Driehoeksrelaties zijn een dagelijkse kost in de wereld van literatuur, toneel en opera. Niets is meer inspirerend dan een ongelukkige liefde, zeker als die haar protagonisten noodlottig wordt. Ieder tijdperk heeft zijn eigen Julia, en met het fin-de-siècle betrad de femme fatale het podium.
Niets nieuws onder de zon, maar die dames waren niet alleen wellustig en er op uit om mannen in het verderf te storten, ook zijzelf waren het slachtoffer van iets of iemand. Denk aan Lulu of Salome.
Melisande wordt beschouwd als de tegenpool van zulke vrouwen, maar dat is zij allerminst. Haar afkomst en verleden verbergt zij onder haar zwijgzaamheid, zoals haar lichaam onder haar haren.
Het van symboliek doordrenkte toneelstuk van Maeterlinck heeft van Debussy door middel van de prachtige muziek zowel de invulling alsook de ondersteuning gekregen. De opera is dan ook het meest gebaat bij een simpele enscenering.
Sven-Eric Bechtolf komt uit de wereld van herinterpretaties en voorziet de opera van extra lagen door een ijzig winters decor te creëren, en de gemoedstoestand van de personages met look-a-like poppen te versterken. Jammer, want er wordt meer dan voortreffelijk in gezongen en met namen als Isabel Rey, Rodney Gilfrey, Michael Volle en László Polgár heb je een waanzinnig acteertalent in huis.
Niets aan toe te voegen… 😦
Dit is, wat mij betreft (één van) de mooiste opnamen van de opera:
Het Requiem van Verdi geldt onbetwist als een van de mooiste muziekstukken ooit geschreven. Een open deur? Beslist, en toch valt je dat telkens weer op, zeker als je het een poos niet hebt gehoord.
Op de een of andere manier was Semyon Bychkov, broer van ooit onze chef-dirigent van het Nederlands Philharmonisch Orkest en het Nederlands Kamerorkest, Jakov Kreizberg, was hier vroeger zelden gevraagd. Verbazingwekkend eigenlijk als je weet hoe hij in andere landen werd gewaardeerd.
Vanaf 1998 was hij een vaste chef-dirigent van het WDR orkest in Keulen, waarmee hij ettelijke cd’s heeft opgenomen. In 2007 kwam er, live opgenomen Verdi’s Requiem er bij.
Semyon Bychkov is een man van de lange adem: hij articuleert breed en neem rustig de tijd voor. Toch doet hij er ruim acht minuten korter over dan mijn ‘ijkpunten’, Claudio Abbado en Carlo Maria Giulini. Op zijn mooist is hij als hij de noten vloeiend in elkaar laat overlopen, zoals in ‘Lacrimosa’, in een waarlijk belcanteske stijl. Ontroerend.
Van het solistenkwartet, allen zeer ervaren Verdi vertolkers, bevallen de mannen mij het best. Ferrucio Furlanetto beschikt over een sonore, zeer warme bas, waarmee hij acteert alsof zijn leven er van afhangt.
Met zijn gave om pure lyriek met gevoel voor drama te combineren weet Ramón Vargas ‘Ingemisco’ naar de bijzondere hoogten te tillen.
Iris was Mascagni’s zevende opera en stamt uit 1898. Ik hoorde dit werk in 2003 in de Matinee met Nelly Miricioiù die daarmee in de voetsporen trad van Magda Olivero 40 jaar eerder. Daarvan is een opname op cd uitgebracht waarop Olivero te horen is naast Renato Capecchi en Luigi Ottolini.
Een geënsceneerde uitvoering van Iris is er voor mij nooit van gekomen maar in 2017 was het werk te zien in Mascagni’s geboortestad Livorno. Een opname van de voorstelling op 16 december is uitgebracht op dvd.
Voor de voorstelling in Livorno heeft regisseur Hiroki Ihara zich omringd met een compleet Japans productieteam aangetrokken, zo lijkt het althans al je de namen leest. Het effect is duidelijk, waar mogelijk is een Japanse sfeer gecreëerd al komt het wel wat clichématig over als je het land een beetje kent uit eigen ervaring. Een prieeltje met Mount Fuji op de achtergrond, van die dingen. De kostumering oogt zeer authentiek waarbij duidelijk wordt getoond dat de handeling zich afspeelt op de grens van twee werelden: klassiek Japans waarin de westerse moderniteit al een beetje doordringt. Zo draagt de rijke ‘playboy’ Osaka een driedelig kostuum.
Mascagni schreef zijn muziek op een origineel libretto van Luigi Illica, dus geen bewerkt toneelstuk. Deze beoogde in te haken op de belangstelling voor het symbolisme dat in de opera vooral wordt geassocieerd met Debussy’s latere Pelléas et Mélisande. Niettemin hinkt het resultaat op twee gedachten, romantisch realisme in het handelen en vooral zingen van de would be minnaar Osaka en veel symboliek ontleend aan het Shintoïsme in de wereld van Iris. Ze is een heel jong meisje dat leeft met haar pop alsof het een levend wezen is en vereert de zon als een godheid.
Osaka heeft zijn blik op Iris laten vallen en wil haar hebben. De in de amusementswijk Yoshiwara actieve Kyoto kan dat wel voor hem regelen. Als Osaka op haar is uitgekeken kan hij Iris vervolgens aan zijn troep meiden toevoegen, feitelijk is hij gewoon een pooier. Opvallend overigens die twee namen, kennelijk wist Illica zo weinig over Japan dat hij zijn personages maar naar bekende steden noemde.
Om Iris uit huis te lokken, ze wordt zeer kort gehouden door haar blinde vader, zetten die twee een toneelstukje op voor de deur. Het is zogenaamd een reizend theatergroepje, aangevuld met een paar van Kyoto’s geisha’s. Het effect is een hybride van Il Pagliacci en Kabuki en als Iris eenmaal tussen de toeschouwers staat wordt ze ontvoerd en gedrogeerd. Voor haar vader laat Kyoto een briefje en wat geld achter, om aan te geven dat hij Iris eerlijk heeft gekocht.
Ze wordt wakker is de mooiste kamer van Kyoto’s etablissement en waant zich dood en dus in de hemel. De priester had verteld dat je daar alles zou kunnen wat op aarde niet lukte. Maar luit spelen gaat niet en schilderen evenmin. Dan komt Osaka binnen en Iris herkent zijn stem uit de theatershow waarin hij gemaskerd de zoon van de zonnegod Jor zong. Ze blijft echter in die droomwereld hangen als hij haar probeert te verleiden en na een uurtje geeft hij het op, dit is geen vrouw maar een pop. Al probeer je nog zo veel, tot haar kan je niet doordringen. De vergelijking met Mélisande dringt zich op, meer dan ‘Je ne suis pas heureuse’ krijgen haar mannen er niet uitgetrokken.
Osaka haakt af, Kyoto mag haar houden en die zet Iris in een doorschijnend gewaad in een vitrine als nieuw uithangbord voor zijn bedrijf. Dan verschijnt haar vader die niet beter weet of ze zit daar uit vrije wil. Hij vervloekt haar en gooit kluiten modder in haar richting. Iris probeert in wanhoop vervolgens zelfmoord te plegen door in een afvalput te springen, ze komt letterlijk in de goot terecht. Daar beleeft ze een apotheose die eindigt met de stralen van de net opkomende zon.
De opera begint met een proloog waarin het koor een hymne aan de zon zingt: ‘Sin Io! Son Io la vita’. Dat is zo overdonderend dat het eerder op zijn plaats was geweest aan het einde, al laat Mascagni de melodie daar nog wel terugkomen. Daarna komen we muzikaal in rustiger vaarwater, nu spreekt vooral de handeling. Van overdreven oriëntaalse invloeden is geen sprake, het blijft herkenbaar als het werk van een Italiaanse componist die zijn best doet niet als in een geconditioneerde reflex terug te vallen in romantiek en realisme. Hoe het ook zij, het is een bijzonder werk dat beslist meer aandacht verdient, al was het maar om Mascagni van die ‘one time wonder’ reputatie af te helpen.
De titelrol wordt zeer aanvaardbaar vertolkt door sopraan Paoletta Marrucu, overigens de enige naam op het affiche die enige bekendheid geniet, bij mij althans. Marrucu klinkt hier en daar wat geknepen maar weet alle tonen precies te treffen, op zich al een prestatie want de zwaarte van haar partij liegt er niet om.
Tenor Paolo Antognetti klinkt onbekommerd Italiaans als Osaka, mooi gedaan. Bariton Carmine Monaco d’Ambrosia geeft prima gestalte aan de bad guy Kyoto, ach, hij doet gewoon zijn werk zullen we maar zeggen.
Het Orchestra Filharmonica Pucciniana staat onder leiding van Daniele Agiman. Heel toepasselijk natuurlijk dat de enige officiële opname van Iris uit Livorno komt, voor liefhebbers van Mascagni een must. De dvd is overigens wel moeilijk verkrijgbaar, gewoon proberen maar.
Paoletta Marrocu zingt ‘Ancora il triste sogno … ‘
Paoletta Marrocu zingt ‘Un dì, ero piccina’:
Paoletta Marrocu en Paolo Antognetti in ‘Ho fatto male a ridere’:
Olga Peretyatko is meer dan de zoveelste ‘rising star’ uit één van die landen die vroeger eufemistisch ‘het Oostblok’ heette. Niet alleen ziet zij er werkelijk prachtig uit en kan ze goed acteren, zij kan eveneens – en dat is natuurlijk het allerbelangrijkste – zingen. En hoe!
Zij heeft een lichte, zeer wendbare stem met een stralende hoogte en haar coloraturen zijn gewoon perfect. En denk niet dat zij de zoveelste ‘kanariepiet’ is! Olga Peretyatko is een echte nachtegaal.
Op donderdag twaalf januari 2012 zong ze bij de Nationale Opera de première van (hoe toepasselijk!) De Nachtegaal van Igor Strawinsky en in april dat jaar kwam ze terug voor Il Turco in Italia van Rossini.
Trailer van Nachtegaal:
Trailer van Il Turco in Italia:
Op haar debuut-cd bij Sony, met een zeer toepasselijke titel La bellezza di canto, ontbreekt ook de aria van Fiorilla niet. Voor de rest veel Donizetti en nog een Rossini: ‘Canzone del salice’, de aria van Desdemona uit Otello. Dat je daar van moet huilen, ligt uiteraard voornamelijk aan de muziek, maar zo mooi en zo ontroerend gezongen heb ik het zelden gehoord.
Verder staat er van alles en nog wat. Gilda, Manon (Massenet), Adele (Die Fledermuis) … Ook “Het lied aan de maan” uit Rusalka ontbreekt er niet.
Eerlijk gezegd is het een beetje ratjetoe, maar als het zo gezongen wordt dan mag het van mij ook een telefoonboek zijn. Ik ben zeer onder de indruk.
Olga Peretyatko La belezza del canto Aria’s van Rossini, Donizetti, Massenet, Offenbach, Dvořák, Puccini en Johann Strauss Münchner Rundfunkorchester olv Miguel Gómez-Martínez Sony 88697785442
Zondag 9 januari overleed Maria Ewing. We deelden geboortejaar 1950 en zo’n detail brengt het allemaal wat dichter bij. Ik zag haar één keer live, als Elle in La voix humaine, een productie van de Reisopera in 2011.
Maria Ewing tijdens de repetitie van La voix humaine:
Mijn eerste kennismaking met Maria Ewing was in 1985 toen ik haar in een uitzending vanuit Glyndebourne zag als sigaar rokende Carmen, zeer overtuigend. Een vergelijkbaar personage zette ze neer in de productie van ROH die in 1991 door ArtHaus werd uitgebracht.
Deze productie van Nuria Espert is zeer klassiek en laat in de vierde akte zelfs twee picadores te paard op het toneel verschijnen. Dat laat onverlet dat het acteren van de protagonisten buitengewoon realistisch is, een klassieke enscenering hoeft niet betekenen dat er een ouderwetse voorstelling ten tonele wordt gevoerd, met zangers als houten klazen. De vonken vliegen er van af, met name door het fenomenale optreden van Ewing.
Maria Ewing als Carmen in Glyndebourne:
Haar Carmen is aanvankelijk nogal arrogant. Het stoort haar dat Don José haar gewoon geen blik waardig te gunt en dat na haar ‘Oiseau rebelle’. Zoiets kan ze niet over haar kant laten gaan, die man moet ze hebben. Als ze vraagt wat hij aan het doen is en als reactie krijgt dat hij met zijn insigne bezig was antwoordt ze ‘Vraiment’ op zo’n sarcastische manier dat het met José daarna onmogelijk nog goed kan komen.
Maria Ewing met Louis Lima:
Dat ze hem uit zijn ‘eigen leven’ weghaalt en zodoende zijn burgerlijke toekomst verpest, deert haar niet. Easy come, easy go, als hij lastig en jaloers wordt is het tijd om hem af te danken, hij moet maar zien wat er van hem terecht komt na zijn desertie uit het leger om harentwil en vooral ook door haar toedoen.
Eveneens uit de Royal Opera stamt een dvd met daarop Maria Ewing als een werkelijk uitnemende Salome in een volstrekt klassieke productie van Peter Hall. De opname is gemaakt in 1992. Hall volgt het libretto tot in de kleinste details, van de maan in de eerste scène tot het moment waarop Salome wordt doodgedrukt tussen de schilden van de paleiswachters.
En uiteraard zijn er zeven kledingstukken die tijdens de sluierdans worden afgeworpen, of eigenlijk vijf en twee echte sluiers. Ewing eindigt volledig naakt op het toneel, tot verrukking van Herodes die natuurlijk direct daarop in de tang genomen wordt.
Michael Devlin is zeer overtuigend als de profeet Jochanaan, goed gebouwde jong ogende man die slechts gekleed in een lendendoek de blikken van Salome op zich gericht weet en daarvan gruwt. Hoe meer ze zich aan hem probeert op te dringen, des te groter wordt zijn afkeer. Totdat hij plotseling uit een ander vaatje begint te tappen. Zij is nog niet verloren, moet de Mensenzoon opzoeken, zich voor zijn voeten werpen en om vergeving voor haar zonden vragen. Kan zijn dat de profeet dat echt meent, maar je ziet haar alleen maar denken aan wat ze hem eerder vroeg: ‘is die Mensenzoon net zo mooi als jij?’.
Kortom: hij ijlt en zij geilt, dat laatste heel duidelijk als ze wat op de grond ligt te kronkelen tijdens het orkestrale tussenspel voordat Herodes naar buiten komt. Narroboth kon het al lang niet meer aanzien en heeft zichzelf doodgestoken, goed gezongen door Robin Leggate, wel een beetje pathetisch geacteerd.
Herodes wordt redelijk goed vertolkt door Kenneth Riegel, al klinkt zijn Engels wel een beetje door in de Duitse zang. Gillian Night is adequaat als een licht hysterische Herodias. Terwijl die twee ruziën over de op handen zijnde dans trekt Ewing zich even terug om wat meer kleren aan te trekken, anders kan het helaas niet doorgaan. Ze beweegt heel behoorlijk, dansen is een groot woord, maar de spanning zit hem natuurlijk in de onderliggende erotiek die de kijker beleeft door de ogen van Herodes.
Michael Devlin
Muzikaal wordt de voorstelling gedragen door Michael Devlin maar vooral door Maria Ewing die er een absoluut topoptreden van maakt.
Een beetje gecensureerd:
Natuurlijk had ze toen de vocale mogelijkheden daarvoor maar die weet ze dan ook volledig te benutten, zonder waarneembaar te doseren om vooral het einde te kunnen halen.
Maria Ewing in de laatste scene van Salome:
Haar vertolking van Sjostakovits’ Lady Macbeth heb ik op cd, heel jammer dat daar geen dvd van bestaat, had haar graag ook in die rol willen bewonderen. RIP Maria.
Gustav Mahler: Symfonie nr. 4 door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink, met Maria Ewing – sopraan, Jaap van Zweden – viool. Opname van de Kerstmatinee 1982:
Slowly, much too slowly and actually much too late, but the music world is waking up. One gap after another is finally being filled and the (consciously or unconsciously) ‘forgotten’ composers are at long last coming to our CD players.
Paul Ben-Haim
Who among you has ever heard of Paul Ben-Haim? If not, why not? The composer was born as Paul Frankenburger in Munich in 1897 and died in Tel Aviv almost 90 years later. And he left behind a really spectacular oeuvre.
Many vocal works, orchestral pieces, chamber music…. What not, actually? Most of his works are influenced and inspired by Jewish, Israeli and Arab melodies, so you may call his music “nationalistic”. Nothing wrong with that word.
Just take the opening of his 1941 clarinet quintet! The dancing clarinet part reminds one of swinging klezmer, but in a Brahmsian way.
The ARC Ensemble perform the opening movement of Paul Ben-Haim’s Clarinet Quintet at the Enav Center, Tel Aviv:
This is even more pronounced in his “Two Landscapes” for viola and piano, in which he sings the praises of his new homeland’s beauty.
Steven Dann and Dianne Werner prepare to record The Landscapes for viola and piano:
The “Improvisation and Dance”, dedicated to Zino Francescati, betrays influences from Yemeni folklore and only his oldest work on the CD, the Piano Quartet from 1920, does not yet have its own “face”.
The (very infectious playing!) members of the Canadian ARC Ensemble all work at the Glenn Gould Conservatory in daily life. A CD to cherish.
Paul Ben-Haim Clarinet Quintet, Two Lanscapes, Canzonetta, Improvisation and Dance, Piano Quartet ARC Ensemble Chandos CHAN 10769
The operas of Ermanno Wolf-Ferrari (1876-1948) are still rarely performed. We do not even need to guess at the reason. That it is not because of the quality, is proven by the recording of Sly ovvero La leggenda del dormiente risvegliato (Sly or the legend of the awakened sleeper), released in 2001 on Koch Schwann.
The tragicomic story tells us about a poor poet who, blind drunk, is brought to the palace of the Count of Westmoreland to be made a fool of. He is dressed up in expensive clothes and, as soon as he comes to, he is led to believe that he is the earl and that he has just recovered from a long illness. The Count’s lover Dolly pretends to be his wife but gradually falls in love with him.
“No, io non sono un buffone” (No, I am not a fool) he sings at the end and cuts his wrists with a broken bottle. His beloved Dolly, like Charlotte in Werther, arrives too late. The music is a cross between opera buffa, surrealism and mainly verism, although one should not forget the Wagnerian influences.
Francesco Merli sings “No, io non sono un buffone”, recorded for the Columbia label in Milan on February 6, 1928:
There was already a recording of the opera in German (Accanta) with Deborah Polaski, and the Italian original was eagerly awaited. This recording was made live in Barcelona. The lead role is sung by José Carreras, who celebrated his 30th anniversary with it. He is a very moving Sly. His voice sounds very fragile and his performance leaves you in tears.
Sherill Milnes once again proves his reputation as the interpreter of villainous roles, but the greatest praise goes to the Zairean soprano Isabelle Kabatu. Her voice is a little reminiscent of Leontyne Price’s: velvety and slightly shrouded.
Sly with Domingo, Matosa and Mastromarino from Teatro dell’Opera di Roma, on 24 April 2003:
De, onlangs overleden Edita Gruberova had zich jarenlang toegelegd op het zingen van belcanto. Op haar eigen label Nightingale had zij zich, onder anderen al eerder over de twee Tudor koninginnen, Anna Bolena en Elisabetta in Roberto Devereux ontfermd.
Ook Maria Stuarda behoorde tot één van haar glansrollen, het was ook niet de eerste keer dat zij de opera opnam. Haar stem was niet ieders favoriet, bovendien had zij met de jaren wat aan de hoogte en souplesse ingeboet, maar haar pianissimo was toen nog steeds indrukwekkend en haar interpretatie van die rol stond als een huis en dwong respect af. Luister alleen maar naar “Quando di luce rosea” en dan weet u wat ik bedoel.
Carmen Oprisanu, die de rol van Maria’s rivale Elisabetta voor haar rekening neemt, heeft wel een hele mooie stem, maar klinkt voornamelijk triest. De rest van de jonge cast is zeer goed.
Octavio Arèvalo kennen wij al uit eerdere opnamen met Gruberova. Hij beschikt over een soepele en welluidende lyrische tenor. De Poolse bariton Marcin Bronikowski zingt een prachtige Cecil, een grote belofte in het belcanto vak.
Het orkest onder bezielde leiding van Marcello Viotti speelt met verve en, aangezien er amper concurrentie bestaat, zeker aan te bevelen. Helaas bestaat er geen opname van, noch op Youtube, noch op Spotify.
Donizetti Maria Stuarda Edita Gruberova, Carmen Oprisanu, Octavio Arévalo, Marcin Bronikowski, Duccio Dal Monte Münchner Rundfunkorchester, Chor des Bayerischen Rundfunks olv Marcello Viotti NC1902092
Een menselijk geweten is een wonderbaarlijk iets. Niemand stoort zich aan het geschiedenisvervalsing in, bij voorbeeld, Maria Stuarda. Of Don Carlo(s).
Zodra het echter een recent verleden aangaat, wordt het wat moeilijker. Semyon Kotko van Prokofjeff heeft zowat het belachelijkste libretto ter wereld: er bestaat geen weldenkend mens meer, die in die socrealistische onzin en in de ‘gelukkige Oekraïne’ gelooft: miljoenen mensen stierven er de hongerdood. Toch: ik denk dat je er naar moet luisteren zoals je naar Verdi’s Don Carlos luistert: met je oren en niet met je verstand; en dan valt best veel te genieten.
Om met de ouverture te beginnen: een lange melodische lijn, diep verankerd in de Russische traditie. De klanken kondigen een idylle aan, zoals het in een film gebeurt. En een film wordt het, daar was Prokofjeff tenslotte een meester in.
De eerste ontmoeting tussen Semyon en zijn moeder, het gedwongen uithuwelijken van Sofya en haar redding op het laatste moment… De in de ouverture aangekondigde idylle verandert gaandeweg in een drama, geen enkele emotie wordt ons bespaard, maar de liefde van Semyon en Sonja overwint uiteraard alles, het kwaad wordt vernietigd en de revolutie zegeviert.
De muziek is werkelijk subliem. Het verhaal wordt zeer dramatisch verteld, er is geen tijd voor verveling. En er is zelfs een leidmotief waarmee Prokofjeff, heel slim, de opera laat eindigen.
De, mij nog steeds onbekende zangers doen het allemaal voortreffelijk.
Deze productie werd ook ooit op dvd uitgebracht, helaas heb ik die niet gezien
Dit werk stamt uit 1833 en is Bellini’s voorlaatste opera. Bij de première werd het slecht ontvangen en die weinig geslaagde start is het nooit te boven gekomen, ingeklemd als het is tussen de succesnummers Norma en I Puritani.
Ik zag Beatrice di Tenda in 2007 in een zeer complete geënsceneerde voorstelling van de Rotterdamse Opera met Waldin Roes in de titelrol, een geslaagd optreden.
Opmerkelijk genoeg komen de hoofdfiguren in de handeling vrij goed overeen met hun historische voorbeelden. Beatrice leefde van 1372 tot 1418 in Lombardije. Ze was getrouwd met Faccino Cane, een condottiero in dienst van de Visconti’s. In hedendaagse termen zouden we hem een krijgsheer noemen en hij wist voor zichzelf een groot gebied en bijbehorend fortuin te veroveren ten koste van vooral het hertogdom Milaan.
Na zijn dood trouwde Beatrice met Filippo Maria Visconti, die kort daarvoor zijn vermoorde broer als hertog van Milaan was opgevolgd. Hij was door het wanbeheer van zijn broer min of meer genoodzaakt een politiek huwelijk te sluiten en Beatrice was in dat opzicht een goede partij aangezien ze land en goed van haar man had geërfd. Ze was echter zo’n twintig jaar ouder dan haar nieuwe echtgenoot en dat leidde ertoe dat hij al gauw weer van haar af wilde.
Na een kleine zes jaar was het zover. Beatrice had regelmatig gezelschap van haar favoriete troubadour en die aanleiding werd opgeklopt tot de beschuldiging van overspel. Voor een vrouw in de middeleeuwen stond daar al gauw de doodstraf op en zo geschiedde.
In de opera zien we dit verhaal terug waarbij de maîtresse van Filippo, Agnese del Maino, een belangrijke rol krijgt in de plot. Zij is verliefd op die troubadour, hier bij de naam van Orombello, maar die is al sinds hun kinderjaren verliefd op Beatrice. Hun ontmoeting is bijna een kopie van die tussen Eboli en Carlos. Agnese voelt zich in haar hemd gezet en zweert wraak. Ze steelt het dagboek van Beatrice en geeft dat aan Filippo die daarin voldoende bewijzen meent te vinden voor politieke en persoonlijke ontrouw. Later krijgt ze spijt als blijkt dat haar actie de dood van zowel Orombello als Beatrice tot gevolg heeft. Een aanbod van Filippo om de nieuwe hertogin te worden houdt ze daarom af.
In 2015 was ik in Catania en stond daar op een middag even voor het Teatro Massimo Bellini. Er was helaas niets te doen maar een bezoekje aan Bellini’s geboortehuis maakte dat wel aardig goed. In 2010 ging in dit theater een fraaie productie van Beatrice, zo blijkt uit een opname die door Dynamic is uitgebracht.
Beatrice wordt vertolkt door Dimitra Theodossiou, een Griekse sopraan die ik alleen ken van twee opnames uit de reek Tutto Verdi. Ze kan de partij redelijk goed aan maar moet nodeloos forceren als ze tegen beter weten in er een heel hoge noot uit wil persen. Een andere oplossing lag daar voor de hand.
Haar tegenspeelster is de heel mooie mezzo José Maria Lo Monaco als Agnese, je begrijpt direct waarom Filippo zijn oude vrouw voor haar wil inruilen, zeker nu de zakelijke deal zijn beslag heeft gekregen. Mooi spel van Lo Monaco als haar wraak zich lijkt te gaan voltrekken, ze geniet zichtbaar van de ‘ontmaskering’ van Orombello en Beatrice en geeft Filippo in het voorbijgaan even een aai op de mouw om haar beschikbaarheid te tonen.
Filippo Maria Visconti wordt uitstekend vertolkt door Michele Kalmandi, prachtig invulling van zijn rol. Even aarzelt hij Beatrices doodvonnis te ondertekenen, hij heeft immers veel aan haar te danken ook al is hun huwelijk een schijnvertoning. Maar als het bericht komt dat haar vroegere onderdanen optrekken naar het hertogelijk paleis om haar te bevrijden, zet hij woedend alsnog zijn handtekening.
Alejandro Roy neemt de nogal onverantwoord handelende Orombello voor zijn rekening. Hij streeft naar beantwoorde liefde door het tonen van politieke loyaliteit en dat kost hen beiden de kop.
Het toneelbeeld van Henning Hermann Brockhaus en Giancarlo Colis is een reden op zich om deze opname goed te bekijken. Op het toneel staat een grote donkere stolp waarop zo nu en dan lichtbeelden worden geprojecteerd. Door de stolp op te halen wordt de buitenruimte zichtbaar waarin we onder meer Agnese een verleidelijk lied horen zingen waar Orombello op afkomt omdat hij denkt Beatrice daar te treffen.
Later is het toneel leeg op een grote kop van de overleden Faccino Cane na. Kort daarna wordt het door de mannen van Filippo omgeduwd, die tijd is voorbij. Ook de andere scènes krijgen een mooie achtergrond in de vorm van projecties en grote decorstukken. Als Beatrices einde nabij is zien we een sofa die het midden houdt tussen een bruidsbed en een doodsbaar. Op de achtergrond is de derde versie van Böcklins Toteninsel geprojecteerd, treffend beeld.
De dames van het koor, aangevuld met acht figurerende danseressen, zijn allen in tamelijk fel gekleurde loshangende jurken gestoken, ze zien er prachtig uit. De mannen gaan in smoking en tegen het einde zijn ook de vrouwen in stemmig donkere kostuums gekleed. Zodoende is er voortdurend veel te zien op het toneel zonder dat de aandacht teveel afleidt van de zang.
Antonio Pirolli heeft de muzikale leiding. Een aanrader, ondanks de toch iets achterblijvende prima donna.