Take an Israeli, a Frenchman and an Iranian born in Austria, put all them together on a stage in Aix-en-Provence with the scores of the Russian and Czech masters in front of them. They then record it live and the result is just about the best CD of the year 2019.
The Tchaikovsky and Dvorák piano trios recorded on 5 April 2018 are of course ‘gefundenes fressen’ for a lover of chamber music. After all, the opening bars of Tchaikovsky’s opus 50 alone will surely stay in your mind.
Whether this performance is better than that of the Beaux Arts Trio or the trio of Perlman/Ashkenazy/Harrell (to name but two)? No, I do not think so. But it is definitely more exciting. I don’t want to put the word refreshing in my mouth, but of course it is. What you hear here is the unpolished sound of a real live performance. You can hear the passion.
The three protagonists, Laham Shani (piano), Renaud Capuçon (violin) and Kian Soltani (cello) not only know how to bring to life the sad stories behind the notes, but they also make them more tangible. Intense. No, these performances will not leave you unmoved.
If the supporters of BDS (Boycott, Divestment, Sanctions) had their way, this CD would never have been recorded. The reason is simple: Lahav Shani, in everyday life chief conductor of the Rotterdam Philharmonic Orchestra and also a gifted pianist, is an Israeli. And those well-meaning pseudo do-gooders of course want none of that. Fortunately, there is still such a thing as music, where all people can actually become ‘brothers’ and where playing together is elevated to the highest level..
Tchaikovsky: Piano Trio in A, op. 50 Dvorák: Piano Trio No. 3 in F, op. 65 Lahav Shani (piano), Renaud Capuçon (violin), Kian Soltani (cello) Warner 0190295525415
Dit werk van Tsjaikovski had première in 1881 in het Mariinsky Theater en staat zodoende tussen Evgeni Onegin en Mazeppa. Het werk heeft niet het intieme van Onegin maar lijkt met zijn martiale scènes meer op Mazeppa, al zijn er wel momenten van kleinschalige lyriek in de twee liefdesduetten, tussen Charles VII en zijn vrouw Agnès Sorel en tussen Jeanne en Lionel. Verder klinkt er veel van de vijfde symfonie in de orkestratie door. Al met al is het werk volledig herkenbaar als een opera van Tsjaikovski.
Er is een opname gemaakt door een Britse crew onder leiding van Brian Large van een voorstelling in het Bolshoi, in 1993 dus artistiek nog geworteld in de Sovjet tijd. De betreffende dvd is echter zeer moeilijk te krijgen maar gelukkig staat de gehele voorstelling op YouTube zodat iedereen er toch kennis van kan nemen.
Het libretto volgt de geschiedenis van Jeanne d’Arc vrij nauwkeurig, zij het in gecomprimeerde vorm. Jeanne wijst een huwelijk met dorpsgenoot Raymond af omdat ze een hogere roeping heeft. Als er bericht komt dat Parijs in handen van de Engelsen in gevallen en Orléans zal worden belegerd, voorspelt ze tot verbijstering van alle aanwezigen en vooral haar vader dat de overwinning nabij is. Ze geeft gehoor aan wat de Heilige Maagd haar heeft ingefluisterd en trekt ten strijde.
In de tweede akte bevinden we ons aan het hof van Charles VII in Château de Chinon waar de vorst zich laat onderhouden door zijn mistrelen en een groep dansende pages, zigeuners en clowns. Hij is van de wereld vervreemd, leeft in volledige ontkenning en heeft alleen nog oog voor zijn vrouw Agnès. Na bericht van weer een nederlaag wil hij vluchten in zuidelijke richting, in elk geval de Loire over. Zijn belangrijkste adviseur Dunois wijst hem erop dat hij zelf de troepen moet gaan aanvoeren maar dat weigert Charles. God heeft het zo beschikt, hij zal berooid en zonder troon sterven.
Plotseling komt er bericht van een grote overwinning, natuurlijk door toedoen van Jeanne. Omdat ze weet te vertellen wat Charles in zijn gebeden heeft gezegd krijgt ze zijn vertrouwen, dit moet wel iemand zijn die directe lijn heeft met de Heilige Maagd.
In de derde akte stuit Jeanne op de Bourgondische edelman Lionel die aan de kant van de Engelsen strijdt. Ze weet hem te verslaan maar raakt zozeer in verwarring door zijn verschijning dat ze hem niet kan doden. Op zijn beurt raakt hij ook van haar onder de indruk. Eind van het liedje is dat hij overloopt naar het Franse kamp om bij Jeanne te kunnen zijn. Deze beseft echter dat ze verliefd is geworden op die knappe man en zodoende de gelofte van absolute kuisheid heeft geschonden die haar in staat had gesteld onder de banier van Maria voor Frankrijk te strijden. Het is als bij het afknippen van Samsons haar, de ban is gebroken.
Als Charles haar wil huldigen met een altaar, ze is immers heilig in commissie, komt haar vader roet in het eten gooien. Hij wil haar ziel redden ook al kost dat Jeanne het leven, overtuigd als hij is dat zijn dochter niet heilig is maar in de ban van de duivel. Hij vraagt Jeanne antwoord te geven op de vraag of ze heilig en rein is om zo haar onschuld te bewijzen. Jeanne geeft geen antwoord omdat ze twijfelt aan haar eigen ‘reinheid’ nu ze zichzelf heeft gegeven aan een mens ook al is daar geen fysieke relatie aan te pas gekomen. Men keert zich tegen haar, vooral nadat er bliksem is ingeslagen.
In de vierde akte is Jeanne op de vlucht en treft in een bos haar geliefde Lionel. Kort daarna worden ze door Engelsen omsingeld. Lionel wordt gedood en Jeanne gevangen genomen. Het einde is de terechtstelling in Rouen waar Jeanne sterft op de brandstapel.
De productie uit het Bolshoi leunt sterk op het inzetten van een overdaad aan personeel. Voortdurend staan er grote koren paraat om zingend in te vallen, in fraaie eigentijdse uitgaanskledij. Bij elke nieuwe ontwikkeling wordt Jeanne omgeven door een groep in witte jurken geklede figuranten. Zo is er permanent een levend decor van tientallen medewerkers. Midden op het toneel is een kleine vierkante verhoging geplaatst waarop het merendeel van de feitelijke handeling zich afspeelt. Aan het einde wordt Jeanne met verhoging en al opgetakeld waarbij eronder een rode gloed en veel rook zichtbaar wordt, een ‘realistisch’ einde.
Anders dan de koren zijn de zangers allemaal gestoken in fraaie periode kostuums. Jeanne ziet er gewoon uit als herderinnetje en Charles is herkenbaar als koning. Jeannes vader oogt, speelt en zingt als een monnik uit een opera van Moessorgski, denk aan Varlaam als hij niet dronken is. Dit komt voor rekening van de bas Vyacheslav Pochapsky.
Charles VII wordt vertolkt door de tenor Oleg Kulko, vooral mooi om te horen in zijn liefdesduet met sopraan Maria Gavrilova als zijn vrouw Agnès Sorel. Bariton Mikhail Krutikov probeert als Dunois zijn koning enige realiteitszin bij te brengen. Als er voor hem is opgetreden wil hij iedereen als dank een gouden ketting geven. ‘Die zult u dan met uw eigen woorden meten rijgen, de schatkist is leeg.’ Overigens is het ballet van die pages, zigeuners en clowns gecoupeerd, alleen de minstrelen komen zingend aan bod.
Lionel, de would be minnaar van Jeanne, is een mooie rol van bariton Vladimir Redkin. En de titelrol wordt voorbeeldig vertolkt door sopraan Nina Rautio. Ze staat lange tijd op het toneel en heeft veel te zingen wat haar uitstekend afgaat, zeer goede beheersing van de partij. Regisseur Boris Pokrovsky laat haar wel erg zelfverzekerd overkomen in de eerste twee aktes, alsof ze de aanwezigheid de Heilige Maagd direct aan haar zijde ervaart. Het is het enige voorbeeld van specifieke personenregie dat ik in deze voorstelling heb kunnen ontwaren. De decors en kostuums zijn van Valery Levental. Alexander Lazarev heeft de muzikale leiding.
De Maagd van Orléans is een rariteit buiten Rusland en dat zal ook wel zo blijven. Muzikaal is deze opera beslist minder interessant dan Evgeni Onegin en Pique Dame en feitelijk geef ik ook aan Mazeppa de voorkeur boven dit werk. Niettemin toch wel prettig het nu eens gezien te hebben.
The term ‘dream couple’ has lost much of its original meaning. For, say it yourself: how many of these ‘dream couples’ did you see come and go without there being anything left of their idyll afterwards? Gheorghiu/Alagna ended in a very hostile divorce , Netrebko/Villazon only existed on paper and – who knows? – in the tenor’s dreams….
But it is not always just a beautiful fable, because once such a dream couple did exist in real life. Polish tenor Jan Kiepura and Hungarian soprano Martha Eggerth not only achieved their fairytale status of being made for each other, but they also remained there. And that both on the stage, on the movie screen and in real life.
In Géza Von Bolváry’s 1937 film, Zauber der Bohème, we are introduced to two young, would-be singers in love, whose lives are running parallel, both in real life and on the stage. Their fates are very similar to those of the fictional characters they perform on the stage, but here death is real and insurmountable: after her last notes, Denise/Mimi (Eggerth) dies in the arms of René/Rodolfo (Kiepura). Curtain!
Besides arias from Giacomo Puccini’s La Bohème, there are also two songs, written specially for the film by Robert Stolz and Ernst Marischka: ‘Ich liebe Dich!’ and ‘Weine nicht, bricht eine schöne Frau Dir das Herz’.
‘Ich liebe Dich’:
Jan Kiepura sings ‘Weine nicht, bricht eine schöne Frau Dir das Herz.’
The last scene from the film:
One handkerchief is not enough against all this emotional outpour, but you have to be able to cope with a very poor image and the quality of the sound is also quite bad. But honestly: who cares?
And here is the whole film, unfortunately without subtitles:
Postscript: in 1938 Marta Eggerth and Jan Kiepura, both Jews, fled Austria and Europe just in the nick of time. They took the ‘vanished’ Austria and the Viennese flair with them to New York.
The songs Anne Sofie von Otter, assisted by baritone Christian Gerhaher, sings on the CD Terezín – Theresienstadt, released in 2008 on Deutsche Gramophon (DG 4776546), belong to a variety of music genres. They have one thing in common: all of them were composed in the Terezín concentration camp and their creators who were deported there were later murdered in Auschwitz.
The initiative came from von Otter herself: for the Holocaust commemoration in Stockholm she collected a wide selection of the ‘Terezín songs’ and compiled a recital of them. This programme was then recorded for CD, ” because we must never forget. “
ILse Weber
It is a CD you really need to listen to from start to finish even though many of the songs come from the lighter genre. Most moving are the songs by Ilse Weber.
Try to keep a dry eye when listening to ‘Wiegala,’ the lullaby that Weber sang to the children in the gas chambers.
Or the terrifying words “I want to go home so badly” from Weber’s “Ich wandre durch Theresienstadt.”
Erwin Schulhoff
The beautiful violin solo sonata by Erwin Schulhoff does not really belong here, Schulhoff has never been to Terezín. He was arrested in Prague on 23 June 1941 and deported to the Würzburg concentration camp, where he died of tuberculosis in 1942. You can hear that Daniel Hope has been devoted to Schulhoff’s music for many years, as he interprets the work in an inimitable way.
Below Daniel Hope plays ‘Andante Cantabile’, the second movement of Schulhoff’s sonata. It is a recording from the CD ‘Forbidden Music’, released by Nimbus:
Ilse Weber, Hans Krása, Viktor Ullmann, Pavel Haas, Karel Svenk, Erwin Schulhoff Terezín – Theresienstadt Anne Sofie von Otter (mezzo-soprano), Christian Gerhaher (baritone), Daniel Hope (violin), Bengt Forsberg (piano), Bebe Risengf (accordion, guitar and double bass) and others.
It was at the end of the Second World War that Richard Strauss composed his Metamorphoses for twenty-three strings. The piece, one of his last works, is based on mythological stories by Ovid, in which the creation and history of the world are based on Greek and Roman mythology.
It is generally believed that Strauss composed the work in response to the horrors of war while also mourning the destruction of Germany. And that it was a kind of elegy to the devastating bombing of Munich, especially the Munich Opera. The final section entitled ‘In Memoriam’ could indicate that the piece was intended as a musical monument for culture in general, and German culture in particular, which is why some, including Matthijs Vermeulen, took the composition to be a lament for Hitler and for the downfall of the Nazi regime (source: Wikipedia). I can’t imagine it, but: who am I?
According to Richard Straus (and Beethoven) specialist Dr Jürgen May, it was Strauss’s way of expressing his sorrow for “more than three thousand years of the cultural development of mankind”.
In the composition, quotations from Beethoven’s Eroica and his Fifth Symphony can also be heard, as well as from Wagner’s Siegfried Idyll. That the work is rather sombre and very emotional is obvious. Especially the ‘In Memoriam’ will not leave you unmoved.
Richard Wilson The Destruction of the Children of Niobe 1760
“Childless she sat down dejectedly […] Yet she weeps, and […] she is carried away to her fatherland; there, set on a mountain top, she wears away, and even now tears flow from the marble” (source Latin and Greek, anonymous translation).
With the other works on the CD, from Schreker and Korngold, the feeling of desolation and abandonment is coninued.
Franz Schreker composed the Intermezzo, the oldest piece (and also the shortest) on the disc, in 1900. That was a long time before he would write his greatest works and his operas would be performed with enormous success in the biggest opera houses of, in particular, Austria and Germany. Yet, in the narcotic ‘Ferne Klang’, you can already hear Schreker’s musical characteristictics.
Korngold wrote his Symphonic Serenade shortly after the Second World War, when he had left Hollywood for a while to come to Vienna. He worked on it from 1947 and at the same time he also began what he thought would be his greatest work, the Symphony in F-sharp. John Wilson with his Sinfonietta London had already recorded this Symphony with stunning result. This CD is no less impressive.
Richard Strauss, Metamorphoses Franz Schreker, Intermezzo op.8 Erich Wolfgand Korngold, Symphonic Serenade for Strings op.39 Sinfonia of London olv John Wilson Chandos CHS
Pfitzner (1869-1949) schreef zes opera’s waarvan de vijfde hem blijvende bekendheid heeft opgeleverd. Zeer overtuigd van zijn eigen kunnen en prominentie zag hij zichzelf als de grootste Duitse componist van zijn tijd. Probleem was echter dat velen die kwalificatie eerder aan Richard Strauss, zijn vijf jaar oudere collega toedachten.
Première in juni 2017
Die vijfde opera was Palestrina waaraan Pfitzner werkte tussen 1909 en 1915. Het werk had in 1917 in München première. In 2009 ging er een nieuwe productie van deze opera bij de Bayerische Staatsoper in de regie van Christian Stückl met decor en kostuums van Stefan Hageneier. Een opname is uitgebracht op Blu-ray.
Pfitzners magnum opus heeft eenzelfde lengte als bijvoorbeeld Die Walküre en dat is niet de enige reden dat de componist wel eens werd weggezet als een epigoon van de oude meester. Palestrina kent zeer veel lange dialogen en monologen die de luisteraar nolens volens doen denken aan Die Meistersinger von Nürnberg met de titelheld in de rol van Sachs. Voor andere personages met veel tekst blijven dan vergelijkingen met Beckmesser, David en Walther over.
Maar muzikaal doet Pfitzners idioom vooral denken aan Strauss, een overeenkomst waar geen van beide heren mee ingenomen zal zijn geweest. De dialogen tussen sopraan en mezzo in de eerste akte zijn je reinste Strauss, al krijg ik vooral associaties met Arabella en Zdenka, muziek van veel later datum dan Palestrina. Echter ook Der Rosenkavalier schemert hier en daar door als de ‘Meistersingers’ concurrentie krijgen van Ochs. Al met al is het prettige muziek om naar te luisteren al is de tekst nogal langdradig.
Pfitzners heeft duidelijk geen keuze kunnen maken waarover hij wilde schrijven. In eerste aanleg gaat het over de componist Palestrina die gedwongen wordt door de kardinaal Borromeo om een nieuwe mis te schrijven in het bestaande polyphone idioom. Dit om het tij te keren dat zijn oorsprong vond in het Concilie van Trente waarin al min of meer was besloten die nieuwlichterij in de ban te doen en terug te keren tot het Gregoriaans.
Pfitzner zelf zag met lede ogen de opmars van atonale muziek, hem een gruwel, om van serialisme niet te spreken. Het kon toch niet zo zijn dat componisten niet meer tonale muziek konden schrijven omdat het door de ‘modernen’ in de ban was gedaan? Palestrina’s keuze voor polyphonie is de pendant van Pfitzners keuze voor tonale muziek waarbij beiden in hun beleving tegen de stroom in moesten roeien.
Als Palestrina zich beroept op gebrek aan inspiratie, gevolg van het overlijden van zijn vrouw, stelt Borromeo dat hij gods stem niet meer hoort en laat hem wegens ketterij of een ander voorwendsel gevangen zetten, in de hoop hem zodoende tot componeren te dwingen.
Gelukkig hebben engelen de nacht ervoor snel even die mis op papier gezet en als Palestrina wakker wordt denkt hij al die bladmuziek zelf in een nachtje te hebben geschreven. Zijn zoontje Ighino en de leerling Silla weten bijtijds het manuscript in veiligheid te brengen voor Borromeo’s ordedienst de componist komt halen. Later blijkt dat Ighino de mis in handen heeft gespeeld van een afgezant van de paus en als die enthousiast is over deze nieuwe mis is de polyphonie ‘gered’.
Op zich is dat voldoende stof voor een complete opera maar Pfitzner heeft er een karikaturale beschouwing van het Concilie van Trente als tussenakte aan toegevoegd. Op zich bij vlagen onderhoudend met grote namen als Michael Volle en John Daszak als pauselijke legaten en een heel leger aan andere prelaten maar feitelijk niet meer dan een tussenspel.
Het kleinzielige verloop van de besprekingen wordt op de hak genomen, de tegenstellingen uitgelicht, maar de casus belli is uiteindelijk niet meer dan de muzikale stijl van de mis. De keizer en Borromeo willen polyphonie, de paus Gegoriaans. Palestrina moet door een meesterstuk de polyphonie redden en zowaar wordt zijn naam tweemaal genoemd in deze akte die meer dan een uur duurt. De sessie eindigt in een pandemonium.
De personages zijn overwegend wit geschminkt met als enige uitzondering Palestrina en de Spaanse dwarsligger graaf Luna, woordvoerder namens de koning. Belichting en kostuums worden gekenmerkt door felle kleuren: hard groen, magenta. Het decor kleurt mee door passende belichting. Al met al een leuk spektakel om naar te kijken al valt het niet mee om steeds bij de les te blijven.
Christopher Ventris is een solide Palestrina, Claudia Mahnke een prima Silla en Christiane Karg speelt en zingt Ighino als een liefhebbende dochter in plaats van zoontje. Het klinkt er niet minder mooi om.
Falk Struckmann geeft gestalte aan kardinaal Borromeo die zich later met Palestrina komt verzoenen. Zijn reputatie stond op het spel, dus moest hij wel hard zijn.
Simone Young heeft de muzikale leiding, mooie prestatie.
Het begrip ‘traumpaar’ heeft sterk aan betekenis ingeboet. Want, zeg maar zelf: hoeveel van de ‘traumparen’ zag u komen en gaan zonder dat er iets van overbleef? Gheorghiu/Alagna gingen vechtscheidend uit elkaar, Netrebko/Villazon bestonden eigenlijk alleen op papier en – wie weet? – in de tenors dromen….
Maar het hoeft geen fabel te zijn want ooit bestond zo’n droompaar ook in het echt. De Poolse tenor Jan Kiepura en de Hongaarse sopraan Martha Eggerth wisten hun sprookjesachtige status van voor elkaar geschapen te zijn niet alleen te bereiken maar ook te behouden. En dat zowel op de bühne, op de filmdoek als in het echte leven.
In de film Zauber der Bohème van Géza Von Bolváry uit 1937 maken we kennis met twee verliefde jonge zangers in spe wiens leven zich parallel afspeelt zowel in het echt als op de bühne. Hun lotgevallen lijken sterk op het leven van de fictieve personages die zij ook op de bühne vertolken, maar de dood is hier echt en onoverkomelijk: na haar laatste noten sterft Denise/Mimi (Eggerth) in de armen van René/Rodolfo (Kiepura). Doek!
Naast aria’s uit La Bohème van Giacomo Puccini zijn er ook twee liederen die speciaal voor de film zijn geschreven door Robert Stolz en Ernst Marischka: ‘Ich liebe Dich!’ en ‘Weine nicht, bricht eine schöne Frau Dir das Herz.’
‘Ich liebe Dich’:
Jan Kiepura zingt ‘Weine nicht, bricht eine schöne Frau Dir das Herz.’
De laatste scéne uit de film:
Hier redt u het niet met één zakdoek, maar u moet wel tegen een zeer slechte beeld en geluidskwaliteit kunnen. Maar eerlijk gezegd: who cares?
En de hele film, helaas zonder ondertitels:
Naschrift: in 1938 zijn Martha Eggerth en Jan Kiepura, die beiden Joods waren Ostenrijk en Europa op tijd ontvlucht. Het ‘verdwenen’ Oostenrijk en de Weense flair namen ze mee naar New York.
How many female composers do you know? Clara Schumann, Fanny Mendelssohn… and then? We have to jump more than a hundred years to finally come across Bacewicz, Gubaidulina and Ustvolskaya. And because it has recently become quite a hip subject, Hanriette Bosmans has also been rediscovered.
The Hague String Trio, an ensemble that had previously more than pleasantly surprised me with a plea for (mostly forgotten) works by ‘Entartete componisten’, has now recorded a CD that puts female composers at the center. Kudos to them! On their CD, titled Celebrating Women, they have recorded previously unrecorded string trios by female composers from the second half of the nineteenth and the first half of the twentieth century. All four composers are as different as can be. Not only do they come from four different countries (and three continents), but their cultural and social backgrounds could not be more diverse.
‘Not recorded before’ is a euphemism because actually none of the composers recorded are (well) known.
Dame Ethel Smyth
The only exception (I hope?) is Dame Ethel Smyth (1858-1944), whose name we still come across here and there. But the remaining three? Miriam Hyde? Emmy Frensel Wegener? Irene Britton Smith? Who were they?
Bertha Frensel Wegener-Koopman
Bertha Frensel Wegener-Koopman (1874 – 1953) was born in Bloemendaal. She studied piano and composition at the Amsterdam Conservatory. She often performed, as a pianist, until her marriage with John Frensel Wegener. But she continued to compose. Songs in particular, which were performed by Julia Culp and Jo Vincent, among others. Her Suite for violin, alto and cello from 1925 is wonderfully light-hearted and cheerful. Something that makes you happy. But don’t forget the serious undertone in the Andante. Something that really gives the composition more cachet.
Miriam Hyde
Australian Miriam Hyde (1913 -2005) was not only a composer, but also a pianist, music teacher and poet. She composed more than 150 works for various instruments (mainly piano) and orchestra, 50 songs, and she performed as a concert pianist with the greatest conductors of the time. She also published several books of poetry. Her string trio from 1932 is very melodious and at times very exciting. High-flyer? Not really, but wonderful to listen to.
Irene Britton Smith
And then we come to Irene Britton Smith (1907-1999). For me, she is a real discovery. This student of Nadia Boulanger and others was not only a composer, she was also a teacher. Britton Smith came from Chicago and had Afro-American, Crow and Cherokee roots.
About Irene Briton Smith
Miriam Hyde, Emmy Frensel-Wegener, Ethel Smyth and Irene Britton-Smith could not have wished for better ambassadors of their music than The Hague String Trio. I so hope that this CD will be emulated and that female composers will be performed and recorded more often. Many of their compositions are real gems that do not deserve to be forgotten.
The Israel Philharmonic Orchestra turned 75 years old on december 26, 2011 The anniversary was celebrated abundantly with a concert that was enough to make anyone’s mouth water. The festivities took place in Hangar 11 in Tel Aviv, an exceptionally beautiful location situated in the old port of the city.
First of all, there was Zubin Mehta. The conductor of Indian origin has devoted heart and soul to the orchestra, for which he was rewarded by being named Music Director for Life in 1981. His performance of Beethoven’s Eighth was rock solid, but the contributions of the soloists surpassed the orchestral virtuosity.
Evgeny Kissin was brilliant in Chopin’s First Piano Concerto. The sound, unmistakably Polish and highly romantic brought the audience to tears. As for me, on my comfortable couch in Amsterdam, my TV screen got suspiciously hazy.
Both violinists, Julian Rachlin and Vadim Repin were genial in their own way, and a match for each other. In contrast to Rachlin’s slightly emphatic, full-blooded, romantic sound, Repin’s tone was more transparent. I need to add that Chausson’s Poème played by Repin is in a different league than Saint-Saëns‘ Introduction et Rondo Capriccioso, but the Sarabande from Bach’s second Partita was as wax in Rachlin’s hands.
Bronislam Huberman
In addition there is a documentary on the early years of the orchestra. What we get to see here is invaluable. Bronisław Huberman and his idealistic plan, with which he not only created one of the greatest orchestras in the world but saved hundreds of lives as well.
Arturo Toscanini in action:
Bernstein and the orchestra
A young Bernstein performing for the young army. Moving family histories….
On 20.11.48, a few days after its liberation, the IPO performed a moving concert on Beer Sheba’s dunes and senior orchestra members remember the young Leonard Bernsten playing and conducting the orchestra before 5,000 soldiers within earshot of the retreating Egyptian forces.”
I doubt this documentary will ever be shown on TV. So go to the store and buy the dvd. Put your feet up, take the time for it, enjoy, and be moved.
Trailer:
SAINT-SAËNS, BACH, CHOPIN, CHAUSSON, BEETHOVEN Julian Rachlin, Vadim Repin (viool), Evgeny Kissin (piano) Israel Philharmonic Orchestra olv van Zubin Mehta Euroarts 2059094 • 95’(concert) + 52’(documentaire)
One of the finest performances of Mozart’s Sinfonia Concertante, with Itzhak Perlman and Pinchas Zukerman, made at the 1982 Huberman Festival. The Israel Philharmonic is conducted by Zubin Mehta:
In 2005 stond dit werk van Karl Amadeus Hartmann op het programma in Stuttgart. Een opname is op dvd uitgebracht door Arthaus.
Hartmann (1905-1963) was vóór 1933 nog maar weinig succesvol geweest. Hij probeerde zijn carrière onopvallend voort te zetten en daarbij zo min mogelijk contacten met de nieuwe muziekwereld te maken. Later verklaarde hij in ‘innere Emigration’ te zijn gegaan. Opvallend genoeg kreeg Hartmann betrekkelijk veel vrijheid om naar het buitenland te reizen om festivals te bezoeken en contact te maken met collega’s.
Herman scherchen
Ook de relatie met dirigent Hermann Scherchen werd nooit verbroken, de socialistische avant garde musicus die zich in Zwitserland had gevestigd. Via Scherchen probeerde de componist zijn bestaande werken in het buitenland uitgevoerd te krijgen maar die liet het vooral bij beloftes. Door een hartafwijking voor te wenden kon Hartmann zich aan militaire dienst onttrekken en na de oorlog maakte hij carrière als iemand die zich had verzet tegen het regime.
von Grimmelshausen
In 1934/35 componeerde Hartmann Simplicius Simplissimus, een operadrama met veel gesproken teksten op een libretto van Hermann Scherchen, Wolfgang Petzet en de componist naar de gelijknamige roman van Jakob von Grimmelhausen. Het betreft de jeugdjaren van Simplicius, aanvankelijk een onbenul, en speelt zich af tijdens de Dertigjarige Oorlog. Die lag al ver in het verleden dus dat was wel een geschikt onderwerp om impliciet de nodige kritiek op de actuele situatie in Duitsland te leveren.
Of Scherchen die veilig in Zwitserland zat de bedoeling had het werk buiten Duitsland uit te voeren, is niet bekend. Het bleef in elk geval in een la liggen en ging pas in 1948 in première. De muziek is niet opvallend modern en met de duidelijke anti oorlogsboodschap was de componist tot begin 1939 waarschijnlijk wel weggekomen bij Goebbels. Maar Hartmann gaf kennelijk de voorkeur aan zijn leven in de luwte.
Een spreker geeft bij aanvang uitleg over de context van het verhaal. In 1618 woonden er 12 miljoen mensen in Duitsland, in 1648 waren er nog maar 4 miljoen over. In die setting groeit de reine Tor Simplicius als eenzaam weeskind op. Hij moet bij een boer schapen hoeden en daarbij vooral blijven zingen om ‘de wolf’ af te schrikken. Vervolgens wordt hij door een huursoldaat (Landsknecht) meegenomen, nadat natuurlijk eerst de boer is omgebracht. De jongen wordt achtergelaten bij een kluizenaar (Einsiedel) die hem twee jaar onder zijn hoede neemt en wat kennis van het leven bijbrengt waaronder de christelijke grondbeginselen.
Maar dan besluit deze man dat hij geroepen is te sterven, hij graaft zijn eigen graf en draagt Simplicius op zijn lichaam te bedekken met de uitgeschepte aarde. De ‘wolf’ en deze grafscène kunnen worden opgevat als allegorie voor Hitler en de innere Emigration. Maar het komt natuurlijk wel gewoon uit de roman van Grimmelhausen.
De wijzer geworden jongen belandt daarna aan het hertogelijk hof waar hij iedereen belerend toespreekt en daarmee wegkomt doordat de machthebber hem tot hofnar benoemt. Als de oorlog ook het hof bereikt komt iedereen om het leven behalve Simplicius. In de roman staat hij nog maar aan het begin van zijn carrière als ronddolende avonturier maar daar hebben Scherchen en Hartmann geen boodschap aan. Zij hebben hun punt genoegzaam gemaakt, het nieuwe regime deugt niet en als er oorlog uitbreekt zijn we allemaal ten dode opgeschreven.
Het werk is een operadrama, toneel en opera ineen. Ook de leden van het orkest krijgen zinnen te declameren. Aan het einde van de eerste akte klinkt een orkestraal intermezzo waarin Bachs koraal ‘Nun ruhen alle Wälder’ te horen is, aangevuld met verwijzingen naar onder meer Stravinsky en Prokofjev. Een tweede intermezzo, de ‘Drei Tänze der Dame’ begin derde akte klinkt bijna ‘Heimatachtig’, opgewekte dansmuziek. Alles bijeen komt het weinig consistent over en op enig succes bij het publiek zou Hartmann in 1935 zeker niet hebben kunnen rekenen. Waarschijnlijk is dat de belangrijkste reden geweest om het ‘voor de bureaula’ te maken, niet de mogelijke afkeuring door de censuur.
De enscenering die Christof Nel voor Stuttgart verzorgde oogt tamelijk basaal, vooral ook door het simpele decor van Karl Kneidl. De kostumering van Silke Willrett is eenvoudig eigentijds.
De titelrol wordt zeer overtuigend vertolkt door mezzo Claudia Mahnke, zowel vocaal als fysiek een inspannende ervaring die ze uitstekend weet te doorstaan. Michael Ebbecke is een prima Landsknecht die helaas in de derde akte met een machinegeweer loopt te zeulen.
Mijn aandacht ging primair uit naar de bijdrage van Frank van Aken. De tweede akte draait vrijwel volledig om hem en zijn omgang met Simplicius. Zijn Einsiedel wordt getoond als een literator, hij zit voortdurend achter een typemachine als hij even niet hoeft te zingen. Vocaal is van Aken hier op zijn best, goede keuze om de rol hier met zo’n schitterende tenor te bezetten in plaats van een bariton wat soms ook gebeurt.
De overige rollen zijn adequaat bezet. We horen het Staatsorchester en het Staatsopernchor Stuttgart. Kwamé Ryan heeft de muzikale leiding.