Gerd_Gochowski

Herinneringen aan Elektra in Brussel

Opnieuw wist de Belgische regisseur Guy Joosten mij volledig te overtuigen. Na zijn zeer geslaagde Lucia di Lammermoor had hij mij zeer verblijd met zijn visie op Strauss’ meesterwerk. Niet dat hij zoveel nieuwe concepten had gebruikt (gelukkig niet!): het verhaal speelde zich dan niet in de oudheid, maar de (vervallen) paleis en zijn bewoners waren intact gebleven. De maagden werden de geweren dragende vrouwelijke bewaaksters en verpleegsters van de door de nachtmerries geplaagde Klytämnestra. De Koningin zelf leek sprekend op een oude Diva (denk Norma Desmond in ‘Sunset Boulevard’): tot in de puntjes verzorgd en zich krampachtig vasthoudend aan dat wat voorbij is.

Drie topvrouwen in Brusselse Elektra | Place de l'Opera

Elektra was nu eens geen hysterische furie maar een koele, berekenende, op wraak ziedende vrouw. Het verschil tussen haar en haar naar vrouwelijkheid snakkende zus was het mooist verbeeld door de inhoud van hun koffertjes. In die van Chrysotemis al die ‘meisjes dingen’: sieraden, spiegeltje, make-up, een baby pop en de uitzet. In die van Elektra de spullen van haar vader: zijn jas, waarin ze zich van tijd tot tijd hult. En de bijl waarmee hij werd vermoord. Voor haar ook geen vreugdedans: nadat de wraak zich had voltrokken, kon Elektra eindelijk worden wat ze altijd al heeft gewild: haar eigen moeder.

De inhoud van het koffertje werd verbrand, zij stiftte haar lippen en versierde zich met sieraden. In haar nieuwe, mooie hoedanigheid rende ze de trap op en verdween achter de gesloten deur. Nooit komen we te weten wat er zich heeft afgespeeld, maar toen de deur opengerukt werd zagen wij Orestes badend in bloed staan, met in zijn armen zijn dode zusje. Piëta.

Vocaal stond de voorstelling als een huis, wat voornamelijk op het conto van de drie hoofdrolvertolksters moest worden geschreven.

Evelyn Herlitzius zong een verrassend lyrische Elektra, haar prachtige topnoten waren zuiver en gewoon mooi. Ze overschreeuwde zich nergens en toch kwam ze mooi boven het orkest uit. Ze leek onvermoeibaar en haar portrettering was geheel naar wens van de regisseur: koel en afstandelijk.

Wat een contrast met het meisjesachtige en naar liefde snakkende Chrysotemis van Eva-Maria Westbroek! Nog maar een maand eerder zong zij de heldhaftige en (ook) naar de liefde hunkerende Minnie in Amsterdam; nu was zij een en al passief verlangen. Daar wist zij haar stem ook naar te kneden: waren er in Amsterdam nog triomfantelijke tonen te horen, nu klonk ze er zeer verlaten bij.

In de rol van Klytämnestra was nou eens niet een uitgezongen zangeres te horen, integendeel! Doris Soffel had niet alleen alle noten paraat, zij wist ze ook als een kameleon naar haar hand te zetten en schakelde tussen het zingen en het sprechgesang in alsof het niets is. Fenomenaal.

Gerd Grochowski (Orestes) imponeerde met zijn klaroengeluid en Donald Kaasch was een prima Ägisth.

In de kleine rollen van de Maagden waren veel prominenten van vroeger (Graciella Arraya, Renate Behle, Mireille Capelle) te horen, en als de pleger van Orestes mocht de (inmiddels 85-jaar oude!) Franz Mazura opdraven.

Lothar Koenings dirigeerde ferm, maar ook een beetje terughoudend. Het was zijn eerste Elektra en wellicht moest hij er nog in groeien. Al met al: een voorstelling om niet gauw te vergeten.

Bezocht op 19 januari 2010

fotio’s: © Bernd Uhlig

Z MRTVÉHO DOMU (From the house of the dead)

janacek

Gelijk Bergs Wozzeck is ook Uit een dodenhuis geniaal en hoogst deprimerend tegelijk. Niet de gemakkelijkste opera om te ondergaan, en verrekte moeilijk om te ensceneren.

De wereld waarin de opera zich afspeelt staat ver van ons weg, daar willen we ook niets van weten. Patrice Chéreau, de Franse regisseur met een aantal legendarische producties op zijn naam, duwt ons de feiten door de strot, en dwingt ons om na te denken, want immers: “In elke creatuur een vonkje Gods”, zoals het motto luidt dat Janáček op het titelblad van zijn laatste opera heeft opgeschreven.

Chéreau creëert een grauwe en uitzichtloze wereld, waaraan je alleen middels dood (Gorjančikov telt niet mee, hij behoort tot een ander milieu) kunt ontsnappen, en de wanhoop van de gevangenen is fysiek voelbaar.

Er is geen hoofdpersoon, maar wel een hoogtepunt: de bekentenis van Šiškov (geweldige Greg Grochowski) heeft mij aan mijn stoel genageld. De algehele cast (een echt hecht ensemble) is van een allerhoogst niveau, toch mag John Mark Ainsley (Skuratov) niet onvermeld blijven, wat hij presteert grenst aan het onmogelijke.

De symbiotische samenwerking tussen de regisseur en de dirigent mondt uit in de diepste ontroering. Chapeau bas!

Leoš Janáček
From the house of the dead
Olaf Bär, Eric Stoklossa, Stefan Margita, Gerd Grochowski, John Mark Ainsley
Mahler Chamber Orchestra olv Pierre Boulez
Regie: Patrice Chéreau
DG 0734426