Gastcolumns

Voor eeuwig. De laatste brief van Vilma Grunwald op weg naar haar dood in Auschwitz, onderdeel van een muziekcyclus van Marion von Tilzer als eerbetoon.

Tekst: Neil van der Linden

© Sky News

Into Eternity is een aangrijpend eerbetoon aan de Tsjechische Vilma Grunwald, gebaseerd op de onthutsende afscheidsbrief die zij schreef aan haar echtgenoot, op 11 juli 1944, voordat ze samen met haar oudste zoon in Auschwitz in de vrachtwagen zou klimmen op weg naar de gaskamers. De brief gaf zij aan een welwillende Duitse bewaker.

Haar andere zoon, die samen met zijn vader, die arts was, in een ander deel van het kamp gelegerd was en die samen met zijn vader het kamp zou overleven, schreef later hoe sommige oudere bewakers weinig ophadden met het nazisme en Hitler. Vilma had juist gegokt, de bewaker was van die categorie en wist de brief via via naar haar echtgenoot, zijn vader, door te geven, ook al was het kamp immens.. De zoon heeft de brief later aan het Amerikaanse Holocaust Museum gegeven.

Componiste en pianist Marion von Tilzer heeft een cyclus met eigen composities samengesteld en op CD uitgebracht. Het concert in de Posthoornkerk van afgelopen 29 april was ook de presentatie van de CD.

De CD op Spotify:

De titel Into Eternity refereert aan de laatste woorden uit te brief: ‘De beruchte vrachtwagens zijn hier al en we wachten tot het zal beginnen. Ik ben volledig kalm. Jij, mijn enige en mijn liefste, geef jezelf niet de schuld voor wat er gebeurd is, het was ons lot. We deden wat we konden. Blijf gezond en denk aan mijn devies dat de tijd zal helen – misschien niet alles, maar op z’n minst een deel. Zorg goed voor ons kleine gouden jongetje en verwen hem niet te veel met al je liefde. Blijf allebei gezond, lieverds. Ik zal alleen maar aan jou en Misa denken. Heb een gelukkig leven, we moeten nu de vrachtwagens in. Tot in de eeuwigheid, jouw Vilma.’

De cyclus bestaat uit vier instrumentale delen in wisselende bezettingen, verder twee stukken waarin Maya Fridman ook zingt en twee door Bella Adamova gezongen delen, waaronder een zetting van de tekst van de brief. Het lied op de brief is meteen al het tweede deel.

Hier een link naar een studio-opname van het hele lied op tekst van de brief: 

Mezzosopraan Bella Adamova zingt het adembenemend, ingetogen, maar daardoor juist extra dramatisch, inclusief een huiveringwekkend wegstervend pianissimo op de woorden van de ondertekening van de brief, ‘Va Vilma’, ‘Jouw Vilma’. Celliste Maya Fridman speelt er prachtig kleine grillige motiefjes op de cello doorheen.

In een inleiding bij het concert zei journaliste Sandra Rottenberg dat muziek kan helpen de noodzakelijke herinnering aan wat steeds langer geleden gebeurd is levend te houden. Muziek kan die herinnering sublimeren, zoals in dit lied, waarvan je de tekst zonder de muziek misschien nauwelijks over het voetlicht zou kunnen brengen zonder overweldigd te raken door emoties.

In de lijn van de boodschap van de brief brengen andere delen hier en daar wat lichtheid, zoals het begin van het openingsdeel Triptych: Out of the Dark. Maar al snel gaat die lichtheid over in duisternis. Misschien horen we de beruchte vrachtwagens al aan komen rijden.

De laatste twee stukken van de CD werden tijdens het concert in omgekeerde volgorde gespeeld. Nu werd het op de CD laatste stuk, het titelstuk Into Eternity, als één na laatste gespeeld. De titel is ontleend aan de slotwoorden van de brief.

Op aanvankelijke lyrische motieven in de hoge registers van de piano zet op zeker moment een dwingend ritme in op oriëntaalse trom, dat het midden houdt tussen mystieke trance en een marsritme. Maar na een aardsere passage in de middelste octaven van piano komen de motieven in de hoge noten en het marsritme terug.

Het stuk eindigt met het etherische geluid van met strijkstok bespeelde belletjes. Het concert eindigt met het voorlaatste stuk van de CD, A girl findsa bright spot in a dark world, dat zowaar bijna dansbaar is, de gemoedsgesteldheid verklankend die briefschrijfster Vilma Grunwald in de laatste uren van haar leven probeerde te cultiveren.

In al zijn verfijndheid is Into Eternity natuurlijk relatief kleinschalig, maar het probeert één van de talloze miljoenen die omkwamen een naam te geven, en daarmee een beetje ook de anderen, die niet in staat waren een brief te schrijven, of wier brief nooit zijn aangekomen, of die niemand meer hadden om een brief aan te schrijven.

Trailer:

Twee eigen clips:

The letter of Vilma Grunwald

The day the light came

Hier is nog meer informatie over Vilma Grunwald en haar nog levende zoon Frank Grunwald: 

https://news.sky.com/story/my-mums-letter-written-moments-before-her-auschwitz-death-11365312

Gezien 29 april 2023, 20.15h in de Posthoornkerk. 

Bella Adamova, alt, Maya Fridman, cello, zang, het Belinfante Kwartet, Michael Hesselink klarinet,  Jacobus Thiele, percussie, Marion von Tilzer, composities, piano.

Un giorno di regno

Tekst: Peter Franken

Na het succes van zijn eersteling Oberto ontving Verdi een opdracht van de Scala voor een komische opera. Hij kreeg een bestaand libretto aangeleverd over een edelman die zich tijdelijk moet voordoen als Koning Stanislas van Polen zodat de echte Stanislas veilig naar zijn land kan terugreizen om daar tot koning te worden gekozen door de Diet. We hebben dus feitelijk te maken met een simulant en een pretendent. De simulant gaat geheel op in zijn rol en begint over zijn gastheer, de baron van Kelbar ergens in Bretagne, en diens entourage te regeren alsof zijn macht reëel is en zijn beloften enige waarde hebben.

Een extra complicerende factor is de markiezin van Poggio, de (vroegere?) verloofde van de zogenaamde Stanislas die nog immer op hem verliefd is en maar niet kan begrijpen dat de man van haar keuze voorgeeft haar niet te kennen.

Op zich is dit genoeg materiaal voor een amusante opera, er zijn minstens zo armzalige libretto’s bekend die het succes van het voltooide werk niet in de weg hebben gestaan. Denk bijvoorbeeld aan Rossini’s Le comte Ory en Donizetti’s Don Pasquale. Wel oubollig natuurlijk, zelfs in 1840 toch al wel een beetje uit de tijd. 3

Muzikaal doet de componist hier een grote stap terug. Waar ik in zijn Oberto een echte Verdi meen te horen, zij het met Rossiniaanse invloeden en wellicht ook wel een beetje Donizetti, zijn de rollen hier volledig omgedraaid. Un giorno di regno klinkt als een opera van Rossini waarin we moeten wachten tot de markiezin diep in de tweede akte met haar aria ‘Ma voi tacete’ iets laat horen dat met enige goede wil aan Verdi doet denken.

De muziek is nogal eenvoudig, veel unisono zang van de protagonisten, zelfs regelmatig met een compleet koor van bedienend personeel erbij. Het koppeltje Giulietta en Eduardo zorgt voor extra verwikkelingen, er moet immers te allen tijde een dubbele bruiloft worden gevierd aan het einde van zo’n stuk, en valt muzikaal volledig in de Rossini-Donizetti groef. Die twee zorgen voor de hoge noten in het geheel.

Als onderdeel van het project alle Verdi’s op het toneel te brengen en in 2013 op dvd uit te geven ter gelegenheid van Verdi’s 200e geboortejaar bracht Teatro Regio di Parma dit zelden gespeelde werk in een productie van Pier Luigi Pizzi.

De aandacht gaat hier vooral uit naar de prima donna Anna Catarina Antonacci die het toneel in bezit neemt zodra ze verschijnt. Haar zang is uitstekend maar wat ze extra inbrengt is een onverwacht talent voor

Guido Loconsolo geeft een aardige vertolking van ‘Stanislas’ en krijgt goed tegenspel van Andrea Porta als de baron van Kelbar. Alessandra Marianelli is een prima zingende doortastende Giulietta die door roeien en ruiten gaat om met Eduardo te kunnen trouwen in plaats van met diens gefortuneerde oom. Neef en oom komen voor rekening van respectievelijk Ivan Magri en Paolo Bordogna.

Guido Loconsolo:

Pizzi heeft het gehele project op zich genomen: regie, decors en kostuums, waardoor een consistent geheel is ontstaan. Zijn naam staat bijna garant voor stijlvolle ensceneringen en hij doet die reputatie eer aan. Koor en orkest zijn van Teatro Regio di Parma en Donato Renzetti heeft de muzikale leiding.

De première op 5 september 1840 in de Scala was een flop. Het werk werd direct van het tableau gehaald. In dat opzicht komt het begin van Verdi’s carrière als operacomponist aardig overeen met dat van zijn tijdgenoot Wagner. Diens eersteling Die Feen is al herkenbaar als een echte Wagner. Maar Das Liebesverbot is, in de woorden van Nike Wagner die ik daarnaar vroeg tijdens het Wagnercongres in Amsterdam, een ‘perfecte Lortzing’. En ook die opera kwam niet verder dan de première.

De complete opera staat ook op YouTube:

De Operastudio Nord Rhein Westfalen brengt op 9, 11 en 18 juni een geënsceneerde voorstelling van dit zelden gespeelde werk.

Zie ook:

Un Giorno di Regno – 2022.23 · Musiktheater im Revier (musiktheater-im-revier.de)

Gay Guerilla weekends, Julius Eastman in Amsterdam Noord.

Tekst: Neil van der Linden

“What I am trying to achieve is to be what I am to the fullest – black to the fullest, a musician to the fullest, and a homosexual to the fullest. It is important that I learn how to be, by that I mean accept everything about me.’ Dat is een lijfspreuk van Julius Eastman, een Afro-Amerikaanse componist wiens carrière hoopvol begon en die uiteindelijk in 1990 op 49-jarige leeftijd in New York als dakloze overleed.

Het was een uitvoering met naar verluidt homo-erotische afbeeldingen van John Cages aleatorische (dus naar eigen inzicht invulbare) Songbooks door het door Eastman opgerichte S.E.M. Ensemble, gedirigeerd door Morton Feldman, dat hem in conflict bracht met de avantgarde-wereld rond Cage (die zelf overigens ook homoseksueel was).

Eastman had zich een tijd lang begeven onder niet de minsten van de nieuwe muziek, waaronder Peter Maxwell Davies en Lukas Foss, die hem een tijd lang protegeerde. Hij bleef actief en kwam ook naar Europa – er zijn opnamen van hem uit Zürich. Maar het lijkt erop dat Eastman zich uiteindelijk niet thuis voelde in deze incrowdwereld en ook bijkomend netwerk-werk verfoeide, en/of zich niet als zwart en queer geaccepteerd voelde. Hij raakte verslaafd aan drugs, werd dakloos en stierf in armoede.

Gaandeweg werden biografische details moeilijk te vinden, en er raakte ook muziek verloren, zoals de partituur van Masculine, het zusterstuk van Femenine, dat onderdeel was van dit festival.

De stichting 24classics beoogt klassiek muziek voor nieuwe publieksgroepen interessant te maken en bestaande publieksgroepen voor klassieke muziek een bredere context van muziek te tonen. Deze eerste editie van hun tweejaarlijks uit te voeren festival is geprogrammeerd rond twee stukken van Eastman, Gay Guerilla uit 1980 voor een wisselend aantal piano’s en Femenine uit 1974 voor kamerensemble.

Op Spotify staat één – uitstekende – uitvoering van Gay Guerilla.

Femenine wordt echt zo gespeld, als woordspeling, waaruit moge blijken dat Eastman naast al zijn gepassioneerdheid ook gevoel voor humor had. Dat zien we aan de titels die Eastman aan de onderdelen van het stuk gaf, zoals Hold and Return, Create New Pattern, Can Melt, Eb (Es, de toonsoort waarin de baritonsax doorgaans is gestemd, maar misschien ook een referentie aan het openingsakkoord van Wagners Rheingold?) en de titel van het laatste deel Pianist Will Interrupt Must Return. Ondanks die relativering zei Eastman ook ‘The end sounds like the angels opening up heaven… Should we say euphoria?

Kenmerkend is Eastmans gebruik van ingenieus verschuivende harmonie en contrapunt, In Femenine wordt eerst minstens twintig minuten gevarieerd op een motiefje van één toonsafstand (Es en F) totdat opeens bariton sax en piano orgelend een fantastische harmonische wending tot stand brengen die de hele sfeer van het stuk radicaal veranderen.

Femenine staat twee keer op Spotify:

Deze opname zonder vermelding van de uitvoerenden klinkt beter:

In beide uitvoeringen hoor je ook een freejazz-kant van Eastman.

In de loods waarin het Re:ply festival plaats vond kwam dit alles ook akoestisch prachtig naar voren. Maar ook op de radio kan het werken. Het was door een eerdere uitvoering van stuk door hetzelfde Doelenensemble dat nu optrad, die ik hoorde in het radioprogramma Vrije Geluiden, dat ik Eastman op het spoor kwam.

Dit is de radio-opname door het Doelenensemble in Vrije Geluiden:

https://www.nporadio4.nl/uitzendingen/vrije-geluiden/8081abde-4844-4ddd-97c0-fd676185caa1/2022-11-13-vrije-geluiden-julius-eastman-2

In de Vrije Geluiden-uitzending zit ook een deel uit Gay Guerilla . Helena Basilova en Vivianne Cheng moeten hun uitvoering op CD uitbrengen, mét de aanvullende elektronica van Danny van der Lugt.

Ook de dans in Femenine is mooi opgebouwd. Tijdens de eerste delen zitten de drie dansers van de Lloyds Company verspreid op de grond, tijdens de middendelen van bij elkaar zo ongeveer een half uur hebben ze één voor één een solo, dan dansen ze met twee en daarna met drie, waarna ze weer in solos uiteenvallen, om tijdens de laatste twintig minuten bij elkaar naast de musici te eindigen. Ook hier een fugatische opbouw die ook de muziek van Eastman kenmerkt, die ook sterk geïnspireerd was door Bach.

Eigen iPad opname van een stuk uit het middendeel met de dansers:

Het slot:

Euforie aan het eind, en trouwens ook gedurende het hele stuk, geldt ook voor de drie verschillende magistrale uitvoeringen van Gay Guerilla door pianisten Helena Basilova en Vivianne Cheng. In twee ervan zijn ze te horen op tape, als onderdeel van een lichtsculptuur van Boris Acket gecombineerd met elektronisch geluidsdecor van Danny van der Lugt.

Op Spotify staat één – uitstekende – uitvoering van Gay Guerilla.

Die lichtsculptuur is in vereenvoudigde vorm samen met een deel van het geluidsdecor ook aanwezig in de live uitvoering van het stuk door Basilova en Cheng, waarbij het geluidsdecor onder meer bestaat uit prachtige lage en soms bijna subsonische

elektronische orgeltonen.

De laatste 14 minuten van met eigen iPad gemaakte opname met de volledige lichtsculptuur:

og weer een andere versie van de lichtsculptuur en de tape worden gebruik in de versie Live Ritual met een sterk fysieke choreografie van Christian Guerematchi met performer Papilicious, die een deels homoerotische, maar ook tot prachtige kruisiging- en Pieta-achtige bondage-act opvoeren, die het publiek een minuut lang stil van ontroering achterlaat op de laatste ijle tonen van het stuk, in de hoogste octaven van de piano.

Helaas bleek wel hoe sektarisch het Nederlandse publiek kan zijn. Ok, het vindt plaats in een wat afgelegen loods in Amsterdam-Noord. Maar Amsterdam Noord is het Mekka van parties op fringe plekken. Sommige beeldende kunst-VIPs hadden de weg naar de door Natasja Kensmil verzorgde aan Eastman gewijde tentoonstelling gevonden, maar waren alweer naar huis bij de Gay Guerilla-uitvoeringen, hoe multidisciplinaire die ook zijn.

Ook uit de muziekwereld zag je te weinig mensen in vergelijking met de belangwekkendheid van de componist en de uitzonderlijkheid van de uitvoeringen. Dat gold ook voor het aan de relatie Eastman-Bach gewijd concert door pianoduo Lestari Scholtes en Gwylim Janssens. En is de context van Christian Guerematchi’s choreografie te interdisciplinair voor de danswereld.

Of schrok het queer element af, ook al is de opzet van het festival om ook op dat punt recht te doen aan de miskende componist Eastman, en wisten de makers al deze elementen tegelijk prachtig te sublimeren in een alomvattende muzikale en visuele ervaring? Zoals Eastman misschien niet beter had durven dromen?

De verschillende uitvoeringen van Gay Guerilla worden herhaald op 6 en 13 mei.

Gezien 28 en 30 april, Loods Vasumweg 119, Amsterdam Tuindorp-Oostzaan.

Foto’s © Fluer Mulder en Neil van der Linden

The Kaiser of Atlantis: Sebastián Alfie’s documentaire over de opera gecomponeerd in een concentratiekamp

Tekst: Peter Franken

© Voordekunst

In de Haagse Kunstkring werd als onderdeel van de Haagse Vrijheidsweken op dinsdag 25 april de documentaire ‘The Kaiser of Atlantis’ vertoond. In deze film van Sebastián Alfie uit 2022 wordt de geschiedenis verteld van Ullmanns korte opera Der Kaiser von Atlantis.

Victor Ullmann (1898-1944) is ongewild zo ongeveer het boegbeeld van de jong gestorven componisten van ‘Entartete Musik’. Hij overleed in Auschwitz na een tweejarig verblijf in Theresienstadt. Zijn bekendste werk Der Kaiser von Atlantis kwam daar tot stand. Toen hij nog ‘gewoon’ thuis in Praag woonde schreef hij ook al een opera, de eenakter Der Gebrochene Krug.

Viktor Ullmann, tekening van Peter Kien

Na zijn aankomst in Theresienstadt in september 1942 werd Ullmann ingedeeld bij de ploeg kunstenaars die de ‘Freizeitgestaltung’ moesten vormgeven. Hij had op dat moment al een groot aantal werken op zijn naam staan en ging in het kamp stug door met componeren. Hij klampte zich er als het ware aan vast, getuige dit opmerkelijke citaat: ‘Theresienstadt was en blijft voor mij een school die structuur onderwijst. Vroeger, toen men dankzij het comfort (dit tovermiddel van de beschaving) niet bij machte was om het gewicht van de wreedheid te voelen, kon die eenvoudig worden genegeerd en was het gemakkelijk om een mooie structuur te scheppen. Maar hier, waar artistieke materie de dagelijkse structuur moet overwinnen en verdragen, waar elke glimp van goddelijke inspiratie zich tegen de omgeving teweer moet stellen, hier vindt men (pas) de meesterklas.’

Der Kaiser peter Kien zelfportret

Peter Kien: Zelfportret

Het ontwerp van de satirische opera Der Kaiser von Atlantis oder der Tod dankt ab stamt naar verluidt van voor Ullmanns gevangenschap en werd geïnspireerd door de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog. In Theresienstadt werkte Ullmann er met de jonge schrijver dichter Peter Kien verder aan en werd het libretto afgestemd op de actualiteit.

Der Kaiser von Atlantis gaat over een dolgedraaide keizer die oorlog voert op alle fronten. Maar daar komt de dood tegen in opstand. Hij weigert nog langer mee te werken aan de gemechaniseerde slachtpartijen. Hij is beledigd in zijn beroepseer, die van degelijk handwerksman. Dat heeft tot gevolg dat nu niemand meer kan sterven, ook zieke en gewonde mensen niet. Iedereen is veroordeeld tot eindeloos lijden. De dood wil zijn werk pas weer oppakken als de keizer erin toestemt als eerste te sterven.

© Voordekunst

De ironie van het verhaal is dat de dood, normaal gesproken degene die schrik aanjaagt, zich hier indirect opstelt als beschermer van het menselijk leven. Immers, als eenmaal de keizer (absoluut heerser) uit de weg is, keert alles ten goede en neemt het normale leven zijn loop. De keizer geeft zijn droom van een rijk zonder levende mensen op en neemt afscheid van de wereld. De parallel met Hitler en zijn vernietigingsmachine is duidelijk. De hoop dat de dood het met hem op een akkoordje zal gooien voor het te laat is eveneens.

In de documentaire wordt de ontstaansgeschiedenis van het werk zorgvuldig gereconstrueerd. Het kamp kende joods zelfbestuur en de gevangenen liepen niet in gestreepte pakken zoals in de reguliere concentratiekampen. De leefomstandigheden waren echter vergelijkbaar, veel te veel mensen opeengepakt in kleine ruimtes.

Kien was tewerkgesteld op de afdeling technisch tekenwerk en was zodoende in de gelegenheid aan papier te komen. De opera is geschreven op de achterkant van vellen die de indruk wekken van intakeformulieren die door het joodse bestuur werden gebruikt. Opvallend is de conclusie dat de leden van de joodse raad tussenbeide zijn gekomen en zelfcensuur hebben toegepast toen bleek dat Ullmann en Kien in hun ogen te duidelijk provoceerden.

Uiteindelijk was elk nieuw werk dat in het kamp tot stand kwam bedoeld voor uitvoering, de beproefde methode om in abnormale omstandigheden de illusie van normaliteit zoveel als mogelijk in stand te houden. En met een dolgedraaide keizer die wel erg veel weg had van Hitler zou een uitvoering vermoedelijk door de SS worden verboden, nog los van de repercussies waarmee dat gepaard zou gaan. Dat was overigens niet het enige waar tegenaan werd gehikt. Zo was een bepaalde aria een parodie op het Duitse volkslied dat hier in mineur maar evengoed zeer herkenbaar wordt gezongen.

Er werd een nieuwe versie geschreven waarin in plaats van een keizer een goed bedoelende koning centraal staat en alle passages die voor problemen zouden kunnen zorgen werden weggepoetst. Onduidelijk blijft of Ullmann hieraan heeft meegewerkt. Kien moet er in elk geval wel bij betrokken zijn geweest: hij parodieert het opschoningsproces aan de hand van een aantal schetsen waarin de koning aan het einde is getekend als ballerina.

Dat het werk ondanks dat de repetities begonnen waren toch nooit is uitgevoerd in het kamp heeft niets van doen met een verbod door de SS maar is het gevolg van een algehele stop op alle culturele activiteiten in het gehele Duitse Rijk. Daarmee hoefde de schijn van normaliteit niet langer opgehouden te worden en werd de complete cultuurploeg op transport naar Auschwitz gezet. Alleen Karel Berman die de rol van de dood zou vertolken wist te overleven.

Ullmann was al eerder naar Auschwitz overgebracht en wist voor zijn vertrek naar onbekende bestemming de partituur en het libretto bij een collega in bewaring te geven: Dr. Hans Gunther Adler. Het betrof een werkversie met aanpassingen, doorhalingen en alternatieven. Adler doneerde het werk na de oorlog aan het Goetheanum en later kwam het bij de Paul Sacher Stichting in Basel terecht.

© voordekunst

Het is aan musicus en arrangeur Kerry Woodward te danken dat Der Kaiser niet in de vergetelheid is geraakt, zoals zoveel werken van joodse componisten uit die tijd. Dankzij een connectie met de familie Adler kreeg Woodward de beschikking over het stapeltje losse bladen en wist er een samenhangend geheel uit te destilleren. In 1975 vond de première plaats door de Nederlandse Operastichting in Theater Bellevue. Rhoda Levine regisseerde.

Rhoda Levine © Anne Woodward

Kerry Woodward en Sebastián Alfie bij wereldpremière film in Malaga: © Anne Woodward

Door samenwerking met het ‘muziekmedium’ Rosemary Brown kon de naar eigen zeggen aanvankelijk nogal sceptische Woodward contact leggen met Ullmann. Dat leidde tot diverse aanpassingen en verbeteringen in de partituur. Woodward komt uitvoerig aan het woord in de film en gaat in detail in op de samenwerking met Brown-Ullmann.

aankondiging van Gustavo Tambascio’s regie van Der Keiser in Teatro Real

De tweede hoofdpersoon is de Argentijnse regisseur Gustavo Tambascio die we zien en horen tijdens de repetities voor een nieuwe productie van het werk in Madrid. Hij legt sterk de nadruk op de situatie waarin Kien en Ullmann verkeerden toen ze hieraan werkten, vraagt zich in gemoede af hoe het voor hen geweest moet zijn in die uitzichtloze toestand. Het bovenstaande citaat van Ullmann geeft een indruk, verder vertrok elk transport met onbekende bestemming. Dat kon net zo goed een ander kamp zijn, men kon blijven hopen. Kennis achteraf van wat er met de afgevoerde joden gebeurde kan niet met terugwerkende kracht aan Ullmann en Kien worden toegekend

In de film wordt een bezoek gebracht aan het voormalige kamp Theresienstadt en worden fragmenten vertoond van de propagandafilm die werd gemaakt om het kamp te tonen als model instelling voor geïnterneerde joden: Theresienstadt. Ein Dokumentarfilm aus dem jüdischen Siedlungsgebiet (‘Der Führer schenkt den Juden eine Stadt’). De opnames dateren van de nazomer van 1944 en de film kwam gereed in maart 1945.

Het merendeel ervan ging verloren maar ongeveer 20 minuten aan materiaal is later in diverse archieven teruggevonden. Als middel om de publieke opinie te beïnvloeden heeft de film geen enkele rol gespeeld, meer dan een paar besloten vertoningen zijn er niet geweest. Op dit punt is het gebruik dat Sebastián Alfie ervan maakt een beetje misleidend. Niettemin een indrukwekkende document, een film die brede verspreiding verdient.

Op 1 september 1944 startten de opnames voor een Duitse propagandafilm TheresienstadtDe film onder regie van Kurt Gerron zou in 1945 uitkomen onder de titel Theresienstadt: Ein Dokumentarfilm aus dem jüdischen Siedlungsgebiet, met als misleidende ondertitel: Der Führer schenkt den Juden eine Stadt. Gevangenen werden ingezet als acteurs. De Joden moesten het doen voorkomen dat ze in Theresienstadt leefden alsof het een reguliere stad betrof, met winkels, cafés en andere uitgaansgelegenheden. Na de voltooiing en distributie van de film werden de meeste mensen die eraan hadden meegewerkt naar Auschwitz gezonden en na aankomst vergast “ (Wiki)

VIKTOR ULLMANN: Der Kaiser von Atlantis. Amsterdam 4 mei 2016

Carmina Burana klinkt ook goed met harmonie orkest

Tekst: Peter Franken

De eerste uitvoering van Carmina Burana in Frankfurt op 8 juni 1937

Carmina Burana is een compositie van Carl Orff (1895-1982) die in 1937 in première ging. ‘Het is een compositie in geheel eigen stijl. Orff selecteerde in 1935 een aantal liederen uit het middeleeuwse handschrift Carmina Burana en schreef er zijn eigen muziek bij. Orff schreef het stuk origineel voor solisten, koor, twee vleugels en slagwerk. Later herschreef hij de instrumentatie van ‘Carmina Burana’ voor een geheel symfonieorkest.

Er bestaat ook een versie voor blazers en Harmonie orkest St. Michaël Thorn liet zondag in Tivoli horen dat deze beslist niet onderdoet voor het origineel. Harmonie orkest is hier overigens een beetje misleidend: St. Michaël is een ‘symfonisch blazersorkest’ dat al 160 jaar bestaat en een grote reputatie geniet.

Orff liet zich bij het componeren niet alleen inspireren door de middeleeuwse teksten uit het genoemde handschrift in de Bayerische Staatsbibliothek maar vooral ook door de afbeelding op de eerste bladzijde Op deze miniatuur zien we een wiel, het is het rad van fortuin. Onderaan het wiel ligt een koning in de modder, erbij staat: regnum non habeo, oftewel: ik heb geen koninkrijk. Links stijgt hij op met het wiel, erbij staat: Regnabo, oftewel, ik zal regeren. Bovenaan het wiel zit hij op de troon: regno, oftewel: ik regeer. Rechts daalt hij met het wiel af, erbij staat regnavi: ik heb geregeerd. De koning eindigt weer waar hij begon: onderaan

De compositie vertelt hetzelfde verhaal. We beginnen onderaan het wiel: het noodlot wordt beklaagd. Dan komt de lente, de natuur komt tot bloei en de liefde bloeit ook op, dit mondt uit in de lyrische uitroep: ik zou alles geven om bij de koningin van Engeland, bedoeld is Eleonora van Aquitanië, in de armen te liggen; hiermee zijn we bovenaan het wiel aangeland, in zekere zin is het koningschap bereikt. Vervolgens dalen we langzaam weer af, de afdaling is een overgave aan de liefde, die uitmondt in de totale overgave: Dulcissime, totam tibi subdo me, oftewel: allerzoetste, ik onderwerp me geheel en al aan jou. Daarmee is de cirkel rond.

Behalve het orkest was er natuurlijk de grote bijdrage van het koor, hier het Brabant Koor onder leiding van Louis Buskens. En tussendoor kwam ook het Jeugdkoor Limburgse Koorschool onder leiding van Claudia Franzen nog even aan bod. Mijn aandacht ging vooral uit naar de solisten.

Countertenor Rob Meijers heeft heel weinig te zingen: ‘Olim Lacus colueram’. Goed vertolkt maar wel een kort optreden natuurlijk. De nieuwbakken winnaar van de Nederlandse Muziekprijs bariton Raoul Steffani was in meerdere solostukken te horen en dat was een groot genoegen. En Anna Emelianova gaf invulling aan het vrouwelijk element in een vijftal bijdragen met het ‘Dulcissime’ als laatste waarin ze een paar fraaie coloraturen mocht laten horen. Altijd fijn om deze mooie sopraan te mogen meemaken. Binnenkort is ze te bewonderen als Diane in Orphée aux Enfers van Opera Zuid.

Ivan Meylemans had de muzikale leiding. Een geslaagde uitvoering van dit populaire werk.

van links naar rechts: Rob Meijers, Ivan Meylemans, Anna Emelianova en Raoul Steffani

Heftige Tosca van Barrie Kosky op dvd uitgebracht

Tekst: Peter Franken

In mei 2022 ging in de Nationale Opera een nieuwe productie van Tosca in de regie van Barrie Kosky. Het ging er bij vlagen heftig aan toe in deze revolutie opera en op sommige scènes kwam dan ook het nodige commentaar in de pers en op social media. Maar de muzikale component werd alom geprezen. Een live opname gemaakt op 3 en 6 mei is kort geleden op dvd uitgebracht op het label Naxos. Een goede aanleiding om alles nog eens terug te zien.

poster van de première

Puccini’s opera Tosca (1900) speelt zich af op drie locaties in Rome en wel gedurende de middag, avond en nacht van 17 en 18 juni 1800. Op 17 juni ontvangt Scarpia het bericht van Napoleons nederlaag in de slag bij Marengo. Kort daarna wordt dit gecorrigeerd, Napoleon heeft alsnog de overwinning op de Oostenrijkers behaald en de volgende 14 jaar zal Rome onder Franse overheersing komen te staan.

Napoleon was al eerder met zijn troepen in Rome geweest en had in 1796 aldaar een republiek ingesteld. Die werd bestuurd door zeven consuls waaronder Liborio Angelucci die vermoedelijk model heeft gestaan voor het personage Angelotti. Gedurende die tijd verbleef de paus als gijzelaar in Parijs waar hij en passant behulpzaam kon zijn bij de kroning van Napoleon tot keizer.

Maar toen de Fransen zich in september 1799 terugtrokken werd de stad ingenomen door troepen van het Koninkrijk Napels. Van autonoom pauselijk gezag was geen sprake, feitelijk was de stad gewoon bezet. Vandaar dat in de opera wordt gesproken over de koningin die Cavaradossi wellicht op Tosca’s verzoek gratie zou kunnen verlenen.

Scarpia is een type zoals Fouché in Parijs, hoofd van de geheime politie en een overlever die ongetwijfeld al voor die republikeinse periode de bloedhond van het pauselijk of het Napolitaanse gezag is geweest. De overige personages zijn bijkomende theatercreaties, een diva en een kunstschilder. Die heb je nodig voor een liefdesaffaire. De waaier van markiezin Attavanti is te vergelijken met het zakdoekje in Otello, dat wordt door Scarpia letterlijk zo aangegeven. Bij de pathologisch jaloerse Tosca werkt dat als een trein.

De handeling wordt in gang gezet door de ontsnapping van Agelotti uit Sant’Angelo. Hij was als consul een prominent politicus en is voor politiechef Scarpia een ‘grote vis’ die hij zeker niet wil laten zwemmen. Vandaar de schijnbaar grote urgentie waarmee door Scarpia op zijn prooi wordt gejaagd.

Cavaradossi wordt hier bij toeval in betrokken maar zet zonder aarzelen zijn leven op het spel om Angelotti te redden. Tosca raakt er in verwikkeld door haar nieuwsgierigheid die het gevolg is van haar grenzeloze jaloezie. Feitelijk was alleen Angelotti in politiek opzicht van belang, maar alle drie leggen ze het loodje.

Opmerkelijk is dat Scarpia naar eigen zeggen het toevoegen van Tosca aan zijn lijst van veroveringen belangrijker vindt dan het executeren van Angelotti. Door zijn ongetemde geilheid krijgt het verhaal zijn definitieve vorm. De uiteindelijke bodycount mag er zijn: twee moorden en twee zelfmoorden, waarvan alleen die van Angelotti buiten beeld blijft. Als zoiets gaande is in een tv serie haak ik direct af maar Puccini’s muziek doet wonderen, je blijft luisteren en kijken en die moord op Scarpia? Ach, hij kon er op wachten.


Kosky heeft de handeling verplaatst naar het heden, duidelijk te zien aan de kostumering van Klaus Bruns en het minimalistische moderne decor van Rufus Didwiszus. Scarpia wordt vrijwel voortdurend vergezeld door een posse van zes agenten in burger, keurig in het pak gestoken moordenaars in overheidsdienst. Ze krijgen ruim de gelegenheid zich uit te leven in onnodig geweld. Zo wordt de koster hard aangepakt terwijl hij niets liever wil dan alles eruit flappen wat hij gezien heeft.

Ook Cavaradossi moet het later zwaar ontgelden; het verhoor is zeer bloederig en ten bewijze dat het er in de kelder hard aan toe gaat worden een paar afgehakte vingers naar boven gebracht. Aan eentje zit een ring die Scarpia zorgvuldig afveegt en aan een van zijn eigen vingers doet. Het werd niet door iedereen met instemming begroet en bij het bekijken van de dvd had ik er ook moeite mee.

De kerk in de eerste akte is leeg op een ezel en wat schilderijtjes na. Attavanti krijgen we niet te zien, Cavaradossi loopt er sjofel bij in een schilders jas die onder de verfvlekken zit. Pas als Tosca verschijnt zien we dat Bruns zich heeft mogen uitleven.

Sopraan Malin Byström is van zichzelf een zeer knappe verschijning: mooi, slank en met een gezicht dat een bijna koninklijke waardigheid uitstraalt. Ze draagt hier een lichtblauwe creatie in meerdere lagen naar beneden uitlopend, je blijft er naar kijken. In de tweede akte is er een rode jurk en in de derde zien we Byström in een zwart broekpak: van diva naar catwoman.

Om dat kinderkoortje kon Kosky niet heen maar hij heeft een manier gevonden om het koor aan het einde van de eerste akte weg te werken. Zo’n mensenmassa past immers niet in zijn minimalistische enscenering. Een wand schuift weg en we zien een enorme schildering met talloze figuren. De hoofden worden ingevuld door dekoorleden die zingen vanachter dit grote doek. Bepaald geen grensverleggend nieuw idee maar in deze opzet zeer effectief. Scarpia staat ervoor te zingen in zijn eentje, het Te Deum is hier feitelijk achtergrondmuziek.

Het decor in akte twee toont een keuken waarin Scarpia op zijn gemak een bordje sushi voor zichzelf klaarmaakt. Hij wordt neergestoken met een van zijn keukenmessen. Bij aanvang van de derde akte is het toneel weer grotendeels leeg.

Later wordt er een stellage opgerold waarop het vuurpeloton plaatsneemt. Drie verdiepingen hoog, tien man totaal, geen halve maatregelen: Palmieri kan er postuum over meepraten. Van diezelfde stellage stort Tosca zich naar beneden, we zien haar lichaam op de grond liggen als het gevaarte om zijn as draait.

Byström krijgt van Kosky vrij spel om alle facetten van Tosca’s onstuimige karakter de vrije loop te laten. Ze is onevenwichtig en onzeker ondanks haar grote reputatie als zangeres, ziet overal rivalen in de liefde. Als ze Cavaradossi in bescherming wil nemen acteert ze als een tijgerin om vervolgens als een ballon leeg te lopen wanneer dit niet helpt.

Haar ‘Vissi d’arte’ is een klaagzang aan haar god en haar schutspatroon Maria. Ze heeft hen zoveel geschonken, zeg maar verwend en is dit wrede lot nu haar beloning? Het is bijna het equivalent van Jezus’ klacht aan het kruis. Byström maakt echt iets moois van deze showstopper. Over de gehele linie is haar zang van grote klasse en zeker op dvd is goed te zien hoe prachtig verzorgd ze acteert, vooral ook met subtiel wisselende gelaatsuitdrukkingen.

Tenor Joshua Guerrero zet een uitstekende Cavaradossi neer. Ik hoorde hem eerder in Frankfurt als Des Grieux waar hij me zeer was bevallen. Ook op deze opname laat hij zijn klasse horen. Acterend wordt er minder van hem gevergd, hij verkeert vrijwel voortdurend in een positie waarin hij op anderen moet reageren.

Joshua Guerrero in Recordita harmonia:

Bariton Gevorg Hakobyan oogt als een straatvechter die zich met de jaren heeft opgewerkt tot chef van de geheime dienst. Daarbij zal hij over de nodige lijken zijn gegaan, moorden doet hij niet langer zelf, hij geeft nog slechts opdrachten. Eigenlijk verveelt het hem, die Angelotti is de zoveelste politicus die uit de weg moet worden geruimd. Hadden de kaarten anders gelegen dan was deze man wellicht nu gewoon zijn baas geweest. Het gaat hem om Tosca, mannen doden is saai, vrouwen veroveren als seksueel roofdier is spannend. Hakobyan acteert ingehouden en zingt tamelijk gepolijst, bijna iets te mooi om zijn karakter goed te laten uitkomen.

Behind the scenes:

Het NedPho staat onder leiding van chefdirigent Lorenzo Viotti. Hij weet er een prachtige voorstelling van te maken.

Lorenzo Viotti over Tosca:




Fotomateriaal: © Marco Borggreve

“Tosca, finalmente mia!”? Alleen nog steeds niet helemaal voor mij




Verlaat debuut van Mirga Gražinytė-Tyla bij het KCO, met onder meer haar ‘muzikale liefde voor het leven’

Tekst: Neil van der Linden

In zekere zin was het een Oostzee-programma. De Profundis van de Litouwse Raminta Šerkšnytè, het eerste pianoconcert van de zo sterk aan St Petersburg verbonden Tchaikovski en de derde symfonie van de in Polen geboren Mieczysław Weinberg, al bracht laatstgenoemde een belangrijk deel van zijn leven door in Moskou. Dit alles gedirigeerd door Mirga Gražinytė-Tyla uit Litouwen.

Waren er overeenkomsten in de muziek? Niet in het bijzonder maar er waren in het stuk van Šerkšnytè uit 1998 zeker ook elementen van andere muziek uit landen aan de Oostzee, Sibelius’ meest atmosferische oeuvre, Rautavaara en ook wat Nielsen. En de openingsmaten van Weinbergs symfonie doen eventjes denken aan de openingsmaten van Nielsens vijfde symfonie.

Om vele redenen werd uitgekeken naar dit concert. Het was het Nederlandse debuut van Mirga Gražinytė-Tyla, dat eerder was uitgesteld vanwege de corona-pandemie, en één van de eerste uitvoeringen in Nederland van Weinbergs derde symfonie, en überhaupt van een symfonie van Weinberg, wiens muziek pas in de laatste jaren wordt herontdekt.

Er is overigens nog steeds geen complete cyclus van zijn symfonieën op CD. Naxos en Chandos hebben gepionierd (natuurlijk!), en Gražinytė-Tyla is op DG begonnen met haar vaste City of Birmingham Symphony Orchestra, onder meer met ook deze derde symfonie.

Het is niet een lang werk, 33 minuten, de duur van klassieke symfonieën van Haydn en Mozart, iets langer dan Beethoven 8, even lang ongeveer als Shostakovich 6 en iets langer dan Shostakovich 9. En dat laatste is misschien niet toevallig. Weinberg en Shostakovich hadden zoals bekend een innige vriendschapsband: Shostakovich had Weinberg na zijn vlucht voor de Nazis uit Polen geholpen zijn weg in de Soviet-Unie zo goed en kwaad als het kon. En beiden moesten tijdens het bewind van Stalin heel erg oppassen, Weinberg nog meer vanwege zijn Joodse achtergrond, en misschien ook omdat hij een Pool was.

Vanaf zijn vijfde symfonie had Shostakovich voorzichtiger muziek geschreven, maar zoals bekend speelde hij ook daar ook mee, op het gevaar af met vuur te spelen. In die werksfeer moest ook Weinberg zijn weg zien te vinden. Na Shostakovich’ overdonderende ‘oorlogssymfonieën’ 7 en 8 was zijn negende uit 1945 opvallend licht, terwijl de autoriteiten die zich met de cultuur bemoeiden op een triomfantelijke overwinningssymfonie hadden gerekend, die Beethovens negende zou evenaren. Shostakovich serveerde bewust een anticlimax.

Dat betekende misschien dat Weinberg ook met deze relatief korte en lichte derde ook voorzichtig moest zijn. Tijdens de beoogde repetities voor een premiere in 1950 ontdekte Weinberg enkele ‘fouten’ in het werk en stelde de uitvoering uit. De première vond uiteindelijk pas tien jaar later plaats. Na Stalin.

Mirga Grazinyte-Tyla vindt dat de ontdekking van de muziek van Weinberg tot een liefde voor het leven leidde. Vermoedelijk daarom koos ze voor haar Amsterdamse debuut ervoor een Weinberg-symfonie als hoofdwerk te programmeren. Voor haar is het werk vertrouwd, voor het Concertgebouworkest nog niet, maar met de ervaring dat het orkest heeft met Shostakovich, maar ook bijvoorbeeld Strawinsky en Sibelius, kon het niet anders of de uitvoering zou een geslaagde ervaring worden.

Het publiek was net zo nieuwsgierig als het orkest. Althans na een uitverkochte eerste avond zat ook de tweede avond de zaal vrijwel vol.

Grazinyte-Tyla wilde zeker het schijnbaar lichte maar in zijn context niet zo lichte symfonie benadrukken. Prachtig uitlichten van Pools-Joodse en andere volksmuziek uit de regio, en het orkest speelde met veel plezier de bijna bizarre als een orgel klinkende motieven uit het eerste deel, die door Weinberg briljant zijn georkestreerd met celesta en houtblazers. Grazinyte-Tyla liet de verschillende orkestsecties spat zuiver samenwerken, en dat gebeurde ook in de lyrischer strijkerspassages die een wat melancholischer toon hebben. En als af en toe koper en slagwerk meedoen, in het eerste en vooral het laatste deel, komt dat verdekt sardonische dat Shostakovich in zijn vijfde, zesde en negende inbouwde ook in deze symfonie om de hoek kijken. De helderheid waarmee Grazinyte-Tyla gedecideerd dirigeert kwam al deze contrasterende elementen ten goede.

Het zou interessant zijn als iemand uitvindt wat de ‘fouten’ waren die de componist zelf in de partituur ontdekte in 1950, vlak voor de eerste poging om het werk in première te laten gaan, en die tot uitstel leiden tot na de Stalin-periode.

Er komt een dag waarop we niet apart aandacht besteden aan een vrouw als dirigent.  Zo hoort het. De vraag of vrouwen wel kunnen dirigeren is al vele malen beantwoord en ligt in elk geval nu definitief achter ons. En de vraag of Weinberg vaker moet worden gehoord ook.

Dat heldere en kordate dirigeren was al overduidelijk in het openingsstuk, De Profundis van haar landgenote Raminta Šerkšnytè. Het is een eclectisch stuk dat misschien gemakkelijk in fragmenten uiteen zou kunnen vallen. Maar Grazinyte-Tyla wist het geheel goed bij elkaar te houden. Of het stuk voor het orkest een aanwinst voor het leven is weet ik niet, maar de strijkers (het is een stuk voor strijkers) haalden wel het onderste uit de kan. En het is goed dat Grazinyte-Tyla het werk van een landgenote wereldkundig maakt.

Opname van De Profundis door Grazinyte-Tyla:

Sommige bezoekers waren misschien ook gekomen voor de soliste in Tchaikovski’s eerste pianoconcert, Gabriela Montero uit Venezuela, Uit de school van El Sistema José Antonio Abreu, die in haar geboorteland al op achtjarige leeftijd op het podium zat, en die overigens inmiddels een fervent activiste is tegen het regime van haar geboorteland.

Zij is bekend om haar improvisaties, wat ze etaleerde in een toegeeft waarop ze – een handelsmerk – mensen uit het publiek vraagt om  een melodie voor te zingen, waarop ze dan verder bouwt. Helaas zat ik wat verder achterin. Ik wilde haar vragen om te improviseren op iets Latins, Jobims One Note Samba, al zou de melodie daarvan wat moeilijk te zingen zijn geweest. Maar iemand voorin was me voor, en die liet haar improviseren op Somewhere over the Rainbow.

Beider Tchaikovski stond als een huis al waren er kleine oneffenheden in de synchronisatie tussen dirigent en pianist in de eerste twee, drie minuten

Gabriela Montero, winanres van o.a Classic FM en BBC Music Magazine awards alsook een Grammy for Best Classical Album bij 2015 Latin Grammy Awards, in een clip waarin ze improviseert.

Koninklijk Concertgebouworkest, dirigent Mirga Gražinytė-Tyla, Gabriela Montero piano.

Šerkšnytèdre, De profundis (1998)
Tsjaikovski, eerste pianoconcert
Weinberg, derde symfonie (1949)
Mirga Gražinytė-Tyla,

Gezien 20 april, Concertgebouw Amsterdam

Fotomateriaal: © Akira Dieters

Svedlund, Göteborgs Symfoniker

Wereldpremière van Mercadante’s Francesca da Rimini

Tekst: Peter Franken

Paolo and Francesca da Rimini by Dante Gabriel Rossetti (1862)

Het verhaal van Francesca da Polenta en Paolo Malatesta is gebaseerd op personages uit de 13e eeuw. Een gangbare versie hiervan gaat als volgt: ‘Guido da Polenta was in oorlog met de familie Malatesta. Toen er vrede werd gesloten, wilde Guido deze consolideren door zijn dochter te laten huwen met de erfgenaam van de Malatesta’s, Giovanni Malatesta (Gianciotto), zoon van Malatesta da Verucchio, heer van Rimini. Giovanni was een dapper man, maar invalide en misvormd. Guido wist wel dat Francesca een huwelijk met Giovanni zou weigeren en daarom had hij de bruiloft zo georganiseerd dat Francesca dacht dat ze met Giovanni’s knappe broer Paolo (‘il bello’) zou trouwen.

William Dyce – Francesca da Rimini

Francesca werd verliefd op Paolo en had pas in de gaten dat ze met zijn broer was getrouwd de ochtend na de huwelijksnacht. Francesca en Paolo werden vervolgens verleid door het elkaar voorlezen lezen van het verhaal van ridder Lancelot en koningin Guinevere en werden minnaars. Hoewel Paolo gewoon met iemand anders trouwde duurde zijn affaire met Francesca een jaar of tien totdat Giovanni het stel uiteindelijk in Francesca’s slaapkamer betrapte en hen beiden vermoordde.’

Francesca da Rimini dateert uit 1831 en was Saverio Mercadantes 30e opera. De jonge componist stond in die tijd waarneembaar nog onder invloed van Rossini en Bellini en had Donizetti als directe rivaal voor de aandacht van het publiek. Zijn Francesca is een uitgesproken belcantowerk en in theatraal opzicht tamelijk gedateerd. De componist neemt werkelijk alle tijd voor de afwikkeling van de (beperkte) dramatische handeling waardoor de opera maar liefst 200 minuten duurt.

Door een samenloop van omstandigheden kwam het in 1832 niet tot een uitvoering en Francesca lag tot 2016 te wachten op het moment dat ze eindelijk aan de wereld kon worden getoond. De wereldpremière vond plaats tijdens het Festival della Valle d’Itria onder leiding van Fabio Luisi. Hij dirigeerde een festivalorkest (Orchestra Internazionale d’Italia) en het koor van de opera in Cluj-Napoca. De uitvoeringslocatie was de voorhof van het hertogelijk paleis in Martina Franca (Puglia).

Pier Luigi Pizzi was aangetrokken voor de regie en de kostumering. Het decor beperkte zich tot een plankier voor de wand van het paleis en een catwalk waarop de zangers tussen orkest en publiek in het nodige konden zingen. Feitelijk gebeurt er heel weinig in deze versie, het is vooral veel zang. Om die reden heeft Pizzi een ballet aan het koor toegevoegd en natuurlijk is ook zijn favoriete ballerina Letizia Giuliani van de partij.

Alle zangers, ook de koorleden, zijn gestoken in lange gewaden die flink wapperen de hele avond. Er moet wel een bries met windkracht 5 hebben gestaan. Gelukkig heeft dit geen invloed op de geluidskwaliteit, die is onberispelijk.

Francesca gaat in het rood, Paolo in het blauw en Lanciotto in zwartblauw met gele voering. Guido draagt een paarse mantel en Fez-achtige hoge hoed. Daarmee moet de toeschouwer het doen, de belichting is schaars en op een boekje en enkele zwaarden na zijn er ook geen rekwisieten. Francesca en Paolo zitten intiem op de grond elkaar voor te lezen uit Lancelot en Guinevere.

Paolo komt voor rekening van de indrukwekkend mooi zingende mezzo Aya Wakizono. De duetten met Francesca, een schitterende Leonor Bonilla, krijgen hierdoor nadrukkelijk een Aldagisa Norma tintje. Beiden zingen lang uitgesponnen teksten, feitelijk zoals in een barok opera, zonder veel ophef of gedoe. Pas als Paolo voor het klooster staat te zingen waaruit hij zijn Francesca op de valreep wil bevrijden is er sprake van Rossiniaanse opwinding. Niettemin blijft het wel degelijk boeien, de muziek is werkelijk oorstrelend en Luisi doet de partituur alle eer aan.

Tenor Merto Sungu neemt aanvankelijk wat teveel hooi op zijn vork met een serie geïmproviseerde coloraturen maar beperkt zich later tot de reguliere partij die al lastig genoeg is. Daarmee weet hij veel indruk te maken.

Bariton Antonio di Matteo weet acterend en zingend te overtuigen als Francesca’s vader Guido. Een opname van de (winderige) première is op Blu-ray uitgebracht door Dynamic.

Twee maal minder minimaal in het Minimimal Music Festival Amsterdam

Tekst: Neil van der Linden

Maxim Shalygin kwam in 2010 uit Oekraïne naar Nederland, om zijn studie compositie voor te zetten, in Den Haag, omdat hij had gelezen dat Louis Andriessen daar doceerde. Die was inmiddels met emeritaat, al stond hij nog wel als docent vermeld.  Misschien gelukkig maar, want Shalygin is helemaal zijn eigen weg gegaan. Hij is hier gebleven, en daarmee voor mij één van de beste componisten die we hier in het land hebben.

Ik zou hem niet eens zozeer bij minimal music indelen, maar ik ben blij dat het Minimal Music Festival in Amsterdam dat wel had gedaan.  Hij was met vier grote werken en een film vertegenwoordigd.

Ik kon op zondag een herneming van zijn Severade uit 2021, de film Raising Waves, een openbaar gesprek met de componist en de première van Delirium ofwel S I M I L A R 4 meemaken.

S I M I L A R slaat op een reeks composities voor ensembles met gelijke instrumenten. Severade is S I M I L A R 3, voor negen cello’s, Delirium is geschreven voor 4 pianos. Deel 1 uit 2017 was geschreven voor zeven violen, deel twee uit 2019 voor acht saxofoons.

Onlangs werd onder meer een liedcyclus van Shalygin al uitgevoerd in Splendor met Ekaterina Levental en Antonii Baryshevskyi:

Ik schreef toen dat de muziek naast heftige harde klankstapelingen ook passages bevatte die verwezen naar bijvoorbeeld Moessorgski en zelfs Tchaikofski.

Dergelijke vergelijkingen zijn opnieuw mogelijk in Delirium. Na een openingspassage met zware geleidelijk variërende als big bangs expanderende en vervolgens imploderende dreun-akkoorden ging het geheel plotseling over een lange stralende passage in majeur, waarbij er in de verschillende partijen van de vier pianisten allerlei sprankelende nootjes werden toegevoegd, waarna dit nieuwe universum als het ware weer naar een andere tonale dimensie kon verschuiven, met telkens nieuwe kosmische horizonten.

Ik gebruik graag vergelijkingen uit de sterrenkunde, ik geloof dat ik niet de enige in het publiek was die als we niet beter zouden weten zou denken dat we onder invloed van een – fantastisch – stimulerend middel.

Maar nee, dit is geen trancemuziek, Shalygin weet ook aandacht te vragen voor elke kleine wending in zijn spel met de noten, en je moet en mag op een heerlijke manier ook je verstand erbij gebruiken. Endorfinenmuziek. En ja, als zulke muziek zo wordt uitgevoerd, zoals door Tomoko, Mukaiyama, Antonii Baryshevskyi, Gerard Bouwhuis en Laura Sandee, valt daar verder niet zo veel over te zeggen. Hun perfectie ging volmaakt op in het zinderende klankgeheel.

In de film, deels – deels vóór de recentste Russische inval in Oekraïne geschoten, deels in Nederland – zien we Shalygin zijn oude muziekschool bezoeken en zijn voormalige leraren, en ook in de keuken zijn moeder helpen Oekraïens te koken, maar ook in Amsterdam, in Den Haag en in een langere interviewpassage in een boot op een Hollandse plas en ergens aan de Noordzee. (Zijn werk Severade is een ode aan de Noordzee, het is een samentrekking van ‘Sever’, Noord, en serenade.)

En we zien hem in wat hij als zijn favoriete museum beschouwt, het Haags Gemeentemuseum, nu Kunstmuseum geheten. Hij ziet er nu in het echt en anders dan in zijn boeken uit de Soviet-tijd in kleur werken van de Russische avant-garde, en een zelfportret van Van Gogh, maar ook wat zijn favoriete schilderij zou worden, Mondriaans Victory Boogiewoogie.

De film Raising Waves over Maxim Shalygin:

http://maximshalygin.com/raising-waves/

Misschien typerend, een werk waarin Mondriaan op het laatst van zijn leven sterk afweek van de formalistische kanten van De Stijl en daarmee het meest lyrische werk van De Stijl schilderde, en het naar verluidt niet voltooide.

Maar net als in Victory Boogiewoogie zit in Delirium ook humor. Misschien zijn het de momenten van schijnbare lichtheid die een delirium-leider kunnen overkomen, maar de plotselinge overgangen naar iets dat aan een Chopin-melodie of zelfs een Venetiaans gondolierslied ontleent zou kunnen zijn werkten ook komisch, schrijnend komisch misschien, maar ze brachten wel degelijk ook licht. Maar ik moest vooral geregeld ook glimlachen om de razendknappe geleidelijke of soms juist onverwachte harmonische overgangen.

Severade is inmiddels al vaker opgevoerd en staat altijd als een huis. Hoewel het stuk ook door anderen zou kunnen worden gespeeld, lijkt het op maat gemaakt voor Maya Fridman, die bij elke uitvoering tot nu toe de solopartij speelde. De cello is een uitermate lyrisch instrument en de compositie laat alle lyrische kanten van de cello horen, en zien, maar ook alle mogelijkheden met boventonen, pizzicatos en de klankkast als ritme-instrument.

Cello Octet – Maya Fridman – Maxim Shalygin – Festival Dag in de Branding 9 juni 2021:

Aan de uitvoering is nog een instrument verbonden, Octosyn, een 15 meter brede installatie van 25 gestreken grondtoonsnaren en draaiende tokkelinstrumenten, ontworpen door beeldend kunstenaar Rob van den Broek waarbinnen de acht instrumentalisten van het Cello Octet Amsterdam plaats nemen en dat zij met voetpedalen bedienen. De uitvoering van Severade is verbonden aan dit instrument, wat het nadeel heeft dat het niet zomaar overal kan worden uitgevoerd maar als voordeel dat het bestaan van dit instrument uitnodigt om het vaker uit te voeren, en dat is maar goed ook.

Severade was het eerste werk van Shalygin waarmee ik kennis maakte, en wel via RadioIV/Klassiek, in het programma van Vrije Geluiden van presentator Aad van Nieuwkerk op. En ik was meteen geëlektrificeerd.

Radio-opnames van Maxim Shalygins Delirium en Severade:

https://www.nporadio4.nl/uitzendingen/avondconcert/ddafbe5b-c276-440e-9d24-c62bec4fcb04/2023-04-16-avondconcert-wereldpremiere-delirium-van-maxim-shalygin

© Melle Meivogel

Dat gold ook voor een andere componist, Julius Eastman, toen ik Vrije Geluiden voorstelde om vanwege Amsterdam Pride week iets te doen met queer componisten. Ik kwam met de geschiedenis van Siegfried Wagner en Clement Harris, Aad van Nieuwkerk liet een opname horen door het DoelenEnsemble met werk van Julius Eastman, een Amerikaanse ‘black queer’ componist die, miskend en depressief, in 1999 in armoede overleed.

Link naar Julius Eastman opnamen in Spotify.

Ook voor hem gold dat hij zich weinig aantrok van de hoofdstroom van minimal music en zijn eigen gang ging. Zijn lage zoetgevooisde stem was al opgevallen in de plaatopname uit 1973 Eight Songs for a Mad King van Peter Maxwell Davies waaraan hij deelnam, en vervolgens werd hij geprotegeerd door Lukas Foss die zijn werk uitvoerde Brooklyn Philharmonic.

Zijn tegelijkertijd eclectische en eigen stijl toonde verwantschappen variërend van John Cage tot Sun Ra. In zekere zin was hij muzikaal activist, onder meer door soms provocerende titels zoals Gay Guerilla, Evil Nigger en Femenine, waarin hij ook grenzen opzocht.

De Britse ‘black queer’ muziekproducer en keyboard-speler Loraine James maakte op haar CD Building Something Beautiful For Me uit 2022 bewerkingen van werk van Julius Eastman. Op zaterdagavond voerde zij als Homage to Julius Eastman delen daarvan uit met het jonge het London Contemporary Orchestra.

Loraine James Building Something Beautiful For Me:

Foto Melle Meivoge

Sowieso speelde in het Festivalcafé een deejay elektronische muziek waar een ander publiek dan tijdens de andere concerten heen trok. En dat gold ook voor de zaal. Waaronder veel ‘black queer’ en ook wit gemengd queer publiek, waarbij Loraine James een begrip is. Er was popconcertachtig applaus en gejoel na de nummers. Een welkome aanvulling in het programma.

Het zou mooi zijn als dit alles in een volgende editie leidt tot meer wisselwerking tussen de verschillende soorten publiek voor evenementen vergelijkbaar met het prachtige openingsconcert van dit jaar Reich/Richter, Homage to Julius Eastman en de muziek van Shalygin.

Gezien 17 april in het Muziekgebouw aan ’t IJ.

Maxim Shalygin Severade, S I M I L A R 3, voor negen cello’s, Maya Fridman en Cello Octet Amsterdam
De film Raising Waves
Maxim Shalygin Delirium S I M I L A R 4, voor 4 pianos, Tomoko Mukaiyama, Antonii Baryshevskyi, Gerard Bouwhuis en Laura Sandee


16 april in het Muziekgebouw aan ’t IJ.

Homage to Julius Eastman
Loraine James x London Contemporary Orchestra, gezien 15 april in Muziekgebouw aan ‘t IJ.

Julius Eastman in Vrije Geluiden:

https://www.nporadio4.nl/uitzendingen/vrije-geluiden/f9b49a01-241c-419b-b02b-13c7a7e88fc9/2022-11-12-vrije-geluiden-julius-eastman-1

https://www.nporadio4.nl/uitzendingen/vrije-geluiden/8081abde-4844-4ddd-97c0-fd676185caa1/2022-11-13-vrije-geluiden-julius-eastman-2

 

Julius Eastman door Maarten van Veen en Vivianne Cheng in Podium Klassiek met Gay Gorilla:

Fotomateriaal Shalygin © Neil van der Linden

Ekaterina Levental is Elle in Poulencs La voix humaine

Tekst Peter Franken

La Voix Humaine: Jean Cocteau’s meesterwerk, geïllustreerd en gegraveerd door Bernard Buffet

Jean Cocteau schreef zijn eenakter La voix humaine in 1928. Vier jaar later ging het stuk in première. Ingrid Bergman is een van de vele actrices die het op het toneel hebben gespeeld. La voix humaine gaat over een vrouw die na een relatie van vijf jaar door haar minnaar is verlaten voor een andere vrouw. Zij spreekt met hem door de telefoon. We horen alleen wat zij zegt maar kunnen daaruit veel opmaken van wat er door haar ex wordt ingebracht.

Al luisterend krijgt de toehoorder een goed beeld van wat is geweest. Een koppel in een LAT relatie, zij met een hond in haar eigen huis wachtend tot hij komt. Haar paniekaanvallen als hij later komt dan verwacht. Een kennelijk gebrek aan een eigen leven: ‘Jij was altijd mijn enige bezigheid’. Verlatingsangst die door excessieve bezitsdrang leidt tot verwijdering van de geliefde. Kortom een persoon die we vandaag de dag een borderliner zouden noemen.

De nacht voor het gesprek heeft de vrouw een zelfmoordpoging ondernomen. Aanvankelijk verzwijgt zij dit en doet voorkomen alsof ze heel goed met de situatie overweg kan. Naarmate het gesprek vordert, regelmatig onderbroken door allerhande problemen met de verbinding, kan ze de schijn steeds minder goed ophouden totdat ze uiteindelijk al haar wanhoop over hem uitstort. Het mag niet baten, hij vertrekt de volgende dag naar Marseille met een andere vrouw. In een uiterste poging iets van haar verleden te redden vraagt ze hem niet naar hetzelfde hotel te gaan waar ze vaak samen verbleven.

Poulenc en Denise Duval

In 1958 bewerkte Francis Poulenc het stuk tot een opera in één akte. Op 2 juni van dat jaar was de piano versie voltooid. De orkestratie volgde twee maanden later. Op 6 februari 1959 ging het werk in première in de Opéra Comique onder George Prêtre met Denise Duval als de vrouw. Duval had eerder met veel succes de rol van Blanche gezongen in de Parijse première van Dialogues des Carmélites en was zeer ‘close’ met Poulenc die zich naar verluidt naast Cocteau’s tekst ook heeft laten inspireren door haar stormachtige liefdesleven.

We kunnen speculeren over de leeftijd van Elle, de vrouw met de menselijke stem. Leeftijd is niet alleen afhankelijk van hoe je je voelt of tegen jezelf aankijkt. Het wordt ook sterk bepaald door de heersende maatschappelijke perceptie. Zelf denk ik daarbij aan de vertolking van de hoofdpersoon in Aimez vous Brahms met Ingrid Bergman als het type veertigjarige vrouw waarop schrijfster Françoise Sagan het patent leek te hebben.

Overigens was Duval bij de première ook bijna veertig. Vandaag de dag wordt dat nog heel jong gevonden maar zelfs in 1960 nog was veertig zo’n beetje de grens tussen heuvel op en heuvel af. Het verklaart veel van de wanhoop in het stuk: alleen en verlaten, zonder maatschappelijke rol, vermoedelijk als enige uitweg op zoek gaan naar een volgende minnaar die haar kan onderhouden.

De Franse context is hier zeer bepalend. Denk in dit verband ook aan het chanson ‘Ne me quitte pas’ van Jacques Brel, met daarin de regels ‘Laisse-moi devenir l’ombre de ton ombre, l’ombre de ta main, l’ombre de ton chien, ne me quitte pas’.

Katia Levental is een veelzijdig fenomeen: harpiste, sopraan, theaterdier, you name it. Met haar partner Chris Koolmees vormt ze de theatergroep LEKS, de letters spreken voor zich. Samen trekken ze het land door in een tempo en met een agenda waar ik plaatsvervangend moe van word. Chris regisseert en verzorgt de techniek, Katia speelt.

Voor deze productie heeft Koolmees een zeer eigentijdse vorm gekozen: geen gewoon telefoongesprek maar ‘facetime’. Elle wordt gefilmd door een klassieke webcam maar conform de tekst kan ze haar voormalige minnaar niet zien. Die functie heeft hij kennelijk uitgeschakeld op zijn telefoon. Wat hij ziet krijgt de toeschouwer mee op een groot scherm waarop tevens de ondertiteling van de Franse teksten te zien zijn. Het werkt buitengewoon goed, ik werd er meer in meegezogen dan bij eerdere ervaringen met Elle het geval was. Uiteraard komt dat toch vooral op het conto van de hoofdpersoon.

De voorstelling begint met een monoloog in het Nederlands. Dat is de tekst van Le bel indifférent, een eenakter die Cocteau in 1940 schreef voor Édith Piaf. Ook hier een monoloog waarin een vrouw een minnaar probeert te ‘bewerken’. Boos, wachtend of en wanneer hij eindelijk komt, stuitend op een muur van zwijgen als de man verschijnt. Ze dreigt met zelfmoord maar zijn enige reactie is weggaan zonder iets te zeggen. Het vormt een goed gekozen opmaat voor La voix humaine aangezien Elle daarin daadwerkelijk heeft geprobeerd zelfmoord te plegen.

Levental toonde geheel zoals ik me Elle voorstel, een nog vrij jong ogende vrouw maar niet iemand die een eerste liefdestragedie te verwerken krijgt. Haar wanhoop zal eerder veroorzaakt worden door een gevoel van déjà vu, hoe krijg ik mezelf nu weer op de rails. Prachtige vertolking van dit topstuk uit het 20e eeuwse repertoire.

Zijzelf heeft naar eigen zeggen een andere kijk op het personage. Daarbij ligt de nadruk meer op het tomeloze liefdesverdriet en minder op de context. Dat maakt het natuurlijk mogelijk het stuk te spelen als een tijdloze relatiebreuk waarin een van beide partijen een streep gehaald ziet worden door een gedroomde toekomst. Je kijkt in een afgrond waar kort daarvoor nog een pad verder liep. Dat maakt ziek en wanhopig.

De harde toon van Le bel indifférent contrasteert met die van La voix humaine. De frontale aanval is mislukt, nu zelfmoord, mislukt ook. Vervolgens empathie wekken door je groot te houden. Als laatste redmiddel gewoon smeken: ‘Laisse-moi devenir l’ombre de ton ombre’.

Ze maakt zichzelf aanvankelijk opzettelijk ‘lelijk’ door uitgelopen make up aan te brengen. Maar als ‘hij’ eindelijk belt, veegt ze dat snel weer af. Niettemin is het opvallend hoezeer het gezicht van een uitgesproken mooie vrouw kan vertekenen via zo’n webcam, zeker als ze er vlak voor zit. Alles vervormt en je denkt onwillekeurig dat ze haar minnaar beter zonder camera had kunnen bellen.

LEKS speelt deze voorstelling al langer in alle uithoeken van Nederland maar nu waren ze eens een keer redelijk bij mij in de buurt. Ik ben blij Katia eindelijk eens meegemaakt te hebben als ‘Elle’. Zoals bij alles wat ze doet kruipt ze volledig onder de huid van haar personage, mede geholpen door een feilloos taalgevoel. Cocteau en Poulenc zouden meer dan tevreden over haar zijn geweest.

De voorstelling vond plaats in de Paleiskerk in Den Haag. Een kleine zaal met publiek pal op het kleine toneel: heel intiem. Exact de setting waarin Katia’s spel het beste tot zijn recht komt.

Fotomateriaal: © LEKS en Majanka Fotografie