Leoš_Janáček

Hartverscheurende Kát’a Kabanová door Opera Zuid

Opera Zuid - Katja Kabanova - november 2011

Johanni van Oostrum (Kát’a) ©Morten de Boer

Het bezoek aan een operahuis is tegenwoordig tot een soort hazardspel verworden.
Onderwerp, stijlperiode, libretto en muziek doen er tegenwoordig zo langzamerhand niet toe. Ongeacht of je naar Carmen, Ulysse, of Lulu gaat –  niemand garandeert je dat je niet alweer in Srebrenica of in Gaza tijdens een ‘porno live show’ gaat belanden.

Maar als de regisseur in kwestie Harry Kupfer heet, kan je rustig door blijven ademen. Hij is een echte vakman die alle opera’s op zijn duimpje kent. Hij kan logisch nadenken, is consequent en – een bijna rariteit tegenwoordig – hij werkt vanuit het libretto. En de muziek, vanzelfsprekend.

Hij let op de geschreven taal en zijn nuances. Hij laat zijn protagonisten ook de taal en de accenten van de muziek volgen in hun bewegingen en gebaren – volgens mij één van de belangrijkste elementen in de operaregie.En onontbeerlijk als je met een componist als Janáček te maken hebt, voor wie de prosodie (integratie van de gesproken taal en de muziek) zowat het uitgangspunt voor al zijn composities was.

Voor zijn productie van Kát’a Kabanová voor de Opera Zuid heeft Kupfer voor een tamelijk traditionele enscenering gekozen. Bij hem speelt de opera zich daadwerkelijk in Rusland in de tweede helft van de XIX eeuw en de kostuums en de (zeer spaarzame) decors zij navenant. Maar denk nu maar niet dat je een superrealistische voorstelling gaat krijgen, want de enscenering is alles behalve natuurgetrouw en er zit een ‘twist’ in.

Opera Zuid - Katja Kabanova - november 2011

©Morten de Boer

Kupfer heeft, samen met zijn congeniale decorontwerper Hans Schawernoch, een hele slimme eenheids-enscenering bedacht, dat naar believen zowel binnen als buiten suggereert. Op het toneel staan een paar schots en scheef gedeponeerde ouderwetse meubelstukken die aan het zicht worden onttrokken door enorme ijzeren ‘bomen’. Worden de bomen omhoog gehesen dan bevinden we ons binnen.

Het ijkpunt van het decor vormt een prominent aanwezige elektriciteitsmast en ergens op de achtergrond, onzichtbaar maar zeer voelbaar, stroomt de Wolga.

Net als tijdens het echte onweer, was de storm al vanaf het begin voelbaar. Zachtjes waarneembaar in de eerste scène werden de lichtflitsen steeds heviger en tegen het einde kwam het tot de echte uitbarsting. Daar werd ik stil van, want hiermee werd de zere vinger op de juiste plek van de opera gelegd: de (ondergrondse) spanning, de ontlading en dan de stilte.

Trailer van de productie:

 

De uitvoering was goed tot zeer goed tot uitstekend.
Om met minpuntjes te beginnen – het orkest kon mij niet echt bekoren. Ik miste de ‘Slavische ziel’ (wat het ook mocht zijn) en ook de accenten vielen voor mij niet op de juiste plaatsen. Nou is Stefan Veselka zelf van de Tsjechische origine, dus hij zou het moeten weten, maar het miste iets essentieels. Het spel was ook – voor mij, althans – iets te afstandelijk.

Fragment van de repetities:

 

Dat gold ook de hoofdrol vertolkster, Johanni van Oostrum. Zij zong zonder meer prachtig, bij vlagen zelfs zeer ontroerend, maar ik miste het ‘bipolare’ in Kát’a’s karakter, de combinatie van devotie, hysterie, berusting, neiging naar de zelfvernietiging en doodsverlangen. Allemaal eigenschappen die haar uiterst breekbaar maken (denk aan Amy Winehouse, maar dan vertaald naar de negentiende eeuw):

“Wat zou het zalig zijn om nu te sterven.
”Waarom sterven, nu het leven zo mooi is?
”Nee, leven kan ik niet”

(vertaling Theodor Duchamps)

 

Opera Zuid - Katja Kabanova - november 2011

©Morten de Boer

Ook Boris werd zeer goed maar niet al te passioneel (maar misschien past dat bij zijn karakter?) gezongen door Mark Duffin.

Michael Baba wist precies de juiste toon te treffen om het karakter van Tichon te typeren: hij was zeer meelijwekkend in zijn spagaat tussen zijn tirannieke moeder en zijn liefde voor Kát’a.

Opera Zuid - Katja Kabanova - november 2011

Miranda van Kralingen & Henk van Heijnsbergen ©Morten de Boer

Miranda van Kralingen was voor mij niet overheersend en weerzinwekkend genoeg. Zij gaf een goede gestalte aan de rol van Kabanicha, maar echt sidderen deed zij mij niet. Henk van Heijnsbergen was een zeer goede Dikoj.

 

Opera Zuid - Katja Kabanova - november 2011

Karin Strobos (Varvara) en Johanni Van Oostrum ©Morten de Boer

De echte ster van de voorstelling was Karin Strobos als Varvara. Met haar heerlijke lichte mezzo en haar zeer aanwezige bühne-presènce wist zij een meisje van vlees en bloed neer te zetten: licht, maar niet lichtvoetig. Vrolijk maar ook bezorgd. En vol plannen voor de toekomst.

Haar geliefde Kudrjáš werd prachtig vertolkt door Elmar Gilbertsson. Bewapend met de heuse balalaïka, zong hij het volksliedje over een boerenmeisje en de op haar verliefde rijke jongen met veel smachtende lyriek, maar wel ‘down to the earth’. Precies zoals het hoort. Al met al – één van de beste operavoorstellingen van het jaar 2011.

 

Wellicht een leuk wetenswaardigheidje: in 1998 werd Kátá Kabanova uitgevoerd door de Nationale Reisopera. De hoofdrol werd  gezongen door Miranda van Kralingen en in de cast waren er toen vrijwel alleen maar Nederlanders: Marcel Reijans (Kudrjáš), Corinne Romijn (Varvara), Kor-Jan Dusseljee (Tichon). Lucia Meeuwisen zong Kabanicha en de kleine rollen van Glaša en Fekluša werden vertolkt door Annelies Lamm en Janny Zomer.

Leoš Janáček
Kátá Kabanova
Henk van Heijsbergen, Mark Duffin, Miranda van Kralingen, Michael Baba, Johanni van Oostrum, Elmar Gilbertsson, Karin Strobos e.a.
Limburgs Symfonie Orkest olv Stefan Veselka
Regie: Harry Kupfer

Bezocht op 18 november 2011 in Theater aan het Vrijthof in Maastricht

KAT’A KABANOVÁ. Discografie

 

 

Z MRTVÉHO DOMU (From the house of the dead)

janacek

Gelijk Bergs Wozzeck is ook Uit een dodenhuis geniaal en hoogst deprimerend tegelijk. Niet de gemakkelijkste opera om te ondergaan, en verrekte moeilijk om te ensceneren.

De wereld waarin de opera zich afspeelt staat ver van ons weg, daar willen we ook niets van weten. Patrice Chéreau, de Franse regisseur met een aantal legendarische producties op zijn naam, duwt ons de feiten door de strot, en dwingt ons om na te denken, want immers: “In elke creatuur een vonkje Gods”, zoals het motto luidt dat Janáček op het titelblad van zijn laatste opera heeft opgeschreven.

Chéreau creëert een grauwe en uitzichtloze wereld, waaraan je alleen middels dood (Gorjančikov telt niet mee, hij behoort tot een ander milieu) kunt ontsnappen, en de wanhoop van de gevangenen is fysiek voelbaar.

Er is geen hoofdpersoon, maar wel een hoogtepunt: de bekentenis van Šiškov (geweldige Greg Grochowski) heeft mij aan mijn stoel genageld. De algehele cast (een echt hecht ensemble) is van een allerhoogst niveau, toch mag John Mark Ainsley (Skuratov) niet onvermeld blijven, wat hij presteert grenst aan het onmogelijke.

De symbiotische samenwerking tussen de regisseur en de dirigent mondt uit in de diepste ontroering. Chapeau bas!

Leoš Janáček
From the house of the dead
Olaf Bär, Eric Stoklossa, Stefan Margita, Gerd Grochowski, John Mark Ainsley
Mahler Chamber Orchestra olv Pierre Boulez
Regie: Patrice Chéreau
DG 0734426

Jenůfa door Alvis Hermanis in Brussel: alleen al vanwege Jeanne-Michèle Charbonnet (Kostelnička) een must

JENUFA

Sally Matthews als Jenufa

Men zegt Janáček, men denkt Moravië. Geen componist die de folklore van zijn vaderland zo prominent in zijn werken heeft uitgebuit zoals hij. Hij was niet alleen een verwoede verzamelaar van Moravische volksliederen, maar ook de gesproken taal heeft hem buitengewoon geïnspireerd. Daarmee creëerde hij zijn beroemde “spraakmelodieën” – een klank was voor hem synoniem niet met een noot, maar met expressie.

Dat is een wetenswaardigheid waarzonder je niet aan Janáček moet beginnen, en al helemaal niet aan Jenůfa. In zijn derde opera, gecomponeerd tussen 1894 en 1903, hoort je als het ware de Moravische bossen wuiven en de vogels tjirpen. En dat alles in een bepaald ritme, met sterk geprononceerde accenten.

De Letse regisseur Alvis Hermanis heeft het goed begrepen en het zich, wellicht iets te, ter harte genomen. De Moravische folklore vormt dan ook zijn inspiratiebron en het levert prachtige, kleurrijke beelden op. Helaas worden ze verstoord door de gebaren waarmee de personages zich bedienen: Hermanis ging uit van een soort “Moravische kabuki”.

JENUFA

Persoonlijk vond ik het storend, zeker in het begin. De gebaren (maar ook de danspassen van het “corps de ballet” en de manier waarop men liep) hadden voor mij iets dwingends, waardoor de nadruk meer op de “spelers” zelf werd gelegd dan op de intrige. En het kwam het ritme van de taal ook niet ten goede.

JENUFA

Toch, achteraf gezien snapte ik het concept wel. De eerste en de derde akte vormden een omlijsting voor het eigenlijke drama dat zich in de tweede akte afspeelde. Geen danspasjes en geen kleurrijke kostuums meer, maar een troosteloze woning in een communistische heilstaat begin jaren zestig. Geen kunstmatige Japanse gebaren, maar een overtrokken hyperrealistische ‘socrealism’ gezien door de ogen van Milos Forman, nog uit zijn Tsjechische periode. Zeer deprimerend en zeer, zeer ontroerend.

Sally Matthews zou niet mijn eerste keuze zijn voor de rol van Jenůfa. Althans, niet op papier, want in het theater heeft de keuze goed gewerkt. Nog steeds had ik moeite met haar beslist niet Slavisch klinkende, ‘blanke’ sopraan en nog steeds klonk ze te Mozartiaans voor mij, maar de intensiteit waarmee ze de rol vertolkte, ontroerde mij zeer. Het was haar roldebuut en ik weet zeker dat ze nog verder zal groeien in haar rol. Ze zou zich alleen wat meer op de uitspraak moeten concentreren, want ik kon geen woord verstaan van wat zij zong.

jenufa

Jeanne-Michèle Charbonnet (ook een roldebuut) was een fenomenale Kostelnička. De rol wordt (te) vaak gezongen door de dramatische zangeressen op leeftijd die zich noodgedwongen van veel geschreeuw bedienen, maar Charbonnet heeft ons laten zien hoe het moet. Haar stem vloeide samen met de ritmische lijnen van Janáček, maar zij schuwde het drama niet.In haar aria “Co chvíla” heeft zij mij tot tranen toe geroerd.

JENUFA

Jean_Mihelle Charbonnet (Kostelnicka) en Andrea Dankova (tweede bezetting Jenufa)

Fantastisch ook was Laca van Charles Workman. Iedere keer als ik hem hoor blijkt hij alweer beter te zijn dan ik dacht. Zo ook nu. Zijn Laca klonk precies zoals het moest: terughoudend, maar dan met een niet gespeelde innerlijke woede. Met zijn wendbare, soepele tenor met heroïsche ondertonen maakte hij alle gevoelens voelbaar. Zijn gevoel voor taal was evident: ieder woord was makkelijk te verstaan. Een grote  prestatie.

JENUFA

Števa werd gezongen door een jonge Schotse tenor, Nicky Spence. Ik vond zijn mooie, lyrische stem meer dan aantrekkelijk, maar voor mij was hij te weinig Števa. Hij was te lief, te aardig, te “teddybeer-achtig” om hem als een losbol en vrouwenversierder te kunnen geloven. Maar wat een stem!

jenufa

Nicky Spence (Steva), Sally Matthews (Jenufa), Carole Wilson (Starenka)

Carole Wilson (Stařenka Buryjovka) liet, zoals altijd trouwens, zien wat men zoal van een kleine rol kan maken!

Het orkest speelde zonder meer fantastisch (ach, die vioolsolo bij het gebed van Jenůfa!), jammer genoeg hoorde ik er te veel Stravinski in. Een beetje meer lyriek zou de uitvoering geen kwaad doen.

copyright foto’s © Forster / De Munt La Monnaie

Een fragment:

Leoš Janáček
Jenůfa
Sally Matthews, Charles Workman, Nicky Spence, Jeanne-Michéle Charbonnet, Carole Wilson e.a.
Symfonieorkest en koor van de Munt onder leiding van Ludovic Morlot
Regie: Alvis Hermanis

Bezocht 21 januari 2014 in de Munt in Brussel