cd/dvd recensies

Almost all about Les Dialogues des Carmélites: part 3

There are those operas that you just can’t spoil and Les Dialogues des Carmélites is one of them. For Poulenc, melody is the centre of the universe. His music is so poignantly beautiful and his composition so expressive that you don’t really need a director.

The opera’s themes are sacrifice, martyrdom, revolutions and ideologies, but those are just the side lines, because the main theme is an all-devouring fear that makes it impossible to live or die: “Fear is a terrible disease. I was born of fear, in fear I live and in fear I shall die. Everyone despises fear, so I am condemned to be despised.

Hamburg, 2008



The opera came to Hamburg in 2008, it was directed by Nikolaus Lehnhoff. His Blanche, Alexia Voulgaridou, is very much like Liu: sweet, scared but steadfast and very impressive.

Kathryn Harries as Madame de Croissy is even more impressive than Anja Silja. She acts not only with her whole body but also with her perfectly used voice. Her fear is physically palpable and her death scene cannot leave anyone unmoved.

Unfortunately, Gabrielle Schnaut’s Mère Marie is not of the same calibre. With the remnants of the once so imposing voice, she only causes irritation: not one note is pure and her terrible wobble feels like torture to your ears. How different then is warm and sweet Madame Lidoine, here sung incredibly lovely by Anne Schwanewilms!

The staging is very simple and there are hardly any sets, which is not at all disturbing. And the final scene is almost better than Carsen. (Arthouse Musik 101494)


https://my.mail.ru/video/embed/9182112244547191280



Munich, 2010



Munich would not be Munich without its ‘high-profile’ new productions that will cause scandals over and over again. Dmitri Tcherniakov’s Dialogues des Carmélites from 2010 was therefore not well received by everyone. I myself find the production very exciting, although his vision sometimes goes a little too far for me.

First of all: forget about the nuns, there are none. There is a community of women, locked up in a glass house. They have left the outside world, but that world can still see them and interfere with them. Claustrophobic.

Blanche, phenomenally sung and acted by Susan Gritton, clearly has mental problems. Her heroic act at the end stems from the same emotions as her fear. Two extremes of the same problem.

The contrast between a resolute, here caricatured a bit as a butch kapo, Mère Marie (a fantastic Susanne Resmark) and the sweet, clearly striving for a different course, Madame Lidoine (Soile Isokoski at her best) could not be greater.

And oh yes: also forget about the guillotine, because it’s not there either. Tcherniakov also changed the ending.

By the way: the chance that the DVD is still for sale is small. The Poulenc heirs thought that Tcherniakov had allowed himself too much freedom and they went to court (BelAir BAC061).


Below the trailer:





Almost all about Les Dialogues des Carmélites. Part one

Almost all about Les Dialogues des Carmélites: part 2

Almost all about Les Dialogues des Carmélites: part 4

Krzysztof Warlikowski in De Munt: Lulu

Tekst: Peter Franken

In 2012 stond er een nieuwe productie van Lulu op het programma in De Munt, regie Krzysztof Walikowski en decors en kostuums van Małgorzata Szczęśniak, het koppel dat hier eerder veel succes had geoogst met Cherubini’s Médée. Het was een groot succes, vooral door het fenomenale optreden van Barbara Hannigan in de titelrol. Van de voorstelling is een opname op dvd uitgebracht.

Het begint zoals gebruikelijk met een introductie door de Tierbändiger alleen laat deze er een monoloog in slecht verstaanbaar Engels aan vooraf gaan waarin wordt gesproken over Lilith. Lulu vertoont veel gelijkenissen met dit mythische personage dat wordt beschouwd als de eerste vrouw van Adam, die werd verstoten wegens gebrek aan volgzaamheid en uit wraak in de gedaante van een slang Adam en zijn nieuwe vrouw Eva verleidde tot het eten van ‘de boom der kennis’.

Dietrich Henschel (Dr.Schön) en Barbara Hannigan (Lulu)

Dr. Schön heeft Lulu als meisje van twaalf letterlijk van de straat geplukt en haar tot zijn minnares gemaakt. Daarmee heeft hij haar voor een akelig lot als prostituee of nog erger behoed, maar tegelijkertijd Lulu haar jeugd ontnomen. Gevolg is dat ze zich bijna letterlijk aan hem heeft gehecht; weg van Schön is voor Lulu een situatie waarin ze niet compleet is. Haar missie is om met hem trouwen, maar zijn missie is om haar bij een geschikte man onder te brengen zodat hij van haar af kan raken. Beiden beseffen dat dit niet gaat lukken. Vandaar Lulu’s uitspraak als haar tweede echtgenoot, de portretschilder, zelfmoord heeft gepleegd: ‘Sie heiraten mich ja doch.’

Het toneelbeeld wordt bepaald door een grote ruimte met links een enorme trap waarlangs bezoekers hun opwachting maken. Rechts is een cabine met glazen wanden waarin de schilder aan het werk is. Al portretteert hij Lulu hier door haar te filmen. In de derde akte doet de ruimte dienst als vitrine voor jonge meisjes die op hun bestemming wachten in de vrouwenhandel, echo’s van Lulu’s beginjaren als kind hoertje.

Lulu’s droom om ooit een gevierd balletdanseres te worden maakt Warlikowski aanschouwelijk door Hannigan een groot deel van de tijd in balletschoenen te laten lopen waarbij ze regelmatig op de spitzen loopt te trippelen. Echt erop dansen kan ze niet maar gelukkig heeft ze Rosalba Torres Guerrero als dubbel voor een ingevoegde dansscène aan het einde van de eerste akte. Diezelfde danseres is nadien op de achtergrond actief om een indruk van de Lulu uit de eerste akte te wekken.

Wat Hannigan wel goed kan is werken met haar benen, haar hele lenige slanke lijf wordt als het ware teruggebracht tot die twee verleidingsobjecten. Het lijkt wel alsof ze gewoon automatisch op seksueel uitdagende wijze loopt, zit, hangt of staat, het gaat vanzelf en dat ze ook nog eens schaars gekleed is zet het effect extra aan. Als ze Dr. Schön het briefje aan zijn verloofde dicteert zien we hem een sms tikken met zijn hoofd in een intieme pose tussen haar dijen geklemd. Hier biedt de tekst overigens wel degelijk aanleiding toe. Zo vergelijkt Alwa later haar benen met een stuk muziek waarbij de bekroning het ‘andante van de wellust’ wordt genoemd. En daar verbergt hij lange tijd zijn gezicht in terwijl haar mimiek niets aan de verbeelding overlaat. Seks speelt een enorme rol in Lulu’s leven maar dit is de enige scène waarin dat nadrukkelijk wordt getoond.

Maar haar zeer fysieke wijze van acteren is slechts deel van het succes. Hannigan beheert haar partij tot in de puntjes en zingt, gilt, roept en schreeuwt al naar gelang de situatie daarom vraagt op een zodanige wijze dat je al gauw niet meer het idee hebt naar een theaterproductie te kijken, fenomenaal.  De overige spelers komen niet in de buurt van haar prestatieniveau.

Dietrich Henschel is een redelijke dr. Schön maar oogt veel te jong voor zijn rol. De Alwa van Charles Workman is heel behoorlijk maar het is moeilijk voorstelbaar dat die twee vader en zoon zijn.

Pavlo Hunka ziet er als Schigolch wel aardig uit als oudere man, doet het redelijk. Tom Randle is qua zang een prima Maler maar stelt acterend wat teleur. Ivan Ludlow geeft gestalte aan de Tierbändiger en de Athlet, zonder meer uitstekend. Frances Bourne treedt op in drie rollen met als voornaamste de Gymnasiast die door Schigolch en de Athlet wordt meegetroond op de wekelijkse ‘Beursmiddag’ voor een ontmoeting met Lulu, waar al velen hun seksuele initiatie hebben mogen beleven. Ze is gekleed en geschminkt als punkmeisje en wordt ook neergezet als vrouw. De seks gaat niet door en haar grootste zorg is nu dat ze van school gestuurd zal worden. Met de moord op Schön wordt dat uiteindelijk nog erger, een tuchtschool is haar lot.

Natascha Petrinsky is een opvallende Gräfin Geschwitz, de verliefde lesbienne die uiteindelijk door Lulu naar Londen wordt meegesleept. Schigolch ziet er niets in: die vrouw is niet geschikt om aan de liefde te verdienen, ze leeft in de liefde. Petrinsky brengt waardigheid en rust in het voortdurende pandemonium om haar heen, ze oogt voornaam en aandoenlijk mooi in haar berusting.

Ik herinner me mijn eerste Lulu in Keulen lang geleden met de ‘Vriendenbus’. In combinatie met de lange reisdag bleek dit een theaterervaring die me uitgeput in de bus naar huis van alle emoties liet bijkomen. Autorijden had er niet ingezeten. Een dergelijke ervaring zal Hannigans Lulu ook vele toeschouwers in de zaal hebben bezorgd, een emotionele rollercoaster die geen mens onberoerd kan laten. In 2021 werd de voorstelling hernomen, opnieuw met Hannigan, en ze stond er alweer. Wat een prachtvrouw.

Paul Daniël heeft de muzikale leiding.

Trailer van de productie:



Gevloerd door Lulu van Krzysztof Warlikowski in Brussel 2012


LULU: discogr
afie

Almost all about Les Dialogues des Carmélites. Part one

There are those operas that you just can’t spoil and Les Dialogues des Carmélites is one of them. For Poulenc, melody is the centre of the universe. His music is so poignantly beautiful and his composition so expressive that you don’t really need a director.

The opera’s themes are sacrifice, martyrdom, revolutions and ideologies, but those are just the side lines, because the main theme is an all-devouring fear that makes it impossible to live or die: “Fear is a terrible disease. I was born of fear, in fear I live and in fear I shall die. Everyone despises fear, so I am condemned to be despised.




Milan, 1957


The world premiere of Dialogues des Carmélites took place on 26 January 1957 at La Scala in Milan, in an Italian translation. The cast reads like a ‘who’s who’ in the opera world, because, ask yourself: were there any bigger names in those days?

Blanche was sung by Virginia Zeani, a singer with a full, large and dramatic voice, that was suitable for both Violetta and Tosca. Marie was played by Gigliola Frazzoni, one of the best Minnies (La fanciulla del West) in history. And Madame Lidoine was given to Leyla Gencer.

With Fiorenza Cossotto, Gianna Pederzini, Eugenia Ratti and Scipio Colombo in the smaller roles, the opera sounded less lyrical than we are used to nowadays, almost veristic even. But that made the dramatic effect even more poignant.

Virginia Zeani and Francis Poulenc, Milano 1957



In The Operatic PastCast, Virginia Zeani talks about Poulenc, the influence the opera has had on her life, her colleagues and the production in Milan.
The entire performance from Milan, fantastically conducted by Nino Sanzogno, is on YouTube. Do not miss it!



Paris, 1957



The Paris premiere of Dialogues des Carmélites followed six months later. On 21 June 1957, the opera, now in French, was presented at the Théâtre National de l’Opéra.
Blanche was sung by Poulenc’s beloved soprano Denise Duval. Duval’s voice (girlishly naive, light, almost ethereal) fitted Blanche like a glove.
The rest of the cast, including Régine Crespin as Madame Lidoine and Rita Gorr as probably the best Mère Marie ever, was also chosen by Poulenc himself


Régine Crespin (Madame Lidoine) in “Mes chères filles”:




The orchestra was conducted by Pierre Dervaux and I can be very brief about him: there is no better. Full stop. (Warner 08256483211)


Almost all about Les Dialogues des Carmélites: part 2

Almost all about Les Dialogues des Carmélites: part 3

Almost all about Les Dialogues des Carmélites: part 4










Krzysztof Warlikowski in De Munt: Médée

Tekst: Peter Franken

In 2011 zag ik de reprise van de prachtige productie van Krzysztof Warlikowski voor De Munt met een fenomenale Médée van Nadja Michael. Tien jaar later bekeek ik een opname van de voorstelling die op dvd is uitgebracht.

Muzikaal is deze de minste van de vijf Medea’s die ik in het theater heb gezien en vooral gehoord. Maar theatraal staat hij bovenaan. Het is mogelijk dat de kwaliteit van de opname hier ook meespeelt. Op de opname is het orkest, Les Talens Lyriques onder leiding van Christophe Rousset, aanvankelijk nauwelijks hoorbaar, niet meer dan wat zacht amorf geluid. Pas in de derde akte komt het goed tot zijn recht en is ook duidelijk het gebruik van periode instrumenten waarneembaar.

De zangers zijn allemaal uitgerust met een microfoontje om de gesproken teksten duidelijk hoorbaar te maken. Die dialogen zijn overigens heel kort gehouden en nieuw geschreven in eigentijdse taal, heel effectief.

Het toneelbeeld komt zoals gebruikelijk bij Warlikowski voor rekening van Malgorzata Szczesniak. Over de gehele breedte wordt gespeeld, links en rechts zijn ‘muren’ terwijl de achterwand bestaat uit afhangende spiegelende kunststof panelen.

Erachter is echter ook nog een flink stuk van het toneel wat zichtbaar wordt zodra men het verlicht. De wand blijkt half lichtdoorlatend te zijn. De huwelijksscène van Iason en Dircé speelt zich daar af, treffend genoeg met een katholieke priester die de ceremonie voltrekt.

Links op het toneel staat het enige echte rekwisiet, een ladenkastje dat zowel door Dircé als Médée wordt gebruikt als persoonlijk territorium. Verder alleen een paar klapstoelen.

Médée komt onopvallend via een zijdeurtje het podium op en gaat op zo’n stoeltje zitten. We hebben dan al geruime tijd meebeleefd hoezeer Dircé aan twijfels ten prooi is. Wie zegt dat Iason niet ook haar zal verlaten na enige tijd, wat is er precies met Médée gebeurd, ze voelt haar aanwezigheid in haar lijf en dat maakt haar bang.

De twee bruidsmeisjes, uitgemonsterd als look alikes van de zus van Kate Middleton tijden haar huwelijk met William, hebben hun handen er vol aan om Dircé zover te krijgen dat ze zich tenminste laat kleden voor de ceremonie. En dan zit Médée daar plotseling, Dircé’s vleesgeworden nachtmerrie.

Médée verschijnt als Amy Winehouse look alike, in een glimmend zwarte plastic jas en enorm hoog opgetast en lang afhangend zwart haar, uiteraard een pruik.  Ze neemt onmiddellijk het gehele toneel in bezit, zonder van haar plaats te komen. Creon bijt zijn aanstaande schoonzoon toe dat hij dit probleem snel moet ‘oplossen’ en het gehele Corinthische hof trekt zich terug achter de spiegelwand.

Médée begint haar strijd om Iason voor zich terug te winnen. Als eerste trekt ze die jas uit waaronder ze een vergelijkbare nauwsluitende mouwloze jurk draagt die duidelijk een aantal tatoeages op de armen laat zien. Als vrouw is Dircé geen partij voor dit oermens dat door roeien en ruiten gaat om haar doel te bereiken.

Iason is dan ook niet lang tegen haar opgewassen en hoewel de tekst na Iasons afwijzing vooral bestaat uit dreigementen over en weer ligt het voormalige koppel aan het einde van de scène rollebollend op het toneel. Voor het daadwerkelijk tot seks komt herpakt Iason zich echter en loopt weg, maar ‘opgelost’ is er niets.

Médée ontdoet zich van haar ‘oorlogskostuum’: pruik af, jurk uit. Nu is ze donkerblond en gekleed in een zwart onderjurkje, nerveus rondlopend op het toneel ten prooi aan vertwijfeling. Deze afloop was vermoedelijk iets waar ze helemaal geen rekening mee had gehouden. De toeschouwer kiest als vanzelf haar kant, temeer daar dat huwelijk met Dircé niet meer is dan een manier voor Iason om een nieuw thuis en veilige omgeving voor zichzelf en zijn zonen te regelen. Liefde, laat staan hartstocht en begeerte, komt er niet aan te pas.

Warlikowski heeft dit nog eens extra aangezet door die twee zoontjes, jongens van een jaar of tien, als figuranten op te voeren. Ze lopen voortdurend rond en gedragen zich afwisselend gezeglijk en balorig. Van Dircé moeten ze niets hebben en als hun moeder plotseling opduikt omhelzen ze haar, om direct weggetrokken te worden door Creon die problemen voorziet.

Verder bewerkt Warlikowski het publiek met amateur filmbeelden van trouwerijen, gelukkige familietafereeltjes en blije kinderen in schooluniform. En ter completering zijn er op dode momenten tussen scènes flarden populaire muziek te horen met een romantische inslag zoals ‘Oh Carol’ van de Neil Sedaka en in de pauze ‘Eloise’ van Barry Ryan.

Médée weet Creon zover te krijgen dat ze nog heel even mag blijven en Iason laat toe dat ze haar zonen te zien krijgt. Maar inmiddels draait haar brein op volle toeren om Iason zijn verraad betaald te zetten. Oprecht smeken en bidden heeft geen effect gehad, hij verstoot haar opnieuw. Dan de beuk erin, wraak is het enige dat Médée nog rest.

Eerst stuurt ze die jongens met een vergiftigde jurk naar Dircé, die vrouw moet dood. Op het toneel zien we haar met twee poppen, bruid en bruidegom aan het werk in een soort voodoo ritueel. Maar haar geest slaat op hol, Iason is zo nog niet genoeg getroffen, zijn bloed moet vloeien, niet van hemzelf perse maar dat van zijn zonen.

In de derde akte voltrekt zich het ultieme drama. Circé sterft doordat haar jurk in vlammen opgaat en Médée doodt haar twee zonen buiten beeld terwijl Iason zich vertwijfeld afvraagt waar ze zijn. Ze komt het toneel weer op met een grote bobbel onder haar kleren. Tot op het laatst blijf je hopen dat het maar schijn is totdat ze de bebloede pyjama’s van die jongens onder haar jurk vandaan begint te halen, ze netjes opvouwt en in een la van dat kastje legt. De ultieme wraak is geschied, haar reputatie als moordenaar en psychopaat bevestigd.

Hoewel ik Nadja Michael in de eerste twee aktes niet bijzonder goed vind zingen, pas in de derde komt ze volledig los, is haar totale presentatie zo overweldigend dat dit nauwelijks een rol speelt. Zij is Médée, van de eerste tot de laatste minuut en beheerst de voorstelling.

De goed zingende Hendrickje van Kerckhove (Dircé), Kurt Streit (Iason) en Vincent le Texier (Creon) zijn feitelijk slechts figuranten. En daarmee heeft Michael voor zichzelf een memento gecreëerd.

Trailer

Foto’s van de productie: © Maarten Vanden Abeele

Carolyn Sampson and her flowers

© Marco Borggreve

On Tuesday, 14 April 2015, the British soprano Carolyn Sampson, much loved mainly by early music lovers, made her appearance in the Small Hall of the Concertgebouw with a not so very common programme. This time it was not so much about the composers, but about …. flowers. So no Bach, Handel or Purcell or… but, wait a minute! The last one was indeed represented, because he too paid an ode to the rose.

The Concertgebouw’s website summed up Sampson’s recital nicely: “Normally, opera diva Sampson gets flowers thrown at her, but tonight she offers the audience a bouquet.



With her floral recital, Sampson travelled all over Europe, for which there was also a good commercial reason: the Swedish company BIS released her long-awaited new solo album, Fleurs. Roses, lots and lots of roses, but also snowdrops, jasmine and lily of the valley are not forgotten.

The afternoon before her recital, I met her in the Concertgebouwcafé. It was as if the weather gods had granted her and her flowers that little bit extra: the day was warm and sunny, with a perfectly blue sky. Her four-and-a-half-year-old daughter was playing outside, while her six-year-old son had had to stay at home: he was already of school age and so it just was not possible to take him to Amsterdam.

The children are the main reason she does so little opera, because she would have to be away from home so very often, and she is just not willing to do that. Home is Freiburg, where she has lived for nine years with her husband, who has a job with the Freiburger Barockorchester.


“I do my best not to do more than two projects a month, but sometimes it is difficult to fit it all into the schedule. In April and certainly in May, I am always busier than I would like to be. And don’t ask me why, I just don’t know.
Of course, all kinds of Passions and Easter Oratorios come along then, but I don’t think that’s the only reason. My recitals get also programmed more often in those two months.”

Doesn’t Bach get a bit boring during those months?
“Can someone have too much Bach? Oh no, oh no! Bach is never boring, especially not the two passions. I always discover something new in them”.

“I come from a family of teachers, my father was a maths teacher. Music did not really play a role in our familiy, but at home we had a piano that was always being played.
When I discovered my voice, I went to the conservatoire, but the plan was really to become a music teacher. I wanted that too, it also fitted in perfectly with the family tradition. My teacher did not agree. He thought I had much more to offer and so I was sent to London, where I had to report to Harry Christophers of The Sixteen. And then it happened as it always does: a singer fell ill and I filled in. That was in Handel’s Samson”.

Duet “Welcome as the dawn of day” from Handel’s Samson:



Sampson has already given three recitals in Amsterdam, and she remembers them well. In an earlier performance with Julius Drake she sang among other things various French songs. Repertoire after her own heart. Before the break she sang Liszt and Brahms and after the break came the French songs: Fauré and Debussy.

“Yes, you can safely say that I love French songs, they really do something for me. I also particularly love Poulenc. In 2014, together with Capella Amsterdam, I recorded his Stabat Mater for Harmondia Mundi. I sang it with tears in my eyes. So, so beautiful!”

“I would therefore really love to sing Blanche in Dialogues des Carmélites, it really is my dream role! Hopefully, one day, something will come of, but for the time being she is not yet in the planning. But soon I will sing a role in another beautiful French opera: Melisande! I’m not allowed to tell you anything about that yet, but please know that I’m really looking forward to it!”

‘Vidit suum dulcem natum’ from Poulenc’s Stabat Mater:



“I also particularly like the romantic symphonic repertoire. If I could ever be home alone and have an evening to myself, without any obligations whatsoever, I would put on Mahler’s Second Symphony, I love it. But also Brahms 4 and the Symphony Fantastique by Berlioz. Or anything by Shostakovich, I love his fierceness!”


“I prefe to sing recitals, they are of the utmost importance to me, in the future I want to concentrate on them even more.”


“About my flower project…..
It was Joseph Middleton, my pianist, who came up with the idea. We are not just partners, we are also good friends. So he knows me really well and knows what suits me. So he thought that it was nonsense to come up with the umpteenth Schubert or Schumann, that it would be much more fun to do something with a theme.
The theme of “flowers” was an obvious one. There are so very many songs about flowers! Well, all right then, also about love, sex and women, but … But a flower is actually just like a woman. And vice versa. Yes, isn’t it?

The programme is divided into four sections: the rose, when the flowers speak, a French bouquet and flower girls by Strauss

“Is it true that all sopranos love Strauss? Yes, I think so. Maybe because he loved sopranos so much himself? He composed his most beautiful music for the soprano voice. Actually, he wrote very few songs for the tenor, but when I hear his songs interpreted by Jonas Kaufmann I get quite weak in the knees!”

Sampson’s latest CD just won’t go out of my head, that’s how much I like it. Whether it is Purcell’s surprisingly spicy “Sweeter than Roses”, Fauré’s lightly perfumed “Les roses d’Ispahan”, Strauss’ ethereal “Mädchenblumen” or Lili Boulanger’s poetically sensual “Les Lilas qui avaient fleuri”: it is all very beautiful.

\



Of course, I could search for all kinds of superlatives to better describe both the choice of songs and Sampson’s crystal-clear voice, but a simple “beautiful” will do, I think. It’s like all the flowers she sings about: bright, fleeting and transient. Like everything else, really.

Wraak maakt meer kapot dan je lief is. In deel zes van de cyclus Amerikaanse opera’s: Moby-Dick

Tekst Peter Franken

Deze opera van Jake Heggie ging in 2010 in première in Dallas. Het libretto van Gene Scheer is gebaseerd op de gelijknamige roman van Herman Melville uit 1851. Het is het verhaal van walvisvaarder kapitein Ahab die helemaal bezeten is van een White Whale, een overmaatse witte potvis die hem ooit zijn linkerbeen heeft afgebeten. Het beest heeft zelfs een naam: Moby Dick.

Jack Heggie over zijn compositie :

Ahab is al sinds zijn achttiende op zee en van de 40 jaar erna is hij hooguit 3 jaar aan wal geweest, in Nantucket. Zijn enige nog resterende doel in het leven is wraak te nemen op Moby Dick en daaraan wordt alles ondergeschikt gemaakt, met inbegrip van het behoud van zijn schip en het leven van de bemanning.

De opera begint als Ahab net opnieuw is uitgevaren maar zich al een week lang niet aan dek heeft vertoond. Plotseling komt hij echter tevoorschijn en de mannen krijgen zijn credo te horen: Moby Dick moet worden gevonden en gedood, op andere walvissen jagen is op deze tocht niet aan de orde.

Merkwaardig genoeg krijgt hij iedereen zover dat ze plechtige beloven hem daarin te volgen, wat er ook gebeurt. Alleen de stuurman Starbuck vindt het maar niks en probeert Ahab van zijn dwangneurose af te helpen. Die walvis is een dier dat agressief wordt als hij wordt belaagd, dat is zijn instinct. Hij is een wezen zonder rede, vergelijkbaar met een natuurverschijnsel zoals storm of droogte. Daar kan een mens toch niet tegen vechten alsof het een persoonlijke vijand is. Ahab denkt daar anders over: ‘zelfs als de zon mij zou beledigen zou ik die proberen een klap te verkopen’. Verder stelt hij dat er maar één god is en dus ook maar één kapitein op de walvisvaarder Pequod.

Dat iedereen aan boord hierin meegaat is opmerkelijk, het duidt op overdracht van het vermogen zelf te kunnen denken ook al kost het je het leven. Vandaag de dag zou Ahab al na een paar weken aan de mast zijn vastgebonden maar hier blijft hij maar liefst 15 maanden heer en meester. Alleen Starbuck probeert hem een keer op indringende wijze van gedachte te doen veranderen. We moeten walvissen vangen, dat is ons beroep en genereert ons inkomen. We zijn niet uitgevaren om een oude man zijn waanidee te laten uitleven. Hij krijgt een geweer op zich gericht en wordt ternauwernood gered door plotselinge commotie bovendeks.

Als het schip uiteindelijk weer de thuishaven begint te naderen komt het tot een confrontatie met Moby Dick waarbij de Pequod vergaat en alle opvarenden de dood vinden op de nieuwkomer Greenhorn na die aanspoelt op de doodskist die alvast voor zijn stervende vriend Queequeg was gemaakt. De strijd van de mens tegen de elementen is in het nadeel van eerstgenoemde beslecht.

Stephen Costello over zij rol als Greenhorn:


Er gebeurt niet erg veel aan boord. Slechts eenmaal laat Ahab zich overhalen op een gewone walvis te jagen waarbij zijn cabinboy Pip te water raakt maar uiteindelijk door Queequeg kan worden gered. Verder is er de confrontatie van Ahab met Starbuck. Die komt later terug en vindt zijn meerdere in slaap, het geweer staat er nog. Hij bedenkt dat Ahab op het punt stond hem in koelen bloede dood te schieten omdat hij zijn obsessie niet wenste te delen.

Moreel heeft hij misschien bijna wel het recht Ahab te doden en daarmee zijn leven en dat van de rest van de bemanning te redden. Want Starbuck voorvoelt dat deze reis nooit goed kan aflopen. Als overtuigd christen kan hij zich er uiteindelijk niet toe brengen die moord te plegen. De kapitein is god aan boord, in meer algemene termen: Ahab is de absolute leider, om geen ander woord te gebruiken.

Een groot deel van de tijd spreken bepaalde koppels met elkaar, een aaneenschakeling van lichte en zwaardere religieus filosofische beschouwingen. Vrij simpel zijn de gesprekken van Greenhorn en de kosmopolitische Queequeg die beweert een prins te zijn afkomstig van een eiland heel ver weg. Hij is overdekt met tatoeages om zijn status als buitenstaander te benadrukken.

Jonathan Lemalu over zijn rol als Queequeg

Pip is een Hosenrolle en zodoende de enige vrouw in de cast. Comic relief komt er vooral van de mannen Stubb en Flask die overal de humor van blijven inzien. De zwaardere teksten komen voor rekening van de dialogen tussen Ahab en Starbuck en van hun lange monologen. Starbuck is the voice of reason die het moet afleggen tegen de manie van Ahab die geen ander doel meer in zijn leven heeft dan zich te wreken op een dier.

Muzikaal is dit werk uitermate toegankelijk, te vergelijken met vroeg werk van Britten en een vleugje Bernstein. Als Ahab aan het woord is klinkt de muziek nogal zwaar en dreigend, veel strijkersgeweld in de contrabassen. Koper speelt nauwelijks en rol. Bepaalde lyrische momenten hebben wat Schmaltz zoals in filmmuziek en de monoloog van Starbuck bij de slapende Ahab doet in de verte denken aan Puccini.

Van een voorstelling in 2011 van de productie die Leonard Foglia maakte voor San Francisco Opera is een dvd uitgebracht. De cast is uitstekend, aangevoerd door Jay Hunter Morris in de titelrol. Morris werd op slag wereldberoemd door zijn optreden als Siegfried in de Lepage Ring uit de Met in 2011 en 2012. Zijn directe tegenspeler Starbuck komt voor rekening van Morgan Smith. Deze twee zangers bepalen samen het succes van de voorstelling, fantastisch gedaan.

In de overige rollen zien we Stephen Costello als Greenhorn, de enige die de reis zal overleven. Verder Talise Trevigne als een mooi jongensachtige Pip en Jonathan Lemalu als de ondoorgrondelijke Queequeg.

Talise Trevigne over haar rol als Pip:

De decors zijn fenomenaal vormgegeven, zodanig dat er een compleet schip voor de ogen van de toeschouwer getoond lijkt te worden terwijl het in werkelijkheid vooral masten, kabels en zeilen zijn. Verder wordt gebruik gemaakt van computeranimaties om de sloepen in beeld te brengen waarin de mannen op walvisjacht gaan. Projecties van storm op zee of een passerend schip dat om hulp roept completeren het geheel.

Het orkest van de San Francisco Opera staat onder leiding van Patrick Summers

Trailer uit San Francisco:


About Eisler, Brecht, exile and Hollywood



We live in very strange times. One composer after another emerges from oblivion and starts a (re)new(ed) march to victory. At least, if he (she) is lucky, because nothing is as short as the human memory and many of the ‘excavated’ composers are already covered in a thick layer of dust, after they have been performed and/or recorded only once (or maybe twice). For: “No day without Bach” and Beethoven’s piano concertos really do have to be recorded for the hundred millionth time.



Hanns Eisler has never _really_ been forgotten, which he owes in part to his friend and author of the texts for his songs and cantatas, Bertolt Brecht. In 1998, Decca’s ‘Entartete Musik’ series released its second CD of Eisler’s music: songs he composed during his exile in Hollywood.

Eisler was not alone in seeking refuge in the Mecca of film industry and trying his luck there, and he too has participated in a few films. His main occupation, however, was teaching, first in New York and Mexico and from 1942 at the University of Southern California.

Eisler and Brecht in Leipzig



In Hollywood, Eisler was united with Brecht and in May of that year he started working on the ‘Hollywood Songbook’. For most of the songs he composed between May ’42 and December ’43, he used poems that Brecht wrote during his stay in Scandinavia in the years 1938 – 1940 (the so-called ‘Steffinsche Sammlung’),

When Brecht temporarily stayed in New York, Eisler turned to other poets: Hölderlin, Pascal, Eichendorff, Goethe. There is an essential difference between the settings: the ‘Brecht Lieder’ are often bitter, aggressive, sometimes cabaretesque in nature; the others tend to be more melancholic, more melodious, more rooted in the tradition of the art of song.

Matthias Goerne, despite his young age (he was 31 at the time of the recording), was no longer an unknown quantity and already had a few recitals to his name. He has a wonderful timbre and sings with full understanding of the texts. Unfortunately, he is far too much like his illustrious predecessor (I will not name names) and that is a bit disturbing to me, although it may be a recommendation for someone else. Peanuts, actually, because as far as I know it’s the only recording of the complete ‘Hollywood Songbook’, so if you come across it: buy it!
He is accompanied by Eric Schneider in an exceptionally skilful way.





Hans Eisler
The Hollywood Songbook
Matthias Goerne (baritone)
Eric Schneider (piano)
Decca 460582-2



If you want to know what a jazzed-up ‘Hollywood Songbook’ sounds like, listen to Laurent Naouri. It’s quite fun to discover how very Weill-like Eisler sounds here. Listen to ‘Kalifornischer Herbst’, which could have come straight out of one of his ‘shows’.
It is a CD that is best listened to at night, with a glass of whisky.



Bridges
Hanns Eisler and Sergei Prokofiev
Hollywood Songbook (extracts) & Improvised Variations
Laurent Naouri (bass-baritone), Guillaume de Chassy (piano), Thomas Savy (clarinets) Arnault Cuisinier (double bass)
Alpha 210

Amerikaanse opera’s, deel 5: A Streetcar named Desire

Tekst: Peter Franken

Blanche staat onaangekondigd bij haar jongere zus Stella voor de deur, komt een tijdje bij haar logeren nu ze door haar werkgever met ziekteverlof is gestuurd. Blanche en Stella zijn zogeheten ‘southern belles’, jongedames die zijn grootgebracht in betrekkelijke welstand en met de goede manieren van vroeger. Het ouderlijk huis is een voormalige plantagewoning ergens in Mississippi.

Het succesvolle toneelstuk van Tennessee Williams uit 1948 werd al lange tijd gezien als een ‘American classic’ voor het een halve eeuw na de première concurrentie kreeg van een opera versie. De compositie van André Previn beleefde zijn première in 1998 in de San Francisco Opera onder de muzikale leiding van de componist. De rol van Blanche Dubois werd gecreëerd door Renée Fleming. Van de wereldpremière is een opname op dvd uitgebracht door Arthaus.

Elisabeth Futral (Stella) en Rodney Gilfrey (Stanley) © Larry Merkle

Stella is er vandoor gegaan naar New Orleans en is daar getrouwd met een ruig type, Stanley Kowalski, die het in de oorlog tot sergeant heeft gebracht en nu als fabrieksarbeider de kost verdient. Stella heeft zich zodoende van haar sociale achtergrond bevrijd, een omgeving waarin iemand als Stanley wordt gezien als een eigentijdse ‘caveman’. Maar hun relatie functioneert en ze hebben het eigenlijk wel prima zo.

Elisabeth Futral (Stella), Rodney Gilfrey (Stanley) en Renée Fleming (Blanche) © Larry Merkle

De komst van Blanche die nauwelijks kan geloven in wat voor hol haar zusje leeft en dan ook nog eens met zo’n aap van een kerel, zorgt al direct voor de nodige wrijving. Des te meer daar Blanche zich nog immer gedraagt als de southern belle die ieders aandacht opeist en bijna met eerbied behandeld wil worden. Maar we zien direct al dat ze drink, zoveel dat er duidelijk sprake is van een verslaving.

Gaandeweg komen we meer over Blanche aan de weet en tegen het einde is het plaatje compleet. Ze is als 16 jarige verliefd geworden op een jonge man en daar mee vandoor gegaan. Eenmaal getrouwd bleek hij een homo te zijn. Toen ze dat ontdekte en hem daarmee confronteerde, had hij zich door zijn hoofd geschoten. Sindsdien is ze ernstig getraumatiseerd.

Door het zedeloze gedrag van haar voorgeslacht is het familievermogen verdampt, alles is opgegaan aan de ‘liefde’ vertel ze. Begrafenissen van moeder, vader en tantes hebben ook veel geld gekost. Zodoende was het grote huis verbeurd verklaard, alles was weg. Ze had haar intrek genomen in een hotel met slechte reputatie en was daar uitgezet nadat ze niet alleen volwassen mannen met grote regelmaat had ontvangen maar tevens een minderjarige leerling. Daarop was ze ontslagen en min of meer het stadje uitgejaagd. Nu is ze in New Orleans met een hutkoffer vol oude chique kleren en wat resterende juwelen.

In het broeierig warme New Orleans werken Stanley en Blanche elkaar behoorlijk op de zenuwen in dat appartementje met twee kamers die slechts gescheiden zijn door een gordijntje. Komt bij dat Stella zwanger is en er binnenkort nog een tweede ‘onruststoker’ op komst is. Als na de zoveelste ruzie Stella naar het ziekenhuis moet vanwege de op handen zijnde bevalling en Stanley naar huis wordt gestuurd ‘om uit te rusten’, komt alles bij hem tot uitbarsting. Hij is dronken en Blanche is dat sowieso altijd al een beetje en de ergernis over Blanches manier van doen, frustratie vanwege zijn verstoorde seksleven, wederzijdse minachting, vinden een niet geheel onverwacht einde in een verkrachting, de ultieme uitlaatklep voor gevoelens van machteloosheid.

Als Blanche dit aan Stella vertelt gelooft ze haar niet, wil het niet geloven. Blanche leeft al zo compleet in een fantasiewereld dat elke informatie die ze geeft volledig onbetrouwbaar is. Dat geeft Blanche het laatste zetje, haar zus valt haar af, nu is er niemand meer in haar leven waar ze terecht kan. Behalve natuurlijk een fantasieminnaar die aanstonds voor de deur zal staan.

Een tijdlang heeft ze geprobeerd aan te pappen met Mitch, een van Stanley’s pokervrienden maar nadat door navraag in Blanches hometown de ware reden van haar vertrek aan het licht is gekomen, is dat op niks uitgelopen. Nu kijkt ze uit naar een nieuwe reddingsboei. Het slot van het verhaal is dat Stella haar laat opnemen in een inrichting. Gelukkig ziet de dokter die haar ophaalt eruit als een vriendelijke oudere man waarover ze kort daarvoor had gefantaseerd.

Het toneelbeeld is vermoedelijk een kopie van dat in de oorspronkelijke Broadway voorstelling. Er is geen moeite gedaan het ‘echt’ te laten lijken. Gewoon links een trappenhuis en daarnaast twee sjofel ingerichte kamers.

Bariton Rodney Gilfry is een prima keuze voor de rol van Stanley Kowalski. Hij oogt een beetje als de jonge Arnold Schwarzenegger. Qua zang is dit geen zware rol, vooral Sprechgesang.

De tenor Anthony Dean Griffey heeft als Mitch meer te zingen, zelfs een grote aria, maar hij is dan ook verliefd. Elisabeth Futral is aandoenlijk mooi als het jongere zusje Stella dat probeert de lieve vrede te bewaren. Ze heeft vrij veel te zingen en klinkt net zo prachtig als dat ze eruit ziet.

De hoofdrol wordt op werkelijk fenomenale wijze vertolkt door Renée Fleming. Ze heeft haar leeftijd mee, oogt gewoon ouder dan Futral waardoor ze er als het ware zo uitziet als dat ze zich voelt. Haar partij is erg lang en zwaar maar ze geeft geen krimp, schitterend verzorgd van begin tot einde. Ze acteert ingehouden, conform Blanches opvoeding en zingt haar lange lijnen zonder ergens het volume onnodig aan te zetten waardoor alles heel natuurlijk overkomt als een op muziek gezet menselijk drama. Blanche krijgt van Previn drie grote aria’s te zingen waarvan de laatste ‘I can smell the sea air’ overduidelijk een eerbetoon aan Richard Strauss is.

Previns muziek is tonaal en ligt gemakkelijk in het gehoor, symfonische filmmuziek, afgewisseld met flarden big band en als de emoties oplopen wat snerpende klanken van een saxofoon. En daarmee heeft hij de sfeer van William’s toneelstuk perfect weten te verklanken.

A streetcar named desire is een prachtige opera en met de vertolking door Renée Fleming van de gedoemde Blanche Dubois had de componist zich geen betere wereldpremière kunnen wensen.

de hele opera is hier te bekijken:
https://www.bilibili.com/video/BV15v41177RJ/

André Previns ‘A Streetcar named desire’ twintig jaar na de première

Daniel Barenboim and his very first steps to glory

After leaving the communist paradise in 1968, I found myself in a Valhalla with lots of temptations I could barely resist. I spent my entire scholarship on LPs in a music shop on the very first day. Among them were Beethoven’s complete piano sonatas, played by Daniel Barenboim.

I no longer have the records, so I don’t know if they were the same as the recordings from 1959 that I am listening to now, but I don’t think so. In 1959, Barenboim was only 17 years old and I doubt if he already had a recording contract at that time.

What is most striking about his playing is its youthful elan and a naturalness that only a very young genius may command. There is not a trace of doubt in his interpretations and his attack radiates grandeur.

Unintentionally, I am reminded of Pogorelic’s first recordings; Barenboim also pushes the limits, but he never oversteps them. Even though his tempi are sometimes dizzying, such as in the Rondo Allegro in ‘Patetique’. Talk about pathetic! The “Apassionata” also lives up to its name with Barenboim. Rarely does one hear the sonata played so compellingly, almost recklessly.

Even more interesting is the fourth CD with all kinds of pieces, starting with J.Ch. Bach and ending with Shostakovich. Here Kabalevsky’s piano sonatina is an even bigger rarity than the two little gems by Pergolesi. The contemplative second movement, the Andantino, might have been written by Satie, but make no mistake: with the presto, we end up in (somewhat) ‘Prokofiev-land’.

This CD was recorded in 1955, which means that the child Barenboim was not yet thirteen years old at the time. Insane.



It’s really a shame that the textbook barely contains any text, it doesn’t even say where the recordings took place and if they had been released before.




Beethoven Piano Sonatas Nos. 8, 14, 21, 23, 29, 32
JC Bach Piano Sonata in B flat major op. 17 No. 6
Pergolesi Piano Sonatas in B flat major & in G major
Mozart Variations KV 265
Mendelssohn Capriccio in F sharp minor op. 5
Brahms Intermezzo in C major op. 119 No. 3
Kabalevsky Sonatina for Piano op. 13 No. 1
Shostakovich Preludes Op. 34 No. 2
Profile PH

La Dolores  

La Dolores

I know Tomas Bretón as one of the best zarzuela composers and his La Verbena de la Paloma regularly ends up in my CD player. From La Dolores, I knew – until not so long ago – only one aria and a single duet, as those belong to my Domingo collection.

Plácido Domingo sings ‘Jota’ from La Dolores:



This CD was a very exciting and very pleasant first encounter with the complete work and I sat up straight at the very first notes. The beautiful colours that the orchestra here displayed could only be the work of an important maestro.

TjomasBr;eton



The prelude strongly reminded me of Cavalleria Rusticana, which was only reinforced by the choral part that followed. But just when I thought I had heard it all before (besides the already mentioned ‘Cavalleria’, I also thought I recognised ‘Carmen’), it took a totally different turn.

Yes, it is unmistakably Spanish and often I was also reminded of El Gato Montés by Manuel Penella Moreno, especially in the brilliant scenes preceding the bullfight. But what most surprised me: why was La Dolores not recorded earlier? The first performance in 1895 was a huge success and the opera was even filmed.

Manuel Lanza (no relation) has a beautiful baritone voice that reminded me strongly of Carlos Álvarez.

Tito Beltrán has recorded a few solo CDs since 1993, when he won the Cardiff Competition, and it felt good to hear him in a complete opera recording.

And Plácido Domingo is, as (almost) always, superior.



The main interest, however, lies in the music itself and it is to be hoped that the Decca recording from 1999 is still for sale, because I gave up hope of ever hearing it live a long time ago




Tomas Bretón
La Dolores
Elisabete Matos, Raquel Pierotti, Plácido Domingo, Tito Beltrán, Manuel Lanza, Stefano Palatchi
Cor del Gran Teatre del Liceu, Orquestra Simfònica de Barcelona i National de Catalunya olv Antoni Ros Marbà
Decca 4660612