Gastcolumns

Gürbaca’s ‘I Capuleti e i Montecchi’ is vooral een belcanto triomf

Tekst: Peter Franken

De eindejaarproductie van DNO die afgelopen zondag in première ging is dit seizoen ‘I Capuleti e i Montecchi’, Bellini’s eerste grote succes. De cast was van topkwaliteit en uit de bak kwam fijnbesnaarde belcanto begeleiding met voor mij als hoogtepunt de lange klarinetsolo aan het begin van de 2e scene uit de tweede akte. Gejubel alom na afloop met een enkele krachtige ‘boe’ voor het regie concept van Tatjana Gürbaca.

Het libretto van Felice Romani lijkt oppervlakkig op Shakespeare’s toneelstuk maar maakt gebruik van oudere bronnen. Zo zijn de Capuleti en de Montecchi rivaliserende politieke groeperingen in plaats van twee in aanzien gelijkwaardige families die gescheiden worden door een vete.

De Capuleti staan voor de Guelfen, de Montecchi voor de Ghibellijnen. Giulietta is verloofd met Tebaldo maar in het geheim verliefd op Romeo, iemand uit het andere kamp. Om het ingewikkeld te maken heeft Romeo per ongeluk Giulietta’s broer vermoord tijdens een degengevecht waarna hij uit Verona is verbannen

.

Breng je het grootschalige politieke conflict tussen Ghibellijnen en Guelfen terug tot een enkele stad, in dit geval Verona, dan zijn de exponenten ervan nauwelijks meer dan elkaar bestrijdende families die een bende-oorlog voeren.

Gürbaca heeft dat idee aangegrepen om de Capuleti neer te zetten als een maffiose ‘famiglia’ met Capellio als ‘capo’. De lijfarts Lorenzo krijgt in die setting het karakter van een ‘consigliere’, denk aan Robert Duvall als Tom Hagen in ‘The godfather’. Dat het geen chique club is blijkt alras tijdens het openingskoor van de mannen van Capellio.

Deze ‘Capuleti’ worden in kledij en gedrag ten tonele gevoerd als een zootje ongeregeld. De Montecchi zijn de stad uitgejaagd en er is al langere tijd weinig te doen geweest. Wellicht als herinnering aan vroeger tijden hebben ze een slachtoffer van de straat geplukt dat in zijn ondergoed het equivalent van een serieverkrachting moet ondergaan. Om de beurt gaat er iemand met veel geweld op hem los en hij eindigt in een vuilniszak.

De gehele opera speelt zich af in en om het paleis van de Capuleti en bij aanvang zien we een spoedvergadering in de vroege ochtend. De Ghibellijnen onder aanvoering van de gehate Romeo bereiden een aanval voor. Romeo is al zo lang niet meer in de stad gezien dat niemand nog weet hoe hij eruit ziet. Dat hij toegang heeft gehad tot Giulietta kan alleen met hulp van binnenuit het geval zijn geweest. Daarin speelt Lorenzo een grote rol.

Romeo komt naar Capellio’s paleis om over vrede te praten. Het moet nu maar eens afgelopen zijn met die eeuwige strijd, temeer daar hij er nu ook persoonlijk belang bij heeft. Hij komt echter als Romeo’s afgezant en niemand doorziet dit.

Als hij vrede voorstelt onder voorwaarde dat de Ghibellijnen en Guelfen gelijke rechten krijgen in de stad en ter bezegeling daarvan Romeo met Giulietta mag trouwen, ontsteekt Capellio in grote woede. De moordenaar van zijn zoon als schoonzoon? Dat nooit. Sowieso heeft hij al een schoonzoon klaar staan in de persoon van Tebaldo die zwaar verliefd is op Giulietta. De ontmoeting eindigt met een ongeremde oproep tot nieuw geweld: dood aan de Ghibellijnen.

In de volgende scène zien we Romeo in Giulietta’s slaapkamer doordringen. Hij ziet haar voor het eerst sinds lange tijd maar de liefde is allerminst gedoofd. Maar toch weigert ze met hem het paleis te ontvluchten. Letterlijk zegt ze dat ze wordt tegengehouden door een macht die sterker is dan de liefde. Dan gaat het om familie-eer, loyaliteit, gehoorzaamheid aan de wet.

Feitelijk is hier sprake van een meisje dat de facto gegijzeld is door haar vader. Die enorm sterk gevoelde dwang om aan al haar vaders wensen en vooral eisen te voldoen (zijn wil is haar wet) komt duidelijk naar voren als ze hem in een later stadium om begrip en vergeving vraagt voor haar omgang met Romeo, en hij dat ondanks alle smeekbeden hardvochtig afwijst.

Lorenzo wil Giulietta te hulp komen door middel van een drank die haar schijndood zal maken waardoor het huwelijk met Tebaldo kan worden verijdeld. Hij zal Romeo op de hoogte stellen van deze situatie zodat die zijn geliefde kan ontvoeren zodra ze weer bij kennis is. Maar Capellio vertrouwt zijn consigliere niet meer en geeft opdracht hem goed in de gaten te houden. Zodoende loopt alles anders met het bekende tragische einde.

De dood van die twee wordt overigens al ruim tevoren getelegrafeerd als we de moeite nemen goed naar de tekst te kijken. Voortdurend spreekt Giulietta over de dood als haar enige uitweg, over dat een huwelijk met Tebaldo haar dood betekent enzovoort.

Ook Romeo heeft maar weinig vertrouwen in een goede afloop tijdens zijn aardse leven. Hij ervaart de dood als zijn permanente metgezel, altijd nabij waar hij ook gaat. In dat opzicht vertoont het gebeuren veel overeenkomsten met de tweede akte van ‘Tristan und Isolde’.

Opvallend is dat de Guelfen, die als één man achter Capellio staan in hun afwijzing van de Ghibellijnen en die walgelijke Montecchi, nadrukkelijk pleiten voor een minder harde aanpak van Giulietta, zelfs Tebaldo staat allesbehalve op zijn strepen. Hij wil haar alleen trouwen als dat uit vrije wil is, van een gedwongen gesleep naar het spreekwoordelijke altaar wil hij niets weten.

Het componeren van dit werk was een haastklus voor Bellini en hij loste dit op door een tiental complete stukken uit zijn mislukte opera Zaira in omgewerkte vorm te gebruiken. Als we de muziek vergelijken met zijn latere werk dan valt op dat belcanto hier vooral de betekenis heeft van mooie zang, zonder die opgeklopte uithalen in de hoogte die zo kenmerkend zijn voor La Sonnambula en vooral I Puritani.

Het valt te betreuren dat de componist niet verder is gegaan op deze weg maar zich heeft aangepast aan de kennelijke smaak van het publiek, met dank aan Rossini. Opmerkelijk is ook de keuze van een mezzo voor de rol van de minnaar, geen tenor-sopraan duetten hier. Tebaldo neemt in dat opzicht de honneurs waar en Capellio vervult de rol van de bas die er een stokje voor steekt.

Alle handelingen spelen zich af op een draaitoneel, ontworpen door Henrik Ahr. In tegenstelling tot de kostbare zware kolos van Tcherniakov in ‘De Maagd van Orléans’ had het hier wel een duidelijke functie. De verdeling in meerdere compartimenten maakte snelle scènewisselingen mogelijk en dankzij de Ikea uitvoering zal het ook flink goedkoper zijn uitgepakt.

Als ‘Romeo’s afgezant’ stuit op een botte afwijzing van Capellio begint hij dreigende taal uit te slaan. Gürbaca liet hem tijdens die lange scène een schijngevecht leveren met een figurant die de schim van Capellio’s overleden zoon moest voorstellen. Ook al beweert Romeo dat diens dood in een formeel gevecht heeft plaatsgevonden, toch zaait de regie daar enige twijfel over door tot tweemaal toe in een van de compartimenten van het draaitoneel een gecrashte motor neer te leggen met diezelfde jongen dood ernaast. Om zijn bezwering kracht bij te zetten dat diens dood hem zwaar op het hart drukt legt Romeo er zelfs een klein bosje bloemen neer. Ook in latere scènes blijft de schim van broerlief Romeo achtervolgen als een soort doodsaankondiging.

Het is een van de vele flashbacks waarmee de regie de handeling wat meer inhoud probeert te geven. Vele scènes zijn immers tamelijk statisch doordat er over en weer doodsbedreigingen worden geuit maar nergens wordt gevochten. Door ‘vroeger’ erbij te halen kan in die lacune worden voorzien. Ook zien we Romeo, Giulietta en Lorenzo toe ze nog wat jonger waren. Giulietta vlindert al flirtend van de een naar de ander. Heel onschuldig natuurlijk: ze draagt vlindervleugels als opzetstuk en heeft steeds een suikerspin bij zich alsof ze op de kermis zijn.

Giulietta’s slaapkamer wordt getoond als grote ruimte met enkel een bed in de hoek. Het idee van een opgesloten meisje dat geheel is overgeleverd aan de nukken en grillen van een overheersende vader – nergens een moeder met mitigerende invloed te bekennen – wordt hiermee sterk benadrukt.

Koor en figuranten wisselen weliswaar zo nu en dan van kleding maar van een onderscheid tussen Guelfen en Ghibellijnen is nergens sprake. Dat maakte sommige scène onnodig lastig te duiden, vooral tegen het einde in de grafkelder. Gürbaca liet Giulietta niet sterven aan een harstilstand, zou ook weinig passen in haar regie. Het arme kind staat in een hoekje te treuren en haar vader wordt voor straf neergestoken: ‘het was allemaal zijn schuld’. Hoe het nu zat met dat motorongeluk is me helaas niet duidelijk geworden.

Vocaal was het zonder meer een triomf, goede tot uitnemende zang over alle fronten. De klassieke rollen voor hoge en lage mannenstem kwamen voor rekening van tenor Julien Dran als Tebaldo, fraai gezongen maar naar mijn smaak een tikje snerpend in de lang aangehouden hoge tonen, de bas Jerzy Butryn als een prettig barse Capellio en de bas Bogdan Talos als de in deze regie wat verdwaalde lijfarts Lorenzo

.

De frêle publiekslieveling Ying Fang stond in de seizoenbrochure aangekondigd als Giulietta maar bleek vervangen door Yaritza Véliz. Fang mag dan wel een betere typecast zijn geweest maar vocaal zijn we er beslist niet op achteruit gegaan. Véliz was een paar jaar geleden te horen als Suzel in ‘L’amico Fritz’ in de Matinee en daar wist ze al veel indruk op mij te maken. Ik schreef: ‘Ze heeft een dijk van een stem maar wist steeds heel goed te doseren, nergens klonk ze te luid.’ Die kwalificatie was ook van toepassing op haar Giulietta tijdens de première al wil ik daar nog ‘loepzuiver’ aan toevoegen. Ik vond haar ronduit geweldig.

Mezzo Vasilisa Berzhanskaya zong eerder de rol van Vagaus, de adjudant van Holofernes in ‘Juditha triumfans’. Dat was de meest onsympathieke rol in het stuk maar wel met de spectaculairste muziek. Als Romeo gaf ze opnieuw een staaltje van haar vocale mogelijkheden en die zijn niet gering. Haar bereik is enorm, van ‘kelderdiep’ tot heel hoog en zonder een waarneembare overgang tussen de registers. Verder bleek ze goed opgewassen tegen de stress van te moeten zingen en tegelijkertijd een veeleisend schijngevecht leveren en ook in latere fysiek belastende scènes gaf ze geen krimp. Berzhanskaya was voor deze productie de perfecte Romeo.

Het Nederlands Philharmonisch stond onder leiding van Antonino Fogliani die zich zeer dienstbaar opstelde naar zijn zangers, net als Bellini overigens. Individuele bijdragen uit het orkest, naast de eerder genoemde klarinetsolo, kwamen onder meer voor rekening van hoorn en harp, schitterende momenten.

Het koor van DNO was ingestudeerd door Ad Broeksteeg. Silke Willrett ontwierp de kostuums en Stefan Bolliger was verantwoordelijk voor de belichting.

Er volgen nog 7 voorstellingen, een aanrader.

Discografie:

De Speler uit Salzburg


Tekst: Peter Franken

Prokofjevs opera De Speler ging in 1929 in première in De Munt te Brussel. De componist schreef zelf het libretto, naar de gelijknamige roman van Dostojevski uit 1868. De auteur stond onder grote druk van zijn uitgever om snel een nieuwe roman op te leveren wat resulteerde in een autobiografisch verhaal, hij was zelf gokverslaafd en kon gemakkelijk putten uit eigen ervaringen.

In De Speler is de hoofdpersoon Aleksey Iwanowitsj privéleraar van de kinderen van een gepensioneerde Russische generaal. Deze verblijft met zijn gevolg in een Duitse stad die voor het gemak Roulettenburg genoemd wordt. De privéleraar is hopeloos verliefd op Polina, de stiefdochter van de generaal, en stelt alles in het werk om in haar nabijheid te zijn en zijn liefde te betuigen. Maar zij lijkt vooral met hem en zijn gevoelens te spelen. Zo laat ze hem Baron Wurmerhelm en diens vrouw beledigen, gewoon om te zien of hij dat voor haar wil doen.

De generaal is aan lager wal geraakt en moet steeds meer geld lenen om zijn gokverslaving te bevredigen. Met vertrouwen wacht hij op het bericht van de dood van zijn vijfenzeventigjarige tante in Moskou die hem in één klap een grote erfenis zal nalaten, zodat hij vrij van schulden zal kunnen trouwen met de opportunistische Mademoiselle Blanche, een echte golddigger.

Plotseling verschijnt echter de van haar doodsbed verrezen Babulenka in levenden lijve en zij begint verwoed haar vermogen aan de roulettetafel in te zetten en vooral te verliezen. De generaal en andere betrokkenen zien radeloos toe hoe hun toekomst en zekerheid als sneeuw voor de zon verdwijnt.

Als de rijke dame al haar liquide middelen heeft vergokt, aanvaardt ze de reis terug naar Moskou, met geleend geld want ze is nog steeds rijk, in het bezit van drie dorpen en twee huizen. De markies die de generaal financieel in de tang had met eerdere leningen haast zich naar Sint Petersburg om beslag te laten leggen op onroerend goed van de generaal. Hij laat voor zijn minnares Polina een bericht achter waarin zij 50.000 krijgt toegezegd, ter compensatie voor het feit dat de generaal nu ook haar bruidsschat kwijt is.

Aleksey heeft alle gebeurtenissen van nabij gevolgd, grotendeels als buitenstaander. Zijn handelen wordt vooral bepaald door het onvoorspelbare gedrag van Polina, ze heeft hem als het ware zijn eigen wil ontnomen en dan raak je bij zo’n borderline type al gauw in onbekende wateren. Tot zijn verrassing duikt ze ineens op in zijn kamer, met de brief van de markies. Ze wil hem zijn (beloofde) geld in het gezicht smijten vanwege de beledigende suggestie dat ze te koop was.

Aleksey weet raad, hij leent geld van de vage Engelsman Mr. Astley die ook Babulenka’s treinkaartje heeft voorgeschoten, en gaat naar het casino. Door middel van een alles of niets spel laat hij daar alle banken springen en keert triomfantelijk bij Polina terug met een heus vermogen. Hij geeft haar de benodigde 50.000 en zij lijkt hem als nieuwe minnaar te accepteren.

De volgende ochtend krijgt echter Aleksey het geld in zijn gezicht gesmeten en is hij definitief een illusie armer. Hoewel niet moet worden uitgesloten dat hij daarna gewoon als een schoothondje achter haar aan blijft lopen tot ze hem zal vragen van een hoge rots af te springen om te tonen hoeveel hij van haar houdt. De speler gaat immers niet alleen over gokverslaving maar ook over blinde verliefdheid en borderline gedrag.

De productie die Peter Sellars in 2024 maakte voor de Salzburger Festspiele concentreert zich op de interactie tussen de verschillende hoofdfiguren. Afgezien van een groot aantal schotelvormige objecten die boven het toneel hangen blijft het toneel leeg. Het oogt een beetje als een stripboek uit de jaren ’50 al kan je er ook de suggestie van roulettetafels in herkennen

Het brede ondiepe toneel van de Felsenreitschule is minder geschikt voor deze minimalistische benadering maar daar merkt je op een videoregistratie natuurlijk weinig van, kwestie van veel inzoomen. De belichting is vaak helrood, roulettekleur, en wordt vooral gebruikt als de personenregie een zekere intimiteit wil oproepen. Dat is voornamelijk het geval als er iets passeert tussen Polina en Aleksey.

De toneelvloer is grotendeels groen wat een beetje vervreemdend werkt, alsof de handeling zich buiten afspeelt. De openingen in de achterwand zijn allemaal dichtgemaakt, sommige met spiegels, aardig idee. De scene in het casino wordt aangekleed met computer gegenereerde attributen en een zeer groot aantal zangers in kleine rollen plus de nodige figuranten.

George Tsypin is verantwoordelijk voor het toneelbeeld, decor zou ik het niet willen noemen. De kostumering komt voor rekening van Camille Assaf. Deze is eigentijds en past goed bij de verschillende karakters. Blanche natuurlijk op en top als modepop, Babulenka in een mantelpak, de generaal in een pak dat doet denken aan een uniform. Het meest opvallend is de wijze waarop Polina is gekleed. Ze oogt als iemand die dat aspect van haar bestaan opzettelijk wat verwaarloost. Nog net niet van de straat geplukt, zoiets.

Sellars heeft zo op het oog veel moeite gedaan om een zeer diverse cast bijeen te brengen. Je krijgt de indruk dat hij alle denkbare etniciteiten vertegenwoordigd heeft willen zien. Gelukkig gaat het niet ten koste van de kwaliteit: alle solisten zijn volledig aan de maat met uitstekende vertolkingen van de drie hoofdrollen Aleksey, Polina en de Generaal.

Tenor Sean Pannikar is vrijwel voortdurend zingend op het toneel aanwezig. Hij geeft geen krimp en slaat zich op bewonderenswaardige wijze door zijn loodzware rol. Sinds zijn vertolking van Dionysos tijdens de Salzburger Festspiele van 2018 is hij duidelijk gegroeid, zowel qua stem als in zijn gestalte. Hij zingt de rol van Alekey met ogenschijnlijk gemak, zeer intens en met een perfect volume. Een prachtige zanger, deze tenor uit Sri Lanka.

De Chinese bas Peixin Chen was zeer overtuigend als de gokverslaafde Generaal die een hypotheek op zijn onroerend goed in Petersburg heeft genomen om geld te lenen bij de ‘Markies’. De man zit aan alle kanten klem en alleen de dood van zijn puissant rijke grootmoeder kan hem redden. De vertwijfeling als Babulenka plots in levende lijve voor zijn neus staat en ook nog eens, om zijn op zijn nummer te zetten, haar vermogen verbrast, is prachtig geacteerd en uitstekend gezongen.

Die markies wordt tot leven gebracht door de Argentijnse tenor Juan Francisco Gatell die een prima typecast is voor de griezel die zijn personage geacht wordt te zijn. Hij zingt de rol toepasselijk nogal schmierend.

Violetta Urmana als Babulenka is verrassen goed bij stem, bijna als in haar beste jaren. Natuurlijk is dit geen dragende rol maar hoe dan ook is het prettig om te kunnen constateren.

Haar kleindochter Polina komt voor rekening van Salzburgs diva Asmik Grigorian. Naar eigen zeggen vereenzelvigt ze zich altijd met haar personage: ze acteert niet, ze is. Voor zover ik Asmik heb leren kennen hoeft ze daar ditmaal niet erg veel moeite voor te doen. Haar Polina is niet al te ver verwijderd van haarzelf zo’n 20 jaar geleden, vermoed ik.

De regie laat haar in een bijna overdreven simpele outfit optreden en in close up is duidelijk te zien dat ze nauwelijks is opgemaakt. Deze Polina is ‘the real thing’. Acterend is Grigorian in deze rol op haar best, ook als ze slechts toeschouwer is bij de handeling. De eerste drie aktes wordt er muzikaal al te veel van haar gevergd, gerekend naar wat ze in huis heeft. Pas in de laatste akte komt haar Polina helemaal los en zingt ze de sterren van de hemel. Zeer geëmotioneerd, ten prooi aan tegenstrijdige gevoelens, maar tegelijkertijd met volledige stembeheersing. Dat laatste deel heb ik direct nog maar eens bekeken.

Opvallend detail is dat Mr. Astley tijdens de laatste scène op de achtergrond toekijkt en Polina direct volgt als ze het toneel afloopt. Het is een subtiele verwijzing naar het vervolg van de gebeurtenissen die in Dostojevski’s roman worden beschreven.

De Wiener Philaharmoniker staan onder leiding van Timur Zangiev.

Trailer:

Asmik Grigorian:

Asmik Grigorian en Violetta Urmana:

Gesprek met Sellers:

Uitgebracht op Unitel.


Discografie:

De Speler in Amsterdam:

De Speler in Berlijn:

KEES VLAARDINGERBROEK : VIVALDI EN DE ANDEREN

Tekst: Ger Leppers

Toen ik mij, als jonge puber, in de jaren zestig van de vorige eeuw voor klassieke muziek begon te interesseren, bestonden er verschillende kleine, handzame boekjes die de geïnteresseerde leek hielpen om vertrouwd te raken met die voor hem nieuwe wereld. Er waren door gerenommeerde musici en musicologen geschreven Prisma- en, Ooievaarpockets die voor het grote publiek een overzicht gaven van de muziekgeschiedenis en een beschrijving van de belangrijkste meesterwerken, alsmede mooi uitgevoerde, nog geen zestig bladzijden dikke boekjes over opera en ballet die de wereld werden ingezonden onder de weidse naam Arti Beeldencyclopedie.

Ik verslond ze allemaal en heb er veel van opgestoken. Zulke misschien wat eenvoudige, maar toegankelijke en nuttige boeken voor het grote publiek zijn tegenwoordig een stuk dunner gezaaid, heb ik de indruk. Maar veel van die toegankelijkheid, in combinatie met gedegenheid, en vooral met het aanstekelijk didactisch plezier dat die boekjes uitstraalden, vond ik dezer dagen tot mijn genoegen terug in ‘Vivaldi en de anderen’ van de muziekwetenschapper Kees Vlaardingerbroek.

Kees Vlaardingerbroek was van 2006 tot 2023 artistiek leider van de onvolprezen hoofdstedelijke Zaterdagmatinee, dat vlaggenschip van het vaderlandse concertleven. Sedert zijn terugtreden is hij internationaal actief als artistiek adviseur en publicist.

‘Vivaldi en de anderen’ wekt in de eerste plaats de indruk dat de schrijver het boekje nou eens voor zijn eigen plezier heeft geschreven. “Wanneer ik in Italië ben,” schrijft Vlaardingerbroek, “heb ik nog altijd het gevoel intenser te leven dan in een ander land: het eten smaakt beter, de steden zijn mooier, de mensen levendiger.” Dit boek is dus de neerslag van een levenslange liefde voor Italië in het algemeen en een hommage aan zijn componisten in het bijzonder. Bij alle gedegenheid heeft het boek daardoor hier en daar ook subjectieve en persoonlijke trekjes gekregen, die evenwel eerder bijdragen tot een warme en betrokken, persoonlijke toon dan dat zij in het geheel ook maar enigszins zouden detoneren.

“Wat maakt Italiaanse muziek Italiaans?’ luidt de titel van de inleiding. Op deze vraag geeft Vlaardingerbroek een beknopt antwoord, vooral door de muziek uit het schiereiland te contrasteren met de Duitse, die in de loop der tijden door menigeen als de antithese ervan is gezien. De schrijver weet dat bijzondere karakter van de Italiaanse muziek enigszins tastend te omschrijven, terwijl hij tegelijk laat zien hoe weinig absoluut de tegenstelling met de Duitse muziekwereld is.

Daarna volgt een twintigtal componistenportretten, capita selecta uit de Italiaanse muziekgeschiedenis. Ze worden steeds voorafgegaan door met zorg gekozen, vermakelijke en/of instructieve citaten, soms uit verste uithoeken van de wereld van de musicologie.

A2v-A3r, Ioannis Petraloysii Praenestini Missarum Liber Tertius, door Giovanni Pierluigi da Palestrina, John J. Burns Library, Boston College.

Onmisbare grootheden als Palestrina, Monteverdi, Vivaldi, Bellini, Verdi, Puccini, Dallapiccola en Berio figureren in dit bonte tableau de la troupe naast minder bekende, maar de schrijver niet minder dierbare toondichters als Tarquinio Merula, Agostino Steffani, Francesco Bartolomeo Conti en niet te vergeten de componiste Antonia Padoani Bembo.

No portrait of Antonia Padoani Bembo is known to have survived. Confusingly, the self-portrait (above) of the French painter Élisabeth Sophie Chéron (1648-1711) is regularly used in writings and CDs dealing with Antonia’s life and works.

Vlaardingerbroek bepleit hun zaak met verve, in heldere taal en vaak met mooie, meeslepend vertelde anekdotes. Doordat deze minder bekende figuren eveneens in het licht van de schijnwerpers worden gezet, is het boek bovendien ook voor de meer gevorderde muziekliefhebber lonende lectuur.

“The Concert” (ca. 1673-1675), a 56 × 44 cm oil on panel by Gerard ter Borch (1617-1681), located in the Gemäldegalerie, Berlin.

De opzet van ‘Vivaldi en de anderen’ brengt onvermijdelijk met zich mee dat menigeen hier en daar een dierbare componist zal missen (in mijn geval met name Bruno Maderna, componist van onder meer een fabelachtig mooi derde hoboconcert), maar daar staat veel tegenover: al die voor mij nieuwe componisten die ik dankzij dit boek heb leren kennen, de talrijke met plezier aanvaarde luistertips, en de prachtige, met zorg en liefde gekozen en door de uitgever fraai gereproduceerde illustraties.

Als de schrijver in zijn boek een doorlopend verhaal had verteld, had de lezer hier en daar wat meer context kunnen meekrijgen, dat is zo ongeveer het enige bezwaar dat ik tegen deze uitgave zou kunnen inbrengen. Maar ook in deze vorm, als een twintig-gangenmaaltijd waar men zijn vingers bij aflikt, heeft ‘Vivaldi en de anderen’ ten volle bestaansrecht.

Kees Vlaardingerbroek: Vivaldi en de anderen. Uitgeverij IJzer, Utrecht. 160 blz. 25 euro.

Een schertsvertoning in operetteland

Tekst: Neil van de Linden

De naam ‘Operetta Land’ was toen de productie uitkwam waarschijnlijk een woordspeling op de succesvolle musicalfilm La La Land, maar de productie is vooral een eerbetoon aan een genre dat niet altijd met het nodige respect wordt behandeld. Dat ligt gedeeltelijk aan het feit dat je operette ook slecht kunt uitvoeren. Maar als je het goed doet wordt het heel goed. Het is niet voor niets dat ‘serieuze’ dirigenten als Karajan, Harnoncourt, Gardiner en Bychkov zich inlieten met het repertoire, althans in de twee eerste gevallen met Die Fledermaus, in het geval van Karajan met Die Lustige Witwe (in een fantastische opname onder meer) en in het geval van Gardiner, Karajan, Maazel en Bychkov met Offenbach.

Wel is dan weer opvallend dat operette het toch slecht doet in de NPOKlassiek publieks-top 400.In het programmaboek staat een essay van Kevin Clarke over de vraag waar het ‘mis ging’ met de operette in Nederland. In elk geval is Operetta Land een opsteker voor het genre bij de Nationale Opera.

De muziek is een compilatie van fragmenten uit operettes van Johann Strauss jr., Offenbach, Gilbert & Sullivan, Millöcker, Fall en Léhar, slim aaneengeregen door Steef de Jong met herschreven teksten door Paulien Cornelisse.

Er is veel jong publiek in de zaal. En zo te zien van alle in Amsterdam vertegenwoordigde afkomsten. Maar ook ouderen, waarvan een deel missschien de opera ook niet frequenteert, en zich, zoals de drie personen links van mij, kostelijk vermaakt.

Alle operette-gebruiken als mannelijke prinsen gezongen door vrouwelijke sopranen, Hosenrollen (in de tekst staat een grappige letterlijke verwijzing naar Lederhosen), en andersom, de Koningin die door een man wordt gezongen (mooie rol van Raoul Steffani).

En een opbloeiende regelrechte man-man romance tussen ‘De Verzinner’ (vertolkt door inderdaad verzinner van de voorstelling Steef de Jong) en de ‘echte’ Prins Nicola (Steven van der Linden).

Er is een ingenieus decor van bordkarton, dat voortdurend verandert, door decorelementen open en weer dicht te klappen, en op en neer te laten gaan.

Er zijn champagnefeesten en diners, verbeeld met behulp van op karton geschilderde champagneglazen, flessen en gerechten. En de illusie werkt ook nog.

Spectaculair is natuurlijk de opkomst van De Verzinner, op 6 meter hoogte op een fiets over het toneel zwevend, ‘luchtfietsend’, tot hij naar beneden komt zwegen

Het verschil tussen operette en opera is, zo legt De Verzinner vervolgens uit, dat in een operette alles altijd goed afloopt en in een opera niet, of in elk geval niet per se. Operette is veelkleurig, maar de favoriete kleur in de opera is ‘betongrijs’; een knipoog naar heel wat opera-ensceneringen die inderdaad in somber-grijze decors worden uitgevoerd.

Met al die bewegende kartonnen decorstukken, ook ontworpen door Steef de Jong, lijkt het wel een bewegende kijkdoos, of zo’n kartonnen pop-up kinderboek waar als je een volgende pagina openslaat nieuwe landschappen of interieurs omhoog klappen. Wat er opzettelijk klungelig uitziet heeft een geraffineerd subtiele werking.

Iedereen mag intussen schmieren dat het een aard heeft. Ook hier gecontroleerd, want net als elke decorwisseling komt al het schijnbare geklungel met persoonsverwisselingen en muzikale escapade klopt tot in de details.

Er is ook een Prinses in een toren, Elenora Hu, winnares in het televisieprogramma ARIA, maar inmiddels ook pupil van Nelly Miricioiu, en een komisch talent van jewelste. In het verhaal is ze een stenene beeld, geschapen door koning Pygmalion van Operania (fijne rol van Frederik Bergman). Zij is ontsnapt omdat ze op zoek is naar echte liefde, maar koning Pygmalion wil haar terug hebben, met stenen hart. Want een eigen wil moet ze volgens hem maar liever niet hebben.

Als uitvoerenden mogen Minister van Financiën Marc Pantus en Graaf Lothar Laetitia Gerards genoemd worden.

Operettaland is een schertsvertoning, een heerlijke tot in de puntjes geregisseerde, dramaturgisch tot in details doordachte janboel.

Ik heb de voorstellingen in 2022 niet gezien. Er zijn wat rolwisselingen ten opzichte van de vorige versie, waarvan misschien de belangrijkste is Steven van der Linden, die de rol van de ‘echte’ Prins Nicola met verve vertolkt en die vorig seizoen ook opviel in de Incoronazione di Poppea van de Reisopera.

Verder heeft het Nederlands Kamerorkest de plaats ingenomen van het Nationaal Jeugdorkest, maar ik kan ze dus niet vergelijken. Dirigent Aldert Vermeulen is gebleven en leidt het geheel strak, maar joyeus, hier en daar bovendien een orkestraal pareltje naar voren halend.

Én de voorstelling was toen de kerstvoorstelling, ideaal daarvoor. Maar dit jaar is de beurt aan de balletafdeling, met Tchaikovsky’s Notenkraker.

Gezien 7 oktober Nationale Opera en Ballet Amsterdams

Regie, decor en kostuums Steef de Jong
Herschreven teksten Paulien Cornelisse
Dramaturgie Laura Roling
Verzinner / Lady Kant / Venus Steef de Jong
Koningin Raoul Steffani
Minister van Financiën Marc Pantus
Graaf Lothar Laetitia Gerards
Prinses Galathea Elenora Hu
Koning Pygmalion / Heggenschaarhuzaar Frederik Bergman
Prins Nicola / Heggenschaarhuzaar Steven van der Linden (De Nationale Opera Studio)
Sir Taki Aaike Nortier (De Nationale Opera Studio)

Nederlands Kamerorkest
Muzikale leiding Aldert Vermeulen

Radio uitzending, met inleiding en commentaar door Jules van Hessen, interviews met dramaturg Laura Roling en zangeres Laetitia Gerards en verder veel muziek van Offenbach en Kálmán.

https://www.npoklassiek.nl/uitzendingen/ntr-opera-live/019999e5-91bf-73fb-be42-3c0f1d569606/2025-10-18-ntr-opera-live

Recensie van Peter Franken over de eerste opvoeringen:

Charlotte Salomon Leben? oder Theater? als opera

Tekst: Neil van de Linden

De Duits-Joodse Charlotte Salomon (Berlijn 1917 – Auschwitz 1943) werd postuum bekend door haar levenswerk Leben? oder Theater?: Ein Singespiel. Deze reeks van 769 schilderingen in gouache maakte ze tussen 1941 en 1943 in Zuid-Frankrijk, waar ze ondergedoken zat voor de nazi’s. Het is het omvangrijkste kunstwerk dat we kennen van een kunstenaar uit de Holocaust. In 1971 kreeg het Amsterdamse Joods Historisch Museum de beschikking over de collectie en sindsdien is haar werk de wereld over gegaan.

Photo: Nichon Glerum

Toen Charlotte nog maar acht of negen jaar oud was, pleegde haar moeder zelfmoord – al vertelde men het meisje dat haar moeder aan de griep was overleden. Zelfmoord kwam in de familie van haar moeder veel vaker voor, en de vele zelfmoorden in de familie komen uitgebreid ter sprake in de opera, en ook hoe Charlotte in paniek raakte door het idee dat zijn de volgende zou kunnen zijn. Zij besluit deze mogelijk latente doodsdrift om te zetten in kunst.

Rond dit alles zien we ook het Nazisme en de Jodenvervolging opkomen. Bijvoorbeeld hoe haar vader, een chirurg, eerst een Berufsverbot krijgt, en vervolgens in Sachsenhausen werd opgesloten, maar toch weer vrij komt, dankzij zijn tweede echtgenote, een beroemde zangeres.

Photo: Nichon Glerum

Leben? oder Theater?: Ein Singespiel werd aldus een mengeling van autobiografie en fantasie. Ze verwerkte de dood van haar moeder, haar liefde voor de kunst, haar stormachtige relatie met haar grootouders – maar alles onder andere namen en met dramatische muzieknotities. Ze noemde het zelf dus een “Singespiel”, een woordspelvariant op het begrip Singspiel, lyrisch drama, en Salomons werk is dus in zekere zin half opera, half dagboek, een Wagneriaans Gesammtkunstwerk.

Charlotte tekende vele gebeurtenissen minutieus ook op in brieven aan Alfred Wolfsohn, zangpedagoog, die haar had aangemoedigd door te gaan met schilderen en op wie ze ook verliefd was geworden. De laatste brief, voordat ze werd opgepakt door de Nazis, besloeg 35 paginas.

Photo: Nichon Glerum

In Leben? oder Theater?: Ein Singespiel ruimt Salomonson een centrale rol in voor een fictieve figuur, Amadeus Daberlohn, die overduidelijk is gebaseerd op Wolfsohn. In de gouaches komen ook erotische taferelen met Daberlohn/Wolfsohn. Ook al is historisch niet zeker of deze taferelen overeenkomen met de werkelijkheid, de desbetreffende schilderwerken behoren tot het expressiefste en ontroerendste uit Salomons oeuvre, de Liebesnacht uit Tristan und Isolde, als we het nu toch over een Wagneriaans Gesammtkunstwerk hebben.

En ja, als half dagboek, half opera vraagt Leben? oder Theater?: Ein Singespiel om een muziekdramatische uitvoering. Steven Kamperman schreef de muziek. Hij had al eerder met Wishful Singing samengewerkt, met de fraaie nieuwe muziek bij Fritz Langs Der müde Tod, een voorstelling die ik hier ook heb gerecenseerd. Deze keer past de muziek in de traditie van Kurt Weil en Hans Eisler.

Refererend aan de ‘erfelijke belasting’ die Salomon zelf veronderstelde op grond van de zelfmoorden in de familie, componeerde Stefan Kamperman een aantal muzikale motieven gebaseerd op de codes van de aminozuren uit ons DNA – A(denosine), T(hymine), C(ytosine) en G(uanine), voor wie zich dat nog van de lessen biologie herinnert, waarbij T muzikaal vertaald wordt naar E. Hiermee en bouwde hij ‘ketens van muzikale genen’; natuurlijk hoor je dat niet per se, maar de notencombinatie A-E|C-G in de eerste maten zetten wel een zwaarmoedige muzikale toon, en verder hoor je dat bepaalde ketens, guirlandes, van noten door het hele werk heen, die op deze instrumenten een semi-jazz semi-jaren dertig muziek ambiance scheppen, een eenheid creëren.

Steven Kemperman verwerkte in zijn partituur ook bepaalde muzikale suggesties van Charlotte Salomon zelf in haar teksten, van onder meer Beethoven, Schubert en Von Weber, en een aantal malen heel fraai meerstemmig gezongen, Gottfried Heinrich Stölzels Bist du bei mir in de zetting van Johanns Sebastian Bach. Charlotte zelf vermengde als vanzelfsprekend ‘serieuze’ kunst met populaire elementen, en ook dat horen we terug in de partituur.

Er wordt razendknap gezongen, er klinken messcherpe harmonieën van het zangkwartet en bariton Florian Justen. De vier leden van Wishful Singing vertolken alle vrouwenrollen, bariton Florian Just is zangleraar Amadeus Daberlohn en de drie muzikaal virtuoze instrumentalisten acteren ook fraai Charlottes vader, haar grootvader en de steeds vaker in het straatbeeld zichtbare Nazi’s.

Goed is ook dat Wishful Singing in deze productie en ook eerder in Der müde Tod soms ruig durft te zingen. Ik ben benieuwd hoe zich dat ontwikkelt als ze in hun volgende productie samenwerken met het Amsterdams Andalusisch Orkest. Het Middeleeuwse en vroeg-Renaissance repertoire waarin Wishful Singing zich ook specialiseeert moet oorspronkelijk dicht tegen de zangstijl van de Arabo-Andalusische muziek hebben gelegen

En verder krijg je veel van het werk van Charlotte Salomon te zien. De vele familieperikelen waaronder al die zelfmoorden worden breed uitgemeten maar spelen een prominente rol in Charlottes werk, dus rub it in.

De voorstelling loopt aan het eind dan toch nog vrij plotseling af. Zoals ook Charlotte Salomons leven eindigde. In 1943 werd ze opgepakt en nauwelijks drie weken later naar Auschwitz vervoerd, en waarschijnlijk op de dag van haar aankomst vergast – 10 oktober 1943.

Charlotte Salomon Leben? oder Theater?
Opera van Steven Kamperman, tekst Annechien Koerselman op basis van Charlotte Salomons werk 
Regie: Annechien Koerselman
Wishful Singing: zang.
Wilco Oomkes: accordeon, synthesizer, zang
Vincent Martig: klarinetten, drums, zang
(samen het duo But What About)

Benjamin de Boer: bas
Florian Just: bariton

Gezien 28/9 in De Kleine Komedie Amsterdam

Trailer https://www.youtube.com/watch?v=6ckJFF6v5_E

Over Fritz Langs Der müde Tod met muziek van Steven Kamperman door Wishful Singing en Modar Salama, percussie:

Over Charlotte Salomon

https://jck.nl/verhalen-en-verdieping/maak-kennis-met-charlotte-salomon

Over Alfred Wolfsohn

Foto’s Juri Hiensch en Nichon Glerum

https://www.parool.nl/kunst-media/het-leven-van-charlotte-salomon-in-769-gouaches~b189c53c/

En dan is er nog de film van Franz Weiss (trailer):



Brahms, Rachmaninoff en Zemlinsky, tragedies

Tekst: Neil van der Linden

Wat voor opera zou Brahms hebben geschreven, als hij een opera zou hebben geschreven? Ik moest daaraan denken in dit aan het thema ‘tragedie’ gewijde concert. Ik kom in elk geval muzikaal tot een collage van mijn favoriete stukken (van een componist waarvoor ik niet altijd warm loop): “Ihr habt nun Träurigkeit” uit Ein Deutsches Requiem, de bijna pre-Mahleriaanse Alt-rhapsodie, het bijna Wagneriaanse eerste deel uit zijn eerste pianoconcert, de passacaglia uit het eerste strijksextet, en vooruit ook het langzame deel uit het tweede, en misschien nog een stukje Liebeslieder-Walzer.

Én als overture de Tragische Overtüre. Waarmee dit NTR Matinee-concert begon. En wel tamelijk spectaculair. Canellakis liet het orkest verrassend open klinken, maar waar nodig met de juiste zwaarte. Die hoorns in het begin klonken fenomenaal, evenals verderop de replieken van de vooral lage strijkers. Alle vaste stijlkenmerken van Brahms komen in dit werk voor, maar precies goed gedoseerd, met een heldere schriftuur, en dat werd allemaal fraai uitgelicht door Canellakis en orkest.

Heldere schriftuur kun je niet zeggen van Rachmaninoff in zijn Dodeneiland, gebaseerd op symbolist Arnold Böcklins schilderij Die Toteninsel. Rachmaninoffs versie roept zelfs geen associaties op met het schilderij. De muziek is broeierig impressionistisch, terwijl het ‘lugubere’ van Böcklins verbeelding juist is dat het zo kraakhelder en sereen is. Niemand die dat beter aanvoelde dan Patrice Chéreau toen hij in zij legendarische Ring-enscenering in Bayreuth de Walkürenrots uitbeeldde als de rots op Böcklins schilderij. (Dat overigens pas in het tweede jaar, in het eerste jaar had hij de Matterhorn nagebouwd op het toneel. Voortschrijdend inzicht, of hij was op de terugweg van Bayreuth langs München gereisd, waar het werk in de Pinakotheek hangt. Erwin Olaf – had hij ooit maar een Ring-décor of zelfs überhaupt een operadecor mogen ontwerpen! – parafraseerde volgens mij Böcklin fraai in zijn serie Im Wald.) In dit Duitsige programma zou een ander op het schilderij van Böcklin geënte symfonisch gedicht misschien beter hebben gestaan, dat van Max Reger. Op YouTube vond ik een uitvoering door het Concertgebouworkest uit 1941 (!) onder de Duitse toenmalige geregelde Bayreuth dirigent Hermann Abendroth. Maar het is ook heel keurig opgenomen met het KCO door Neeme Järvi

In tijd zat Reger (geb. 1873) dicht aan tegen Zemlinsky (geb. 1871). Diens eenakter-opera Eine florentinische Tragödie is gebaseerd op A Florentine Tragedy van Oscar Wilde, wiens oeuvre ook Richard Strauss had geïnspireerd voor diens Salomé uit 1905 (en ook Schreker voor Die Geburtstag der Infantin an later nog eens Zemlinsky voor Der Zwerg). En net als in de stof voor Salomé lijkt de oorspronkelijke auteur zich in de stof voor Eine florentinische Tragödie zich verfijnd te verlustigen in het gedrag van de hoofdpersonen, waarbij familieleden elkaar in de val laten lopen, met navrante gevolgen, en als satire op de liefde die zonder wreedheid en immoraliteit niet lijkt te kunnen bestaan.

In Eine florentinische Tragödie betrapt een koopman, Simone, bij thuiskomst zijn echtgenote, Bianca, in bed met een edelman. De edelman moet het met de dood bekopen. Drie eeuwen eerder had componist/edelman Carlo Gesualdo zijn echtgenote en haar minnaar betrapt en doodde hen beiden. Als edelman ging hij toen vrijuit. Wildes verhaal vertelt niet hoe het was nu een burgerman een crime passionel had gepleegd, op een edelman nog wel.

De echtgenote overleeft het deze keer wel. Sterker nog, nu ze ziet hoe sterk haar man eigenlijk is wordt ze weer verliefd op hem. En hij vervolgens weer op haar. Bianca: ‘Waarom wist ik niet dat je zo sterk was?’ [Schekers partituur: Apotheotische geluiden uit het orkest.] Simone: Waarom heb je mij niet verteld hoe mooi je eigenlijk bent?’ Bianca zijgt op haar knieën neder en kunst haar geliefde. [Ende der Oper, aldus de partituur.]

Zemlinksky’s muziek werd door de Nazi’s Entartet verklaard. Maar Salomé was toch niet minder Entartet? Maar ja, Strauss was niet Joods, en zijn Der Rosenkavalier, hoewel in wezen niet minder ‘pervers’, had in de ogen van de burgerij veel goed gemaakt.

Enfin, Zemlinsky’s muziek bleek een kolfje naar Canellakis’ hand. Ook orkestraat dampten erotiek en wellust van het podium. Canellakis liet het orkest alle hoeken en gaten van de partituur zien.

De muziek fleemde, kookte, streelde en schroeide. Je hoort dat de muziek van de grote filmkunst eraan komt, en daarmee de Duitse Expressionistische filmkunst als geheel. En vervolgens, deels dankzij de uit Europa gevluchte artistieke diaspora, de Hollywood filmkunst.

En eigenlijk behoort Eine florentinische Tragödie nog tot de beste filmmuziek in wording. Verschillende ensceneringen laten dat zien, zoals die van De Nationale Opera een paar jaar geleden, en de zeer filmische registratie door de Livermore Valley Opera die ik in YouTube vond.

Er zat deze middag een bekende jonge, nieuw aangetreden rechtse partijleider in de zaal, en ik ben benieuwd wat zij ervan vond. Een ideoloog uit haar kringen (die ik overigens niet per se met haar vereenzelvig) had net geschreven: “Cultuurmarxisme haat alles wat Westers is. Klassieke muziek inderdaad (..) Wanneer bevrijden de hero leaders ons nu eindelijk van de cultuurmarxisten.”

Bij de NTR bevonden we ons deze middag natuurlijk in het hol van de ‘Staatsomroep’ en van de ‘Mainstream Media’. Enfin, geweldig dat zij er was. Haar voorganger kwam ook geregeld in het Concertgebouw, maar hij wijst alle muziekstijlen van na Rachmaninoff af.

Solisten: geweldig. De Oostenrijker Josef Wagner is een fraaie Wagneriaanse bariton die de plot van het verhaal stemtechnisch en theatraal soeverein vertaalde. Zelfs als Zemlinksky en in zijn voetsporen Canellakis het orkest even laat donderen tijdens de opperste extase in Simones rol blijft hij fier overeind.

De van geboorte Italiaanse tenor Attilio Glaser heeft de Deutsch Oper Berlin als thuishaven, wat er ongetwijfeld aan bijdroeg dat hij een ideale vertolker bleek van het Duitstalige repertoire gemengd met de Italianita in de door Zemlinsky voor hem geschreven rol.

En de Nederlandse mezzosopraan Nina van Essen van de Staatsoper Hannover overtuigde ook in haar in omvang beperktere maar vocaaltechnisch wel degelijk veeleisende rol.

Voor alle drie waren dit hun roldebuten in de Matinee. Ik hoop dat ze terugkomen.

Brahms: Tragische Ouvertüre in d, op. 81
Rachmaninoff: Het dodeneiland, op. 29
Zemlinsky: Eine florentinische Tragödie
Radio Filharmonisch Orkest
Karina Canellakis dirigent
Attilio Glaser tenor (Guido Bardi)
Nina van Essen sopraan (Bianca)
Josef Wagner bariton (Simone)

Gezien 27 september

Mooie uitvoering op Youtube van Eine florentinische Tragödie in combinatie met Puccini’s (ook in Florence gesitueerde) Gianni Schicchi, door de Livermore Valley Opera.

En in Amsterdam:

https://basiaconfuoco.com/2017/11/12/eine-florentinische-tragodie-gianni-schicchi-amsterdam-november-2017/

Regers Die Toteninsel, prachtige muziek, erg foute opname. Er zijn nog andere opnames.

Die Walküre derde dedrijf in de regie van Patrice Chéreau Bayreuth 1980 met Böcklins Die Toteninsel nagebouwd als decor.

Foto’s Neil van der Linden en twee foto’s uit Erwin Olafs serie Im Wald.

Discografie:

https://basiaconfuoco.com/2017/11/05/eine-autobiografische-tragodie-alexander-zemlinsky-deel-4-warum-hast-du-mir-nicht-gesagt/

‘The idiot’ van Mieczyslaw Weinberg

Tekst: Peter Franken

Tijdens de Salzburger Festspiele van 2024 stond Weinbergs opera The idiot op het programma, zijn laatste opera uit 1986 die in 2013 de première had beleefd in Mannheim. Het betrof in Salzburg een productie van regisseur Krzysztof Warlikowski met decor en kostumering van Malgorzato Szczesniak. Een opname van een van de voorstellingen verscheen in juni 2025 op Bluray.

Het libretto van The idiot werd geschreven door Alexander Medvedev naar de gelijknamige roman van Fyodor Dostoevsky. De titel heeft betrekking op de centrale figuur van de roman, Prins Myshkin. Er hoeft zoals blijkt uit het verloop van het verhaal niet aan zijn verstandelijke vermogens te worden getwijfeld maar doordat hij niet functioneerde als gevolg van regelmatige epileptische aanvallen kreeg hij geen kans zich sociaal te ontwikkelen.

Door toedoen van een weldoener heeft hij een aantal jaren kunnen doorbrengen in een Zwitsers sanatorium waar men hem tot op zekere hoogte heeft kunnen genezen. Hij heeft zich ontwikkeld tot een overempathisch zachtaardig persoon die het beste met iedereen voor heeft en geen onrecht verdraagt.

Aan het begin van de opera treffen we hem in de trein naar Sint Petersburg, een stad in een land waar hij niemand (meer) kent. Daarin maakt hij kennis met de handelaar Rogozhin, een wat ruig personage die hem vertelt over Nastasya Filippovna, een jonge vrouw met een opvallende reputatie waarop hij hartstochtelijk verliefd is. De intrigant Lebedev die ook in die trein zit mengt zich in het gesprek. Hij kent Nastasya natuurlijk ook, kent iedereen en zal tijdens het verdere verloop van de handeling zo nu en dan opduiken om te proberen er zelf beter van te worden.

In Petersburg logeert Myshkin bij de familie Yepanchina. De vrouw des huizes is het enige verre familielid dat hij kent. Er zijn drie ongetrouwde dochters in huis en dat maakt een prins als logee natuurlijk welkom. Aanvankelijk wordt Myshkin niet erg serieus genomen maar gaandeweg krijgt Aglaya, de jongste van de drie, oprechte belangstelling voor die vage figuur.

Hij is een beetje gek en wordt eigenlijk door niemand begrepen maar alles went. Om dat te benadrukken laat de regie Myshkin een ingewikkelde formule op een groot bord schrijven die zogenaamd afkomstig is van Einstein. Verder hebben ‘kap en grime’ ervoor gezorgd dat Bogdan Volkov die de rol vervult een beetje op de beroemde fysicus lijkt. Onwillekeurig moest ik denken aan een limerick waarin de genoemde eigenschappen alle drie voorkomen:

‘Once there was a family called Stein
There was Gerd, there was Ep and there was Ein
Gerds writings were crazy,
Eps statues were hazy
And nobody understood Ein

Als Myshkin later volledig onverwacht een fortuin erft wordt hij plotseling een geschikte huwelijkskandidaat voor Aglaya. Eerder was dat de verarmde Ganya die tevens zijn zinnen had gezet op Nastasya vanwege haar geld. Het is de eerste driehoeksverhouding in een reeks.

Nastasya maakt pas laat haar opwachting maar er is al volop over haar gesproken. Ze is een wees die aanvankelijk door haar weldoener Totsky is bevoogd maar toen ze de tienerleeftijd had bereikt heeft hij haar tot zijn maîtresse gemaakt, met bijbehorend huis en financiële middelen. Haar verleden is duidelijk van grote invloed op de wijze waarop ze zich thans gedraagt: onberekenbaar, brutaal, ongrijpbaar. Als ik er een paar eigentijdse etiketten opplak komt ik tot: borderline, narcisme en neiging te vluchten in een slachtofferrol.

Als Myshkin kennis maakt met Nastasya is zijn reactie voorspelbaar. Als enige ‘begrijpt’ hij haar en wil haar ‘redden’. Dat brengt hem in een tweede driehoek, samen met Rogozhin die erop gebrand is Nastasya te ‘kopen’ en daarvoor 100.000 roebel op tafel legt. Om Ganya te vernederen gooit ze dat pak geld in het vuur.

Tenslotte ontstaat een derde driehoek en wel tussen Aglaya, Nastasya en Myshkin waarin Nastasya haar rivale aanmoedigt met de prins te trouwen maar tegelijkertijd het zelf met haar probeert aan te leggen. Nastasya besluit met Myshkin te trouwen maar dat lijkt vooral ingegeven door de wens haar rivale af te troeven. In de kerk verlaat ze Myshkin alsnog voor Rogozhin. Buiten beeld vindt de afloop plaats: ze wordt door Rogozhin vermoord. De regie had dit al aangekondigd middels een tekst: ‘She leaves him, he kills her’ wat suggereert dat Roghozin met zijn vrouw afrekent omdat ze hem aanvankelijk heeft afgewezen.

Het ondiepe toneel van de Felsenreitschule biedt ruimte aan min of meer gescheiden locaties waar zich een bepaalde scène voltrekt. Helemaal rechts een paar stoelen die een treincoupe suggereren. Op de achterwand worden bewegende beelden van het landschap geprojecteerd. Het middendeel is de plek waar mensen samenkomen in verschillende huizen. De afloop voltrekt zich links, min of meer verscholen achter een vitragegordijn in een ‘doos’ die het toneel wordt opgereden.. Het is sober maar effectief. De kostumering doet recht aan de sociale status van de personages, met dien verstande dat het eigentijdse kledij is, niet iets uit de tijd van Dostoyevski.

De opera duurt meer dan drie uur maar verveelt geen moment. Er gebeurt steeds zeer veel en vaak is er sprake van onderhuidse dreiging. Halverwege de avond krijgt Myshkin een epileptische aanval die hij zo overtuigend acteert dat het gewoon griezelig is om naar te kijken.

Muzikaal komt Weinberg vrij sterk overeen met Shostakovich, zij het met minder sarcasme en humor in de instrumentatie. Ook een vergelijking met het werk van Hindemith kan worden gemaakt, denk aan Mathis der Maler. Weinbergs zanglijnen zijn melodisch en tonaal maar echte lyriek ontbreekt, het blijft vooral steken in reciteren.

Bariton Vladislav Sumlinsky is zeer overtuigend als de ruige Rogozhin die in termen van gedragsproblematiek niet lijkt onder te doen voor Nastasya. Bariton Iurii Samoilov vertolkt de rol van Lebedev als een wezel die zich overal weet tussen te wurmen, heel goed. Sopraan Xenia Puskarz Thomas is zowel qua uiterlijk als zang een prachtige Aglaya.


Sopraan Ausrine Stundyte was in 2013 Warlikovski’s keuze voor de rol van Elektra. Daarin wist ze op mij onvoldoende indruk te maken, als Straussiaan heb ik veel vergelijkingsmogelijkheden en Stundyte viel me gewoon een beetje tegen, zeker na de rollen waarin ik haar eerder had beleefd.

Als Nastasya is ze helemaal in haar element en weet met gemak een personage te creëren waarop al die door mij genoemde etiketten van toepassing kunnen zijn. Haar uiterlijk draagt hier aan bij, op de portretfoto die bij aanvang in beeld wordt gebracht ziet ze er onweerstaanbaar uit en eigenlijk hoeft nauwelijks nog te zingen om de rol over het voetlicht te brengen. Al is die gifgroene jurk in de tweede akte natuurlijk wel een enorme miskleun. Ook al is haar zang zodoende bijna een bonus, ook op dit punt scoort ze een voltreffer. Haar beste optreden tot nu toe dat ik heb gehoord en gezien.

Tenor Bogdan Volkov is een geweldige typecast als Myshkin vanwege zijn wat kinderlijke uiterlijk. Zijn rol is zeer zwaar, hij staat vrijwel in elke scène op het toneel en moet ook nog eens die epileptische aanval suggereren. Samen met Stundyte maakt Volkov deze voorstelling tot een groot succes.

In de bak zit de Wiener Plhilharmoniker. Op het toneel zien we de heren van het Wiener Staatsopernchor en dirigent Mirga Graźinytè-Tyla heeft de muzikale leiding.

Uitgebracht op Unitel.

Foto’s: © Bernd Uhlig

« MAIS MOI, CARMEN, JE T’AIME ENCORE ! » – « Carmen » in het Brusselse marionettentheater TOONE

Tekst: Ger Leppers

Midden jaren zeventig vestigde ik mij als student in Amsterdam. Eén van mijn eerste beleidsdaden was de aanschaf van het ‘Groot Amsterdams Kroegenboek’ van Ben Ten Holter. Daarmee hoopte ik mijn weg te vinden in het Sodom en Gomorra van het hoofdstedelijk uitgaansleven.

Dankzij die gids belandde ik al snel in café ‘Corner House’ in de Utrechtsestraat. Dat etablissement viel weliswaar mee (of tegen…) als poel van verderf, maar er stond wel, zo had ik bij Ten Holter gelezen, een jukebox met veel operaplaten – een laatste reliek uit de tijd waarin grote delen van het volk met dit muziekgenre vertrouwd waren, de tijd waarin de werken ook vaak nog in het Nederlands gezongen werden (op onvergetelijke teksten zoals “Licht als een veer die zweeft, i-his een vrouwenhart”), en een tijd waarin de geliefde aria ‘Che gelida manina’ gemeenlijk werd aangeduid als ‘de koude-handjesaria’.

Met de dood van de beroemde Jordanese radiopresentator Opera Pietje, op 26 februari 2023, is in Amsterdam aan dat tijdperk vermoedelijk een definitief einde gekomen.

Maar in Brussel lijkt die ooit algemene vertrouwdheid met de kern van het operarepertoire nog steeds enigszins bewaard gebleven te zijn, althans in het uit 1830 daterende, beroemde poppentheater Toone, in een doodlopend straatje aan de Grasmarkt (rue du Marché aux Herbes), vlakbij de Grote Markt.

De Brusselse traditie van het poesjenellentheater gaat terug tot de tijd van Philips II, die een verbod instelde op toneelvoorstellingen omdat hij die te subversief achtte. De bevolking zocht vervolgens haar toevlucht tot marionettenspelen – kleinschalig en dus gemakkelijk clandestien te organiseren. Later – tot de komst van de bioscoop – bleef deze theatervorm het domein van de gewone man, die zich geen toegangskaartjes voor toneel- of operavoorstellingen kon veroorloven.

Tegenwoordig is ‘Toone’ het enige nog resterende marionettentheater in de Belgische hoofdstad. En traditioneel is de zomer er al vele jaren aan de opera gewijd. Het repertoire bevat onder meer een marionettenversie van Gounods ‘Faust’, naast een zelfs nog wat gewaagder werk als Erik Satie’s ‘Geneviève de Brabant’. Dit jaar speelde men er weer eens, twee maanden lang, ‘Carmen’, een voorstelling die inmiddels al vele jaren op het repertoire staat.

‘Toone’ is niet alleen de naam van het laatste van de vele tientallen poesjenellentheaters die Brussel ooit rijk was, maar de naam wordt ook gebruikt als aanduiding van de man die alle stemmen van de voorstelling voor zijn rekening neemt, en die zich, aan het eind van zijn carrière, zoals in het gildesysteem een opvolger kiest – soms; maar niet noodzakelijkerwijs altijd, een familielid – die hij inwijdt in de kneepjes van het vak. De voorstelling van ‘Carmen’ die ik bijwoonde is al vele jaren geleden opgezet door José Géal (Toone VII) en werd nu gepresenteerd door diens zoon en opvolger Nicolas Géal (Toone VIII).

Of het nu gaat om klassieke toneelstukken als ‘Hamlet’ of ‘Romeo en Julia’, om het verhaal van de passie van Christus, de belevenissen van de drie musketiers, de Belgische opstand van 1830, de slag bij Waterloo, of zoals nu om ‘Carmen’, het beginsel van de voorstellingen is eenvoudig: het oorspronkelijke verhaal wordt sterk versimpeld, waardoor het veel meer vaart krijgt, het wordt gekruid met parodistische elementen en zo veel mogelijk verbrusseld.

Zo wordt in ‘Carmen’ de rol van Don José vervuld door Woltje, een soort Brusselse versie van het Amsterdamse lieverdje, die door Carmen wordt verleid met de woorden “Allei ket (= de benaming voor een Brussels straatschoffie), viens ici, je vais te donner une baise (een kus) qui va te faire bibberer jusque dans ton dikken tien (grote teen)!” De gendarmes zingen het martiale lied “Wâle zaan van Meulebeek” (Wij komen uit Molenbeek), en de smokkelaars barsten los in het bekende Brusselse lied “Lup, lup, lup de garde-ville es doe” (Wegwezen, daar komt de politie – ‘lupen’ is ‘lopen’, en in het Vlaams betekent lopen: hardlopen).

De met veel liefde vervaardigde poppen van Toone zijn terecht beroemd vanwege hun gedetailleerdheid. Voor het ontwerp van de decors en kostuums was een beroep gedaan op niemand minder dan Thierry Bosquet, die in de loop van zijn carrière ook werkte voor de Brusselse Munt-opera alsook in Venetië, Rome, Milaan en New York.

José Géal (also known as Toone VII) and painter Jef Bourgeois in 1971

De decors waren sober, maar riepen zeer effectief de sfeer van Sevilla op, de kostuums waren prachtig, uitbundig en duidelijk met veel liefde en zorg uitgevoerd. Het zeer gedetailleerd uitgewerkte pak van de toreador (die in deze voorstelling overigens om redenen van rijm de naam Isidore draagt) verdient speciale vermelding. En ik heb in mijn leven al heel wat voorstellingen op deze poesjenellenzolder bezocht, maar de exotische, mysterieus-sensuele Carmen-pop behoort zeker tot de mooiste die ik er ooit zag.

Alle rollen werden gesproken en op alleszins acceptabele wijze gezongen door Toone VIII, op een geluidsband begeleid door Alain Racaud op accordeon – het passende volksinstrument bij uitstek, dat in het Frans nog vaak wordt aangeduid als ‘le piano du pauvre’ – de piano van de arme man. De zes poppenspelers lieten de bewegingen van hun personages perfect synchroon lopen met de gesproken tekst. De met een man of veertig bijna volle zaal was dan ook opgetogen over dit tragische, maar in deze vorm wel uiterst onderhoudende geval van feminicide.

Carmen’, opera van Georges Bizet, vrij bewerkt naar de opera van Bizet door José Géal (‘Toone VII’)

Voorstelling bijgewoond in theater Toone te Brussel op 28 augustus 2025

Heftige Tosca van Barrie Kosky hernomen

Tekst: Peter Franken

De Nationale Opera opent het seizoen met een herneming van Barrie Kosky’s productie van Tosca uit 2022. Tijdens de première was ik op vakantie zodat ik pas de zesde voorstelling kon bezoeken, toevallig de eerste met een andere Tosca in de hoofdrol: Natalya Romaniw in plaats van Elena Stikhina.

Puccini’s opera Tosca (1900) speelt zich af op drie locaties in Rome en wel gedurende de middag, avond en nacht van 17 en 18 juni 1800. Kosky heeft de handeling van deze ‘revolutie-opera’ verplaatst naar het heden, duidelijk te zien aan de kostumering van Klaus Bruns en het minimalistische moderne decor van Rufus Didwiszus.

Scarpia wordt vrijwel voortdurend vergezeld door een posse van zes agenten in burger, keurig in het pak gestoken moordenaars in overheidsdienst. Ze krijgen ruim de gelegenheid zich uit te leven in onnodig geweld. Zo wordt de koster hard aangepakt terwijl hij niets liever wil dan alles eruit flappen wat hij gezien heeft. Ook Cavaradossi moet het later zwaar ontgelden; het verhoor is zeer bloederig en ten bewijze dat het er in de kelder hard aan toe gaat worden een paar afgehakte vingers naar boven gebracht. Aan eentje zit een ring die Scarpia zorgvuldig afveegt en aan een van zijn eigen vingers doet.

De kerk in de eerste akte is leeg op een ezel en wat schilderijtjes na. Attavanti krijgen we niet te zien, Cavaradossi loopt er sjofel bij in een schilders jas die onder de verfvlekken zit. Pas als Tosca verschijnt zien we dat Bruns zich heeft mogen uitleven. Sopraan Natalya Romaniw draagt hier een lichtblauwe creatie in meerdere lagen naar beneden uitlopend. In de tweede akte is er een rode jurk en in de derde zien we haar in een zwart broekpak: van diva naar catwoman.

Om dat kinderkoortje kon Kosky niet heen maar hij heeft een manier gevonden om het koor aan het einde van de eerste akte weg te werken. Zo’n mensenmassa past immers niet in zijn minimalistische enscenering. Een wand schuift weg en we zien een enorm schildering met talloze figuren. De hoofden worden ingevuld door de koorleden en die brengen hun paar maten vanachter dit grote doek ten gehore. Bepaald geen grensverleggend nieuw idee maar in deze opzet zeer effectief. Scarpia staat er in zijn eentje voor te zingen, het Te Deum is hier feitelijk achtergrondmuziek.

Het decor in akte twee toont een keuken waarin Scarpia op zijn gemak een bordje sushi voor zichzelf klaarmaakt. Hij wordt neergestoken met een van zijn keukenmessen. Bij aanvang van de derde akte is het toneel weer grotendeels leeg. Later wordt er een stellage opgerold waarop het vuurpeloton plaatsneemt. Drie verdiepingen hoog, tien man totaal, geen halve maatregelen: Palmieri kan er postuum over meepraten. Van diezelfde stellage stort Tosca zich naar beneden, we zien haar lichaam op de grond liggen als het gevaarte om zijn as draait.

Romaniw krijgt van Kosky vrij spel om alle facetten van Tosca’s onstuimige karakter de vrije loop te laten. Ze is onevenwichtig en onzeker ondanks haar grote reputatie als zangeres, ziet overal rivalen in de liefde. Als ze Cavaradossi in bescherming wil nemen acteert ze als een tijgerin om vervolgens als een ballon leeg te lopen wanneer dit niet helpt. Haar ‘Vissi d’arte’ is een klaagzang aan haar god en haar schutspatroon Maria. Ze heeft hen zoveel geschonken, zeg maar verwend en is dit wrede lot nu haar beloning? Het is bijna het equivalent van Jezus’ klacht aan het kruis.

Tosca is vrijwel de gehele opera agerend bezig, ze moet tegen twee mannen opboksen en doet dat met flink volume. Tijdens haar klaagzang merkte ik dat ze hiermee had weten te verhullen dat haar stem niet zo vol klinkt als je zou wensen. De lyrische Tosca in ‘Vissi d’arte’ viel me ronduit tegen. Voor het overige stond ze ‘haar mannetje’, vooral ook acterend.

Tenor Joshua Guerrero zette een uitstekende Cavaradossi neer. Bij aanvang klonk zijn stem nogal brokkelig maar al vrij snel zong hij met herkenbaar timbre. Ik hoorde hem eerder in Frankfurt als Des Grieux waar hij me zeer was bevallen. Ook in deze productie laat hij zijn klasse horen. Acterend wordt er minder van hem gevergd, hij verkeert vrijwel voortdurend in een positie waarin hij op anderen moet reageren.

Bariton Gevorg Hakobyan oogt als een straatvechter die zich met de jaren heeft opgewerkt tot chef van de geheime dienst. Daarbij zal hij over de nodige lijken zijn gegaan, moorden doet hij niet langer zelf, hij geeft nog slechts opdrachten. Eigenlijk verveelt het hem, die Angelotti is de zoveelste politicus die uit de weg moet worden geruimd. Hadden de kaarten anders gelegen dan was deze man wellicht nu gewoon zijn baas geweest. Het gaat hem om Tosca, mannen doden is saai, vrouwen veroveren als seksueel roofdier is spannend. Hakobyan acteerde weinig subtiel en zong naar mijn smaak onnodig luid. Een bulderende Scarpia is niet mijn gewenste slechterik op het toneel. Pas tijdens het kat en muis spel met Tosca in zijn keukentje voldeed hij meer aan mijn wensen en verwachtingen.

In mijn recensie van de Tosca in de Met die in november 2024 in de bioscoop te zien was schreef ik: ‘Tosca willen actualiseren is feitelijk net zo zinvol als Napoleons Grande Armée willen uitrusten met moderne tanks. Scarpia doet gewoon zijn werk zoals vandaag de dag over de hele wereld functionarissen in staatsdienst hetzelfde werk verrichten. Als hij zich niet zo knullig had laten vermoorden aan het einde van de tweede akte, zou hij zonder twijfel door Napoleons plaatsvervanger in Rome zijn herbenoemd na de instelling van het Koninkrijk Rome met Napoleons zoontje als nominaal heerser.’

En dat bepaalt feitelijk mijn kijk op Kosky’s productie. Hij heeft de handeling ontdaan van elke franje en er vooral grof geweld voor in de plaats gezet. Zijn Tosca moet het vooral hebben van de muzikale component en voor de liefhebbers van een ‘griezeleffect’. Gelukkig was de zang tijdens de door mij bezochte voorstelling beslist aan de maat en ook over de bijdrage van koor en orkest was ik alleszins te spreken. Het Nederlands Philharmonisch stelt zelden teleur, ook ditmaal niet. Nathalie Stutzmann had de muzikale leiding.

Foto’s: © Koen Broos

Heftige Tosca van Barrie Kosky op dvd uitgebracht

Tosca, finalmente mia!”? Alleen nog steeds niet helemaal voor mij


Mijmeringen over Tosca







Margaretha van Oostenrijk, politiek genie en maecenas van de kunsten.

Tekst: Neil van der Linden

Cappella Mariana en Capriccio Stravagante met Cipriano de Ro

Een tijd geleden had ik geschreven over de kopieën die werden gemaakt van werken uit de verzameling geestelijke muziek verzameld door Margaretha van Oostenrijk (voor gebruik als koorboek in de Mirakelkapel tussen de Amsterdamse Kalverstraat en het Rokin (rond 1900 op last van de Hervormden om plaats te maken voor… een winkelcentrum, met tegenwoordig ook het Martelmuseum).

Margaretha (1480-1530) was de tante van Karel V die nadat zijn vader Filips de Schone in 1506 was overleden optrad als landvoogdes van de Nederlanden tot Karel (geboren 1500) oud genoeg zou zijn. (Zijn moeder Johanna van Castilië alias Johanna de Waanzinnige, officieel de troonpretendent, was zowel door haar vader Ferdinand II van Spanje, haar echtgenoot Filips en door haar zoon Karel in een klooster opgesloten, hoewel ze volgens sommige bronnen helemaal niet zo waanzinnig was; ze zat politiek in de weg, want anders was misschien de unie tussen de Habsburgse landen Oostenrijk, de Bourgondische zij het nu formeel ook Habsburgse Nederlanden enerzijds en Spanje anders weer uiteengevallen.)

Margaretha was een uitmuntend bestuurder. Zonder haar zouden Nederland en België misschien niet meer als zodanig hebben bestaan. En ze wist dat mede te bereiken door vrede te bewaren. Én ze was een grootse beschermvrouw van de kunsten, met smaak. Zo verzamelde ze muziek van vooraanstaande componisten, zoals zes missen van Pierre de la Rue en één van Matthaeus Pipelare. Die zijn te vinden in het fraai uitgegeven Mechels Koorboek, vervaardigd in het atelier van meesterkopiist Petrus Alamire. 

Het Festival Oude Muziek liet de zeven missen uitvoeren door zeven ensembles. Ik was drie keer aanwezig, in de Pieterskerk. (Die kerk waar ik als scholier bijna dagelijks langskwam is nog eens vijfhonderd jaar ouder is dan Margaretha’s koorboek, toen Spanje nog grotendeels Arabisch was en niemand nog van de Habsburgers had gehoord.)

Enfin, in het koorboek zitten ook Nederlandstalige liederen zoals Het is volbracht van Gaspar van Weerbeke, een tegenwoordig minder bekende componist die, voor de verandering, zijn naam niet verfranste, en wiens carrière wel degelijk een hoge vlucht nam in Milaan en Rome.

Ik was bij Cappella Pratensis, Cappella Mariana en het Huelgas Ensemble.Cappella Pratensis zingt met het hele ensemble staande rond één partituur, in dit geval een kopie van bladzijden uit het oorspronkelijke koorboek. Dit is gebruikelijk bij dit ensemble en komt overeen met de uitvoeringspraktijk geregeld op afbeeldingen uit die tijd wordt afgebeeld.

De la Rues Missa de Feria was geschreven voor de ‘gewone’ doordeweekse dagen in het jaar, dus niet een dag vernoemd naar een heilige. Toch is deze mis geen routineklus geweest, integendeel. Er zit een knappe consequent doorgewerkte dubbele canon in, die je dankzij het lijnenspel in de zang goed kunt volgen. Intussen zong het ensemble tussendoor delen in het Gregoriaans uit de liturgie, waarbij het ensemble koos voor iets toch niet alledaags, het ‘feest’ van de onthoofding van Johannes de Doper, 29 augustus, vier dagen voor dit concert.

Het Huelgas Ensemble met Matthaeus Pipelare

Na afloop liet artistiek leider Tim Braithwaite de passage uit een oorspronkelijk koorboek zien waarop bij het begin van een Gotische ‘notenbalk’ een plaatje was getekend van die onthoofding. Interessant was ook dat delen van de Gregoriaanse liturgie met geïmproviseerd contrapunt werden uitgevoerd, waarbij de zangers reageren op handgebaren van de tenor volgens authentiek-vijftiende-eeuwse gebarentaal, zo legde Tim Braithwaite uit.

Cappella Mariana uit Praag koester ik sinds ik kennis maakte met hun CD Praga Rosa Bohemiae, Music in Renaissance Prague uit 2019, met onder meer een erg fraaie uitvoering van de Missa Presulem Ephebeatum van Heinrich Isaac. Het ensemble heeft een prachtige klankkleur door een uitermaate geslaagde vermenging van de timbres vrouwen- en mannenstemmen. Nu voerden ze De la Rues Missa de Sancta Cruce, gecombineerd met een chanson van Josquin en een motet van Alexander Agricola, beiden tijdgenoten van De la Rue. Zeer fraai, het timbre van het ensemble komt ook live tot zijn recht.

Het laatste concert uit de reeks was met het Huelgas Ensemble. Nog net onder oprichter Paul van Nevel, die binnenkort afscheid neemt. Uit Margaretha’s koorboek klonk de Missa Fors Seulement van Matthaeus Pipelare (ca. 1450-ca. 1515), een componist die bij wijze van uitzondering niet naar het zuiden afreisde, en gewerkt heeft in Dordrecht en Den Bosch (en misschien via een Maria genootschap met ongeveer leeftijdgenoot Jeroen Bosch in contact was). De mis is gebaseerd op Pipelares eigen zetting van het chanson “Fors Seulement”, een populaire melodie uit die tijd, ook gebruikt door onder meer De la Rue, Brumel en Ockeghem. De uitvoering was zoals we gewend zijn van het Huelgas Ensemble. Al was het wat betreft geïnspireerdheid niet het beste concert dat ik van het ensemble meemaakte.

De Cappella Mariana trad daags na hun Margaretha programma nogmaals aan, met een mis van nog een andere Vlaamse componist, Cipriano de Rore (1516 –1565), 63 jaar geboren na Pierre de la Rue en twee jaar oud toen De la Rue stierf. 63 jaar is ongeveer het verschil in geboortejaren tussen Mahler en Boulez. En ook al noemen wij dit allemaal ‘Oude Muziek’, in die tijd gebeurde er misschien wel evenveel in de muziek, en in de wereld, als tussen de jaren van Mahler en Boulez.

Cappella Mariana trad nu samen op met het instrumentale ensemble van Capriccio Stravagante. Hetzelfde ensemble als waarbij ik me de dag ervoor wezenloos had verveeld tijdens een instrumentaal concert met delen uit Michael Praetorius’ Terpsichore, omdat ‘dansmuziek’ (ook al was die geschreven als concertmuziek) zo stijfjes werd uitgevoerd. Maar nu vulden een zink, blokfluit en vier gambas en kistorgel harmonieus de polyfone zangstemmen van Cappella Mariana aan.

Al deze missen zijn nog niet op CD uitgebracht door de desbetreffende ensembles, al zijn er wel opnamen door andere ensembles, zoals die van Pipelares Missa Fors Seulement door The Sound and the Fury. In elk geval is er voor elk van de ensembles in dit festival werk aan de winkel.

Recentste CD van Cappella Pratensis, in de voorlaatste bezetting:

Feast of the Swan: A Renaissance Brotherhood at Table

Cappella Mariana: Praga Rosa Bohemiae, Music in Renaissance Prague

Huelgas Ensemble: Matthaeus Pipelare: Missa “L’homme armé”; Chansons; Motets Niet op Spotify

https://www.gramophone.co.uk/review/pipelare-missa-lhomme-arm%C3%A9-etc

The Sound And The Fury: Matthaeus Pipelare 1 met de Missa Fors Seulement

Over het Mirakel van Amsterdam en de Codex Occo aan de Kalverstraat.

Foto’s: © Neil van der Linden