
Benjamin Grosvenor revitalizes Chopin


Tekst: Neil van der Linden

Bahr is het Arabische woord voor zee. Het concertproject van Cappella Amsterdam onder deze naam, waarmee Cappella Amsterdam en solisten nu door het land reist, is opgedragen aan de Middellandse Zee, bij de Romeinen Mare Nostrum geheten, ‘onze zee’, het water dat in de loop van de geschiedenis zoveel culturen heeft verbonden, en gescheiden. De Middellandse Zee is ook een bakermat van vele muzikale culturen, van enkele van de oudst bekende, de Assyrische, de Egyptische en de Griekse, via de Joodse, de Christelijke en de Islamitische, tot hedendaagse, welke laatste op al deze culturen voortbouwt. Het was de bedoeling van de bedenkers van het programma, dirigent Leonard Evers aan te tonen dat het onderscheid tussen ‘Westerse’ en Noord-Afrikaanse/West-Aziatische muziek maar betrekkelijk is.
Het concert opende met een nieuwe compositie van Aftab Darvishi, een jonge in Den Haag en Amsterdam afgestudeerde Iraanse componiste die aan de weg timmert, ook bij het Kronos Kwartet, en die ook al eens in het Holland Festival furore maakte en met haar opera over de oermoeder van Turandot, de Iraanse mythische prinses Turan Dokht. Een mooi gelaagd polyfoon werk.

Daarna zongen Anass Habib en later in het programma ook ud-speler Ahmed el Maai, beiden van Marokkaanse komaf, liederen uit de tiende en elfde-eeuwse Arabo-Andalusische traditie. Liederen van Ibn Khafaya (Alzira, Valencia, 1058-1139) en van prinses Wallada bint al-Mustakfi (Cordoba 994 tot 1091); Wallada was zo’n beetje de Moorse evenknie, maar dan een eeuw eerder van Hildegard von Bingen (1098 – 1179; beiden bereikten dus een hoge leeftijd – maar misschien dankte Wallada haar nog hogere leeftijd aan het Mediterrane dieet).

Anass Habib en Ahmed el Mooi begonnen hun optredens met een indrukwekkende lang aangehouden hoge noot, waarna ze prachtig ingehouden en gedragen de liederen voordroegen; je begrijpt waarom in de Arabische cultuur zingen en poëzie voordragen nauw verwante begrippen zijn. Je zou bijna denken aan een mogelijkheid om een duet tussen de zangers in te lassen. In hun opkomst vielen ook de aankleding en het licht op, ontworpen door choreograaf Peter Leung.

Vervolgens zong Cappella Amsterdam een aantal motet-achtige composities van de Turkse componist Ahmed Adnan Saygun (1907-1991) op Turkse poëzie. Strikt genomen klonk dit repertoire niet Mediterraans. Dirigent Leonard Evers pogingen aan te tonen dat het onderscheid tussen ‘Westerse’ en Noord-Afrikaanse/West-Aziatische muziek maar betrekkelijk is werd in deze neo-klassieke meerstemmig stukken niet aangetoond. En als er al Oriëntaalse elementen in de muziek zitten werden die afgevlakt door de keurige Noordwest-Europese manier van zingen, in een naar mijn smaak wat te massale bezetting. Dat is iets dat zich in de rest van het concert vaker zou wreken.
Anas Habib zong ook een lied ‘La rosa enflorece’ uit de Sefardisch traditie, de traditie van de Joodse bevolking van Moors Spanje, die net als de Moslims gedurende de late middeleeuwen van het Iberisch schiereiland werd verdreven. Waarbij die liederen met de diaspora meereisden rond de hele Middellandse Zee, tot in Turkije en Egypte.

De Bosnische zangeres Amira Medunjanin vertolkte liederen uit haar eigen land, uit Servië en naar verluidt ook Griekenland (althans dat verzekerde mijn buurman mij, een gevluchte Syriër die via Griekenland naar Nederland was gekomen; hij vond het hele concert trouwens ‘amazing’). Eén van de liederen die ze zong was van de hand van de Servische componist Marko Nešić (1873-1938). Aangezien we uit Amira Medunjanin’s voornaam kunnen afleiden dat ze van Moslim-Bosnische komaf is, kunnen we concluderen dat muziek zeker kloven overbrugt.

Rima Khcheich zong een aantal composities uit de Levant, onder meer een Libanees Christelijk lied en een bekend stuk van de populaire Egyptische componist Sayed Darwish (1892-1923), in arrangementen met begeleidend koor van saxofonist Maarten Ornstein. Ook Rima Khcheich voegde met haar volmaakte beheersing van de klassiek-Arabische melismen veel eigens toe. Ze is overigens al ruim twintig jaar kind aan huis in Nederland, sinds ze (mede door toedoen van ondergetekende trouwens) geregeld samenwerkt met het Yuri Honing Trio, met Tony Overwater en via Tony Overwater uiteindelijk met Maarten Ornstein.

Wel was er een probleem met de klankkleur van het geheel en dat zat mijns inziens bij de koorbegeleiding. Misschien was het jammer dat Cappella Amsterdam met zoveel leden zong. Drieëntwintig is een enorme hoeveelheid, waardoor iedere zanger zich moet inhouden en de koorklank vlak wordt. Een beetje ruimte nemen om te zingen met een korrel op stembanden, zoals Björn Schmelzer, de leider van het Belgische ensemble Graindelavoix, het uitdrukt (dat is de letterlijke betekenis van Graindelavoix), zou beter passen; maar meer individuele kleuring vergt meer intimiteit en dat gaat niet met zijn drieëntwintigen.

Neem een voorbeeld aan La Tempête onder Simon-Pierre Bestion, dat in het afgelopen festival Oude Muziek Schütz en Schein zong in het programma Larmes de Résurrection, met een Libanese voorzanger uit de Oosters-Orthodoxe kerk-traditie, en die ook prachtig Monteverdi’s Maria Vespers hebben opgenomen, waarin de Monteverdi stukken worden afgewisseld met interpretaties van polyfone volkszang uit het Mediterrane gebied. Daarbij vergeleken leek het koor nu vaak eerder in de weg te zitten. Zou een ensemble van vijf, zes zangers niet beter, helderder, persoonlijke hebben geklonken?
Eigenlijk kwam de volle omvang van het koor pas in het laatste programmaonderdeel, Planctus Cygni van Gerard Beljon (1952) écht tot zijn recht. Hier mocht voluit worden gezongen, en de wonderlijke muziek, afwisselend minimaal, afwisselend neo-klassiek, met fraaie verglijdende modulaties, kreeg met deze bezetting een bijna orkestrale kwaliteit.
Ik kan mij voorstellen dat de voorstelling groeit en dat mengvorm in de Grote Kerk in Alkmaar en de Nieuwe Kerk in Den Haag, waar de tour ook heen leidt, beter tot haar recht gaat komen. Maar ook daar zou het mooi zijn te werken aan de kleuring van het ensemble.
Gezien in De Meervaart, kleine zaal, 26 oktober.
Cappella Amsterdam onder Leonard Evers met Raphaela Danksagmüller duduk, fujara; Ahmed el Maai ud en zang’ Anass Habib zang; Misagh Joolaee kamancheh; Rima Khcheich zang; Beate Loonstra harp; Amira Medunjanin zang, Laura Rodrigues Lopes, koorlid en solozang; Claudio Spieler percussie. Peter Leung, scenografie.
Foto’s: Melle Meivogel.
.
Tekst: Neil van der Linden
Er is een nieuw Nederlands zangkwartet dat zich richt op de Renaissance en Middeleeuwen, de Capella Sacelli. Althans over die muziek ging hun debuut afgelopen weekeinde in Utrecht en Amsterdam. Op een passende plek in Amsterdam, de Waalse Kerk aan de Oudezijds Achterburgwal zong het ensemble composities uit de Codex Occo uit begin zestiende eeuw en uit het Handschrift Amsterdam uit de eeuw ervoor.

De Codex Occo is een verzameling composities van top-componisten uit die tijd, onder meer Josquin de Prez (2021 is zijn vijfhonderdste sterfjaar) en Pierre de la Rue. Deze fraai geïllustreerde bundel was vervaardigd in opdracht van een Amsterdamse koopman, Pompeius Occo, die aan de Kalverstraat woonde. Belangrijker was dat de muziek bedoeld was voor gebruik in de Heilige Stede, een kerk aan de Kalverstraat. Daar lag een hostie opgeslagen die verbonden was aan het Mirakel van Amsterdam, dat zich rond 16 maart 1345 rond die plek had afgespeeld.

In het kort: de overlevering spreekt over een stervende man die de voor de stervende bedoelde gewijde hostie weer had uitgebraakt, tezamen met voedsel dat hij daarvoor nog had geheten. Het braaksel inclusief hostie werd conform de kerkelijke voorschriften in het haardvuur gedeponeerd. Toen men de volgende ochtend het haardvuur weer wilde opstoken, bleek de hostie ongeschonden in de as te liggen. Een vrouw bracht de miraculeuze hostie daarop naar de pastoor van de Sint-Nicolaaskerk (de huidige Oude Kerk), maar de volgende dag was de hostie op wonderlijke wijze weer terug in het huis van de overledene, aan de Kalverstraat. Dit zou zich twee keer herhaald hebben. Het werd geïnterpreteerd als een teken van God, waarop men daar een kapel bouwde, de Heilige Stede, waar de hostie werd bewaard, en de plek werd een bedevaartsoord.

Occo had zijn rijkversierde zangbundel besteld bij niemand minder dan Petrus Alamire. Alamire was naast muziekuitgever ook componist, diplomaat, spion en werkte in Mechelen aan het hof van de kunstminnende landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, tante van Karel V.
Dat het in die tijd boven de rivieren stil was op het gebied van geavanceerde muziek is dus een misvatting. Weliswaar bracht Nederland boven de rivieren nauwelijks componisten voort die geschiedenis hebben geschreven, maar de polyfone muziekpraktijk bloeide er wel degelijk. Het Egidius Kwartet had zich al verdiept in de zogeheten Leidse Koorboeken al en de Capella Sacelli stortte zich nu op de Codex Occo.

Capella Sacelli bestaat, of bestond voor deze gelegenheid, uit vier mannelijke zangers en zet daarmee de traditie van het Hilliard Ensemble en de Capilla Flamenca voort: countertenor, tenor, bariton en bas, respectievelijk Tim Braithwaite, Guido Groenland, Jeroen Spitteler en Bram Trouwborst. En net als bij de Capilla Flamenca geregeld het geval was, stonden er nu ook Nederlandstalige stukken van de grote Vlaamse componisten op het repertoire. Bijvoorbeeld ‘Mijn herte altijt heeft verlanghen naar u die alderliefste mijn’, van Pierre de la Rue, de favoriete componist van Margaretha van Oostenrijk, én een deel uit een zogeheten parodiemis op dat lied, de Missa ‘Mijn herte altijt heeft verlanghen naar u die alderliefste mijn’, mogelijk van de hand van Mathieu Gascongne, een indertijd hoog aangeschreven componist, van wie helaas weinig muziek bewaard is gebleven.

Men mag dus aannemen dat Margaretha, als landvoogdes van de Nederlandsen de Nederlandse taal machtig was. Dat was niet helemaal vanzelfsprekend. Ze mag dan wel de dochter van Maria van Bourgondië zijn geweest, de enige erfgename van Karel de Stoute, die zoals bekend het Bourgondisch Rijk had verkwanseld. Maar ze was opgegroeid aan het Franse koningshof en aanvankelijk zelfs voorbestemd om echtgenote van de Franse koning te worden, totdat laatstgenoemde dat huwelijk afzegde (omdat hij besloot te trouwen met de hertogin van Bretagne, en Bretagne was misschien belangrijker om bij Frankrijk te voegen dan Bourgondië.)
Intussen mochten Nederland en België wel in hun handjes klappen met Margaretha als kunstminnende en voor het overige ook humanistische regentes, die de bijnaam ‘la bonne tante’ kreeg; ze was in alles eigenlijk beter dan neef Karel, terwijl ze er ook nog voor had gezorgd dat Karel werd gekozen tot ‘keizer van het Heilige Roomse Rijk’, ofwel Duitsland. De rest is vaderlandse geschiedenis.
Uit de Codex Occo zong Capella Sacelli ook delen uit een Missa pro Fidelibus Defunctis, ofwel een Requiem, van Antoin de Fevin. Het is fascinerend om te bedenken dat ook dit Requiem toen tussen de Kalverstraat en het Rokin heeft geklonken.
Van Josquin des Prez klonk het Sanctus uit diens Missa Pange Lingua, met als bijzonderheid dat een tweestemmige en een driestemmige passage in de Codex Occo afwijken van de gebruikelijke versies. Capella Sacelli zong deze Amsterdamse versies, die alleen in de Codex Occo voorkomen.
Op het programma stond ook echt Amsterdamse muziek, afkomstig uit het zogeheten ‘Amsterdam Handschrift’ (uit ca. 1480) met liederen die verband hielden met de zogeheten Moderne Devotie, een soort bijna pre-Protestantse beweging, ontstaan op het platteland in Overijssel, die kerkelijke versobering propageerde, en als je zou willen ‘democratisering’, van de kerk. Paradoxale is dat de Moderne Devotie de kerk juist wilde ontdoen van ‘semi-heidense’ aanbidding van fysieke objecten, zoals de aanbidding van het Mirakel. Uit dit handschrift zong het ensemble ‘Och nv mag ic wel trueren’, een sober lied over het sterven van Jezus, waarin zelfs Maria minder duidelijk wordt vereerd dan gebruikelijk was. Ensembleleider Jeroen Spitteler voorzag dit eenstemmige lied van een fraaie baslijn, een ‘organum’, en paste het lied op deze manier mooi in dit aan Amsterdamse polyfonie gewijde concert.

Capella Sacelli, Polyfonie aan de Kalverstraat, Waalse Kerk Amsterdam, 3 juli 2021
Als voorbeeld van een lied in oud-Nederlands van Alexander Agricola (Landman), het melancholische ‘In Myne Zyn’ over vergankelijkheid, door Capilla Flamenca.

Thomas Oliemans Bariton 2018 Photo: Marco Borggreve
Barbara Kozelj en Thomas Oliemans overtuigen in liederen van Raff
De grote Oliemans show is terug in Amsterdam
Maarten Koningsberger, Thomas Oliemans en Dichterliebe van Schumann

foto: Pinterest

Richard Rijnvos © John Snijders

Leif Segerstam Photo: Seilo Ristimäki

simonelamsma © otto van den toornn

Ernest Rombout © Concours de Genève

Graindelavoix © Koen Broos

©Marieke Wijntjes

©Marieke Wijntjes

© Neil van der Linden

Gesualdo bent the rules of harmony in extreme ways.
Illustration by Pierre Mornet
Gehoord op 30 augustus 2019, Janskerk, Utrecht.

Palestine Youth Orchestra © Bryan MacCormack

Vincent de Kort © Concertgebouw

© Neil vd Linden

Nai Barghouti © mutaz-kawasmi

© Vincent de Kort

Een ontspannend ‘Havana’ na afloop © Neil vdLinden



© Centre Stage Artist Management (CSAM)

© Concertgebouw

Het Groot Omroepkoor in het Concertgebouw © Hans van der Woerd

Philipp Ahmann © Danny Wandelt



Ivan Monighetti met Mstislav Rostropovitsj



Website van Shura Lipovsky:
http://www.shuralipovsky.com/