Tekst: Peter Franken

De eindejaarproductie van DNO die afgelopen zondag in première ging is dit seizoen ‘I Capuleti e i Montecchi’, Bellini’s eerste grote succes. De cast was van topkwaliteit en uit de bak kwam fijnbesnaarde belcanto begeleiding met voor mij als hoogtepunt de lange klarinetsolo aan het begin van de 2e scene uit de tweede akte. Gejubel alom na afloop met een enkele krachtige ‘boe’ voor het regie concept van Tatjana Gürbaca.

Het libretto van Felice Romani lijkt oppervlakkig op Shakespeare’s toneelstuk maar maakt gebruik van oudere bronnen. Zo zijn de Capuleti en de Montecchi rivaliserende politieke groeperingen in plaats van twee in aanzien gelijkwaardige families die gescheiden worden door een vete.


De Capuleti staan voor de Guelfen, de Montecchi voor de Ghibellijnen. Giulietta is verloofd met Tebaldo maar in het geheim verliefd op Romeo, iemand uit het andere kamp. Om het ingewikkeld te maken heeft Romeo per ongeluk Giulietta’s broer vermoord tijdens een degengevecht waarna hij uit Verona is verbannen

.
Breng je het grootschalige politieke conflict tussen Ghibellijnen en Guelfen terug tot een enkele stad, in dit geval Verona, dan zijn de exponenten ervan nauwelijks meer dan elkaar bestrijdende families die een bende-oorlog voeren.

Gürbaca heeft dat idee aangegrepen om de Capuleti neer te zetten als een maffiose ‘famiglia’ met Capellio als ‘capo’. De lijfarts Lorenzo krijgt in die setting het karakter van een ‘consigliere’, denk aan Robert Duvall als Tom Hagen in ‘The godfather’. Dat het geen chique club is blijkt alras tijdens het openingskoor van de mannen van Capellio.

Deze ‘Capuleti’ worden in kledij en gedrag ten tonele gevoerd als een zootje ongeregeld. De Montecchi zijn de stad uitgejaagd en er is al langere tijd weinig te doen geweest. Wellicht als herinnering aan vroeger tijden hebben ze een slachtoffer van de straat geplukt dat in zijn ondergoed het equivalent van een serieverkrachting moet ondergaan. Om de beurt gaat er iemand met veel geweld op hem los en hij eindigt in een vuilniszak.

De gehele opera speelt zich af in en om het paleis van de Capuleti en bij aanvang zien we een spoedvergadering in de vroege ochtend. De Ghibellijnen onder aanvoering van de gehate Romeo bereiden een aanval voor. Romeo is al zo lang niet meer in de stad gezien dat niemand nog weet hoe hij eruit ziet. Dat hij toegang heeft gehad tot Giulietta kan alleen met hulp van binnenuit het geval zijn geweest. Daarin speelt Lorenzo een grote rol.

Romeo komt naar Capellio’s paleis om over vrede te praten. Het moet nu maar eens afgelopen zijn met die eeuwige strijd, temeer daar hij er nu ook persoonlijk belang bij heeft. Hij komt echter als Romeo’s afgezant en niemand doorziet dit.

Als hij vrede voorstelt onder voorwaarde dat de Ghibellijnen en Guelfen gelijke rechten krijgen in de stad en ter bezegeling daarvan Romeo met Giulietta mag trouwen, ontsteekt Capellio in grote woede. De moordenaar van zijn zoon als schoonzoon? Dat nooit. Sowieso heeft hij al een schoonzoon klaar staan in de persoon van Tebaldo die zwaar verliefd is op Giulietta. De ontmoeting eindigt met een ongeremde oproep tot nieuw geweld: dood aan de Ghibellijnen.

In de volgende scène zien we Romeo in Giulietta’s slaapkamer doordringen. Hij ziet haar voor het eerst sinds lange tijd maar de liefde is allerminst gedoofd. Maar toch weigert ze met hem het paleis te ontvluchten. Letterlijk zegt ze dat ze wordt tegengehouden door een macht die sterker is dan de liefde. Dan gaat het om familie-eer, loyaliteit, gehoorzaamheid aan de wet.

Feitelijk is hier sprake van een meisje dat de facto gegijzeld is door haar vader. Die enorm sterk gevoelde dwang om aan al haar vaders wensen en vooral eisen te voldoen (zijn wil is haar wet) komt duidelijk naar voren als ze hem in een later stadium om begrip en vergeving vraagt voor haar omgang met Romeo, en hij dat ondanks alle smeekbeden hardvochtig afwijst.

Lorenzo wil Giulietta te hulp komen door middel van een drank die haar schijndood zal maken waardoor het huwelijk met Tebaldo kan worden verijdeld. Hij zal Romeo op de hoogte stellen van deze situatie zodat die zijn geliefde kan ontvoeren zodra ze weer bij kennis is. Maar Capellio vertrouwt zijn consigliere niet meer en geeft opdracht hem goed in de gaten te houden. Zodoende loopt alles anders met het bekende tragische einde.

De dood van die twee wordt overigens al ruim tevoren getelegrafeerd als we de moeite nemen goed naar de tekst te kijken. Voortdurend spreekt Giulietta over de dood als haar enige uitweg, over dat een huwelijk met Tebaldo haar dood betekent enzovoort.
Ook Romeo heeft maar weinig vertrouwen in een goede afloop tijdens zijn aardse leven. Hij ervaart de dood als zijn permanente metgezel, altijd nabij waar hij ook gaat. In dat opzicht vertoont het gebeuren veel overeenkomsten met de tweede akte van ‘Tristan und Isolde’.

Opvallend is dat de Guelfen, die als één man achter Capellio staan in hun afwijzing van de Ghibellijnen en die walgelijke Montecchi, nadrukkelijk pleiten voor een minder harde aanpak van Giulietta, zelfs Tebaldo staat allesbehalve op zijn strepen. Hij wil haar alleen trouwen als dat uit vrije wil is, van een gedwongen gesleep naar het spreekwoordelijke altaar wil hij niets weten.
Het componeren van dit werk was een haastklus voor Bellini en hij loste dit op door een tiental complete stukken uit zijn mislukte opera Zaira in omgewerkte vorm te gebruiken. Als we de muziek vergelijken met zijn latere werk dan valt op dat belcanto hier vooral de betekenis heeft van mooie zang, zonder die opgeklopte uithalen in de hoogte die zo kenmerkend zijn voor La Sonnambula en vooral I Puritani.
Het valt te betreuren dat de componist niet verder is gegaan op deze weg maar zich heeft aangepast aan de kennelijke smaak van het publiek, met dank aan Rossini. Opmerkelijk is ook de keuze van een mezzo voor de rol van de minnaar, geen tenor-sopraan duetten hier. Tebaldo neemt in dat opzicht de honneurs waar en Capellio vervult de rol van de bas die er een stokje voor steekt.

Alle handelingen spelen zich af op een draaitoneel, ontworpen door Henrik Ahr. In tegenstelling tot de kostbare zware kolos van Tcherniakov in ‘De Maagd van Orléans’ had het hier wel een duidelijke functie. De verdeling in meerdere compartimenten maakte snelle scènewisselingen mogelijk en dankzij de Ikea uitvoering zal het ook flink goedkoper zijn uitgepakt.
Als ‘Romeo’s afgezant’ stuit op een botte afwijzing van Capellio begint hij dreigende taal uit te slaan. Gürbaca liet hem tijdens die lange scène een schijngevecht leveren met een figurant die de schim van Capellio’s overleden zoon moest voorstellen. Ook al beweert Romeo dat diens dood in een formeel gevecht heeft plaatsgevonden, toch zaait de regie daar enige twijfel over door tot tweemaal toe in een van de compartimenten van het draaitoneel een gecrashte motor neer te leggen met diezelfde jongen dood ernaast. Om zijn bezwering kracht bij te zetten dat diens dood hem zwaar op het hart drukt legt Romeo er zelfs een klein bosje bloemen neer. Ook in latere scènes blijft de schim van broerlief Romeo achtervolgen als een soort doodsaankondiging.

Het is een van de vele flashbacks waarmee de regie de handeling wat meer inhoud probeert te geven. Vele scènes zijn immers tamelijk statisch doordat er over en weer doodsbedreigingen worden geuit maar nergens wordt gevochten. Door ‘vroeger’ erbij te halen kan in die lacune worden voorzien. Ook zien we Romeo, Giulietta en Lorenzo toe ze nog wat jonger waren. Giulietta vlindert al flirtend van de een naar de ander. Heel onschuldig natuurlijk: ze draagt vlindervleugels als opzetstuk en heeft steeds een suikerspin bij zich alsof ze op de kermis zijn.
Giulietta’s slaapkamer wordt getoond als grote ruimte met enkel een bed in de hoek. Het idee van een opgesloten meisje dat geheel is overgeleverd aan de nukken en grillen van een overheersende vader – nergens een moeder met mitigerende invloed te bekennen – wordt hiermee sterk benadrukt.

Koor en figuranten wisselen weliswaar zo nu en dan van kleding maar van een onderscheid tussen Guelfen en Ghibellijnen is nergens sprake. Dat maakte sommige scène onnodig lastig te duiden, vooral tegen het einde in de grafkelder. Gürbaca liet Giulietta niet sterven aan een harstilstand, zou ook weinig passen in haar regie. Het arme kind staat in een hoekje te treuren en haar vader wordt voor straf neergestoken: ‘het was allemaal zijn schuld’. Hoe het nu zat met dat motorongeluk is me helaas niet duidelijk geworden.
Vocaal was het zonder meer een triomf, goede tot uitnemende zang over alle fronten. De klassieke rollen voor hoge en lage mannenstem kwamen voor rekening van tenor Julien Dran als Tebaldo, fraai gezongen maar naar mijn smaak een tikje snerpend in de lang aangehouden hoge tonen, de bas Jerzy Butryn als een prettig barse Capellio en de bas Bogdan Talos als de in deze regie wat verdwaalde lijfarts Lorenzo

.
De frêle publiekslieveling Ying Fang stond in de seizoenbrochure aangekondigd als Giulietta maar bleek vervangen door Yaritza Véliz. Fang mag dan wel een betere typecast zijn geweest maar vocaal zijn we er beslist niet op achteruit gegaan. Véliz was een paar jaar geleden te horen als Suzel in ‘L’amico Fritz’ in de Matinee en daar wist ze al veel indruk op mij te maken. Ik schreef: ‘Ze heeft een dijk van een stem maar wist steeds heel goed te doseren, nergens klonk ze te luid.’ Die kwalificatie was ook van toepassing op haar Giulietta tijdens de première al wil ik daar nog ‘loepzuiver’ aan toevoegen. Ik vond haar ronduit geweldig.
Mezzo Vasilisa Berzhanskaya zong eerder de rol van Vagaus, de adjudant van Holofernes in ‘Juditha triumfans’. Dat was de meest onsympathieke rol in het stuk maar wel met de spectaculairste muziek. Als Romeo gaf ze opnieuw een staaltje van haar vocale mogelijkheden en die zijn niet gering. Haar bereik is enorm, van ‘kelderdiep’ tot heel hoog en zonder een waarneembare overgang tussen de registers. Verder bleek ze goed opgewassen tegen de stress van te moeten zingen en tegelijkertijd een veeleisend schijngevecht leveren en ook in latere fysiek belastende scènes gaf ze geen krimp. Berzhanskaya was voor deze productie de perfecte Romeo.
Het Nederlands Philharmonisch stond onder leiding van Antonino Fogliani die zich zeer dienstbaar opstelde naar zijn zangers, net als Bellini overigens. Individuele bijdragen uit het orkest, naast de eerder genoemde klarinetsolo, kwamen onder meer voor rekening van hoorn en harp, schitterende momenten.
Het koor van DNO was ingestudeerd door Ad Broeksteeg. Silke Willrett ontwierp de kostuums en Stefan Bolliger was verantwoordelijk voor de belichting.
Er volgen nog 7 voorstellingen, een aanrader.
Discografie:




























































