burrowes (Dalinda) zijn een echt plezier om naar te luisteren.

James Bouwman (alweer een countertenor!) als Polinesso is gewoon een vergissing, het zij hem vergeven. Maar de jonge Samuel Ramey is werkelijk fantastisch als de koning. Raymond Leppard dirigeert bedeesd en aangenaam. (Philips 4739552)


Anne Sofie von Otter

Ariodante Minkowski

Wat mij betreft de mooiste opname die er is, voornamelijk vanwege Marc Minkowski en zijn formidabel spelende Musiciens du Louvre. Luister maar naar de heerlijk dansante ouverture: hier wordt een mens (deze mens, althans) blij van.

Ewa Podles is de beste Polinesso ooit, daar komt niemand in de buurt. Ook Richard Croft (Lurcanio) heeft eigenlijk geen concurrent: zijn zeer aangename, lyrische tenor klinkt verliefd en om verliefd op te worden.

Hieronder Von Otter en Minkowski over ‘Scherza infida’ en het door Minkowski gekozen tempo:

Anne Sophie von Otter is een ontroerende Ariodante (haar ‘Scherza infida’!). Haar stem mengt ook erg mooi met Lynne Dawsons Ginevra (Archiv 457 271-2)


Joyce DiDonato

5099907084423_clamshell_Layout 1

Alan Curtis dirigeert veel behoedzamer dan Minkowski. Minder dansant ook en minder transparant. En de blazers klinken soms een beetje vals.

Joyce DiDonato (Ariodante) en Anne Sophie von Otter zijn aan elkaar gewaagd. De eerste klinkt wat feller en standvastiger, ook in haar grief, terwijl de tweede de droefheid zelve is. De eerste is een in zijn eer gekrenkte held, de tweede een brok verdriet. Maar in ‘Dopo notte’ is DiDonato echt niet te verslaan. Bovendien vind ik haar voordracht mooier en accurater.

Marie Nicole Lemieux is een fantastische Polinesso en Karina Gauvin een zeer vrouwelijke Ginevra (Warner Classics 50999 07084423).


Joyce DiDonato schrijft geschiedenis met Dejanira

hercules DiDonato

Hercules van Händel was in 2004 één van de grote producties van de Opéra National de Paris, met Les Arts Florissants onder leiding van William Christie. Bel Air Classiques bracht het in 2006 uit op dvd en het resultaat is nog steeds niet na geëvenaard. Ik betwijfel dan ook of het nog ooit beter kan.

William Shimell herinner ik me nog heel erg goed als een zeer spectaculaire Don Giovanni bij de Nationale Opera in 1988. Met zijn warme, verleidelijke stem en zijn buitengewoon aantrekkelijke uiterlijk was hij gewoonweg onweerstaanbaar.

Zijn uiterlijk heeft hij in Hercules nog steeds mee, maar zijn stem is toch een beetje minder geworden. Het kan ook aan de rol liggen, want volgens mij heeft hij niet het juiste stemtype en de vereiste souplesse om Händel te kunnen zingen.

Toch stap ik daar gauw overheen, want hij zet me daar een macho Hercules neer, om werkelijk van te watertanden. Een ware held en heerser, ongenaakbaar, dominant en autoritair, en toch zeer kwetsbaar. In zijn hartstocht voor de mooie Iole (een beetje iel, maar verder prima zingende en acterende Ingela Bohlin) houdt hij geen rekening met zijn jaloerse (paranoïde, volgens de regisseur) echtgenote, wat hem fataal gaat worden.

Hieronder zingt Ingela Bohlin ‘Banish love from thy breast’:

Joyce DiDonato schrijft geschiedenis met haar rol van Dejanira, die door de grootste emoties verscheurd werd. Haar wanhoop is voelbaar, haar jaloezie begrijpelijk en haar leed onmeetbaar. De waanzinaria ‘Where shall I fly’ zingt ze zo huiveringwekkend dat het werkelijk door merg en been gaat en toch mist ze geen enkele noot in al haar ronduit perfecte coloraturen.

Terecht ook wordt zij als de hoofdrol beschouwd, en mag na afloop als laatste het toneel opkomen om een meer dan verdiende applaus in ontvangst te nemen.

De enscenering en de (moderne) kostuums zijn simpel en doeltreffend, waardoor alle aandacht besteed kan worden aan de actie en muziek zelf, en de personenregie en mise-en-scène van Luc Bondy is werkelijk fenomenaal.

Trailer van de productie:

William Shimell (Hercules), Joyce DiDonato (Dejanira), Toby Spence (Hyllus), Ingela Bohlin (Iole), Malena Ernman (Lichas), Simon Kikrbridge (Priest of Jupiter),
Orchestre et Choeur des Arts Florissants olv William Christie.
Regie: Luc Bondy.
Bel Air Classiques BAC013

STELLA DI NAPOLI

CENDRILLON met Joyce DiDonato

JOYCE & TONY

Verrukkelijke Cendrillon met Joyce DiDonato

cendrillon

Een sprookje kent zijn eigen regels. Veel is inwisselbaar, maar waar niet aan getornd mag worden is het “happy end”. Dus: het lelijke eendje wordt een pracht van een zwaan en Assepoester wordt een prinses. Alle kwade geesten worden gestraft en we kunnen rustig gaan slapen.

Soms bid ik tot diegene in wie ik niet geloof: geef ons onze sprookjes terug, want tegenwoordig moet alles zo natuurgetrouw  en zo realistisch mogelijk. Gelukkig worden mijn gebeden wel eens gehoord en zo kwam het dat ik een ouderwets avondje genieten kon beleven, met mijn poes op schoot en Assepoester op mijn scherm.

Laurent Pelly behoort zonder meer tot één van de beste hedendaagse regisseurs: hij geeft een eigentijdse draai aan alles wat hij doet, maar hij blijft het libretto en de muziek trouw. Zijn ensceneringen zijn daarbij buitengewoon geestig. Zo ook de heerlijke Cendrillon, in 2011 opgenomen in het Royal Opera House in Londen.

Joyce DiDonato (Cendrillon) hoef ik niemand meer aan te bevelen – zij is zonder meer de grootste ‘zwischenfach-zangeres’ van onze tijd.

Ewa Podleś is meer dan een heerlijke stiefmoeder en Alice Coote de charmantste van alle ‘Prins Charmants’. En daar mag je dan de werkelijk idiomatische dirigent (Bertrand de Billy) nog aan toevoegen… Het leven kan soms echt mooi zijn!

Trailer van de productie:

JULES MASSENET
Cendrillon
Joyce DiDonato, Eglise Gutiérez, Alice Coote, Ewa Podleś, Jean-Philippe Lafont e.a.
Royal Opera Choris, Orchestra of the Royal Opeara House olv Bertrand de Billy
Regie: Laurent Pelly
Virgin Classics 60250995

Stella di Napoli: Joyce diDonato zingt belcanto.

Joyce DiDonato Stella

Men zegt belcanto, men denkt: Rossini, Donizetti, Bellini….. En dat terwijl de 19-de eeuw zo veel meer moois heeft opgeleverd!

Denk alleen maar aan Saverio Mercadante (zijn Il Giuramento is een meesterwerk!), voor mij de onmisbare link tussen Donizetti en vroege Verdi. Denk ook aan Giovanni Pacini. Aan hem, bij het operaminnend publiek voornamelijk bekend van zijn heerlijke Saffo hebben we de titel van deze fantastische cd te danken.

‘Ove l’agiri o barbaro’ uit Pacini’s Stella di Napoli is een heerlijk niemendalletje, met parelende coloraturen en aanstekelijke melodielijn. Joyce DiDonato stipt ze lichtelijk springerig aan waardoor ze zo ontzettend ongedwongen en natuurlijk klinken, zo vanzelfsprekend. In haar uitvoering lijkt de aria op een aquarelschilderij. Als een soort opstap tot het “zwaardere” werk, met wat meer diepgang, met een nog hogere “ontroeringgehalte” en nog meer virtuoze coloraturen.

De onwaarschijnlijk mooie ‘Dopo l’Oscuro nembo’ uit Bellini’s Adelson e Salvini (wie gaat zich aan de complete opname wagen? Alsjeblieft?) klinkt hier anders dan ik gewend ben: wordt hier een andere (gecorrigeerde?) partituur gebruikt?

In ‘Par che mi dica ancora’uit Elisabetta al castello di Kenilworth van Donizetti wordt zij begeleid door de klokkenspel, wat een merkwaardige gewaarwording teweeg brengt. Dit tere, breekbare geluid onderstreept DiDonato’s absolute volmaaktheid nog meer.

Helemaal stil word ik van haar Romeo uit I Capuleti e i Montecchi van Bellini. Zo mooi, zo hartverscheurend ontroerend gezongen heb ik de aria niet eerder gehoord.

Over haar Maria Stuarda hoef ik u waarschijnlijk niets meer vertellen. Ik neem aan dat u de opera met haar in de hoofdrol al gezien had. In de bioscoop of anders op dvd.

En voor een mopperaar voor wie geen belcanto bestaat zonder Lucia di Lammermoor  of La Sonnambula: die zijn er ook. Ze zijn alleen gecomponeerd door Michele Carafa  en Carlo Valentini en heten Le nozze di Lammermoor  en Il Sonnambulo. Nooit van gehoord? Ik ook niet. Het zijn dan ook, samen met Stella de Napoli, echte wereldpremières.

Mocht u zich hebben aangevraagd waarom Joyce diDonato tot de allergrootste diva’s ter wereld behoort: koop de cd en ik beloof u dat u de wereld om u heen vergeet!

Maar we mogen ook Riccardo Minassi en zijn Orchestre et Choer de l’Opera National de Lyon niet vergeten – hun aandeel in de schoonheid van de cd is van de onschatbare waarde!

Stella di Napoli
Bel Canto Opera Arias
Pacini, Bellini, Mercadante, Rossini, Donzetti, Valentini, Carafa
Joyce DiDonato (mezzosopraan)
Orchestre et Choer de l’Opera National de Lyon olv Riccardo Minasi
Erato 08256 46365623 • 72’

Meer DiDonato: JOYCE & TONY

CENDRILLON met Joyce DiDonato

JOYCE & TONY

 joyce_and_tony_live_album_cover

Joyce & Tony, de live in Wigmore Hall opgenomen cd van Joyce DiDonato en Antonio Pappano, is wereldwijd een grote hit. Ik ben er echter niet zo blij mee.

Ik ben sinds jaren één van de grootste fans van Joyce DiDonato. Toen ik haar voor het eerst hoorde, werd ik simpelweg verliefd. Op haar stem, op haar uitstraling, op haar magnifieke présence en op de werkelijk formidabele manier waarop ze haar rollen van inhoud weet te voorzien. DiDonato stal mijn hart en elke nieuwe opname van haar hand was voor mij een feest.

Nu ben ik echter enigszins teleurgesteld. Ik begrijp dat DiDonato eens iets anders wil en dat ze als ‘Yankee diva’ (zoals haar bijnaam luidt) ook het musicalgenre ‘under her skin’ denkt te hebben, maar net als veel andere klassiek geschoolde collega’s vóór haar gaat ze op dat punt de mist in. Musicals zingen is immers iets anders dan kunstmatig je stem klein houden, waardoor het zingen in een soort croonen verandert.

‘Amor’ van William Bolcom gaat de mezzosopraan nog goed af, maar dat is ook geen echt musicalnummer. Helaas is ‘My funny valentine’ van Jerome Kern gewoon knudde. En over ‘Over the rainbow’ van Harold Arlen wil ik het niet eens hebben.

Gelukkig bestaat de box uit twee cd’s en op de eerste staan echte pareltjes, DiDonato meer dan waardig. In Arianna a Naxos van Haydn, gezongen met dat gevoel voor drama dat haar zo typeert, laat DiDonato haar stem floreren, waardoor ik de hele wereld vergeet. En het prachtige I canti della sera van Francesco Santoliquido is voor mij een ware ontdekking.

Het is jammer dat Erato het recital niet op dvd heeft uitgebracht. Ik denk namelijk dat het genot om DiDonato samen met Antonio Pappano (wat speelt die man geweldig piano zeg!) in actie te zíen de opname behoorlijk had kunnen opwaarderen.

Hieronder de trailer van de cd:


Joyce & Tony
Haydn, Santoliquido, de Curtis, Kern, Bolcom e.a.
Joyce DiDonato (mezzosopraan), Antonio Pappano (piano)
Erato 0825646107896