cd/dvd recensies

The exterminating Angel

Tekst: Peter Franken

n de jaren ’60 kwam het geregeld voor dat je de bioscoop uitkwam en je afvroeg wat de regisseur nu eigenlijk met die film bedoeld zou kunnen hebben. Dat kon overigens tot aardige discussies leiden die vooral bedoeld waren om het eigen diepe inzicht in de materie te etaleren. Bij de films van Luis Buñuel was dit natuurlijk vaste prik, denk aan Le journal d’une femme de chambre, Belle de jour, Tristana, La voie lactée en Le charme discret de la bourgeoisie.


El ángel exterminador uit 1962 was helaas voor mijn tijd als zelfstandig bioscoopbezoeker en de opera die door Thomas Adès en librettist Tom Cairns hiervan is gemaakt was zodoende mijn eerste kennismaking met dit magische, surrealistische, ongerijmde verhaal.

Zoals in het merendeel van de genoemde films speelt ook hier het leven vol voetangels en klemmen van de zeer gegoede burgerij en lagere adel de hoofdrol. Film en opera volgen elkaar op de voet de inhoud laat zich als volgt samen vatten.

Na afloop van een voorstelling van Lucia di Lammermoor nodigt het welgestelde echtpaar Edmundo en Lucia de Nobile een groep gasten uit voor het souper met de zangeres Leticia Maynar, de Lucia van die avond, als eregast. Vlak voor aankomst van de groep wordt het personeel ongedurig, als dieren op een erf die onweer voelen aankomen. Iedereen neemt de benen met uitzondering van de butler Julio die er plotseling alleen voor staat. Gelukkig voor hem was het eten al klaar.

Aanvankelijk beperkt het ongemak zich tot het ontbreken van een huisknecht om de jassen aan te nemen maar dat wordt bekwaam door Lucia de Nobile gladgestreken. Afgezien van het gemiste voorgerecht, Julio gaat languit op de grond als hij met een schaal Maltese ragout binnenkomt, wordt het toch een geslaagde avond. Maar als het moment is gekomen dat de gasten zo langzamerhand zouden moeten vertrekken, gebeurt het tegendeel. Mannen doen hun smokingjasje uit en trekken hun das los, de vrouwen proberen het zich op vergelijkbare wijze iets gemakkelijker te maken. Edmundo en Lucia zien het met stijgende verbazing aan maar volharden in hun rol, men moet het de gasten altijd zoveel als mogelijk naar de zin maken en vooral beleefd blijven. Er worden voorbereidingen getroffen zodat zij die dat willen kunnen blijven slapen.

Al gauw wordt duidelijk dat het geen bewuste onwil is maar een zekere lethargie die het iedereen onmogelijk maakt de huiskamer te verlaten, laat staan naar huis te gaan. Men zit opgesloten en dus ook met elkaar opgescheept. Als ontbijt krijgt men de restjes van het souper voorgezet, verder is er koffie. Maar naarmate de tijd verstrijkt en na een lange dag opnieuw een overnachting lopen de spanningen binnen het gezelschap snel op.

Het begon al met het niet in acht nemen van de burgerlijke schone schijn, zomaar je jasje uittrekken, really. Maar allengs wordt het erger en na verloop van tijd verdwijnt het laagje vernis dat graag voor beschaving wordt aangezien en begint men dierlijke gedragsuitingen te vertonen. Daarnaast wordt de oorzaak en de oplossing van de problemen door sommigen in het occulte gezocht. Er moet een bloedoffer worden gebracht en de gastheer, die natuurlijk verantwoordelijk is voor alles, moet worden gedood.

Zo ver komt het niet maar het scheelt maar weinig. Leticia merkt net op tijd op dat iedereen op dezelfde plaats staat als aan het begin en ze herhalen alles dat er toen is gezegd en gedaan. Het werkt, de ban wordt verbroken en men kan het huis verlaten.

Inmiddels staat buiten een menigte die er lucht van heeft gekregen dat het in dat huis niet pluis is. De politie moet ingrijpen om ongeregeldheden te voorkomen. Men zingt ‘verlos ons van de eeuwige dood’. Hierdoor wordt de indruk gewekt dat de groep vanuit het voorgeborchte in de hel terecht is gekomen. Uiteraard blijft het antwoord op die vraag uit, het was immers een film uit de jaren zestig?

Trailer van de film van Luis Buñuel:

De opera had zijn wereldpremière tijdens de Salzburger Festspiele van 2017 en later dat jaar was het werk wereldwijd te zien vanuit New York in de serie Live from the Met. Adès zelf had de muzikale leiding en librettist Cairns was verantwoordelijk voor deze première productie.

Intermezzo

De muziek is eclectisch en als zodanig zeer herkenbaar postmodern al geef ik de voorkeur aan The tempest in dit verband. Adès krijgt vaak het milde verwijt dat hij de partijen voor de zangers een overdreven hoge ligging geeft.

Dat valt niet te ontkennen, zeker als je denkt aan Ariel in The tempest en nu weer de partij van Leticia. Net als in de première productie van The tempest wordt deze hier gezongen door Audrey Luna die er zelfs een A boven de reguliere hoge C uit weet te persen. Met zingen heeft dat weinig van doen, een schril piepje, meer is het niet en de meerwaarde ontgaat me.


De belangrijkste ‘normale‘ rol voor een sopraan komt voor rekening van Sally Matthews als Silvia de Ávila, ook een hoge ligging maar in lijn met veel van Adès’ collega’s. Een zeer belangrijk personage is dokter Carlos Conde die ‘the voice of reason’ vertegenwoordigt en lange tijd in staat blijkt de gemoederen te sussen. Maar zonder ingrijpen van Leticia had ook hij het offeren van Edmundo niet kunnen voorkomen. John Tomlinson leek deze rol op het lijf geschreven.

Amanda Echalaz als Lucia de Nobile:

Christine Rice als Blanca Delgado

De overige rollen waren goed bezet, met de countertenor van Iestyn Davies als Francisco de Ávila de opvallende uitzondering op een verder vrij voor de hand liggende stemkeuze voor de personages.

Een opname van de uitzending is op dvd uitgebracht zodat ik het later nog eens allemaal opnieuw kon beleven. Interessant maar vermoedelijk geen ‘blijvertje’

Great recordings of the century: heimwee naar vroeger

Het is een allegaartje, dat wel, maar wat zou het? Deze Great Recordings zijn werkelijk onvergetelijk en de titel dekt volkomen de lading. De meeste opnames werden gemaakt in de jaren zestig, toen de muzikaliteit en de artistieke integriteit nog belangrijker waren dan het uiterlijk vertoon.

De beelden zijn zwart-wit, en het (mono) geluid soms snerpend. Geeft niet. Sterker, het heeft een zekere charme en de onopgesmukte manier van filmen (vaak rechttoe rechtaan) maakt dat je niet afgeleid wordt. Niet, dat je de hele tijd gespannen blijft kijken: dit soort anthologieën zijn juist fijn om samen met een stel vrienden naar te kijken en van een commentaar te voorzien. Vandaar ook mijn (enige) puntje van kritiek: het loopt allemaal een beetje stroef en je moet handmatig van het ene naar het andere hoogtepunt navigeren.

Maar je krijgt er heel wat voor terug: Elisabeth Schwarzkopf als Marschallin (met Herda Töpper als een viriele Oktaviaan), de jonge Fischer-Dieskau en zijn Schubert, Teresa Berganza en Rossini, de merkwaardige kop van Herbert von Karajan en zijn fenomenale lezing van de (een deel van) Symphonie fantastique,  de onweerstaanbare Victoria de los Angeles in een tweetal Spaanse liedjes.

En Franz Liszt, virtuoos gespeeld door GyörgyCziffra, waarbij de camera zich voornamelijk op zijn handen en de toetsenboord concentreert. Fascinerend.

The Hague Stringtrio zet vrouwelijke componisten in the picture. En hoe!

Hoeveel vrouwelijke componisten kent u? Clara Schumann, Fanny Mendelssohn… en dan? We  maken een grote sprong van meer dan honderd jaar en dan komen we Bacewicz, Goebaidoelina en Oestvolskaya tegen. En omdat we de laatste tijd het een hip onderwerp vinden is ook Hanriette Bosmans herontdekt,


The Hague Stringtrio, een ensemble die mij eerder al meer dan prettig verrast had met een pleidooi voor (veelal vergeten) werken van ‘Entartete componisten’, heeft nu een cd opgenomen die vrouwelijk componisten in the picture zet. Hulde! Op hun cd met de titel Celebrating Women! hebben ze niet eerder opgenomen strijktrio’s van vrouwelijke componisten uit de tweede helft van de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw vastgelegd. Alle vier de componisten zijn zo verschillend als het maar kan. Ze komen niet alleen uit vier verschillende landen (en drie werelddelen), ook hun culturele en sociale achtergrond kan niet diverser zijn

Niet eerder opgenomen’ is een eufemisme want eigenlijk zijn geen van alle hier opgenomen componisten (goed) bekend.

Met als enige uitzondering (hoop ik?) Dame Ethel Smyth (1858-1944),  haar naam komen we nog her en der tegen. Maar de resterende drie? Miriam Hyde? Emmy Frensel Wegener? Irene Britton Smith? Wie waren zij?

Bertha Frensel Wegener-Koopman (1874 – 1953) werd geboren in Bloemendaal. Zij studeerde piano en compositie aan het Conservatorium van Amsterdam. Zij trad vaak op, als pianiste dan, tot haar huwelijk met John Frensel Wegener. Maar zij bleef componeren. Liederen voornamelijk, die o.a door Julia Culp en Jo Vincent werden uitgevoerd. Haar Suite voor viool, alt en cello uit 1925 is heerlijk luchtig en vrolijk. Iets wat je blij maakt. Maar vergeet de ernstige ondertoon in Andante niet. Iets wat de compositie toch echt meer cachet geeft.

Australische Miriam Hyde (1913 –2005) was behalve componiste ook pianiste, muziekpedagoge en dichteres. Zij componeerde meer dan 150 werken voor verschillende instrumenten (voornamelijk piano) en orkest, 50 liederen, en trad op als concertpianiste met de grootste dirigenten uit die tijd. Zij heeft ook ettelijke poëziebundels gepubliceerd. Haar strijktrio uit 1932 is zeer melodieus en bij vlagen goed spannend. Hoogvlieger? Niet echt, maar heerlijk om naar te luisteren

En dan komen we bij Irene Britton Smith (1907-1999). Voor mij is zij een echte ontdekking. Deze studente van o.a. Nadia Boulanger was niet alleen componiste, zij was ook onderwijzeres. Britton Smith kwam uit Chicago en had Afro-Amerikaanse, Crow en Cherokee roots.

Over Irene Briton Smith:

Miriam Hyde, Emmy Frensel-Wegener, Ethel Smyth en Irene Britton-Smith hadden zich geen betere ambassadeurs van hun muziek kunnen wensen dan The Hague String Trio.

Ik hoop zo dat deze CD een navolging krijgt en dat de vrouwelijke componisten steeds vaker uitgevoerd en opgenomen gaan worden. Het zijn veelal echte juweeltjes die de vergetelheid niet verdienen

Zie ook:
After the Darkne
ss

Isabel Leonard geeft visitekaartje af in The Tempest van Thomas Adès

TEKST: PETER FRANKEN

The Tempest ging in februari 2004 in première bij de Royal Opera. Het was de tweede opera van Adès (1971) na zijn kameropera Powder her face uit 1995.

Er werd reikhalzend uitgekeken naar de nieuwste schepping van ‘Britains new prodigy’ en het werk werd ontvangen als de grootste gebeurtenis in het nationale muziekleven sinds Britten’s Peter Grimes.

In 2012 werd het door de Met op het programma gezet, een nieuwe productie van Robert Lepage die Shakespeare’s toneelstuk al vele malen had geregisseerd en zodoende met het origineel zeer vertrouwd was. Uiteraard is het libretto van Meredith Oakes een zeer gecomprimeerde versie van dit beroemde theaterstuk, met korte goed rijmende pakkende zinnen in plaats van bloemrijke retoriek, maar de essentie komt goed tot zijn recht. Ik zag het stuk ooit in mijn schooltijd, we gingen er op instigatie van mijn docent Engels naar toe. Daar is me weinig van bijgebleven overigens, ik moest me echt even opnieuw verdiepen in de stof.

Centraal in de handeling staat Prospero, de verdreven hertog van Milaan, die in het bezit is gekomen van een toverstaf die hem uitgebreide magische krachten verschaft. Samen met zijn dochtertje Miranda, een heel klein kind nog, is hij door zijn jongere broer Antonio op een wrakke boot de zee op gestuurd met de expliciete bedoeling hem te laten verdrinken. Die twee zijn echter aangespoeld op een eiland dat slechts door één persoon bewoond werd, de half wilde Caliban. Prospero heeft Caliban d.m.v. zijn toverkracht aan zich weten te onderwerpen en als drietal hebben ze daar jaren geleefd. Dochter Miranda is inmiddels een meisje op huwbare leeftijd geworden en Caliban ziet al een leven voor zich waarin het eiland bevolkt zal worden door vele kleine Calibans.

Onzichtbaar voor iedereen behalve Prospero is de geest Ariel, uiteraard een ijl wezen en in de opera gezegend met een bijpassende stem. Die is eveneens gebonden door Prospero maar ziet verlangend uit naar het moment dat hij vrij zal zijn.

Antonio is bij zijn staatsgreep geholpen door het koninkrijk Napels en regeert Milaan feitelijk als vazal van koning Ferdinand. De beide hoven gaan op een pleziervaart die hen langs Prospero’s eiland voert en door een soort Daffy Duck storm die heel selectief het schip treft, laat deze magiër het zinken waarna iedereen geheel confuus het eiland veilig weet te bereiken.

Alleen koningszoon Ferdinand heeft het lot niet afgewacht toen iedereen dreigde te verdrinken en is in zee gesprongen. Zwemmend bereikt hij het eiland waar hij natuurlijk kennis maakt met Miranda die voor het eerst een ander mens ziet dan haar vader, nog een knappe man ook, die wil ze hebben.

De rest van de opera vormen ze een verliefd stelletje, aanvankelijk zeer tot ongenoegen van Prospero die uit is op wraak en nu kennelijk de zoon van zijn grote vijand het leven moet laten. Maar in elk geval kan hij zijn broer Antonio, koning Ferdinand en diens broer Sebastian een paar beproevingen laten ondergaan om zich vervolgens bekend te maken en hen daarna te doden.

Zover komt het niet, vooral op aandringen van Miranda die vlast op een huwelijk vergeeft Prospero uiteindelijk zijn vijanden en wordt hij in zijn waardigheid hersteld als hertog van Milaan en krijgt als goedmakertje ook de kroon van Napels erbij. Het schip blijkt helemaal niet echt vergaan maar ligt zeewaardig op het hele gezelschap te wachten. Caliban blijft alleen op het eiland achter, net als voorheen.

Simon Keenlyside:

Lepage heeft als plaats van handeling het 18e eeuwse theater La Scala genomen waarin Prospero als impresario alles en iedereen naar zijn pijpen laat dansen. We zien een theaterwand met loges, een deel van het auditorium en een klein verhoogd toneel waaronder oude theatertechniek waarneembaar functioneert. Personen gaan regelmatig af via het souffleurshok.

Caliban ziet er uit als een natuurmens, Ariel vliegt door de lucht in een paarse bodystocking en Prospero loopt erbij als een macho met open hangende kleding die zijn beschilderde bovenlijf toont.

Miranda is op en top gekleed, verschillende variaties op het thema sexy. We zijn dan wel op een vrijwel onbewoond eiland maar daar hoeven we in een theaterproductie niet onder te lijden. Het gestrande gezelschap is in vol ornaat, uniformen en baljurken, zonder kreukje aan wal gekomen dankzij Prospero’s magie.

Audrey Luna excelleert als Ariel, gezongen met ijle extreem hoge stem. Zoiets als Fiakermilli in Arabella en dan nog twee verdiepingen er bovenop. Eigenlijk niet om aan te horen maar zeer toepasselijk voor iemand uit het geestenrijk.

Miranda wordt vertolkt door de zeer aantrekkelijke Isabel Leonard die door Lepage wordt neergezet als de ingénu waar elke man op kan vallen. Haar zang is voortreffelijk en met deze rol gaf ze in de Met zo’n beetje haar visitekaartje af voor wat betreft het eigentijdse repertoire. Later zouden we haar terugzien als Blanche en Marnie.

Antonio en Sebastian zien er in hun gala uniformen uit als wat leeghoofdige Engelse koningszonen die helaas aan een oudere broer de kroon hebben moeten laten, helemaal in overeenstemming met hun rol natuurlijk. Goed gebracht door Toby Spence respectievelijk Christopher Feigum.

De oudere heren Ferdinand en zijn raadgever Gonzalo komen voor rekening van William Burden en John del Carlo, laatstgenoemde vertolkte eerde een geslaagde Don Pasquale in de Met. Alan Oke brengt Caliban tot leven en Simon Keenlyside geeft een mooie vertolking van de op wraak beluste Prospero die zich door zijn dochter overwonnen weet en tijdig overstag gaat.

Componist Adès heeft zelf de muzikale leiding tijdens de voorstelling die live from The Met werd uitgezonden en op dvd is verschenen.

Preview:

Meer Adès:
Pianowerken van Thomas Adès: niet vanzelfsprekend maar zeer de moeite waard

Thomas Adès door Thomas Adès: beter krijgt u het niet

THOMAS ADÈS: The Tempest

Korngold’s The Silent Serenade: At Last!

The highest praise must go to the small labels! It is thanks to them that we finally get repertoire into our homes and out of our speakers that we could only dream of before. For example, Korngold’s Die Stumme Serenade, released on CD by CPO three years ago.

Die Stumme Serenade is Korngold’s last opera and was only known to the general public (well, not so general really)  through the Serenade. To honour the fiftieth anniversary of his death, the opera was staged in Munich in 2007, the first time since the production was recorded for Austrian radio in 1951 (Korngold himself conducted from behind the piano) and the totally unsuccessful premiere in 1954.
Two years later it was repeated in St. Gallen and then again in Freiburg, with all young people in the leading roles. And there it was recorded live.

The story is thin. It is basically a snippet about a celebrated actress and the fashion designer in love with her, who claims to have come to her house to perform a serenade for her. But since nobody has heard of it, it is called the ‘Stumme’ (Silent) Serenade.

All the Korngoldian elements are present: Viennese bonbons, languor, melody and a little (well, a lot) “schmalz”. It is a bit musical-like, in the old-fashioned sense of the word. Think of Fred Astaire and Bing Crosby. And yes, it is somewhat sweet. Think Lehár also. Actually, it is a mix of opera, operetta and revue, nothing wrong with that!

Sarah Wegener is a delightful Silvia Lombardi. Birger Radde (Andrea) is not really a high-flyer, but actually I do not mind, as I am so happy to finally own the recording.

I think it is a pity that the production has not been released on DVD, because seeing the trailer made my mouth water (unfortunately it is no longer available on You Tube).

But – something is better than nothing, so: thanks CPO!





Recording from 1951, Korngold conducts:


‘Stolen melodies’ van Dick Kattenburg als een soort metafoor voor zijn korte leven

Vierentwintig is hij geworden. Vierentwintig. Meer mocht het niet van de nazi’s. Wie weet, wat hij nog meer in zijn mars had? Welke opera’s hadden we van hem kunnen verwachten? Wie weet was hij nu Wagner voorbijgestreefd, de componist die het niet zo op Joden op had? Maar misschien was hij een totaal andere richting opgegaan en werd hij een jazz gigant?


We zullen het nooit weten, want hij is maar vierentwintig geworden en toen de oorlog uitbrak was hij nog geen twintig. Wel had hij al naam gemaakt als violist. Maar ook als componist, want componeren was iets wat hij altijd deed. Ook tijdens zijn onderduik.

Vaak moest hij vanwege het verraad van adressen wisselen, maar componeren bleef hij. Hoe hij opgepakt is, is niet helemaal duidelijk. Wellicht tijdens een razzia? Wat we wel weten is dat hij op 14 mei 1944 op transport werd gesteld naar Auschwitz. Een op 30 september 1944 gedateerde overlijdensakte vermeldt dat hij in Midden-Europa is gestorven. Daar kunnen we het mee doen.

Ooit wilde hij ook een muziekleraar worden, wat blijkt uit een advertentie in Het Joodsche Weekblad (een uitgave van de Joodsche Raad) van 7 september 1941, waarin hij zich aanbood als leraar muziektheorie en vioolpedagoog. Nog maar kort daarvoor had hij bij Willem Pijper het staatsexamen in de vakken theorie en viool met succes afgelegd, waardoor hij zich ook als leraar kon vestigen, met als standplaats Naarden, waar hij inwoonde bij zijn moeder, zijn jongere broer, zijn zus en haar echtgenoot.

Kattenburg heeft nooit zijn Joodse achtergrond verloochend. Hij heeft een groot aantal Hebreeuwse melodieën gearrangeerd, verschenen in zijn manuscripten in het Hebreeuws gestelde titels en maakte hij gebruik van de datering overeenkomstig de joodse kalender. In 1942 kwam in zijn manuscripten zelfs symbolisch de Davidsster voor

Niet zo lang geleden is er cd uitgekomen met Kattenburgs “all that jazz’, iets wat we te danken hebben aan een Duits piano duo, Friederike Haufe en Volker Ahmels.

De ‘Ouverture voor twee piano’s’ uit 1936 is het enige werk dat Kattenburg schreef voor twee piano’s (dus niet voor piano vierhandig). Hij was toen 17. Uit dezelfde periode stamt ook  ‘Tap dance’ waar ook echt een tapdanser aan te pas moest komen.

Kattenburg maakte zelfs een zeer geslaagde tekening van de tapdanser in het manuscript. Op dit nieuwe album is deze bijzondere rol Tonio Geugelin werkelijk perfect aangemeten.

Mensen: koop de cd. Alsjeblieft. Het is zo waanzinnig goed. En zo ontzettend belangrijk!
Dat deze cd een korte speelduur heeft, iets meer dan 21 minuten is niet van belang. Meer is er gewoon niet.

Friederike Haufe: “We vroegen we ons af of het mogelijk is om cd van zo’n korte duur op de markt te brengen, zeker wanneer de meeste mensen kwantiteit willen naast kwaliteit… maar Donemus en Medien Kontor, labels waar wij mee samenwerkten hebben ons gevraagd om het hierbij te houden. Zo is het een soort metafoor voor de tragedie van zijn korte leven geworden ..  “

Stolen Melodies
Werken voor twee piano’s en pianovierhandig van Dick Kattenburg
Pianoduo Friederike Haufe en Volker Ahmels (piano) m.m.v. Tonio Geugelin (tapdans)

Meer informatie:

Liszt, Schubert, Rihm: Klavier vierhändig

Deze cd kan o.a. hier besteld worden. Hier kan tevens ook het booklet gedownload worden

https://www.medien-kontor-hamburg.de/cds/kattenburg.php

Winters en Beczala vormen prachtig koppel in Moniuszko’s Halka

TEKST: PETER FRANKEN

In een coproductie met Teatr Wielki programmeerde het Theater an der Wien de Poolse nationale opera Halka van Stanislaw Moniuszko. De opname die van een voorstelling in december 2019 werd gemaakt is recent op dvd uitgebracht. De regie is van Mariusz Trelinski en behalve Corinne Winters in de titelrol zien we Piotr Beczala als haar would be minnaar en Thomasz Konieczny als de man die Halka in het ongeluk stort. Een veelbelovend affiche en het resultaat is er naar, een schitterende uitvoering van dit relatief onbekende werk.

Portret van Stanisław Moniuszko door Michał Elwiro Andriolli 1865. © Tygodnik Ilustrowany”

Moniuszko (1819-1872) was een Pool uit het voormalige Pools-Litouwse Gemenebest. Zodoende wordt hij niet alleen in het huidige Polen geëerd als nationale componist maar heeft hij ook muzikale roots in Litouwen en Belarus. Moniuszko schreef een groot aantal opera’s en operettes waarvan alleen Halka zich heeft weten te handhaven, zij het vooral in de drie hierboven genoemde landen.

De eerste versie had première in 1848 en was geen succes. Beter verging het de latere uitgebreide versie uit 1858. Veranderingen in het sociale klimaat waardoor er minder opgekeken werd tegen de adel of machtige bevoorrechte personen in het algemeen zullen hier mede debet aan zijn geweest. Hoe het ook zij, Halka werd Moniuszko’s grootste succes op het gebied van muziektheater. Niettemin bleef de componist internationaal onbekend, een doorbraak is er nooit gekomen. Het is dus een aangename verrassing dat dit werk nu in Wenen te beleven viel, dankzij de gedurfde programmering van het Theater an der Wien.

Trailer van de productie:

Halka is een weesmeisje dat door de landheer Janusz is opgemerkt toen hij haar dorp een keer bezocht. Hij voelde zich wat alleen en was direct van haar gecharmeerd. Zij op haar beurt liet onmiddellijk elke remming varen en probeerde zich direct aan hem te hechten, haar langverwachte grote liefde, haar ‘valk’. En natuurlijk werd ze zwanger van Janusz voordat deze weer een deur verder ging. Zij hoopt en verwacht dat haar grote liefde weer terug zal komen maar dorpsgenoot Jontek weet wel beter.

Hij is al jaren verliefd op haar en heeft vermoedelijk het idee dat net nu hij wat vorderingen begon te maken bij Halka ze zich in een opwelling door ‘de grote heer’ had laten verleiden. Door haar mee te nemen naar de stad waar de verloving van Janusz met de dochter van een andere edelman aanstaande is, hoopt hij Halka uit de droom te helpen om zodoende weer een kans bij haar te maken.

Op gehoorsafstand van het verlovingsfeest zingt Halka een treurig lied waarin steeds terugkeert dat ze door haar ‘valk’ is verlaten. Janusz’ verloofde Zofia spoort hem aan een kijkje te nemen. Hij had al gehoord wie daar zong en toont zich met haar lot begaan. Zij treedt hem tegemoet als Medea die Iason terug wil winnen voordat hij een nieuw huwelijk sluit, vol overgave met inzet van alle middelen, meer een bestorming dan verleiding. Het heeft bijna succes maar Janusz weet tijd te winnen door haar te vragen bij de rivier op hem te wachten. Hij zal daarheen komen en dan zullen ze er samen vandoor gaan. Uiteraard gebeurt dit niet, maar nu is de aanstaande bruidegom van het probleem verlost, lastig natuurlijk, zo’n skelet in je kast.

Als later ook Jontek zich ermee komt bemoeien tapt de grote heer uit een ander vaatje, ze moeten snel maken dat ze wegkomen. Toch blijft Halka tegen beter weten in hopen op een ommekeer. Maar als het huwelijksfeest wordt gevierd probeert ze dit te verstoren en bij de geplande ceremonie in het dorp doet ze zelfs een poging Zofia’s bruidsjurk te stelen. De bevolking heeft lucht gekregen van Halka’s ongeluk waarvoor de landheer verantwoordelijk is en neemt een dreigende houding aan. Van een gezellig feestje is geen sprake meer.

Door alle emoties krijgt Halka vervolgens een miskraam en daardoor slaat ze door in de andere richting: ze wil zich op Janusz wreken, de kerk in brand steken om hem te doden. Maar uiteindelijk zakt dat weer weg, ze begraaft het dood geboren kind en verdrinkt zich in de rivier.

Trelinski heeft de handeling verplaatst van midden 19e eeuw naar de jaren 1970, duidelijk herkenbaar aan de kleding van de vrouwelijke bruiloftsgasten: plateauzolen, witte laarzen, korte jurken en wilde haren, denk aan de musical Mama Mia. De bevoorrechte personen staan hier voor partijbonzen in communistisch Polen en het feest vindt plaats in een hotel. Dat was in die tijd de ontmoetingsplaats voor mensen met geld waar het gewone volk geen toegang had. Zofia’s vader geeft zijn aanstaande schoonzoon als welkomstgeschenk in zijn clan een duur horloge.

Een draaitoneel bied zicht op de hotellobby, een feestzaal, de keuken en het steegje erachter en nog andere locaties, kwestie van draaien en tussentijds kleine wijzigingen aanbrengen. We zien Halka als dienstertje in het hotel waar ze met Janusz contact zoekt, maar toch ook weer niet, en buiten terwijl ze als een hoopje ellende haar klaaglied zingt. Als ze met Janusz samen is staat er een groot bed in de ruimte, de suggestie dat hij gewoon als gast een kamermeisje heeft verleid. Zij slaagt er nu bijna in de rollen om te draaien. Als hij later niet komt opdagen zingt ze in diezelfde ruimte een klaaglied over de valk en de witte duif waarvan nu de vleugels zijn gebroken. Janusz is er bij maar slechts in haar gedachten. De indruk wordt gewekt dat hij ook wel een innerlijke strijd voert, uit schuldgevoel maar ook omdat hij wel degelijk van haar onder de indruk was na die ontmoeting en verleiding.

Tomasz Konieczny heeft als Janusz een mooie aria aan het begin waarin hij zingt over die korte verliefdheid. Verder is hij vooral de bad guy die zijn huwelijk in gevaar gebracht ziet worden en daarom snel van Halka af probeert te komen.

Jontek wordt overtuigend vertolkt door Piotr Beczala, de immer op Halka verliefde man die haar niet op andere gedachten kan brengen. Hij heeft twee schitterende aria’s die hem verdiend een open doekje opleveren.

De sopraan Corinne Winters hoorde ik voor het eerst als Rachel in La Juive, een voorstelling in Gent. Ze maakte grote indruk bij die gelegenheid en dankzij haar naam op het affiche kwam ik er toe deze dvd aan te schaffen. Ze haalt hier royaal het niveau van haar Rachel, een zeer goed optreden. Halka zingt een monologue intérieur en verder vooral dialogen met haar twee mannen. Het gaat haar allemaal uitstekend af en is heerlijk om naar te luisteren. Door haar acteren weet ze met gemak de toeschouwer voor zich in te nemen, de zang is op dit punt bijna een bonus.

Komende editie van de Salzburger Festspiele zal Winters de titelrol vertolken in Katia Kabanova. Ook dat moet een kolfje naar haar hand zijn.

Het ORF Radio-Symphonieorchester Wien staat onder leiding van Lukasz Borowicz.

De hele opera os op YouTube te vinden:

Alle scenefoto’s uit het Theater an der Wien © Monika Rittershaus

Aida in Essen en Londen

TEKST PETER FRANKEN

In 1996 was ik in het Aalto Theater in Essen voor de Aida van Dietrich Hilsdorf. Deze regisseur had ook toen al een voorkeur voor het benadrukken van het intieme karakter van de opera’s die hij onder handen nam. Hij maakte als het ware overal een Kammerstück van. In zijn Aida speelt zich de handeling vooral af aan een soort keukentafel op een verder leeg toneel.

Om plaats te maken voor de triomfmars wordt het koor op de zijbalkons geplaats, samen met de koperblazers. Op het toneel een processie van oorlogsslachtoffers en een ballet act van twee danseressen die tevoorschijn komen uit overmaatse rieten korven aan weerszijden van het leeggemaakte toneel.

Een voice over roept met geknepen stem, vooroorlogs radiogeluid, af wat er zoal te zien is op het toneel: de vrouwen en kinderen van de gesneuvelde soldaten, de gewonden, de overwonnen vijanden, de Memphis Twins. Het geheel doet sterk denken aan de sfeer in Pasolini’s film Porcile. Deze oude productie heeft cultstatus in Essen en werd in 2019 nog maar weer eens hernomen.

Op het label Opus Arte werd in 2008 de opname op dvd uitgebracht van een voorstelling uit 1994 in de Royal Opera. Het betrof een productie van Elijah Moshinsky waarvan het toneelbeeld vooral wordt bepaald door de eclectische decors en kostuums van Michael Yeargan. Het is een bont geheel dat een beetje het midden houdt tussen Ben Hur en een carnavalsoptocht.

Cheryl Studer vertolkt de titelrol en Alexandru Agache die van haar vader Amonasro. Opmerkelijk genoeg zijn beiden bruin geschminkt om maar vooral te benadrukken dat ze uit zwart Afrika komen, immers Ethiopië. Anno 1994 zou je zoiets toch niet meer verwachten.

Na Don Carlos met de Infante tussen Elisabetta en Eboli is ook hier sprake van een man die begeerd wordt door twee vrouwen. Vrijwel altijd is het omgekeerd, een sopraan tussen een tenor en een bariton. Voor de afloop maakt het niet uit, alles gaat sowieso mis.

Maar kijken we naar Aida dan zien we binnen deze opzet een tweede plot die aan het gebruikelijke format voldoet: Aida tussen Radames en haar vader. Daarmee zijn we op vertrouwd terrein, denk aan Violetta en de twee Germonts.

Aida laat zich bepraten door haar vader en verraadt haar geliefde, alle protesten van het tegendeel ten spijt. En eerder al heeft ze hem in de waan gelaten dat Amonasro weliswaar haar vader is maar dat de koning is gesneuveld. Daarmee heeft Radames met zijn smeekbede aan de farao de pest in huis gehaald. Die twee Ethiopiërs Aida en Amonasro staan er gekleurd op, figuurlijk dan.

Vaderlandsliefde is voor de liefde tussen twee mensen de dood in de pot, zo blijkt maar weer eens. Alleen Amneris is recht door zee, ze doet alles om Radames in te palmen en windt daar geen doekjes om. Je weet steeds precies wat je aan haar hebt. Hogepriester Ramfis is degene die achteraf het gelijk aan zijn zijde krijgt en dan ook niet aarzelt Radames ter dood te veroordelen. Die man heeft landverraad gepleegd en is niet te vertrouwen.

Dat de gevluchte Aida stilletjes is teruggekeerd om samen met Radames de dood in te gaan is niet meer dan een goedmakertje naar het publiek. We moeten haar immers niet te hard vallen, het was allemaal de schuld van haar vader, en van de oorlog natuurlijk.

Robert Lloyd is een uitstekende Ramfis, betrouwbaar als altijd. Agache geeft een mooie vertolking van Amonasro. Het duet met Aida dat de rampzalige afloop inluidt komt prachtig over het voetlicht.

Studer zingt ‘O patria mia’:

Studer is hier toch al niet meer de sopraan die ruim tien jaar lang de successen aaneen reeg. Niet overal die vanzelfsprekende zuiverheid in de hoogte, in het middenregister wat weinig volume. Na haar aria ‘Ritorna vincitor’ blijft het opvallend stil in de zaal. Later komt ze beter op dreef en in het genoemde duet geeft ze haar vader prachtig tegenspel.

De Radames van Dennis O’Neill is heel behoorlijk maar niet geweldig. Je zou hem de tenor van dienst kunnen noemen,

De Amneris van Luciana d’Intino bevalt mij, en het publiek, het meeste. Tijdens de nazit in de bus waarmee de Vrienden van de Opera in 1996 de Aida in Essen bezochten formuleerde Fred Lingen het aldus: ‘Aida dient op maar Amneris ruimt af’. Ze heeft feitelijk het laatste woord met haar monoloog in de vierde akte. De laatste scène met Radames en Aida in de tombe is niet meer dan een afterthought.

Edward Downes heeft de muzikale leiding.

Aida compleet, helaas in zwart-wit

 Benjamin Grosvenor revitalizes Chopin

Benjamin Grosvenor: “The annoying thing about these times is that musicians are exposed to a lot of fixed traditions and views. I have to be aware of history, but it needs to be translated to the present”. He proves that this is possible with his recording of Chopin’s piano concertos.

The concertos are extremely popular: the catalogue lists dozens (if not more) of good and even excellent performances. Is there anything still lacking? Evidently. The young Englishman, who won the BBC Young Musician Competition in 2004 at the age of 11, shows that he is not very interested in technique as such- there is nothing wrong with that  –  but all the more in the story behind the notes.

Grosvenor talks about his relationship with Chopin’s concerto’s:





I don’t know exactly how he does it, but his playing makes me feel as if I am hearing the concerts for the first time, while I actually know them by heart. He does not shy away from grand gestures, thank goodness!, and yet his playing has a chamber music-like quality. It is as if he feels- intuitively? – that even the most romantic music may be benefited by holding back, even if only now and then. I read somewhere that he shared his bedroom with his little brother with Down’s syndrome for a long time: could this make him extra sensitive? Pure speculation, of course.

The Royal Scottish National Orchestra under the baton of Elim Chan has a congenial feel for the pianist’s interpretation: together they form a unity that is watertight. The recording sounds excellent.





FRYDERYK CHOPIN
Piano Concertos
Benjamin Grosvenor (piano)
Royal Scottish National Orchestra conducted by Elim Chan
Decca 485036

Piano works by Sergei Bortkiewicz: What a discovery!

Dear people: this CD is simply magnificent!  Secretly I find myself thinking that it might be one of the most beautiful piano recitals of recent times. Not that Sergei Bortkiewicz is an acknowledged genius, but since when is genius a prerequisite for appreciation and – more importantly – for pure enjoyment?

I knew the composer mainly for his vocal works and I think I once heard one of his piano works, without it making any special impression on me. Which is the reason why I put the CD in my player without much enthusiasm. And lo and behold; there I was on my couch, enjoying it shamelessly and with bated breath!

Pavel Gintov plays ‘Chaos’ from Bortkiewicz’s Esquisses de Crimée:



Bortkiewicz was born in 1877 in Kharkov, a Ukrainian city known for its many uprisings, amongst others that of the Cossack leader Khmielnicki. Since 1667, the city, together with the eastern part of Ukraine, belonged to the Russian Empire and when the Bolsheviks took over Kharkov, Bortkiewicz’s family was completely robbed of everything they owned.

Together with his wife, the composer fled, first to the Crimea and from there, along with one hundred and fifty other thousand Russian refugees, to Constantinople. On the way his mother sadly succumbed to typhus.

Helped by friends, the Bortkiewiczs continued on their way to Sofia and Belgrade, eventually reaching Vienna. In 1925, they acquired the Austrian nationality. After the Second World War, the composer was appointed head of the teaching programme at the Vienna Conservatory.

In 1952, Bortkiewicz briefly became popular but he was soon simply forgotten. His very accessible piano pieces are strongly inspired by Chopin, Liszt and early Scriabin, but Schumann is never far away either. The Esquisses de Crimée op. 8 were composed by Bortkiewicz in 1908 as an ode to the stunning landscapes of the Crimean peninsula where he was living at the time.

The Ukrainian pianist Pavel Gintov plays very beautifully, his touch is supple and his interpretation fiery.

Sergei Bortkiewicz
Esquisses de Crimée op. 8 – Minuit op. 5 – Lyrica Nova op. 59 – Lamentation and Consolation op. 17 nr. 3 & 4 – Étude in gis, op. 15 No. 6 – in E, op. 15 No. 10 – in C-sharp, op. 29 No. 3 – in E flat, op. 29 no. 6 – Prélude in B flat, op. 40 No. 2 – in F-sharp, op. 40 No. 4 – in E, op. 40 no. 7 – Consolation in E-flat, op. 17 No. 8
Pavel Gintov (piano)
Piano Classics PCL0120 – 65′