cd/dvd recensies

Salieri’s Falstaff is gewoon een hele leuke opera

Tekst: Peter Franken

Reunion for Mozart at the house of Schikaneder From left to right : Haydn – Albrechtsberger – Mozart – Salieri – Signora Cavalieri – Schikaneder and Madame Lunge – Gluck Original edition from my own archives Source : “Die Gartenlaube” 1880

Antonio Salieri was de derde componist die ‘The merry wives of Windsor’ op muziek zette, na Peter Ritter in 1794 en Karl Ditters von Dittersdorf in 1796. Zijn eigen opera op een libretto van Carlo Prospero Defranceschi had première in 1799.

Het werk heeft enerzijds het karakter van een Singspiel maar kent geen gesproken teksten en is uiteraard ook niet in het Duits geschreven. Met een aaneenschakeling van pakkende aria’s onderbroken door komische parlando scènes is het een opera buffa in een stijl die mij doet denken aan een vroege Rossini. Tegelijkertijd lijkt het wel alsof flarden van episodes uit de Da Ponte opera’s langskomen, vooral Cosi fan tutte.

De Franceschi volgt Shakespeare getrouw maar heeft veel bijfiguren geschrapt waardoor de handeling wat meer rechttoe rechtaan wordt. Overgebleven zijn naast Falstaff de echtparen Slender en Ford, Falstaff’s knecht Bardolfo en Betty, het dienstmeisje van Alice Ford.

De eerste keer brengt Alice zelf, vermomd als een Duitse dienstmeid, de uitnodiging van haar mevrouw aan Falstaff over om die avond nog langs te komen voor een lovers tryst. Het is een hilarische scène waarin Alice haar stem verdraait en ook nog eens zogenaamd alleen maar Duits spreekt. Falstaff ziet zijn opzet slagen maar kan ondertussen zijn handen nauwelijks van zijn geluksbrenger afhouden. Hier zien we Alice als een soort Despina. Het gerumineer van beide mannen over de mogelijkheid dat hun geliefden hen ontrouw zouden kunnen zijn doet ook sterk aan Cosi fan tutte terwijl Ford een aria zingt à la Don Ottavio.

Nadat Falstaff in de plomp is gekieperd en zijn kostuum nog te drogen hangt verschijnt Betty om hem voor de tweede keer uit te nodigen. Ze zet al haar charmes in namens haar mevrouw wat leuk spel en een fraaie aria oplevert. Als Falstaff moet opdraven, om de vernedering compleet te maken maar vooral om de nog nasmeulende Ford te pacificeren, is ‘Alice-Despina’ zelf weer de boodschapper. Ze moet alle zeilen bijzetten om hem een aarzelende toezegging te ontfutselen maar door toedoen van Ford vermomd als Master Broch, de man voor wie Falstaff zich zogenaamd beijvert, besluit hij met een gewei op zijn hoofd naar de Grote Eik in het bos te gaan. Het was begonnen om haar geld maar kennelijk heeft hij nu toch ook zijn zinnen gezet op Alice zelf.

Arthaus Musik heeft een opname uitgebracht van een voorstelling in Schwetzingen in 1995. De regie was van Michael Hampe en Carlo Tommasi ontwierp het decor en de kostuums. Het geheel mag er zijn, een eenvoudig multifunctioneel decor dat in een handomdraai door schuivende panelen en andere kleine aanpassingen verandert van een huiskamer in een straat, een zoldervertrek met trap waar Falstaff verblijft, weer een huis etc. De kostumering is klassiek: lange jurken, mooie kapsels, keurige mannenpakken. Alleen Falstaff loopt er wat onverzorgd bij, gevolg van chronisch geldgebrek.

Bas-bariton John del Carlo is een grote zwaargebouwde man die vermoedelijk geen vulling nodig had om op zijn personage te lijken. Het zingt en acteert met vanzelfsprekend gemak, zit volledig in zijn rol en toont zich de ultieme buffo.

De Franceschi heeft bepaald niet bezuinigd op de tekst en in hoog tempo produceren alle zangers een niet aflatende woordenvloed die inhoudelijk overigens weinig te beduiden heeft. Het had zeker met de helft minder gekund maar is natuurlijk bedoeld om de virtuositeit van de zangers te etaleren.

Behalve aan del Carlo is dat nadrukkelijk ook aan zijn tegenspelers besteed. Mezzo Dolores Ziegler en bariton Jake Gardner vormen een prachtig koppel als het echtpaar Slender. Gardner was in die tijd ensemblelid van Oper Köln en oogstte daar veel succes. Vermoedelijk zat hij in deze cast omdat het een coproductie was met dat operahuis. Sopraan Darla Brooks doet als Betty beslist niet onder voor haar werkgeefster Alice Ford, uitstekend gezongen door sopraan Teresa Ringholz die ook geweldig op dreef is als Duitse dienstmeid.

Bariton Carlos Feller neemt de rol van bediende Bardolfo voor zijn rekening. In de laatste scène is het koor van het Theater im Pfalzbau Ludwigshafen te horen. Het Stuttgart Radio Symfonie Orkest staat onder leiding van Arnold Östman.

De registratie van de volledige opera kunt u op YouTube vinden, wel met Russische ondertitels:


La Straniera uit Catania op dvd uitgebracht

Tekst: Peter Franken

Henriette Meric-Lalande as Alaide in the original 1829 production

La Straniera volgde kort op Bellini’s eerste grote succes Il Pirata maar bleef daar duidelijk bij achter in de gunst van het publiek. De eerlijkheid gebiedt te bekennen dat het werk dramaturgisch geen hoogstandje is en ook nog eens een haastklus. Bellini werd opgejaagd door een kennelijke verplichting om zijn daarop volgende opera, de volledig in de vergetelheid geraakte Zaïra, op tijd voor de première in mei 1829 gereed te hebben.

Act I: Engraving of scene by Focosi

De tenor die Bellini graag gecast wilde zien voor de rol van Arturo was niet beschikbaar. Hij moest genoegen nemen met een zanger die hij eigenlijk niet adequaat vond. Uitstel bleek echter geen soelaas te bieden en Bellini ging overstag. Dat is de reden dat de opera in de eerste versie geen solo aria voor Arturo kent en bariton Valdeburgo feitelijk de mannelijke hoofdrol vertolkt. De geplande première in La Scala werd verschoven van eind 1828 naar februari 1829, drie maanden voor die van Zaïra.

Ik zag dit werk in 2014 in de Aalto Opera Essen, een coproductie met Oper Zürich en Theater an der Wien. Bellini had na La straniera nog minder dan zes jaar te leven en zijn vier bekende werken stammen uit die periode. Voor veel muzikale ontwikkeling is dat wel erg kort en het is dan ook niet verwonderlijk dat La straniera klinkt als een echte Bellini: onbekend maar toch heel vertrouwd.

Het libretto van Felice Romani is gebaseerd op de roman L’étrangère van Charles-Victor Prévot waarin de geschiedenis van de verstoten koningin Agnes wordt verteld. Het verhaal grijpt terug op een historische gebeurtenis eind 12e eeuw. Agnes leeft als kluizenaar in een huisje op het gebied Montolino en wordt van een afstand in de gaten gehouden door haar broer Leopold, die incognito aan het hof van Montolino verblijft onder de naam Valdeburgo.

Graaf Arturo wordt gefascineerd door de aanwezigheid van die onbekende vrouw die zich voor alles en iedereen verborgen houdt. Hij beeldt zich in van haar te houden en zet daarvoor zijn voorgenomen huwelijk met de dochter van Graaf Montolino, Isoletta, op het spel. Hij heeft geen idee wie ‘La straniera’ is en net als in een ‘Krimi’ hoeven wij als toeschouwers dat eigenlijk ook niet te weten. Beter is het om over Arturo’s schouder mee te kijken naar de zich ontrafelende plot.

Arturo maakt contact met Agnes maar zij wijst hem af. Als Leopold opkomt denkt hij in hem een rivaal te hebben en doodt hem in een duel. Agnes wordt echter beschuldigd van de dood van Leopold en dreigt te worden terechtgesteld. De priester die optreedt als rechter herkent haar echter als zij haar sluier oplicht en verontschuldigt zich haar te hebben lastig gevallen. Leopold blijkt toch niet dood en komt de rechtszaal binnen. Zo kabbelt het een tijdje voort totdat het huwelijk met Isoletta definitief niet doorgaat, Agnes wordt teruggeroepen naar het koninklijk hof en Arturo zichzelf doorsteekt.

Procuctie in Catania

In 2017 ging er een nieuwe productie van La Straniera in première in Bellini’s geboorteplaats Catania.

Van de voorstelling in Teatro Massimo Bellini op 29 januari van dat jaar is een opname op dvd uitgebracht.

Na de zeer geslaagde uitvoering in Essen met Marlis Petersen in de titelrol, ze had die nu eenmaal ingestudeerd voor Zürich en Wenen, viel de opname nogal tegen, zowel muzikaal als scenisch.

Marlis Petersen in Wenen:

Na het afspelen van de dvd heb ik eerst maar eens de piratenopname uit New York met Montserrat Caballé beluisterd om in mijn herinnering terug te brengen hoe het werk behoorde te klinken. Nu is dat natuurlijk geen vergelijk met een soliste in een provinciaal theater maar maakt wel duidelijk wat er in Catania aan schortte.

Opname uit new York:

De opname uit New York is flink gecoupeerd en er wordt een hoger tempo aangehouden dan in Catania. Dat komt het geheel zeer ten goede. De nodige passages zijn voor Bellini’s doen toch wel wat houterig, alsof hij niet kon kiezen tussen spreken en zingen, met name waar het koor zich laat horen. Maar ook in sommige duetten stoort dit als er te weinig tempo wordt gemaakt. Daarnaast zijn de vocale kwaliteiten van sommige zangers in Catania maar net toereikend.

Bellini geeft ruim baan aan zijn bariton Valdeburgo, hier goed vertolkt door Enrico Marruci. Tenor Emanuele D’Aguanno moet het als Arturo in alle opzichten tegen hem afleggen. Verrassend genoeg heeft Bellini de kleine bijrol van Arturo’s versmade bruid Isoletta een grote aria gegund en mezzo Sonia Fortunato maakt daar grif gebruik van om enige tijd alle aandacht voor zich op te eisen.

Duet van Isoletta en Valdeburgo:

La Straniera ofwel Alaïde maar eigenlijk gewoon Koningin Agnes wordt door haar sluier meestentijds gehinderd in haar interactie met Arturo en haar broer Leopold, ofwel Valdeburgo. Francesca Tiburzi moet het geheel van haar zang hebben en die is in de eerste akte niet heel erg overtuigend. Opvallend genoeg klinken zowel Alaïde als Arturo veel beter in de tweede akte. Je zou bijna denken dat de opname niet op een enkele avond is gemaakt.

Andrea Cigni

Regisseur Andrea Cigni en zijn team hebben er een derderangs enscenering van gemaakt. Aanvankelijk staan er wat sprietige struikjes op het halfduistere toneel. Als die worden opgehesen komt de toneelvloer vrij die blijkt te bestaan uit een ondiep bassin waarin zich de rest van de avond zal afspelen.

Alles en iedereen loopt wat in het water rond te banjeren en Tiburzi moet zelf een tijdje zingen terwijl ze er languit inligt. Natuurlijk speelt een deel van de handeling zich af aan de oever van een meer en Arturo en Valdeburgo lijken op een gegeven moment ook dood en verdronken te zijn. Maar deze oplossing is te gek voor woorden.

Overigens is het gebruik van zwembaden op het toneel een modeverschijnsel. Ook in Essen was zoiets recent te zien. Il Tabarro speelde zich geheel af in het water met La Frugola die een boodschappenwagentje voortduwde in het ondiepe rechts achter.

In Catania blijft het halfduister met zo nu en dan een uitspatting van de belichting. De kostumering is adequaat maar het koor loopt er wel bijzonder vreemd uitgedost bij. Met een strakkere regie en een normaal toneelbeeld zou deze Straniera met dezelfde zangers beslist beter uit de verf zijn gekomen. Nu is het te dwaas om naar te kijken.

Koor en orkest van Teatro Massimo Bellini staan onder leiding van Sebastiano Rolli.

De opname is uitgebracht op het label Bongiovanni.

De complete opera is hier te bekijken:

https://www.operaonvideo.com/la-straniera-catania-2017-rolli-cigni-fortunato/

Foto’s (o.a.) © Giacomo Orlando, AA.VV.


La Straniera: de hemelse cantilenen van Bellini

 Antônio Carlos Gomes: the ‘Brazilian Verdi’ and his short-lived revival

Antônio Carlos Gomes

 


Antônio Carlos Gomes (1836-1896) has sometimes been called the ‘Brazilian Verdi’. Not without reason: not only his music, but also his strongly nationalistic themes are strongly reminiscent of his Italian colleague.

Il Guarany



I am a great lover of his operas and I don’t think I am the  only one. I am therefore very surprised that his operas do not enjoy the fame they deserve. While he was very successful during his lifetime, nowadays he is pretty much completely forgotten, although his operas dó still get performed here and there.

Plácido Domingo has always been the greatest champion of Gomes’ music and it is only thanks to him that Il Guarany was performed in Bonn in 1994 and recorded live by Sony (66273).

Admittedly, the libretto is occasionally a bit ridiculous. Just imagine two rival Indian tribes, both fighting Portuguese nobles, Spanish adventurers and each other. Cannibals also pass by, gold mines are robbed and castles set on fire, and in between, a beautiful white woman runs off with the Indian chief, but first, of course, he has to be baptised. It is impossible to recreate, but the music is so divine!

© Basia Jaworski

Domingo sings Pery, the Guarany chief with a tremendous sense of style that automatically makes you sit up and listen. A dragon of a role, but he makes it believable.



I have never been a great admirer of Verónica Villaroel (Cecilia) and here too she sounds a bit pinched. Carlos Álvarez, on the other hand, is very good as Gonzales and the rest of the cast is also fine.


Below is the opera’s finale:






Maybe I’m a bit biased (I was there!), but I highly recommend the recording to all of you.





Colombo


The Italian company Bongiovanni (GB 2429-2) released Gomes’ Colombo in 2008. The ‘Brazilian Verdi’ composed the work, a four-part cantata, to mark the 400th anniversary of the discovery of America.
Colombo is a very surprising work. The music is so evocative that even without the libretto – enclosed in a very informative textbook – you can imagine exactly what the story is about.






The work was recorded live at Teatro Massimo in Catania in May 2006, starring the highly charismatic baritone Alexandru Agache.



Bellini’s eerste: Adelson e Salvini

Tekst: Peter Franken

Bellini componeerde de ‘semi seria operette’ in drie akten in 1825 voor opvoering door de leerlingen van het Sebastiano Muziek College. Het succes ervan leidde tot de opdracht voor een opera in Napels. Dat werd Bianca e Gernando, later omgewerkt tot Bianca e Fernando voor Genua.

Van de muziek voor Adelson e Salvini werd slechts een deel overgeleverd, zo leek het lange tijd maar begin van deze eeuw dook er nieuw materiaal op dat een reconstructie van het werk in drie aktes mogelijk maakte. Voordien werd het gespeeld in twee aktes, als het al ooit werd gespeeld. Maar of het oorspronkelijk in 1826 uitgevoerde werk door knippen en plakken en invullen van ontbrekende delen daadwerkelijk is hersteld valt uiteraard niet met zekerheid vast te stellen.

In 2016 werd deze ‘operette’ uitgevoerd in Teatro Pergolesi di Jesi in een coproductie met Teatro Massimo di Catania. De enscenering kwam voor rekening van Roberto Recchia met decors van Benito Leonori. Het toneelbeeld is onbestemd 19e eeuws en de kostumering van Caterherine Buyse Dian tamelijk eenvormig waardoor het moeilijk is de personages van elkaar te onderscheiden. De belichting van Alessandro Carletti zet voortdurend alles in geel en blauw, veelal half om half, wat een nogal vervreemdend effect heeft. Omdat Salvini een kunstschilder is bestaat het decor grotendeels uit enorme schilderijen en beschilderde wanden.

Het verhaal, op een libretto van Andrea Leone Tottola, is tamelijk gecompliceerd maar draait feitelijk om een driehoeksverhouding met de nodige bijfiguren. Lord Adelson verblijft voor langere tijd in Londen en heeft zijn verloofde Nelly in een kasteel in Ierland achtergelaten. Daar geniet ook de Italiaanse schilder Salvini gastvrijheid die een factotum heeft meegebracht. Dit personage Bonifacio heeft soort Figarissimo rol, druk pratend met zeer veel uitweidingen en in zijn aria’s puur Rossini.

Ondanks zijn vriendschap met Adelson wordt Salvini niet alleen verliefd op Nelly maar omdat Adelson al meer dan een jaar weg blijft en Nelly aan zijn terugkeer begint te twijfelen waagt hij het ook om haar dat te vertellen. Ze wijst hem verontwaardigd af maar bekijkt hem vanaf dat moment wel met andere ogen.

Verder is er Adelsons aartsvijand in de persoon van kolonel Struley die recht meent te hebben op de voogdij van Nelly en haar om die reden probeert te ontvoeren. Of hij zelf met haar wil trouwen of haar wil gebruiken als middel om ergens invloed te verwerven door haar ten huwelijk aan te bieden, blijft ongewis.

Tijdens de ontvoeringpoging probeert Salvini om Struley neer te schieten maar denkt vervolgens Nelly te hebben gedood. Adelson was net daarvoor teruggekeerd en is verontwaardigd te horen dat zijn vriend Salvini tijdens zijn afwezigheid Nelly het hof probeerde te maken. En dan vermoordt hij haar ook nog eens. Schande. Na enige oefeningen in boetedoening krijgt Salvini vergiffenis en blijkt Nelly nog steeds in leven. Adelson herhaalt zijn huwelijks belofte en Salvini kruipt ongelukkig in een hoekje. Voor hem is het terug naar Rome, met Bonifacio natuurlijk.

Muzikaal leunt het werk sterk op Rossini al klinken er tamelijk onverwacht voortdurend langere en kortere passages door die vooruitwijzen naar wat komen gaat. Zo klinkt een droeve overpeinzing nadrukkelijk als een scène uit Sonnambula.

De ouverture klinkt bekend in de oren doordat Bellini veel hiervan heeft gebruikt voor het voorspel van Il Pirata. Het aanhoudende geklets, vooral van Bonifacio, geeft deze operette nadrukkelijk een Frans tintje, denk aan La Dame Blanche van Boieldieu.

De Italiaanse mezzo Cecilia Molinari geeft uitstekend invulling aan de rol van Nelly die Salvini maar net uit haar systeem weet te houden. Zoals Bonifacio met een enorme omhaal van woorden aan Adelson uitlegt: u was al die tijd weg en laat die twee jongelui hier samen achter, opgesloten in een klein kasteel, wat verwacht u dan?

De Turkse tenor Mert Süngü zet een uitstekende Salvini neer en bas-bariton Baurzhan Anderzhanov excelleert als kolonel Struley. Bariton Rodion Pogossov komt als Adelson pas laat het toneel op maar weet niettemin voldoende indruk te maken.

De meeste aandacht gaat bij mij echter uit naar bariton Clemente Antonio Daliotti als de woordkunstenaar Bonifacio die ook zeer goed kan zingen. En deze keer vist de tenor nu eens achter het net in de liefdesdriehoek.

De muzikale leiding is in handen van José Miguel Perez Sierra. Een opname uit november 2016 is uitgebracht op het label Bongiovanni.

Registratie van de hele opera is hier te bekijken:

https://vk.com/video-106197174_456239050

A requiem for an old doctor and his orphans

This stunningly beautiful composition consists of short pieces (children’s scenes) flowing into each other. The first scene Canto d’amore  is followed by the sound of clappers (The Only Instruments). There are quotes from Klezmer music and Yiddish songs. We hear train sounds, a grim March of Suitcase, shoes and coats and several songs.

Song I is about fear. Song II about children’s furniture that no longer inspires trust, and Song III about being locked in a dark closet. A closet so small there is only room for one leg. All three songs are filled with immense fear and darkness and death (“bei den Toten ist mein Haus und in der Finsternis is mein Bett gemacht”)

The fourth and final song (The End. What really happened) is based on the eyewitness report by Marek Rudnicki, which was published in the Polish Tygodnik Powszechny in 1988

Burkhardt Söll

© Wilm Weppelmann

Burkhardt Söll was born in Marienberg in 1944. His mother was Jewish. During his first violin lessons, which he took from his aunts, he was allowed to play klezmer music by the one, but not by the other!

Söll studied viola with the famous Rudolf Kolisch. Already in school he composed for the school orchestra. He continued his training at the Hochschule der Künste in Berlin where he studied composition with Boris Blacher and Paul Dessau and painting with Horst Antes. Afterwards, he was the assistant of Bruno Maderna and later of Otmar Suitner at the Berlin Staatsoper Unter den Linden. 

Kinderdinge is a concert version of Söll’s earlier piece of musical theatre Ach und Requiem from 1994/1995, which in turn was preceded by Little Requiem composed in 1991. 

What interested me was why Söll wrote a piece of musical theatre on Korczak? Where did his interest in the fate of the old doctor and his children come from? Is it at all possible to tell his story in music? These questions were enough reason to visit the composer in Leiden where he has lived since 1977.

Burhardt Söll self portrait

In the seventies Söll took part in a research project on children’s aesthetics. He developed a teaching strategy combining music composition with painting. In 1985 he was appointed as a teacher at the Utrecht School of the Arts. His paintings were exhibited in Berlin, Frankfurt, Paris, The Hague, and other places.

Söll has known Janusz Korczak and his books since his early childhood. Krol Macius I (King Matt the First) is still his favourite book. The life of the old doctor has always fascinated him: someone who put his life at the service of (orphan) children and remained faithful to his own ideals until death.

Reinhart Büttner’s designs for black and misshapen children furniture inspired Söll to write his piece of musical theatre. Ach und Requiem was performed only once in 1995, but luckily a recording exists. It is a shame the textbook, with a Jewish child playing the violin on its cover, is almost illegible. The letters are too small, and the colour combination (dark brown and light blue) makes it even harder to read. 

Fragments can be listened to here:

https://www.muziekweb.nl/Link/AEX1367/Kinderdinge-music-for-Korczak-and-his-children

Burkhardt Söll
Kinderdinge
Music for Korczak and his children
Djoke Winkler Prins (soprano),
Mary Oliver (viola), Alison McRae (cello), Huub van de Velde (double-bass), Jörgen van Rijen (trombone),Wilbert Grootenboer (percussion), Dil Engelhard (flute), Jan Jansen (clarinet), Henri Bok (saxophone)
Conductor: Peter Stamm
BVHAAST CD 9703

Brigitte Fassbaender: ‘lilting’ is the magic word


In the original EMI release (74767972), the texts were not included. A shortcoming, but they were not strictly necessary: Fassbaender articulates so well that every word is clear, without compromising the music.

Her Mahler is very sensitive, sung with compassion. Sometimes her emotions get the better of her (Lieder eines fahrenden Gesellen), but I don’t mind. Mahler can have it.

Arnold Schoenberg is very different. He composed his cycle ‘Das Buch der hangenden Garten’ in 1908, and though it is not devoid of emotions, it is strictly atonal. In an interview with Thomas Vogt, Fassbaender confesses that learning to sing the songs was not easy, yet she finds them written ‘liltingly’. And that is also how she performs them, liltingly, as if she were singing Schumann.



Milhaud’s songs are another thing altogether: if Mahler was the appetiser and Schoenberg the (heavy) main course, the “Chansons de la négresse” make for a lovely light dessert. Despite the far from cheerful texts, they are light-hearted and dancey, and they are very pleasant to listen to.



Gustav Mahler, Arnold Schoenberg, Darius Milhaud
Brigitte Fassbaender (mezzo-soprano)
Irwin Gage & Aribert Reimann (piano)

Bellini’s Bianca e Fernando door Dynamic voor het eerst op Bluray uitgebracht

Tekst: Peter Franken

In het theater Carlo Felice Genova ging in het najaar van 2021 een nieuwe productie van Bellini’s tweede opera, oorspronkelijk Bianca en Gernando geheten.

Set design for act 1, sc. 1 ((Alessandro Sanquirico, 1828)

Bij gelegenheid van de opening van het nieuwe operatheater Carlo Felice in 1828 werd de jonge Bellini de eer gegund een opera te leveren. Na het succes van Il Pirata in Milaan het jaar daarvoor was Bellini een rijzende ster en sowieso wilde men in Genua niet achterblijven bij Milaan waar het ging om nieuwe ‘ontdekkingen’.

Lo spartito autografo di Bellini dell’opera «Bianca e Fernando» ritrovato all’Istituto mazziniano di Genova – Museo del Risorgimento di Genova

Niettemin kwam men er toch een beetje bekaaid vanaf. Bellini nam niet de moeite een compleet nieuw werk te schrijven maar gebruikte de opera die hij kort voor Il Pirata had gecomponeerd: Bianca en Gernando op een libretto van Domenico Gillardoni. Dit werk was met veel succes in San Carlo te Napels opgevoerd. Op tekst van Felice Romani, de librettist van Il Pirata, voegde Bellini een aantal passages toe, liet een groot ballet weg en ziedaar: een nieuwe opera ook al scheelde het in de titel maar één letter.

Het succes in Genua was er niet minder om al werd het werk al spoedig overschaduwd door Bellini’s latere opera’s. Het zelfde lot was Il Pirata overigens beschoren. Tot op heden is daarvan geen enkele opname op dvd of Bluray uitgebracht. En dat terwijl Bellini’s eersteling Adelson e Salvini door toedoen van Teatro Pergolesi di Jesi die eer al in 2017 te beurt was gevallen.

De verhaallijn van Bianca e Fernando heeft veel gemeen met die van Il Pirata: een dood gewaande erfgenaam komt aan land met een klein legertje, wint het vertrouwen van een usurpator en weet hem te verdrijven. Er doorheen loopt de ingénue die vooral een vocaal aandeel in het geheel heeft. In dit geval is dat Bianca, dochter van de eveneens dood gewaande hertog Carlo van Agrigento en zuster van haar op wraak beluste broer Fernando die Bianca van verraad beschuldigt omdat ze het heeft aangelegd met Filippo die haar moest beschermen tegen haar vijanden die overal op de loer liggen. Een vrouw alleen op de hertogelijke troon is immers kwetsbaar.

Wat Bianca niet weet is dat haar vader nog leeft en door Filippo al die tijd onder erbarmelijke omstandigheden gevangen wordt gehouden. Nu die nieuwkomer Adolfo hem heeft verzekerd dat Fernando dood is, durft Filippo het aan Carlo te vermoorden. Degene die wraak zou kunnen nemen is overleden, niet wetend dat hij dit geheim zojuist heeft gedeeld met niemand minder dan Fernando. Na de nodige verwikkelingen zegeviert het recht en kan Filippo de afrekening tegemoet zien in een kerker.

Hugo de Ana voert de regie en heeft tevens een werkelijk schitterend decor ontworpen. Ook de zeer stemmige kostuums zijn van zijn hand. Een en ander vond plaats midden in de corona tijd met alle beperkingen van dien. Het decor heeft de vorm van een open enigszins toelopende cilinder die door middel van geprojecteerde lijnen heel overtuigend de indruk wekt van een doorschijnende bol. Figuranten klimmen het gekromde vlak op en neer met behulp van touwen en ongetwijfeld stroeve schoenzolen.

In de bol staan de nodige rekwisieten: een Copernicaans stelsel van koperkleurige bollen, later een omgevallen piano en verder nog losse attributen. De zangers staan veelal voor de bol maar soms ook wel even erin. Figuranten zorgen voor actie tijdens de lange aria’s. Ze doen dit met eenvoudige middelen zoals een heel lang touw waarmee een zanger wordt omwikkeld en weer bevrijd.

Heel doeltreffend allemaal. De figuranten nemen de plaats in van de koorleden die op een brug voor de bol langs staan opgesteld in een soort laboratoriumkleding waardoor hun mondkapjes minder gekunsteld overkomen. De Ana heeft een productie gecreëerd die zijn enorme reputatie alle eer aandoet en tegelijkertijd op onopvallende wijze de toen geldende beperkingen weet te incorporeren. Van alle ‘covidproducties’ uit die tijd die ik op dvd heb gezien is dit de meest succesvolle.

De cast mag er zijn, zangers die hun sporen in meerdere grote operahuizen hebben verdiend.

Salome Jicia is een bewonderenswaardig mooie Bianca, prachtige vertolking en in het grote duet met Fernando in de tweede akte ook goed acterend in de weer. Veiligheidshalve laat de regie hen niet te dicht bij elkaar in de buurt komen, dat moeten we incalculeren. In dat duet bombardeert Fernando haar met verwijten en alleen doordat hij de indruk krijgt dat haar tranen ‘echt’ zijn laat hij af en sluiten ze vrede. Nu komt het er op aan Filippo voor zijn daden te straffen.

Die taak is weggelegd voor Giorgio Misseri, de tenor uit de titel. Bellini heeft hem in zijn aria’s een paar extreem hoge noten te zingen gegeven die ik altijd afdoe als Rossiniaanse brandweersirenes. Hij slaat zich daar aardig doorheen en de rest van zijn partij zingt Misseri met ogenschijnlijk gemak.

De rol van stoorzender en slechterik is toebedeeld aan de bas Nicola Ulivieri die zeker in zijn solostukken volstrekt de show weet te stelen, mooie rijzige gestalte, baardige potentaat in bijpassende chique kledij en een stem die dat allemaal geheel bevestigt: het complete pakket. Koor en orkest van Carlo Felice staan onder leiding van Donato Renzetti.

Een must voor elke Bellini liefhebber die zijn of haar collectie wil completeren.

Fotomateriaal © Marcello Orselli

va

Eva-Maria Westbroek and her Sieglindes

In the MET ©Ken Howard

Aix-en-Provence 2007



In July 2007, Die Walküre  premiered in Aix-en-Provence, an extraordinary event. Not only was it Simon Rattle’s (and Aix’s) first Ring, it also marked a truly sensational debut of ‘our’ Eva-Maria Westbroek at the festival.


Stéphane Braunschweig’s production was highly ingenious, with lots of glass and steel. And yet nowhere did he break with tradition. Wotan (a beautiful, very humane and fragile Willard White) was very much like a spectator from the very first scene, literally watching everything and everybody and sort of playing a game of Stratego with his ‘pawns’ at the beginning of the second act.

The young Mikhail Petrenko (Hunding) bore a strong resemblance to Putin, adding to the grim character of his role.

After a firm start, Rattle kept the orchestra supple and light. It gave the beautifully sung ‘Winterstürme’ by Robert Gambill an almost belcanto-like character, and the love duet that followed sounded naturally innocent.

Eva-Maria Westbroek and Robert Gambill


Westbroek’s voice – radiant, voluminous and yet very lyrical – has thousands of nuances, giving a different colour to all of her character’s feelings (love, sadness, joy, innocence and longing) (BelAir BAC 034).




Bayreuth



In 2009, Opus Arte recorded Christian Thielemann’s complete Ring in Bayreuth and released it on CD a year later (OA CD900B D). I was particularly happy with it. The sound was superb and the scoring phenomenal, with Eva-Maria Westbroek in Die Walküre as Sieglinde and Endrik Wottrich as Siegmund.

©Enrico Nawrath


Fortunately, Opus Arte released the production on CDs, because I understood from reviews, reports and excerpts that the production was a total failure. In fact, it was so bad that the audience was too tired to boo.


The circumstances were not optimal either. Lars von Trier returned the assignment to direct the Ring at the last minute, so the job ended up in the hands of Tankred Dorst. And Dorst is a renowned playwright but he is not an opera director.
Tankred_
So can anyone tell me why Opus Arte still recorded Die Walküre on DVD in 2010 (OA 1045 D)? Albert Dohmen (Wotan) and Linda Watson (Brünnhilde) are good and Thielemann conducts beautifully, but a year earlier they had also been present. Edith Haller was promoted from Helmwige to Sieglinde, which I have reservations about. Johan Botha (Siegmund) is a matter of taste.



Frankfurt 2010

On 28 April 2012, two Dutch stars sang like angels in Die Walküre at New York’s Metropolitan Opera. At the side of his wife Eva-Maria Westbroek, Frank van Aken made his unexpected debut at the famous opera house as a last-minute substitute.

Frank van Aken and Eva-Maria Westbroek in the MET ©Ken Howar

Anyone listening to BBC 3 could witness it (no, NTR was not there). There was no recording made of it, although I have every confidence in the pirates.

© Monika Rittershaus

It was not the first time that the Westbroek/Van Aken couple performed as Siegmund and Sieglinde. In 2010, they sang the roles to huge acclaim in Frankfurt. Oehms (OC 936) recorded the performance live and we should be very happy about that. Not only because our star singers were finally immortalised on CD – and then together! – but also because of the truly fantastic music and singing



.

Susan Bullock was a truly irresistible Brünhilde and Terje Stensvold an impressive Hunding. Big part in the success was also conductor Sebastian Weigle.



https://www.operaonvideo.com/die-walkure-frankfurt-2012-weigle/

New York 2013



Westbroek also featured in the Metropolitan Opera’s new production of the Ring (the one with ‘the machine’). Her Siegmund was sung peerlessly by Jonas Kaufmann and Deborah Voight was a radiant Brünhilde.

Jonas Kaufmann as Siegmund and Eva-Maria Westbroek as Sieglinde in Wagner’s “Die WalkŸre.”
Photo: Ken Howard/Metropolitan Opera




Westbroek sings ‘Du bist der Lenz’:



Robert Lepage was the director and as such also responsible for the machine that occasionally faltered. (Near) accidents also happened – fortunately all with a happy ending. But just imagine… The production won the ‘classical Grammy’ in the opera category. Rightly so? Opinions are divided on that.



Plácido Domingo interviews Westbroek and Kaufmann:


Bieito’s Carmen wordt 25 jaar

Tekst: Peter Franken

In de zomer van 1999 ging tijdens het Peralada Festival nabij Girona de inmiddels befaamde Carmen van Calixto Bieito in première. Het was een coproductie met Opera Zuid, iets dat in latere aankondigingen is weggemoffeld ten gunste van internationaal meer aansprekende operagezelschappen.

De première voor Opera Zuid vond plaats op 6 mei 2000 in Maastricht en zelf zag ik deze Carmen van die volstrekt onbekende regisseur in Rotterdam. Als jong beginnend talent had men hem uitgenodigd om Haydns Il mondo della luna te regisseren, een productie die op 27 februari 1999 première had, eveneens in Maastricht. Het is dus niet overdreven te stellen dat Opera Zuid aan de wieg heeft gestaan van Bieito’s internationale carrière.

Meer info over de Carmen voorstellingen van Opera Zuid

https://operazuid.nl/voorstelling/carmen-2000/

Als we uitgaan van de jaartallen viert Bieito’s Carmen dit jaar zijn zilveren jubileum en in die 25 jaar is de productie in minstens evenzovele landen te zien geweest en in meer dan 70 theaters.

 

Kort geleden was er nog een herneming in het Liceu en van een eerdere reeks in dat theater werd in 2011 een opname op dvd uitgebracht. Dat biedt de gelegenheid dit cultproduct, want dat is het inmiddels wel, nog eens te bekijken. De titelrol werd indertijd vertolkt door Béatrice Uria-Monzon en Roberto Alagna was de man wiens burgerlijk bestaan ze in korte tijd wist te verwoesten. In een toelichting schreef Bieito daarover:

‘Carmen is a personality who loves life and lives it without constraints. She finds joy in discovering her own limits and those of the people around her. All of this comes from within; she has no need to construct a separate personality for it. She cannot even see herself from outside. She is an instinctive human being with her own simplicity and her own complexity. She is simultaneously intuitive, coarse, passionate, melancholy and sensitive.’

Bieito situeert de handeling in de nadagen van het Franco regime, begin jaren ’70. Macho gedrag gevoed door testosteron neemt het op tegen een overvloed aan vrouwelijke feromonen en manipulatie, kortom een cocktail die garant staat voor een tamelijk rauw spektakel waarin geen plaats is voor versluierende teksten. Bieito heeft de dialogen dan ook vrijwel allemaal gecoupeerd. Er wordt slechts gesproken als de voortgang van de handeling dat absoluut noodzakelijk maakt en dat is verrassend genoeg bijna nergens het geval. De wijze waarop Carmen de ongeïnteresseerde Don José benadert is puur lichamelijk, er komen geen woorden aan te pas.

Het toneelbeeld is zeer sober maar dat zal zeker niet alleen een regiekeuze zijn geweest. Een productie voor een kortdurend festival en een klein operagezelschap is gebaat bij eenvoud om de kosten te drukken. Het werkt echter wonderwel en nu ik het na zoveel tijd weer eens heb teruggezien moet ik vaststellen dat we hier Bieito op zijn best zien. Geen toiletpotten op het toneel, geen overmaat aan naakte mannen of halfnaakte vrouwen, een minimum aan toneelgeweld. De enige die het echt voor zijn kiezen krijgt is Zuniga die in elkaar wordt getremd achter de Mercedes die de plaats inneemt van Lillas Pastia’s taveerne. Ach, hij vroeg er ook om, die onwelkome late gast. En het gebeurt uit het zicht van de toeschouwers.

Bij aanvang staat Carmen in een telefooncel te oreren. Met het nodige misbaar gooit ze de haak erop, haar minnaar heeft zijn congé gekregen, tijd voor een nieuwe. Behalve die cel is er slechts een vlaggenmast op het toneel, met een Spaanse vlag die bij aanvang van de laatste akte nog even gebruikt zal worden als badlaken door een zonnebadende figurante in bikini. Tja, Bieito is een Catalaan en zo’n plaagstootje is nooit weg, leuk voor later.

Een Mercedes is natuurlijk de ultieme zigeunerbak en als zodanig goed gekozen. Je kan er van alles mee, in zitten, op zitten, overheen klimmen, wie heeft dan nog een kroegdecor nodig?

Opvallend is de grove wijze waarop de smokkelaars Carmen proberen te dwingen met hen mee te gaan op hun komende missie. Maar ze geeft geen krimp, is net zo gehard in het leven als die mannen. Dat ze daarnaast ook het ultieme vrouwelijke rolmodel kan vertolken maakt haar tot een ‘compleet pakket’, een vrouw met onbegrensde mogelijkheden.

Uiteindelijk is het haar bijgelovigheid die haar de das omdoet, tegen het lot kan en wil ze nu eenmaal niet vechten. Dat bepaalt ook de afloop: Don José smeekt haar om hem niet te verlaten zodat hij haar niet hoeft te doden. Maar zij heeft allang geaccepteerd dat deze man haar dood zal worden, de kaarten liegen niet. Dus volhardt ze in haar besluit.

In de slotakte laat Bieito een andere Carmen zien, niet langer gepantserd en manipulatief maar eerder begrijpend en ook een beetje bezorgd. Ze draagt een jurk waarin je naar de kerk zou kunnen, de zigeunerin als burgervrouw. Ze houdt vast aan haar besluit: haar liefde voor Don José is voorbij, definitief, valt niets meer aan te veranderen. Maar ze wijst hem niet hard en snerend af zoals je wel vaker ziet maar bijna troostend. Opmerkelijk dat je zonder de gezongen tekst te veranderen een geheel ander beeld van de situatie kunt geven. We kunnen het zien als ‘the first touch of the master’.

Carsens Carmen in Amsterdam, de koorscène

Sommige regisseurs leggen ten onrechte de nadruk op de aanwezigheid van omstanders. Dat leidt tot wangedrochten met figuranten en koorleden op tribunes. De productie van Robert Carsen voor DNO is het ultieme voorbeeld.

Koorscène in Barcelona:

In werkelijkheid is de handeling op de bepalende moment zeer intiem. Bijvoorbeeld als Don José zijn opwachting maakt in akte 2. Carmen stuurt iedereen weg en gaat dan voor hem dansen en zingen. Als hij wil vertrekken vanwege het réveil manipuleert ze hem net zo lang tot hij toch blijft. En om te zorgen dat hij zich niet alsnog kan bedenken kleedt ze hem uit, trekt een rood slipje van onder haar rok vandaan en bestijgt hem. Uiteindelijk gaat alles om ‘faire l’amour’ en in deze houding kan hij niet meer vluchten. En dan komt Zuniga roet in het eten gooien .

Marina Poplavskaya laat een verliefde Michaëla zien die haar gevoelens voor Don José niet onder stoelen of banken steekt. De kus van zijn moeder wordt gewoon haar eigen kus, vol op zijn mond. Met kennis van het verdere verloop van Poplavskaya’s carrière valt niet te ontkennen dat de sleet er toen al een beetje inzat. Haar vertolking is redelijk maar niet meer dan dat, de bijna obligate open doekjes waar Michaëla patent op lijkt te hebben ten spijt.

Ook Erwin Schrott als Escamillo brengt niet wat ik van hem verwacht had. Zijn zang is vlak en hij weet er geen moment het macho karakter van zijn personage mee op te roepen. Misschien een slechte avond? Acterend blijft hij steken in de rol van een toevallige passant al komt dat mede door het couperen van zijn gesproken tekst.

De twee hoofdrollen daarentegen zijn ideaal bezet. Roberto Alagna is een perfecte Don José, geweldig goed bij stem en overtuigend acterend. Het viel me op hoe lenig hij is, Schrott ook overigens. Beide heren spelen hun gevechtsscène terwijl ze zich over de daken en motorkappen van een stel auto’s bewegen.

Béatrice Uria-Monzon is een prachtige Carmen, een rol die ze over de gehele wereld heeft gezongen. Voor Bieito’s versie van het personage is ze de perfecte bezetting. Ze is mooi en oogt jong genoeg om voor een wilde zigeunermeid door te gaan en acterend brengt ze alles dat Bieito heeft beoogd, afgaande op het citaat hierboven. Zingen kan ze ook, als de beste, maar het is vooral het complete Carmen pakket dat haar optreden tot zo’n groot succes maakt.

Behalve die telefooncel en de Mercedes kon ik me niets meer van deze productie herinneren. Nu ik hem terugzie moet ik vaststellen dat het een van de allerbeste Carmens is uit de recente geschiedenis. Aanbevolen om eens terug te kijken, vooral voor ‘Bieito haters’.

Trailer van de productie:

Excellent production of Szymanowski’s Król Roger from the ROH , London

Król Roger in Teatr Wielki in Warsaw, 1926. Act 1.
© Jan Malarski / „Tygodnik Ilustrowany”


Not so long ago ago, one of the leading Dutch music critics (no, I’m not going to name names) wrote:
“Karol Szymanowski, a composer from whom few pieces have held repertoire, still experienced his Król Roger being put on in the 1920s. Later, his semi-destillates from Nietzsche’s Geburt der Tragödie, Euripides’ Bacchants and Shakespeare’s Lear, disappeared from view altogether. One cannot ultimately blame the great eclectic Szymanowski, maybe only the fact that he wanted an opera so badly.”

He was not alone in this: because his works betrayed a variety of influences, Szymanowski was long mistaken for an eclectic, an insult at the time.

Król Roger in Teatr Wielki in Warsaw, 1926. Act 2.
© Jan Malarski / „Tygodnik Ilustrowany”


Times are changing. Szymanowski is now counted among the greatest composers of the early twentieth century and his works are always being performed on concert stages and recording studios.

His Król Roger, a poetic opera full of symbolism and perfumed with myrthe has – rightly – achieved true cult status. Take the opening chorus alone! The softly emerging “Hagios, Kyrios, Theos Sabaoth”, sung by the immense choir, with the added high voices of the boys’ choir, rivals Verdi’s Requiem.



The performance at Covent Garden, directed by Kasper Holten and conducted by Antonio Pappano was a true triumph for all involved. Holten depicted the opera as a kind of journey of the protagonist into the deeps of his psyche. Figuratively, but also literally. Everything takes place in Roger’s head, so it is a huge head that dominates the stage and also acts as his palace if necessary.
It made me speechless.

That the opera is enigmatic is rather obvious. The libretto by Jaroslaw Iwaszkiewicz is rather pompous and the text is, even for Poles, difficult to understand and unpronouncable. Big kudos to the Polish coach (Marek Ruszczyński) who made all the singers sound as if they were native speakers.

Saimir Pirgu (Pasterz) was the biggest surprise of the evening for me. His voice sounded cultured and seductive and his entire performance was a delight to the ear and to the eye,

Georgia Jarman was a very good Roxana: her cantilena in the first act went deeply into my heart.

Roxana’s Song:



Mariusz Kwiecień was one of the best Roger’s of our time. It is a role he has made his own and which no one can take away from him. In fact, I am struck by how differently he performs the role in different productions!


Kim Bagley was an excellent Edrisi and Agnes Zwierko is a luxurious choice for Dyakonissa. Highly recommended, this recording!


Below is an introduction to the opera:

One of the best recordings of the opera from Teatr Wielki in Warsaw dated 23.11.1965

—