cd/dvd recensies

Saint François d’Assise by Olivier Messiaen in three audio recordings

Olivier Messiaen was a deeply religious man, and most of his works are inspired by the Christian faith. For his only opera, about Saint François, he also wrote the libretto, which he regarded as his personal act of faith and a kind of testament, and which was at least as important to him as the music itself. He worked on it for seven years, and it premiered in Paris in 1983.

Seiji Ozawa



The performance, with José van Dam in the lead role and conducted by Seiji Ozawa, was once released on CD on the Cybélia label, but unfortunately the recording is very difficult to find nowadays. YouTube offers some solace; you may at least listen to some of it there
(with images!).

Below is an excerpt:


Lothar Zagrosek


Two years later, in 1985, the opera (albeit very much abridged) was performed in Salzburg, conducted by Lothar Zagrosek and starring Dietrich Fischer-Dieskau as François, Rachel Yakar as the Angel and Kenneth Riegel as the Leper. It was broadcast live on ORF and subsequently released on Orfeo (C485 982).

Kent Nagano



In 1998, the opera returned to Salzburg, this time in its entirety. Kent Nagano (who, when he was still Ozawa’s assistant, had rehearsed the opera under Messiaen himself) conducted, and the lead role was played by José van Dam, who had, by then, grown very much into the role. He was
supported by Dawn Upshaw (the Angel) and Chris Merritt (the Leper).

The opera was recorded live during the performances and released on four CDs a year later, giving us the only complete recording of this beautiful work on CD. (DG 4451762).



This recording is also available on YouTube:




The Salzburg performance is rock solid. Chris Merritt does not have the most beautiful voice in the world, but he doesn’t need to. He is supposed to come across as vulnerable and plaintive, and he succeeds admirably. Kenneth Riegel on Orfeo is perhaps slightly more impressive, but you don’t buy an opera for one scene only, although I do like to have that recording as well.

Dawn Upshaw is a radiant, silvery Angel, and more esoteric than Rachel Yakar on Orfeo and her singing is out of this world beautiful. Fiescher-Dieskau, on Orfeo, had really already been retired in 1985, but he agreed to study the role of François (well, just about half of it!). The result is not bad, but to me he sounds not very idiomatic and he does nowhere come near van Dam.

The music is very pleasant to the ear and radiates a certain serenity, which cannot be attributed solely to the influence of Gergorian Chants. At times, it is reminiscent of Debussy’s Peleas and Melisande, with Poulenc also coming to mind.



And Messiaen would not be Messiaen without the frequent use of the ondes Martenot (played on both recordings by his sister-in-law, Jeanne Loriod) and without the chirping of birds.

Saint Francois d’Assis is an opera that lends itself beautifully to listening on CD. It is a true masterpiece, yet you can easily have it playing in the background. You read the synopsis, glance at the dialogues from time to time (which can also be read in advance, as there isn’t that much going on) and then you know what’s happening.. You can easily fold your laundry while listening to it. Or sit staring into space. It has that calming effect.

DNO Amsterdam

In 2008 the opera was (produced (by Pierre Audi) during Holland Festival in Amsterdam with Camilla Tilling (LÁnge), Rodney Gilfry (Saint François), Hubert Delamboye (Le Lépreux), Henk Neven (Frère Léon), Tom Randle (Frère Massée), Donald Kaasch (Frère Élie), Armand Arapian (Frère Bernard), Jan Willem Baljet (Frère Sylvestre), André Morsch (Frère Rufin)

https://www.medici.tv/en/operas/saint-francois-d-assise-olivier-messiaen-pierre-audi-de-nederlandse-opera






De Speler uit Salzburg


Tekst: Peter Franken

Prokofjevs opera De Speler ging in 1929 in première in De Munt te Brussel. De componist schreef zelf het libretto, naar de gelijknamige roman van Dostojevski uit 1868. De auteur stond onder grote druk van zijn uitgever om snel een nieuwe roman op te leveren wat resulteerde in een autobiografisch verhaal, hij was zelf gokverslaafd en kon gemakkelijk putten uit eigen ervaringen.

In De Speler is de hoofdpersoon Aleksey Iwanowitsj privéleraar van de kinderen van een gepensioneerde Russische generaal. Deze verblijft met zijn gevolg in een Duitse stad die voor het gemak Roulettenburg genoemd wordt. De privéleraar is hopeloos verliefd op Polina, de stiefdochter van de generaal, en stelt alles in het werk om in haar nabijheid te zijn en zijn liefde te betuigen. Maar zij lijkt vooral met hem en zijn gevoelens te spelen. Zo laat ze hem Baron Wurmerhelm en diens vrouw beledigen, gewoon om te zien of hij dat voor haar wil doen.

De generaal is aan lager wal geraakt en moet steeds meer geld lenen om zijn gokverslaving te bevredigen. Met vertrouwen wacht hij op het bericht van de dood van zijn vijfenzeventigjarige tante in Moskou die hem in één klap een grote erfenis zal nalaten, zodat hij vrij van schulden zal kunnen trouwen met de opportunistische Mademoiselle Blanche, een echte golddigger.

Plotseling verschijnt echter de van haar doodsbed verrezen Babulenka in levenden lijve en zij begint verwoed haar vermogen aan de roulettetafel in te zetten en vooral te verliezen. De generaal en andere betrokkenen zien radeloos toe hoe hun toekomst en zekerheid als sneeuw voor de zon verdwijnt.

Als de rijke dame al haar liquide middelen heeft vergokt, aanvaardt ze de reis terug naar Moskou, met geleend geld want ze is nog steeds rijk, in het bezit van drie dorpen en twee huizen. De markies die de generaal financieel in de tang had met eerdere leningen haast zich naar Sint Petersburg om beslag te laten leggen op onroerend goed van de generaal. Hij laat voor zijn minnares Polina een bericht achter waarin zij 50.000 krijgt toegezegd, ter compensatie voor het feit dat de generaal nu ook haar bruidsschat kwijt is.

Aleksey heeft alle gebeurtenissen van nabij gevolgd, grotendeels als buitenstaander. Zijn handelen wordt vooral bepaald door het onvoorspelbare gedrag van Polina, ze heeft hem als het ware zijn eigen wil ontnomen en dan raak je bij zo’n borderline type al gauw in onbekende wateren. Tot zijn verrassing duikt ze ineens op in zijn kamer, met de brief van de markies. Ze wil hem zijn (beloofde) geld in het gezicht smijten vanwege de beledigende suggestie dat ze te koop was.

Aleksey weet raad, hij leent geld van de vage Engelsman Mr. Astley die ook Babulenka’s treinkaartje heeft voorgeschoten, en gaat naar het casino. Door middel van een alles of niets spel laat hij daar alle banken springen en keert triomfantelijk bij Polina terug met een heus vermogen. Hij geeft haar de benodigde 50.000 en zij lijkt hem als nieuwe minnaar te accepteren.

De volgende ochtend krijgt echter Aleksey het geld in zijn gezicht gesmeten en is hij definitief een illusie armer. Hoewel niet moet worden uitgesloten dat hij daarna gewoon als een schoothondje achter haar aan blijft lopen tot ze hem zal vragen van een hoge rots af te springen om te tonen hoeveel hij van haar houdt. De speler gaat immers niet alleen over gokverslaving maar ook over blinde verliefdheid en borderline gedrag.

De productie die Peter Sellars in 2024 maakte voor de Salzburger Festspiele concentreert zich op de interactie tussen de verschillende hoofdfiguren. Afgezien van een groot aantal schotelvormige objecten die boven het toneel hangen blijft het toneel leeg. Het oogt een beetje als een stripboek uit de jaren ’50 al kan je er ook de suggestie van roulettetafels in herkennen

Het brede ondiepe toneel van de Felsenreitschule is minder geschikt voor deze minimalistische benadering maar daar merkt je op een videoregistratie natuurlijk weinig van, kwestie van veel inzoomen. De belichting is vaak helrood, roulettekleur, en wordt vooral gebruikt als de personenregie een zekere intimiteit wil oproepen. Dat is voornamelijk het geval als er iets passeert tussen Polina en Aleksey.

De toneelvloer is grotendeels groen wat een beetje vervreemdend werkt, alsof de handeling zich buiten afspeelt. De openingen in de achterwand zijn allemaal dichtgemaakt, sommige met spiegels, aardig idee. De scene in het casino wordt aangekleed met computer gegenereerde attributen en een zeer groot aantal zangers in kleine rollen plus de nodige figuranten.

George Tsypin is verantwoordelijk voor het toneelbeeld, decor zou ik het niet willen noemen. De kostumering komt voor rekening van Camille Assaf. Deze is eigentijds en past goed bij de verschillende karakters. Blanche natuurlijk op en top als modepop, Babulenka in een mantelpak, de generaal in een pak dat doet denken aan een uniform. Het meest opvallend is de wijze waarop Polina is gekleed. Ze oogt als iemand die dat aspect van haar bestaan opzettelijk wat verwaarloost. Nog net niet van de straat geplukt, zoiets.

Sellars heeft zo op het oog veel moeite gedaan om een zeer diverse cast bijeen te brengen. Je krijgt de indruk dat hij alle denkbare etniciteiten vertegenwoordigd heeft willen zien. Gelukkig gaat het niet ten koste van de kwaliteit: alle solisten zijn volledig aan de maat met uitstekende vertolkingen van de drie hoofdrollen Aleksey, Polina en de Generaal.

Tenor Sean Pannikar is vrijwel voortdurend zingend op het toneel aanwezig. Hij geeft geen krimp en slaat zich op bewonderenswaardige wijze door zijn loodzware rol. Sinds zijn vertolking van Dionysos tijdens de Salzburger Festspiele van 2018 is hij duidelijk gegroeid, zowel qua stem als in zijn gestalte. Hij zingt de rol van Alekey met ogenschijnlijk gemak, zeer intens en met een perfect volume. Een prachtige zanger, deze tenor uit Sri Lanka.

De Chinese bas Peixin Chen was zeer overtuigend als de gokverslaafde Generaal die een hypotheek op zijn onroerend goed in Petersburg heeft genomen om geld te lenen bij de ‘Markies’. De man zit aan alle kanten klem en alleen de dood van zijn puissant rijke grootmoeder kan hem redden. De vertwijfeling als Babulenka plots in levende lijve voor zijn neus staat en ook nog eens, om zijn op zijn nummer te zetten, haar vermogen verbrast, is prachtig geacteerd en uitstekend gezongen.

Die markies wordt tot leven gebracht door de Argentijnse tenor Juan Francisco Gatell die een prima typecast is voor de griezel die zijn personage geacht wordt te zijn. Hij zingt de rol toepasselijk nogal schmierend.

Violetta Urmana als Babulenka is verrassen goed bij stem, bijna als in haar beste jaren. Natuurlijk is dit geen dragende rol maar hoe dan ook is het prettig om te kunnen constateren.

Haar kleindochter Polina komt voor rekening van Salzburgs diva Asmik Grigorian. Naar eigen zeggen vereenzelvigt ze zich altijd met haar personage: ze acteert niet, ze is. Voor zover ik Asmik heb leren kennen hoeft ze daar ditmaal niet erg veel moeite voor te doen. Haar Polina is niet al te ver verwijderd van haarzelf zo’n 20 jaar geleden, vermoed ik.

De regie laat haar in een bijna overdreven simpele outfit optreden en in close up is duidelijk te zien dat ze nauwelijks is opgemaakt. Deze Polina is ‘the real thing’. Acterend is Grigorian in deze rol op haar best, ook als ze slechts toeschouwer is bij de handeling. De eerste drie aktes wordt er muzikaal al te veel van haar gevergd, gerekend naar wat ze in huis heeft. Pas in de laatste akte komt haar Polina helemaal los en zingt ze de sterren van de hemel. Zeer geëmotioneerd, ten prooi aan tegenstrijdige gevoelens, maar tegelijkertijd met volledige stembeheersing. Dat laatste deel heb ik direct nog maar eens bekeken.

Opvallend detail is dat Mr. Astley tijdens de laatste scène op de achtergrond toekijkt en Polina direct volgt als ze het toneel afloopt. Het is een subtiele verwijzing naar het vervolg van de gebeurtenissen die in Dostojevski’s roman worden beschreven.

De Wiener Philaharmoniker staan onder leiding van Timur Zangiev.

Trailer:

Asmik Grigorian:

Asmik Grigorian en Violetta Urmana:

Gesprek met Sellers:

Uitgebracht op Unitel.


Discografie:

De Speler in Amsterdam:

De Speler in Berlijn:

The Opera Rara recording of Il Pirata, one of the most beautifulbel canto operas

Il Pirata, for me one of Bellini’s most beautiful operas, is for many people nothing more than a title. Understandable, as it is rarely performed nowadays and (studio) recordings are scarce. Incomprehensible, because this opera is not only indescribably beautiful but also incredibly good!

Take the final scene alone: it is among the best Bellini ever wrote. You can already hear Donizetti’s Lucia di Lammermoor in it. And the opening chorus from the third act, “Che rechi tu”, can be found again, almost exactly the same, in Verdi’s Macbeth and Luisa Miller.


Until recently, I was only familiar with three studio recordings of the opera, featuring Montserrat Caballé, Maria Callas and Lucia Aliberti as Imogene. For convenience, I am not including the Saturday Matinee performance with Nelly Miricioiu, as it was never released (a shame!).

Carmen Giannattasio’s timbre is much lighter and less dramatic than Callas’s and much more rigid than Caballé’s, but if you do not think about their voices for a moment, you cannot help but admi tthat she has a lot to offer, especially in her mad scene.

I have more difficulties with the gentlemen. Ludovic Tézier is an excellent singer, but bel canto… no, his baritone is just not supple enough. In the parts where he has less coloratura to sing and can
simply be authoritative, he is nevertheless thoroughly convincing.

José Bros was once considered one of the most promising young bel canto singers of his generation, but he never really fulfilled that promise. He has excellent high notes and good coloratura, but his voice occasionally sounds constricted.

David Parry, one of today’s greatest bel canto specialists, conducts with great enthusiasm.

Whole opera with Montserrat Caballé:


Maria Callas sings “Oh! S’io potessi”:





And Happily, there is a YouTube recording of Nelly Miricioiu in Amsterdam!

‘The idiot’ van Mieczyslaw Weinberg

Tekst: Peter Franken

Tijdens de Salzburger Festspiele van 2024 stond Weinbergs opera The idiot op het programma, zijn laatste opera uit 1986 die in 2013 de première had beleefd in Mannheim. Het betrof in Salzburg een productie van regisseur Krzysztof Warlikowski met decor en kostumering van Malgorzato Szczesniak. Een opname van een van de voorstellingen verscheen in juni 2025 op Bluray.

Het libretto van The idiot werd geschreven door Alexander Medvedev naar de gelijknamige roman van Fyodor Dostoevsky. De titel heeft betrekking op de centrale figuur van de roman, Prins Myshkin. Er hoeft zoals blijkt uit het verloop van het verhaal niet aan zijn verstandelijke vermogens te worden getwijfeld maar doordat hij niet functioneerde als gevolg van regelmatige epileptische aanvallen kreeg hij geen kans zich sociaal te ontwikkelen.

Door toedoen van een weldoener heeft hij een aantal jaren kunnen doorbrengen in een Zwitsers sanatorium waar men hem tot op zekere hoogte heeft kunnen genezen. Hij heeft zich ontwikkeld tot een overempathisch zachtaardig persoon die het beste met iedereen voor heeft en geen onrecht verdraagt.

Aan het begin van de opera treffen we hem in de trein naar Sint Petersburg, een stad in een land waar hij niemand (meer) kent. Daarin maakt hij kennis met de handelaar Rogozhin, een wat ruig personage die hem vertelt over Nastasya Filippovna, een jonge vrouw met een opvallende reputatie waarop hij hartstochtelijk verliefd is. De intrigant Lebedev die ook in die trein zit mengt zich in het gesprek. Hij kent Nastasya natuurlijk ook, kent iedereen en zal tijdens het verdere verloop van de handeling zo nu en dan opduiken om te proberen er zelf beter van te worden.

In Petersburg logeert Myshkin bij de familie Yepanchina. De vrouw des huizes is het enige verre familielid dat hij kent. Er zijn drie ongetrouwde dochters in huis en dat maakt een prins als logee natuurlijk welkom. Aanvankelijk wordt Myshkin niet erg serieus genomen maar gaandeweg krijgt Aglaya, de jongste van de drie, oprechte belangstelling voor die vage figuur.

Hij is een beetje gek en wordt eigenlijk door niemand begrepen maar alles went. Om dat te benadrukken laat de regie Myshkin een ingewikkelde formule op een groot bord schrijven die zogenaamd afkomstig is van Einstein. Verder hebben ‘kap en grime’ ervoor gezorgd dat Bogdan Volkov die de rol vervult een beetje op de beroemde fysicus lijkt. Onwillekeurig moest ik denken aan een limerick waarin de genoemde eigenschappen alle drie voorkomen:

‘Once there was a family called Stein
There was Gerd, there was Ep and there was Ein
Gerds writings were crazy,
Eps statues were hazy
And nobody understood Ein

Als Myshkin later volledig onverwacht een fortuin erft wordt hij plotseling een geschikte huwelijkskandidaat voor Aglaya. Eerder was dat de verarmde Ganya die tevens zijn zinnen had gezet op Nastasya vanwege haar geld. Het is de eerste driehoeksverhouding in een reeks.

Nastasya maakt pas laat haar opwachting maar er is al volop over haar gesproken. Ze is een wees die aanvankelijk door haar weldoener Totsky is bevoogd maar toen ze de tienerleeftijd had bereikt heeft hij haar tot zijn maîtresse gemaakt, met bijbehorend huis en financiële middelen. Haar verleden is duidelijk van grote invloed op de wijze waarop ze zich thans gedraagt: onberekenbaar, brutaal, ongrijpbaar. Als ik er een paar eigentijdse etiketten opplak komt ik tot: borderline, narcisme en neiging te vluchten in een slachtofferrol.

Als Myshkin kennis maakt met Nastasya is zijn reactie voorspelbaar. Als enige ‘begrijpt’ hij haar en wil haar ‘redden’. Dat brengt hem in een tweede driehoek, samen met Rogozhin die erop gebrand is Nastasya te ‘kopen’ en daarvoor 100.000 roebel op tafel legt. Om Ganya te vernederen gooit ze dat pak geld in het vuur.

Tenslotte ontstaat een derde driehoek en wel tussen Aglaya, Nastasya en Myshkin waarin Nastasya haar rivale aanmoedigt met de prins te trouwen maar tegelijkertijd het zelf met haar probeert aan te leggen. Nastasya besluit met Myshkin te trouwen maar dat lijkt vooral ingegeven door de wens haar rivale af te troeven. In de kerk verlaat ze Myshkin alsnog voor Rogozhin. Buiten beeld vindt de afloop plaats: ze wordt door Rogozhin vermoord. De regie had dit al aangekondigd middels een tekst: ‘She leaves him, he kills her’ wat suggereert dat Roghozin met zijn vrouw afrekent omdat ze hem aanvankelijk heeft afgewezen.

Het ondiepe toneel van de Felsenreitschule biedt ruimte aan min of meer gescheiden locaties waar zich een bepaalde scène voltrekt. Helemaal rechts een paar stoelen die een treincoupe suggereren. Op de achterwand worden bewegende beelden van het landschap geprojecteerd. Het middendeel is de plek waar mensen samenkomen in verschillende huizen. De afloop voltrekt zich links, min of meer verscholen achter een vitragegordijn in een ‘doos’ die het toneel wordt opgereden.. Het is sober maar effectief. De kostumering doet recht aan de sociale status van de personages, met dien verstande dat het eigentijdse kledij is, niet iets uit de tijd van Dostoyevski.

De opera duurt meer dan drie uur maar verveelt geen moment. Er gebeurt steeds zeer veel en vaak is er sprake van onderhuidse dreiging. Halverwege de avond krijgt Myshkin een epileptische aanval die hij zo overtuigend acteert dat het gewoon griezelig is om naar te kijken.

Muzikaal komt Weinberg vrij sterk overeen met Shostakovich, zij het met minder sarcasme en humor in de instrumentatie. Ook een vergelijking met het werk van Hindemith kan worden gemaakt, denk aan Mathis der Maler. Weinbergs zanglijnen zijn melodisch en tonaal maar echte lyriek ontbreekt, het blijft vooral steken in reciteren.

Bariton Vladislav Sumlinsky is zeer overtuigend als de ruige Rogozhin die in termen van gedragsproblematiek niet lijkt onder te doen voor Nastasya. Bariton Iurii Samoilov vertolkt de rol van Lebedev als een wezel die zich overal weet tussen te wurmen, heel goed. Sopraan Xenia Puskarz Thomas is zowel qua uiterlijk als zang een prachtige Aglaya.


Sopraan Ausrine Stundyte was in 2013 Warlikovski’s keuze voor de rol van Elektra. Daarin wist ze op mij onvoldoende indruk te maken, als Straussiaan heb ik veel vergelijkingsmogelijkheden en Stundyte viel me gewoon een beetje tegen, zeker na de rollen waarin ik haar eerder had beleefd.

Als Nastasya is ze helemaal in haar element en weet met gemak een personage te creëren waarop al die door mij genoemde etiketten van toepassing kunnen zijn. Haar uiterlijk draagt hier aan bij, op de portretfoto die bij aanvang in beeld wordt gebracht ziet ze er onweerstaanbaar uit en eigenlijk hoeft nauwelijks nog te zingen om de rol over het voetlicht te brengen. Al is die gifgroene jurk in de tweede akte natuurlijk wel een enorme miskleun. Ook al is haar zang zodoende bijna een bonus, ook op dit punt scoort ze een voltreffer. Haar beste optreden tot nu toe dat ik heb gehoord en gezien.

Tenor Bogdan Volkov is een geweldige typecast als Myshkin vanwege zijn wat kinderlijke uiterlijk. Zijn rol is zeer zwaar, hij staat vrijwel in elke scène op het toneel en moet ook nog eens die epileptische aanval suggereren. Samen met Stundyte maakt Volkov deze voorstelling tot een groot succes.

In de bak zit de Wiener Plhilharmoniker. Op het toneel zien we de heren van het Wiener Staatsopernchor en dirigent Mirga Graźinytè-Tyla heeft de muzikale leiding.

Uitgebracht op Unitel.

Foto’s: © Bernd Uhlig

Armide: Christoph Willibald Gluck considered it his best work.

Do you agree?

Agostino Carracci (su disegno di Bernardo Castello), Frontespizio della prima edizione illustrata della Gerusalemme Liberata, Genova, 1590


One might wonder why Torquato Tasso’s Gerusalemme liberata has inspired so many different composers from so many centuries. And not the entire epic, but specifically the Armida episode. Is it because of the magical-realistic story full of undisguised hatred, revenge, anger and passion? With characters (human or witch) torn apart by their conflicting feelings, their inner struggle between love and duty? I cannot say. Can you?



The first Armida that remains known to the general public was composed by
Jean-Baptiste Lully, based on the libretto by Philippe Quinault. Gluck used the same libretto a hundred years later for his fifth “French” opera. He himself considered Armide to be his very best work, but the public (and history) thought otherwise.


I myself have never been particularly fond of it either. But the longer I have been involved with opera, the more I have come to appreciate it.

Francesco Hayez, “Rinaldo en Armida”


The opera has some magnificent arias and ensembles, with the heart-rending ‘Enfin, il est en ma puissance’ as an absolute highlight. It is a hysterical cry from the heart of the furious sorceress Armide, who has fallen in love.

I know of only two complete recordings of Gluck’s work: one conducted by ichard Hickox on EMI (6407282) and one conducted by Marc Minkowski on Archiv (4596162). This is remarkable, considering that the opera is being erformed quite often these days.




Hicox’s recording (3 CDs) is over 26 minutes longer than Minkowski’s. I don’t know the opera well enough to be able to say whether Minkowski has made any cuts, but to be honest, I don’t think so. His tempi are simply on the fast side – except for the overture, where he is proceeds with some caution.


Hickox’s sluggishness becomes quite irritating after a while and I simply dozed off a few times. The thirty-year-old recording still sounds beautiful, although the sound does not match the clarity and
transparency of Minkowski’s.


When it comes to the singers, the Frenchman easily beats his English colleague. I’m not a big fan of Mireille Delunsch, and I think her “Enfin il est en ma puissance” on Minkowski’s recording falls short of the interpretations by, for example, Véronique Gens or Anna Catarina Antonacci (why was the performance with Antonacci never officially recorded?). Nevertheless, despite her perfect diction and impeccable understanding of the text, Felicity Palmer (Hickox’s recording) is nomatch for her.


Charles Workman (Renaut) strikes a perfect balance between the heroic and the more lyrical – even my beloved Anthony Rolfe Johnson cannot compete with that.

Laurent Naouri is a very macho Hidraot, but what gives Minkowski’s recording that “superplus” is Ewa Podles’ performance in the small role of La Haine (Hate). Her voice and delivery will make your head spin. She is without peers: an alto with such a deep sound, with all the high notes at her disposal and she will leave you speechless with her interpretation!

HIckox:

Minkowski:




And a curiosity: a complete Armide from Madrid, 1985, with Montserrat ArmideCaballé:

Schubert, David Fray and Jacques Rouvier: Fantasy

Fantasy: that is the name of the CD by David Fray, one of the most remarkable young pianists of recent times. It is a provocative title that is perhaps also a bit superfluous, because the fantasy and
enchantment that music, especially Schubert’s, can evoke are always closely linked. ‘Fantasy’ is also the nickname of the great G Major sonata, which sounds remarkably milder and less “crazy” in Fray’s hands than it does when played by many of his colleagues.

His performance of Fantasia D 940, Schubert’s most famous and undoubtedly most beloved work for piano for four hands, together with his former teacher Jacques Rouvier, rivals the performance by Murray Perahia and Radu Lupu, which I still consider the benchmark.



Fray and Rouvier’s interpretation sounds less dreamy and more down to earth, which may be due to the faster tempi, but the poetry and enchantment are still intact. What makes their sober approach even more appealing is the recognisability of the keys used, which keeps your attention focused all the time. To put it bluntly, played this way, it is also less like a “musical earwurm”.

In the three-minute-long but oh-so-beautiful Hungarian Melody, Fray also shows his down-to-earth poetic side. Anyone who has ever become attached o András Schiff’s interpretation will have to take a deep breath (again, the fast tempo!), but after repeated listening, you will come to the conclusion
that it can be done this way and still remain irresistible.

Maybe a matter of using your imagination?


In an interview, the very charismatic young Frenchman once said: “I want to let the piano speak and sing”, and he certainly succeeds in doing so.




De duivel in de nacht

Tekst: Neil van der Linden

In de serie Voix Étouffées, Missing Voices presenteerde de Leo Smit Stichting een CD met werken van Henriëtte Bosmans (1895-1952). De serie heet zo omdat, net zoals zoveel componisten waaraan de Leo Smit Stichting aandacht besteed, en zoveel anderen, Henriëtte Bosmans, met een Joodse moeder, slachtoffer werd van de Nazipraktijken. In 1941 werd haar (volgens de Joodse leer dus Joods, maar volgens de Nazis ‘maar’ half-Joods) optreden als pianist verboden, ook omdat ze weigerde lid te worden van de Nederlandsche Kultuurkamer.

Maar ze heeft de oorlog overleefd. Anders dan de andere componist die deze middag op het programma stond, Daniel Belinfante (1893-1945) die naar een werkkamp bij Auschwitz was gedeporteerd en daar de dag voordat het kamp werd bevrijd stierf (toen de Duitsers terwijl Russische troepen naderden) de barak waar hij doodziek was ondergebracht in brand hadden gestoken. Van hem klonk zijn prachtig grimmige, maar deels ook lyrische Sonatine uit 1939.

In een vergelijkbaar concert vorig jaar november van sopraan Elizaveta Agrafenina en pianist Dimitri Malignan stond naast Bosmans ook werk van Daniel Belinfante op het programma. Malignan bereid inmiddels een CD helemaal gewijd aan werk van Belinfante voor. Daniel Belinfante was trouwens een neef van celliste Frieda Belinfante, Bosmans’ levensgezellin gedurende de jaren twintig.

De eerste drie liederen van deze middag klonken de vorige keer ook. “Lead, kindly light” uit 1945 op tekst van de Engelse kardinaal Newman is geschreven voor Jo Vincent, die het in de orkestversie zong met het Concertgebouworkest onder Adrian Boult. Newman had ook de tekst voor Elgar’s The Dream of Gerontius geschreven. Bosmans was in die jaren bevriend met Britten. Het lied werd nu uitgevoerd in de versie voor piano, maar met een fraaie extra toegevoegde vioolpartij (bewerking Elizaveta Agrafenina), gespeeld door Sarah Bayens.

“La chanson des marins hâlés” (Het lied van de gebruinde zeelieden) uit 1949 was wat zonniger, burlesker. Maar het gaat ook over de rusteloosheid van het leven, van mensen als zeelieden die overal en nergens thuis zijn.

Het derde lied, “Le diable dans la nuit” uit 1935, waarnaar de middag vernoemd was, onderstreept de lugubere sfeer van die tijd. Het lied zit vol extreme kleuringen, in de zang en de pianopartij, fraai naar boven gehaald door Agrafenina en Malignan.

De eerste regel uit het gedicht van Paul Fort uit 1895 luidt “Le diable court dans la nuit”, “De duivel rent de nacht in”, maar in 1935 moest er eerst nóg weer een Satan komen.

Bosmans’ vier liederen die na Belinfantes Sonatine werden uitgevoerd stonden de vorige keer niet op het programma. “Complainte du petit cheval blanc” uit 1949, heeft door de combinatie van de speelse pianopartij en de tekst van Paul Fort, over een levenslustig ronddravend wit paard dat bliksem en donder tart, maar uiteindelijk door de bliksem wordt getroffen, wel iets Mahler-Wunderhorn-achtigs, ook in de Mahleriaanse harmonieën en ritmen die het beeld van het ronddravende paard oproepen.

“Pieusement” is een relatief vroeg werk, uit 1921, fraai devoot. Ik meen er ook kerkklokken ergens in een landschap in te horen, op zijn impressionistisch, zoals in werken met kerklokken als thema van Debussy en Ravel.

Het contrast met “Chanson” kon bijna niet groter zijn. In dit lied uit 1952, Bosmans’ laatste levensjaar, is ze mondain, een echt-Franse chanson, die misschien Piaff niet zou hebben misstaan, aldus Agrafenina.

Nog een contrast is er met “Daar komen de Canadezen” uit 1945 behoort tot haar Nederlandstalige liederen. Het is ook geschreven voor Jo Vincent. Ondanks dat er een satire op marsmuziek in doorklinkt, is het een ode aan het geallieerde bevrijdingsleger (en misschien is gekozen voor de Canada als bevrijdingsmacht met de minst imperialistische aspiraties).

Na een fraaie uitvoering door Sarah Bayens en Dimitri Malignan van Bosmans’ vioolsonate voegde Elizeveta Agrafenina zich voor de laatste keer bij hen voor “Gebed” uit 1945, van dezelfde tekstdichter als van “Daar komen de Canadezen”, Fedde Schurer, en een meditatiever oorlogslied: ‘Heer, zegen Gij ons dierbaar vaderland
En laat ons nimmer, nimmer slaven worden.
Gelijk de blinde, teugellooze horden
Die ons verheerden lang met moord en brand.’ Het lied, waarin op de piano ook weer kerkklokken doorklinken, eindigt met een ‘Amen’.

Henriëtte Bosmans (1895-1952)

  • Lead Kindly light (arr. met viool) 1945 J.H. Newman
  • La chanson des marins hâlés 1949 Paul Fort 
  • Le diable dans la nuit 1933 Paul Fort 

Daniel Belinfante (1893-1945) Sonatine 1939

Henriëtte Bosmans

  • Complainte du petit cheval blanc 1949, Paul Fort  
  • Pieusement (1921, second song she wrote after Beau Chevalier.. first work was already 1914.) I only spoke from lieder perspective, a bit like with Schubert.. his first song was Erlkonig…. op.1 (Poet: Verhaeren)
  • Chanson 1952 Fernard Mazade 
  • Daar komen de Canadezen. 1945-1946, Fedde Schurer 

Henriëtte Bosman Sonate voor viool en piano 1918

Henriëtte Bosmans

-Gebed (arr.met viool) 1945 Fedde Schurer 

De hele CD staat op Spotify:

Er zijn nog veel meer liederen van Bosmans. Hopelijk gaan Agrafenina en Malignan die ook opnemen. Hopelijk komt het ook van opnamen van Bosmans’ liederen met orkest. In elk geval bestaat er een youtube opname van de orkestversie van “Lead, kindly light” met Elizaveta Agrafenina als solist.

Afgelopen juni en juli verschenen bij CPO twee fraaie CDs met onder meer de cellosonate en de twee celloconcerten van Bosmans, met cellist Raphael Wallfisch en Ed Spanjaard als pianist en dirigent.

­

­

Foto’s: © Neil van der Linden

Trouble in Tahiti. More then an opera



Leonard Bernstein with Felicia Cohn Montealegre at their wedding on Sept. 9, 1951. Bernstein’s suit had previously belonged to Serge Koussevitzky. (Courtesy Music Division/Library of Congress

During his honeymoon in 1951 Bernstein started composing his first opera, Trouble in Tahiti. He wrote not only the music, but also the libretto, which, according to his biographer Humphrey Burton, was highly autobiographical and based on his parents’ marriage. Bernstein himself described it as a “light work, inspired by popular songs” and dedicated the piece to his good friend Marc Blitzstein, who had taught him the basics of musical theatre.

Bernstein with composer and friend Marc Blitzstein. Photographer unidentified. (Music Division)

The work may be light, but it is certainly not light-hearted. Consider it a satirical caricature of the life of an average American couple in the suburbs in the 1950s. To the outside world, they appear to be a happy couple, but in reality they are deeply unhappy, both with each other and with the life they lead, despite achieving prosperity.




The opera begins with – and is commented on by – a vocal trio singing about the idyllic life of the American middle class. A kind of contemporary Greek chorus that is reminiscent of the Andrews
Sisters, or the radio commercials of that era.

British director Tom Cairns filmed the opera for television in 2001 in the style so characteristic for the 1950s comedies starring Doris Day.

Karl Daymond is not to be dismissed as a vocally and scenically inimitable Sam, and Stefanie Novacek is a more than convincing Dinah.

Tom Randle, Toby Stafford-Allen and Mary Hegarty (the Greek chorus) sing and act at the highest possible level.

An absolute must.

Moritz Moszkowski and Adolf Schulz-Ever: romantic pur sang

In 1991, Hyperion launched a new, exceptionally enjoyable, project, the Romantic Piano Concerto.



The series opened with a recording of Moszkowski’s piano concerto, which was, in those days, considered to be his only piano concerto.

At the time, no one knew that another, earlier concerto existed; it was only discovered in 2008.



Is it any good? Yes and no. It’s actually a bit of fluff, but how beautiful it is! Really something to listen to with your eyes closed, preferably in the garden in the sun (in front of the burning stove in
winter is also fine), your mind switched off and… sweet dreams will come.

With its almost 54 minutes, the concerto is quite long and part four, allegro sostenuto, should really have been left out, but hey… sometimes it’s nice not to have to think and just surrender to pure romance.

Very little is known about Adolf Schulz-Ever; even his name is spelled in different ways. The Pole, who was a student of Stanislaw Moniuszko, must have been an extraordinary piano virtuoso, because his eleven-minute work really needs a master pianist. But also one who just knows how
to tease out the famous “Russian soul” (the work is not called Russian Rhapsody for nothing!) and how to fill it with unabashed longing.


The Bulgarian Ludmil Angelov can do that. Together with the BBC Scottish Symphony Orchestra conducted by Vladimir Kiradjiev, he makes my heart beat a little faster.

Thank you, Hyperion. I will cherish this CD as a beautiful memory.


More Moszkowski:

Béatrice et Bénédict from Glyndebourne is quite disappointing

The good news: the overture is played with the curtain closed! The overture is the best-known piece of the entire opera, so it goes without saying that it is given plenty of space. Otherwise, Béatrice et Bénédict is not exactly what you would call a box office hit. No wonder: the opera is not particularly exciting, which is partly due to the endless stretches of spoken text.



The story (Berlioz himself wrote the libretto based on Shakespeare’s Much Ado About Nothing) is insignificant, but the music is at times enchantingly beautiful.

The 2016 Glyndebourne production is very disappointing to me. Laurent Pelly is one of my favourite opera directors, but he has overreached himself here. He has taken the main characters’ “thinking outside the box ” too literally, and the end result is as dull and grey as the colours of the sets, the costumes and even the singers’ make-up.


Fortunately, the singers are all excellent. In her first aria, “Je vais le voir”, Sophie Karthäuser (Héro) still sounds a little heavy, but her duet with the excellent Katarina Bradic (Ursule), “Nuit paisible et sereine!”, sounds just as it should, like a real gem.



Stephanie D’Oustrac is a fantastic Béatrice, and the sexual attraction between her and Paul Appleby (Bénédict) is palpable from the start.

But it is the young baritone Philippe Sly who really steals the show as the gangly Claudio.