cd/dvd recensies

Die Kathrin, Korngold’s last opera, still awaiting rediscovery

kathrin

Through the years 1934 – 1938, Korngold commuted between Hollywood and Vienna. He worked on film music in winter and spent the summers on his “more serious” works. This was also the time of Die Kathrin, an opera that he had already begun in 1932 and which would remain his last. The story is set during the First World War and deals with the love between a French soldier and a German maid.

The premiere was planned for January 1938, but Jan Kiepura, who was to sing the role of François, unfortunately had to cancel, due to his obligations at the MET. The premiere was postponed. And then came the Anschluss.

Just in time, Korngold was called back to Hollywood, where he was required to finish his score for Robin Hood in just a few days. On January 29, he set sail on the ‘Normandie’, coincidentally together (oh, the irony!) with Kiepura and his wife.

The composer was safe, but his possessions, including the manuscripts and scores, were confiscated. In a sly manner (page by page sewn in between the safe Beethovens and Strausses) they were sent to America.

Die Kathrin was performed in Stockholm in October 1939 and it was an enormous fiasco. This was partly due to the weak libretto, but mainly due to the anti-Semitism which also prevailed in Swedish newspapers.

More than sixty years later, the opera was recorded by CPO. That is fortunate, because there is a lot to be enjoyed. It is filled with really brilliant music, presenting a fusion of opera, operetta, musical and film. A common mix in those days – a “Zeitoper” therefore. There is a lot to listen to and the many arias lend themselves to singing along.


Kathrin’s ‘letter aria’ is strikingly similar to Marietta’s song from Die Tote Stadt, and her prayer brings tears to the sensitive listener’s eyes. And of course the tenor has some lovely music of his own.



Below Anton Dermota sings ‘Wo ist mein Heim’ in a recording from 1949 conducted by Korngold himself:


The love duet is perhaps the most beautiful in all of Korngold’s operas and even the villain, Mallignac, gets to sing beautiful notes, which immediately makes him more human.



The last word on Die Kathrin has not yet been said, but will we ever get to experience a live performance? The music deserves it. Was something like this perhaps Puccini’s intention when he thought of writing an operetta?



Below, Renee Fleming sings ‘Ich soll ihn niemals mehr sehen’:

Een letterlijk zwart-witte Carmen uit 1915

Zoals de films tegenwoordig, zo was de opera vroeger een lange tijd publieksvermaak nummero uno. Geen wonder dus dat al vanaf het prilste begin van de cinema veel aandacht werd besteed aan deze kunstvorm. Carmen, één van de meest populaire opera’s in die tijd, sprak bijzonder tot de verbeelding en werd reeds in 1912 verfilmd met in de hoofdrol de prima ballerina van de Opéra Comique, Régina Badet.

Cecil B.DeMille met Geraldine Farrar

In 1915 verfilmde Cecil B. DeMille de opera opnieuw, ditmaal met Geraldine Farrar als de mannen verslindende zigeunerin. Nu was Farrar niet alleen één van de grootste sopranen en MET-legendes uit het begin van de 20e eeuw, haar prachtige verschijning en een bovenmatig acteertalent maakten het voor haar mogelijk om ook een carrière als Hollywood-actrice op te bouwen.

Het verhaal werd behoorlijk aangepast, waardoor Carmen een door en door slechte vrouw was geworden en subtiliteiten zijn ver te zoeken. Alles is zwart-wit, net als de (stomme) film zelf, maar het mag de pret niet drukken, want er valt waanzinnig veel in te genieten.

De film is vanuit de DeMille’s persoonlijke kopie volledig gerestaureerd, en de oorspronkelijke score van Hugo Riesenfeld is door Gilian B. Anderson, die ook het London Symphonic Orchestra in de opgenomen soundtrack dirigeert, herschapen. Als bonus zijn er enkele door Farrar gezongen aria’s tussen de scènes in gemonteerd. Voor de zowel film- als operaliefhebbers een niet te missen monument (VAI 4362).

Jascha Nemtsov and Jewish Music

Jascha Nemtsov - Pianist
Jascha Nemtsov © Susanne Krauss

It was Rimsky-Korsakoff who, in St. Petersburg at the beginning of the last century, encouraged his Jewish students to show more interest in their national culture.
His advice did not fall on deaf ears: they started collecting synagogal and folk music, which they soon incorporated into their own compositions. Thus was born the Society for Jewish Music, which was banned by Stalin in 1929.

Some of the composers were exiled to the camps, a few managed to emigrate, but all were forgotten. The renewed interest in their music is mainly due to the pianist Jascha Nemtsov, one of the greatest ambassadors of Jewish music.

Jewish

On the CD with the title Jewish Chamber Music we find works by composers who belonged to this Jewish School, supplemented by one of the best compositions by Ernest Bloch: the ‘Suite for Viola and Piano’ from 1919.

Not all compositions are on the same high level. A real highlight for me is Alexander Weprik’s ‘Totenlieder’, but the whole CD is worthwhile, not least because of the excellent performance. The viola player Tabea Zimmerman has a beautiful tone on her instrument: low, warm and melodious but it is clearly the pianist, Jascha Nemtsov, who is at the helm.

Alexander Weprik, Alexander Krejn, Michail Gnesin,  Grigorij Gamburg, Ernest Bloch
Jewish Chamber Music
Tabea Zimmermann (viola), Jascha Nemtsov (piano)
Hänssler CD93008

Jewish songs

Have you ever heard of Abraham Krejn, a klezmer musician, and his seven children? They were called the Jewish Bachs and that makes sense, even if the comparison sounds a bit strange to you. Especially since there is a good chance that you have never heard the name before. You are not alone there.

All seven Krejn children were musicians. Most famous were brothers Alexander and Grigori, both active members of the Society for Jewish Music.

The most original compositions on the CD Jewish Songs Without Words were written by Grigori Krejn. On the basis of synagogal songs, he created his own world, full of melancholic desires.

The ‘Three Hebrew songs without words’ by Grigori’s thirteen-year-old son Julian reveal not only a special talent, but also show influences of Berg and Debussy.

Simeon Bellinson, one of the most famous clarinettists of his time, also worked as a composer and arranger. For his Suite, he arranged original compositions by Grzegorz Fitelberg, Jacob Weinberg and Boris Levenson.

Almost all the compositions on this CD are world premieres. They are fascinating works, a reminiscence of a world that has been irrevocably lost.

The clarinettist Wolfgang Meyer is an excellent musician, but for me his tone could have been a bit warmer.
Jewish Songs Without Words is the fourth CD in a series that Jascha Nemtsov made for Hånssler and, as always, his performance is not only impeccable but also heart-warming.



Grigori Krejn, Julian Krejn, Israel Brandman, Simeon Bellinson
Jewish Songs Without Words
Wolfgang Meyer (clarinet), Jascha Nemtsov (piano)
Hänssler Classic CD 93.094

Tabea Zimmermann and Jascha Nemtsov in ‘Ornaments – 3 Songs without Words, op. 42 by Alexander Krein:

Hoe een nymf in een laurierboom veranderde: Daphne van Richard Strauss

Het is een tijd geleden dat ik een poging deed om een discografie van Daphne van Richard Strauss te schrijven. Het viel mij niet mee.

Zoals eenieder heb ook ik mijn voorkeuren en niet alle muziek vind ik mooi. Het mag algemeen bekend zijn dat ik geen barok liefhebber ben, maar ook Strauss, met uitzondering van Elektra, Salome en Arabella (en natuurlijk de liederen!) kan me maar moeilijk boeien, en Daphne vind ik ronduit saai.

Ooit heb ik een uitvoering van bijgewoond waar mij helemaal niets van bij is gebleven: halverwege was ik in slaap gevallen. U begrijpt dus goed dat ik echt niet popelde om er voor te gaan zitten maar ik deed mijn best. Maar verder dan de opname uit La Fenice kwam ik niet.

Is het me meegevallen? Ja en nee. Nog steeds vind ik het een opera van niets en de zware symboliek van het libretto eigenlijk lachwekkend. Maar toegegeven, de laatste pakweg 20 minuten (de ‘Verwandlugscene’) waarin de nymf Daphne verandert in een laurierboom zijn werkelijk adembenemend mooi. Jammer alleen dat je er anderhalf uur op moet zitten wachten.

De productie uit La Fenice in Venetië (Dynamic 33499) maakt veel goed. De regie is niet echt opzienbarend, maar de enscenering des te meer, vooral de belichting vind ik wondermooi. En er wordt prima in gezongen, voornamelijk June Anderson is zeer indrukwekkend als Daphne.

De beide tenoren (Roberto Sacca als Leukippos en Scott Mac Allister als Apollo) zijn uitstekend, en Birgit Remmert is een zeer goede Gaea. Dus al met al zeker aanbevolen, zeker als u van die opera houdt.

I Lombardi alla prima crociata uit Parma

Tekst: Peter Franken

De première van I Lombardi vond plaats in het Teatro alla Scala in Milaan op 11 februari 1843. Later werd het werk grondig herzien ten behoeve van een opdracht die Verdi kreeg voor de Parijse Opéra. Daar ging het werk in 1847 in première onder de titel Jérusalem. Deze versie ging in 2005 in de ZaterdagMatinee met Nelly Miricioiu als Hélène.

Later werd de Franse versie weer terugvertaald in het Italiaans zodat naast het oorspronkelijke I Lombardi nu ook Gerusalemme op Verdi’s conto staat. Geen van beide versies is vaak te zien of te horen, hoewel ze muzikaal zeker niet onderdoen voor hun voorganger Nabucco. Een mogelijke reden hiervoor is de uitgesproken kritische houding die in het werk wordt ingenomen jegens het christendom als instituut. Zo zingt Giselda na de moordpartij die volgt op de inname van Antiochië: ‘Dit is niet gods wil, het gaat jullie alleen maar om het uitmoorden van de bevolking en het plunderen van de rijkdommen die hier zijn vergaard’. Dat zal het voor het 19e eeuwse publiek, in een tijd dat de kruisvaarders nog ‘de goeden’ waren, moeilijk hebben gemaakt zich met de protagonisten te vereenzelvigen.

I Lombardi bevat meerdere delen die sterk herinneren aan Nabucco. Zo doet Giselda’s aria aan het einde van de tweede akte ‘No giusta causa non è’ denken aan Abigaille’s ‘Salgo già del trono aurato’ halverwege de tweede akte van Nabucco. Verder bevat I Lombardi maar liefst twee koorscènes waarvan de ‘slepende’ stijl helemaal in het straatje van het zogenaamde Slavenkoor past. Het betreft het Pelgrimskoor ‘Gerusalem, Gerusalem’ en het koor van pelgrims en kruisvaarders ‘O Signore, dal tetto natio’.

Het verhaal is ingewikkeld. Centraal staat echter de aanwezigheid van de door Acciano, de heerser van Antiochïe, gegijzelde Giselda, dochter van kruisvaarder Arvino. Zij is verliefd geworden op Oronte, de zoon van Acciano. Een voorbeeld van wat tegenwoordig het Stockholmsyndroom genoemd wordt. Orontes moeder Sofia is heimelijk tot het christendom bekeerd en hoopt dat een huwelijk van haar zoon met de christenvrouw Giselda hem eveneens tot bekering kan leiden.

Verder is er Pagano, de in ongenade gevallen broer van Arvino (lang verhaal) die als kluizenaar in het heilige land leeft, door alles en iedereen wordt geraadpleegd maar tot het laatste toe door niemand wordt herkend. Een mix derhalve van onmogelijke liefde, godsdiensttwist, verraad, moord en doodslag. Vandaag de dag kunnen we Giselda alleen maar groot gelijk geven met haar woede uitbarsting.

Een voorstelling in het Teatro Regio di Parma is door C major op dvd uitgebracht. Het betreft een opname uit 2009 van een geslaagde productie van Lamberto Puggelli. De kostumering van Santuzza Cali schommelt wat tussen vermeend vroegmiddeleeuws en fantasie Turks. Lastig natuurlijk al die koorscènes waarin dan weer de ene en dan weer de andere partij moet zingen zonder dat men van kostuum kan wisselen. Gelukkig ontbreken hier de klassieke kruisvaarders outfits met rode kruizen op een wit vlak.

Het decor in de tweede en volgende aktes toont een muur achter op het toneel waarvoor de handeling zich afspeelt. Afwisselend is dat de stadsmuur van Antiochië, de Klaagmuur en de stadsmuur van Jeruzalem. In de slachtpartij waar Giselda in haar ‘No giusta causa’ over door het lint gaat wordt Picasso’s Guernica op de achterwand geprojecteerd. Evenzo bij de slag om Jeruzalem die eindigt met een berg gesneuvelden op het toneel die later weer overeind komen om ‘Te lodiamo, gran Dio di vittoria’ te zingen.

Muzikaal is het uitstekend verzorgd. De sopraan Dimitra Theodossiou geeft een mooie vertolking van de veelgeplaagde Giselda. Behalve in ‘No giusta causa’ toont ze haar kunnen ook overtuigend in ‘Ave Maria, di grazia il petto’ (1e akte) en ‘Qual prodigio’, de bravourearia waarin ze haar visioen met daarin de gestorven Oronte bezingt (4e akte). Ze moet wel veel volume maken om alle hoge noten te produceren waardoor het zo nu en dan wat minder subtiel is, maar het lukt allemaal prima. Sowieso laat dirigent Daniele Callegari alles en iedereen onbekommerd luid zingen.

Michele Pertusi is de bas van dienst, en dat is bij hem in goede handen. De rol van het personage met het meest dubieuze karakter Pagano is een kolfje naar zijn hand. Kort hiervoor had ik hem gezien als Il conte in La sonnambula, een totaal ander persoon, leuk om die twee te kunnen vergelijken.

De ster van de cast is natuurlijk Francesco Meli. Als Oronte zingt hij de sterren van de hemel. We moeten natuurlijk wel tot in de tweede akte op hem wachten en de vierde maakt hij helaas niet meer mee. Maar met zijn ‘La mia letizia infondere’ in de 2e akte en in de 3e akte het duet met Giselda ‘Oh belle, a questa misera’ maakt Meli zijn reputatie volledig waar.

Een speciale rol is weggelegd voor de concertmeester die aan het begin van de laatste scène van de derde akte een klein vioolconcert te spelen heeft, een beetje in de stijl van Wieniawski. Het levert hem terecht een open doekje op.

Giselda’s tirade tegen de kruisvaarders en hun slachtpartijen ‘uit gods naam’ wordt afgedaan als blasfemie van een hysterische vrouw die haar minnaar verloren denkt te hebben. Daar zit wel wat in want in de vierde akte, als Oronte definitief is verscheiden, neemt ze nog net niet als een soort Jeanne d’Arc de leiding bij de bestorming van Jeruzalem. Uiteindelijk keert ze dus, en met haar librettist Temistocle Solera en natuurlijk Verdi, terug in de schoot van de alles bepalende christelijke belevingswereld.

Een aanrader deze opname.

Adams’ Doctor Atomic opnieuw bekeken

Tekst: Peter Franken

Net als in Nixon in China en The death of Klinghofer heeft John Adams in dit werk een contemporaine historische gebeurtenis als uitgangspunt genomen. Het libretto van Peter Sellars legt echter vooral de nadruk op de verschillende hoofdpersonen en hun zorgen, angsten en conflicten en minder op de centrale gebeurtenis zelf, de ontploffing van de allereerste atoombom ooit.

De enorme stress waaronder de twee hoofdverantwoordelijken van het Manhattan Project gebukt gaan, generaal Leslie Groves en fysicus Robert Oppenheimer, is door Sellars uitstekend en invoelbaar uitgelicht. Mooie scène is waar Oppenheimer een gesprek met Groves plotseling een andere wending geeft door over diens dieet te gaan praten. Groves gaat daar gretig op in en plotseling is de dagelijkse calorische waarde van Groves’ eetpatroon een tijdje het enige dat van belang lijkt.

Doctor Atomic werd in 2007 uitgevoerd tijdens het Holland Festival en van deze DNO productie is door Opus Arte een opname op Blu-ray uitgebracht. Solisten, het koor van DNO en het Nederlands Philharmonisch Orkest staan onder leiding van Lawrence Renes. Ze maken er met z’n allen een memorabele voorstelling van.

De eerste akte speelt zich af ongeveer een maand voor de bom zal worden getest. Er zijn twijfels over de werking van het mechanisme dat de ‘gadget’ tot ontploffing moet brengen, absolute perfectie is hier geen luxe maar een vereiste en men is bij de nadering van het beslissende moment niet geheel zeker van zijn zaak. Verder twijfelen sommige wetenschappers aan de noodzaak ermee door te gaan. De bom werd ontwikkeld voor het geval dat Duitsland de US zou aanvallen met een eigen atoombom. Die dreiging is nu verdwenen dus kan alles worden afgeblazen.

De tweede akte laat de aanloop naar de ontploffing op 16 juli 1945 zien. Politiek is de pressie groot om de test uiterlijk op die datum uit te voeren omdat de volgende dag de conferentie van Potsdam zal beginnen. Truman wil daar Stalin op de hoogte kunnen stellen van het nieuwe wapen dat tegen Japan kan worden ingezet om zodoende zijn collega tot een oorlogsverklaring tegen dat land te brengen. Samen kunnen de twee grootmachten Japan tot een snelle overgave dwingen, zo is de redenering. Daarmee wordt de druk op Groves gelegd, zozeer dat hij niet langer boodschap wil hebben aan de weersverwachting die onweer, bliksem en harde wind voorspelt. Als er geen geschikt weerbericht komt maakt Groves desnoods zijn eigen weer.

Edward Teller loopt twijfel te zaaien over het effect van bom, Oppenheimer staat op de rand van een zenuwinstorting, Groves eet een overmaats stuk chocolade. Tijdens het aftellen wordt de tijd vertraagd en dan plotseling is alles voorbij. Het beslissende moment heeft Sellars overgeslagen. In plaats daarvan horen we stemmen die afkomstig lijken te zijn uit Hiroshima, van mensen die de klap hebben overleefd. Ik was al tweemaal op die plek en de geschiedenis is daar nog altijd zeer voelbaar. Doctor Atomic roept vergelijkbare emoties op.

Het decor wordt gedomineerd door een model van de bom, hangend aan een stellage achter op het toneel. Daar zijn ook de dansers actief die een choreografie van Lucinda Childs uitvoeren. De gesprekken vinden meer op het voortoneel plaats. Voor een deel wordt daar Oppenheimers woonhuis uitgebeeld. We zien hem samen met zijn vrouw Kitty in bed en later in een woonkamer met kindermeisjes en de twee kinderen. Kitty is hier al flink aan de drank, Red Label wordt gedronken uit limonadeglazen.

Sopraan Jessica Rivera heeft twee prachtige lange solo’s waarin Kitty inzicht geeft in haar gevoelens en kijk op de hele situatie. Fenomenaal gezongen. Haar huishoudster Pasqualita heeft een korte solo waarin ze een authentiek indiaans liedje zingt. Mooie rol van Ellen Rabner. Door haar kapsel lijkt Rivera wel een beetje op de echte Kitty. Ook Oppenheimer en Teller zijn redelijk herkenbaar in hun vertolkers. Met name Richard Paul Fink komt uiterlijk dicht in de buurt van wat ik aan foto’s van Teller heb gezien. Finks rol zweeft tussen ernst, cynisme en sarcasme. Hij is duidelijk geen team player maar natuurlijk wel briljant.

Eric Owens is een zeer goede Groves. Echt zingen hoeft hij niet maar parlando acteren met een overbearing attitude is hem op het enorme lijf geschreven. Naast hem oogt Gerald Finley als een frêle kamergeleerde en dat contrast werkt uitstekend in de scènes die ze samen spelen. Finley’s vertolking van Oppenheimer is groots, ik heb er geen ander woord voor.

Wat me zo bevalt aan de muziek van Adams is dat hij het zijn zangers niet onnodig moeilijk maakt om ‘modern’ te willen klinken. Dat stoort me vaak in opera’s die in de 20e eeuw werden gecomponeerd en waarin de tekst volledig ondergeschikt is gemaakt aan het produceren van enorme vocale uithalen. Adams en Sellars willen een verhaal vertellen en dan is verstaanbaarheid een eerste vereiste. Daar zijn die twee met Doctor Atomic volledig in geslaagd.

Meer John Adams:

https://basiaconfuoco.com/2021/01/16/john-adams-en-zijn-post-style-style/

https://basiaconfuoco.com/2019/02/28/adams-nixon-in-china-mooi-uitgevoerd-in-parijs/

https://basiaconfuoco.com/2019/03/04/girls-of-the-golden-west-is-rauw-realistisch/


Een oude Makropulos uit Glyndebourne

Tekst: Peter Franken

Vĕc Makropulos (De zaak Makropulos) was de voorlaatste opera die Leoš Janáček componeerde. Dit werk uit 1926 gaat over een vrouw die al 300 jaar leeft, dankzij een soort toverdrank. Om geen argwaan te wekken verandert ze regelmatig van identiteit. Haar oorspronkelijke naam is Elina Makropulos en in het verleden heeft ze aliassen gebruikt zoals Eugenia Montez, Ekaterina Myshkin en Ellian McGregor, dus steeds met de intialen E.M. Haar huidige naam is Emilia Marti.

De handeling speelt zich af rond een vergeefse poging van Marti om het oorspronkelijke recept van het elixer in handen te krijgen. Ze heeft het op diens aandringen een kleine 100 jaar eerder aan haar toenmalige minnaar Baron Prus in bewaring gegeven. Na ruim drie eeuwen moet het effect ververst worden. Maar uiteindelijk verliest ze haar drive en geeft ze toe aan de apathie die een ‘eindeloos’ leven onherroepelijk genereert.

Centraal in de handeling staat die affaire die ze ooit heeft gehad met Prus en de buitenechtelijke zoon die daaruit is voortgekomen. De strijd om de nalatenschap van de baron heeft tot een slepende kwestie geleid die al bijna een eeuw gaande is. Inmiddels gaat het tussen de nazaten van Prus en die van de bastaard die de naam MacGregor draagt, naar die van zijn moeder Ellian MacGregor.

In 1995 stond het werk in Glyndebourne op het programma, een productie van Nikolaus Lehnhoff en Tobias Hoheisel. Het toneelbeeld is onberispelijk: alles getuigt van de jaren ’20 waarin de handeling zich afspeelt. Een chaise longue die zo maar uit Haus Tugendhat in Brno geleend zou kunnen zijn, authentieke kostuums en een over the top uitmonstering van Emilia Marti als ze van het toneel afkomt na haar optreden, ze ziet eruit als een pauw. Ook de diverse ruimtes, het advocatenkantoor van Dr. Kolenatý, back stage in de opera en een hotelkamer in de derde akte zijn geheel periodegetrouw ingericht. Eigenlijk is alles en iedereen levensecht, behalve die 337 jaar oude dame die de boel op stelten komt zetten.

Marti is jong gebleven en weet bijna elke man met gemak te reduceren tot iemand met de weerbaarheid van een pakje boter dat in de zon heeft gelegen. Dat is een kwestie van looks and fame en daarover beschikt ze in ruime mate. Haar gedrag is onprettig, ze schoffeert alles en iedereen en als backstage de mannen hun opwachting komen maken roept ze na de tweede gewoon ‘de volgende’. Het is vooral cynisme dat haar personage heeft gevormd tot wat het nu is. Dat de zoon van Prus zelfmoord om haar pleegt laat haar koud, is niet haar verantwoordelijkheid.

Kim Begley is zeer overtuigend in de rol van Albert Gregor die zonder het te beseffen in de ban raakt van zijn bet-bet-overgrootmoeder. Christopher Ventris zien we als Prus’ onfortuinlijke zoon die zichzelf van het leven berooft nadat Marti hem heeft weggestuurd ten faveure van zijn vader. Mooie kleine rol ook van Manuela Kriscak als zijn verloofde Kristina, die op haar beurt ook door Marti was platgewalst. ‘Ik kan maar beter stoppen met zingen want zo goed als zij wordt ik nooit’. Bij haar was het een artistieke betovering, geen seksuele.

Dr Kolenatý komt voor rekening van Andrew Shore en Baron Prus wordt vertolkt door Victor Braun, degelijke prestaties. Prus voelt zich bekocht als hij in ruil voor seks aan Marti de envelop laat waarin de formule van het elixer zit. Alsof ik met een lijk naar bed ben geweest. Marti lacht hem uit, je hebt gekregen waar je om vroeg, afspraak is afspraak.

De rol van Emilia Marti is in handen van Anja Silja en dat is een minder gelukkige keuze. Vocaal weet ze zich vrij goed staande te houden, hoewel dat tegen het einde nog maar net lukt. Maar ze kan geen moment overtuigen als een vrouw die mannen om haar vinger weet te winden. Silja is hier pas 55 jaar maar oogt 20 jaar ouder. Dat past op zich wel bij haar echte leeftijd, een oudere vrouw in de rol van een eeuwenoud persoon, maar staat haaks op hoe ze in de tekst wordt gepresenteerd en welk effect ze op haar omgeving heeft.

Anja Silja in de finale:

Wat de productie de moeite waard maakt is het totaalbeeld, over de hele linie goede prestaties van de zangers en een wonderschoon decor met oog voor details. En laten we vooral ook de inbreng van het London Philharmonic Orchestra niet vergeten.

Andrew Davis heeft de muzikale leiding.

https://my.mail.ru/video/embed/1180832194961092148

discografie: https://basiaconfuoco.com/2017/02/05/vec-makropoulos/

(meer…)

La Straniera: Bellini’s heavenly cantilenas

La straniera - Wikipedia
Henriette Meric-Lalande as Alaidein the original 1829 production

Admittedly, the libretto is so confusing that even the main characters themselves probably do not know who they are, and, with whom, or why, they are doing whatever they are doing. But the music! If angels existed, they would be singing Bellini’s cantilenas from La Straniera for all eternity (can one get bored by that?).

This is even more true because, apart from one or three times, there are no real arias, at least not in the old-fashioned way. It is more of a ‘conversation piece’ with many dialogues and very theatrical long scenes, which nevertheless follow each other in rapid succession.

Bellini composed La Straniera in 1929, three years before Norma and La Sonnambula, and you can already hear some early references  to his most famous music (‘Casta Diva!’). Strangely enough, I can also hear fragments from La Traviata here and there…


Straniera

All roles are excellently cast. Dari­o Schmunck with his pleasant sounding tenor is particularly suitable as a romantic lover and the lyrical baritone Mark Stone (remember that name!) is a warm-blooded Valdeburgo. The virtuoso mezzo Enkelejda Shkosa sings a moving Isoletta and for Patrizia Ciofi one word suffices: phenomenal.  Nowadays there is no other singer who can sing the role of Alaide better or with more commitment (ORC 38).

Patrizia Ciofi:

Plea for Giancarlo Menotti and his operas.


Consul Gian_Carlo_Menotti_Paris-962x538

Giancarlo Menotti. For most Dutch opera lovers, he is no more than a vaguely familiar name. His operas have never been very popular here and performances can be counted on one hand.

A pity, really, because not only is his music exceptionally beautiful (think of a combination of Mascagni and Britten), but the subjects he deals with in his (self-written) libretti are socially engaged and they address current topics.

THE CONSUL

Consul


A newspaper article of February 12, 1947 on the suicide of a Polish emigrant whose visa for the USA had been rejected, was seen by Menotti, who sadly remembered the fate of his Jewish friends in Austria and Germany (his own partner, the composer Samuel Barber, was also Jewish). He took this sorry tale and used it as a basis for his first full-length opera. The subject has – unfortunately – lost none of its actuality and The Consul is and remains an opera that cuts right through your soul.



In 1960, it was produced for television, and that registration has been released on DVD by VAI (4266 ). In black and white, without subtitles (don’t be alarmed, there is very clear singing) and extremely dramatically portrayed by Jean Dalrymple.

Patricia Neway sings ‘To This We’ve Come’:


HILFE, HILFE DIE GLOBOLINKS!

Liebramann Globolinks

This opera is ‘for children and for those who love children’. The premiere took place in 1968 in Hamburg and a year later it was filmed in the studio.

I must confess that I’m not a big fan of children’s operas, but I’ve been shamelessly enjoying this one. It is an irresistible fairy tale about aliens (Globolinks) who are allergic to music and can only be defeated by means of music.

The images are very sensational for that period, full of colour and movement and the forest little Emily (the irresistible Edith Mathis) has to go through with her violet to get help is really frightening. The aliens are a bit of a let-down according to modern standards, but that doesn’t matter, it gives the whole a cuddly shine. The work is bursting with humour and irony; musical barbarians are lashed out at: the school principal who doesn’t like music turns into an alien himself.

There are also a lot of one-liners (“music leads you to the right path” or “when music dies, the end of the world is near”). It is incomprehensible a work like this is not performed all the time in every school (and I don’t mean just for the children), the subject is (and remains) very topical.

None of the roles, including the children, could be better cast, and this once again proves the high standard of the Hamburg ensemble. In which other city would you find so many great singers/actors who can perform so many different roles on such a high level?

Pools of niet Pools: deze cd is een must

Nee, er bestaat niet zoiets als een ‘Poolse viool’. De Britse violiste Jennifer Pike bespeelt een Guarneri del Gesù uit 1733 en daar is niets Pools aan. Maar de vier componisten op haar album zijn het wel. Althans wat nationaliteit betreft want ook hun werken, op de Polonaise de concert van Wieniawski na (die nota bene Joods was) is er niets van ‘Pools eigen’ te bespeuren.

Niet dat het iets uitmaakt. Een cd moet verkopen en een pakkende titel is altijd meegenomen. Maar als niet alleen het repertoire maar ook de uitvoering werkelijk fenomenaal zijn dan ga ik mijn mond daar verder over dichthouden.   

Voor eenieder die van vioolconcerten houdt is Henryk Wieniawski een bekende naam, al wordt hij tegenwoordig niet zo vaak meer uitgevoerd. Szymanowski is na jaren verzwegen en beschimpt tegenwoordig één van de meest bespeelde componisten geworden. Ook zijn Mythes, voor mij één van zijn mooiste composities komen steeds vaker voor bij de recitals. En zelfs de bewerking van Roxane’s lied uit Król Roger is ook al eerder opgenomen.

Morits Moszkowski is wellicht nog her en der bekend van zijn pianoconcerto, maar Mieczysław Karłowicz hoor je gewoon nooit. Waarom? Wie het weet mag het zeggen. De in december 1876 geboren en in februari 1909 verongelukte componist (tijdens een skitocht in de hoge Tatra gebergte werd hij door een lawine overvallen) heeft een grote oeuvre van schitterende werken nagelaten: symfonieën, concerten, kamermuziek en onweerstaanbare liederen. Best jammer dus dat het duo Jennifer Pike en Petr Limonov maar één stuk van Karłowicz hebben opgenomen. Zeker omdat ze er hoorbaar affiniteit mee hebben. Iets voor de toekomst?

Maar hoe dan ook: deze cd is eigenlijk een must voor alle viool-, kamermuziek of gewoon muziekliefhebbers. Alles is er mooi aan. Echt alles. Pike’s frasering is sensueel, bijna erotisch zelfs, iets wat de muziek als een handschoen past. Petr Limonov is haar beste ‘partner in crime’ en samen zorgen ze voor een ‘once in the time’ beleving. Mis de cd niet!

Szymanowski, Moszkowski, Karłowicz, Wieniawski
Jennifer Pike (viool), Petr Limonov (piano)
Chandos CHAN 20082