Nathalie_Stutzman

Heftige Tosca van Barrie Kosky hernomen

Tekst: Peter Franken

De Nationale Opera opent het seizoen met een herneming van Barrie Kosky’s productie van Tosca uit 2022. Tijdens de première was ik op vakantie zodat ik pas de zesde voorstelling kon bezoeken, toevallig de eerste met een andere Tosca in de hoofdrol: Natalya Romaniw in plaats van Elena Stikhina.

Puccini’s opera Tosca (1900) speelt zich af op drie locaties in Rome en wel gedurende de middag, avond en nacht van 17 en 18 juni 1800. Kosky heeft de handeling van deze ‘revolutie-opera’ verplaatst naar het heden, duidelijk te zien aan de kostumering van Klaus Bruns en het minimalistische moderne decor van Rufus Didwiszus.

Scarpia wordt vrijwel voortdurend vergezeld door een posse van zes agenten in burger, keurig in het pak gestoken moordenaars in overheidsdienst. Ze krijgen ruim de gelegenheid zich uit te leven in onnodig geweld. Zo wordt de koster hard aangepakt terwijl hij niets liever wil dan alles eruit flappen wat hij gezien heeft. Ook Cavaradossi moet het later zwaar ontgelden; het verhoor is zeer bloederig en ten bewijze dat het er in de kelder hard aan toe gaat worden een paar afgehakte vingers naar boven gebracht. Aan eentje zit een ring die Scarpia zorgvuldig afveegt en aan een van zijn eigen vingers doet.

De kerk in de eerste akte is leeg op een ezel en wat schilderijtjes na. Attavanti krijgen we niet te zien, Cavaradossi loopt er sjofel bij in een schilders jas die onder de verfvlekken zit. Pas als Tosca verschijnt zien we dat Bruns zich heeft mogen uitleven. Sopraan Natalya Romaniw draagt hier een lichtblauwe creatie in meerdere lagen naar beneden uitlopend. In de tweede akte is er een rode jurk en in de derde zien we haar in een zwart broekpak: van diva naar catwoman.

Om dat kinderkoortje kon Kosky niet heen maar hij heeft een manier gevonden om het koor aan het einde van de eerste akte weg te werken. Zo’n mensenmassa past immers niet in zijn minimalistische enscenering. Een wand schuift weg en we zien een enorm schildering met talloze figuren. De hoofden worden ingevuld door de koorleden en die brengen hun paar maten vanachter dit grote doek ten gehore. Bepaald geen grensverleggend nieuw idee maar in deze opzet zeer effectief. Scarpia staat er in zijn eentje voor te zingen, het Te Deum is hier feitelijk achtergrondmuziek.

Het decor in akte twee toont een keuken waarin Scarpia op zijn gemak een bordje sushi voor zichzelf klaarmaakt. Hij wordt neergestoken met een van zijn keukenmessen. Bij aanvang van de derde akte is het toneel weer grotendeels leeg. Later wordt er een stellage opgerold waarop het vuurpeloton plaatsneemt. Drie verdiepingen hoog, tien man totaal, geen halve maatregelen: Palmieri kan er postuum over meepraten. Van diezelfde stellage stort Tosca zich naar beneden, we zien haar lichaam op de grond liggen als het gevaarte om zijn as draait.

Romaniw krijgt van Kosky vrij spel om alle facetten van Tosca’s onstuimige karakter de vrije loop te laten. Ze is onevenwichtig en onzeker ondanks haar grote reputatie als zangeres, ziet overal rivalen in de liefde. Als ze Cavaradossi in bescherming wil nemen acteert ze als een tijgerin om vervolgens als een ballon leeg te lopen wanneer dit niet helpt. Haar ‘Vissi d’arte’ is een klaagzang aan haar god en haar schutspatroon Maria. Ze heeft hen zoveel geschonken, zeg maar verwend en is dit wrede lot nu haar beloning? Het is bijna het equivalent van Jezus’ klacht aan het kruis.

Tosca is vrijwel de gehele opera agerend bezig, ze moet tegen twee mannen opboksen en doet dat met flink volume. Tijdens haar klaagzang merkte ik dat ze hiermee had weten te verhullen dat haar stem niet zo vol klinkt als je zou wensen. De lyrische Tosca in ‘Vissi d’arte’ viel me ronduit tegen. Voor het overige stond ze ‘haar mannetje’, vooral ook acterend.

Tenor Joshua Guerrero zette een uitstekende Cavaradossi neer. Bij aanvang klonk zijn stem nogal brokkelig maar al vrij snel zong hij met herkenbaar timbre. Ik hoorde hem eerder in Frankfurt als Des Grieux waar hij me zeer was bevallen. Ook in deze productie laat hij zijn klasse horen. Acterend wordt er minder van hem gevergd, hij verkeert vrijwel voortdurend in een positie waarin hij op anderen moet reageren.

Bariton Gevorg Hakobyan oogt als een straatvechter die zich met de jaren heeft opgewerkt tot chef van de geheime dienst. Daarbij zal hij over de nodige lijken zijn gegaan, moorden doet hij niet langer zelf, hij geeft nog slechts opdrachten. Eigenlijk verveelt het hem, die Angelotti is de zoveelste politicus die uit de weg moet worden geruimd. Hadden de kaarten anders gelegen dan was deze man wellicht nu gewoon zijn baas geweest. Het gaat hem om Tosca, mannen doden is saai, vrouwen veroveren als seksueel roofdier is spannend. Hakobyan acteerde weinig subtiel en zong naar mijn smaak onnodig luid. Een bulderende Scarpia is niet mijn gewenste slechterik op het toneel. Pas tijdens het kat en muis spel met Tosca in zijn keukentje voldeed hij meer aan mijn wensen en verwachtingen.

In mijn recensie van de Tosca in de Met die in november 2024 in de bioscoop te zien was schreef ik: ‘Tosca willen actualiseren is feitelijk net zo zinvol als Napoleons Grande Armée willen uitrusten met moderne tanks. Scarpia doet gewoon zijn werk zoals vandaag de dag over de hele wereld functionarissen in staatsdienst hetzelfde werk verrichten. Als hij zich niet zo knullig had laten vermoorden aan het einde van de tweede akte, zou hij zonder twijfel door Napoleons plaatsvervanger in Rome zijn herbenoemd na de instelling van het Koninkrijk Rome met Napoleons zoontje als nominaal heerser.’

En dat bepaalt feitelijk mijn kijk op Kosky’s productie. Hij heeft de handeling ontdaan van elke franje en er vooral grof geweld voor in de plaats gezet. Zijn Tosca moet het vooral hebben van de muzikale component en voor de liefhebbers van een ‘griezeleffect’. Gelukkig was de zang tijdens de door mij bezochte voorstelling beslist aan de maat en ook over de bijdrage van koor en orkest was ik alleszins te spreken. Het Nederlands Philharmonisch stelt zelden teleur, ook ditmaal niet. Nathalie Stutzmann had de muzikale leiding.

Foto’s: © Koen Broos

Heftige Tosca van Barrie Kosky op dvd uitgebracht

Tosca, finalmente mia!”? Alleen nog steeds niet helemaal voor mij


Mijmeringen over Tosca







Prijzenfeest met aandacht voor het niet-standaard-repertoire in de opera.

Tekst: Neil van der Linden

© Neil van der Linden

Naar verluidt was dit de eerste keer dat de Oper! Awards – ondanks hun Engelstalige benaming – voor het eerst buiten Duitsland werden uitgereikt. De prijswinnaars vielen dan ook voor het grootste deel binnen het Duitse taalgebied.

In elk geval was De Nationale Opera die dit jaar tot beste operahuis was verkozen het aan haar stand verplicht om het evenement maar eens te organiseren.

Van de gekozen zangers waren drie man en één vrouw, maar dat kan gebeuren als er maar vier prijzen te verdelen zijn. En de vrouw, de Albanese sopraan Ermonela Jaho, overtroefde iedereen. Ze zong ‘Chi il bel sogno di Doretta’ uit La Rondine van Puccini. Wat een stem, en wat een présence.

De verkozen beste zanger, de Amerikaan Michael Spyres, stelde mij daarentegen teleur. Ok, ik weet niet of de winnende zangers van te voren inplaats van al in de zaal te zitten ergens konden inzingen, anders moest hij vanuit het niets ‘Mein lieber Schwann’ uit Wagners Lohengrin zingen, terwijl de anderen het wat dat betreft gemakkelijker hadden. Maar zijn stem kleurt verschillend in verschillende registers. Hij heeft ook een neiging tot wapperen in forte-passages. En ik was ook niet onder de indruk van zijn dramatische uitstraling.

De als beste nieuwkomer aangemerkte Britse bariton Huw Montague Rendall beviel mij beter. Hij heeft volgens de jury geëxcelleerd als Debussy’s Pelléas en nu zong hij ‘O vin, dissipe la tristesse’ uit Thomas’ Hamlet. Mooi. Het orkest was ook geheel op dreef.

De vierde zanger die in de prijzen viel was de Franse lyrische tenor Cyrille Dubois, in de categorie beste solo-album. Hij zong uit Théodore Dubois’ onbekende opera Xavière ‘Au clair matin’. Misschien maakt hij het zich relatief gemakkelijk door een onbekende aria te zingen, maar je kunt ook zeggen dat er dan op alles wordt gelet.

Wat Nederlands aandeel betreft kan ook worden opgemerkt dat kostuumontwerper Klaus Bruns een prijs kreeg vanwege Alexander Raskatovs ‘Animal Farm’ bij de Nationale Opera, met name vanwege de half-doorzichtige dierenmaskers

Spectaculaire wereldpremière van Animal Farm

De prijs voor de beste opvoering viel Martinú’s The Greek Passion in de Salzburger Festspiele ten deel (die unieke lijdensverhaal-komedie, die best wel eens naast ‘Jesus Christ Superstar’ zou mogen worden opgevoerd).

In de categorie Beste Complete Opera Opname won het onvermoeibare Opera Rara met de CD- (nog steeds CD!) première van Jacques Offenbachs La Princesse de Trébizonde. Dirigent Paul Daniel legde aanstekelijk uit hoe Opera Rara niet alleen toestemde in een zorgvuldige voorbereiding met de cast voordat er nog maar één noot zou worden vastgelegd, maar ook hoe Opera Rara ermee instemde zowel delen uit de oerversie bedoeld voor Baden-Baden als voor de Parijse reprise of eigenlijk hercomponering vast te leggen. Ware liefhebbers aan het werk. Gezien de locatie waar de opera blijkbaar is gesitueerde, het Ottomaanse Rijk aan de Zwarte Zee, ben ik ook qua verhaal extra benieuwd naar dit werk.

Wat de soorten producties die in de prijzen vielen is interessant te vermelden dat er ook een prijs was voor het meest storende in de operawereld, namelijk de angst voor onbekende terreinen bij veel operahuizen. Als label valt natuurlijk ook Opera Rara buiten deze categorie.

Dat de operahuizen van St Gallen en Meiningen buiten die categorie zouden vallen moge duidelijk zijn als we bezien waarvoor ze wel prijzen kregen, namelijk respectievelijk voor Tobias Pickers Lili Elbe, over en met transgender-bariton Lucia Lucas, en ‘Ivan IV’ (De Verschrikkelijke) van Bizet; de première van laatstgenoemde opera vond plaats exact een jaar na de recente tweede Russische inval in Oekraïne.

Drie van de vier winnende zangers waren man, maar bij een totaal van vier kan het gemakkelijk gebeuren dat de verdeling niet fifty-fifty is.

Bovendien corrigeerden in andere categorieën vrouwen de balans. Nathalie Stutzmann als dirigent, De Nationale Opera met Sophie de Lint aan het roer, beste regisseur Lydia Steier, Lifetime Achievement Waltraud Meier.

Mooi was dat Nathalie Stutzmann een prijs kreeg voor beste dirigent vanwege haar directie van Tannhäuser in Bayreuth.  En die had ik deze zomer gezien. Geweldig, inderdaad. Trouwens ook de hele productie was geweldig.

Recensie van Tannhaüser olv Nathalie Stiutzman:

Een Tannhäuser in Bayreuth in de kleuren van de regenboog

Opvallend was hoe mooi het orkest, het Nederlands Philharmonisch Orkest, vanaf het podium klonk. De strijkers en het koper waren bijvoorbeeld subliem in het Lohengrin-fragment, en het orkest paste zich later in het programma net zo gemakkelijk aan de vereiste veel lichtere toets als het de aria uit La Rondine begeleidde.

Dirigent Andrea Battistoni, momenteel ook al zo goed op dreef in La Traviata bij DNO, leidde het geheel subtiel gedifferentieerd. Moet hij misschien niet maar wat vaker terugkomen? Er zijn momenteel diverse vacatures. En nee, we weten niet of hij aan sport doet. En hij is niet blond en niet Fins.

Naast Ermonela Jaho’s optreden was voor mij het hoogtepunt van de avond de Lifetime Achievement-prijs voor Waltraud Meier. Aan het eind werd zij geïnterviewd door jurylid Kai Luehrs-Kaiser. Op deels pijnlijk onnozele vragen, tot en met over haar kat, gaf zij intelligente antwoorden, zonder sterallure-vertoon. Zij werd gepresenteerd als de werkelijke opvolger van Birgit Nilsson, hoewel, zoals ze stelde, ze maar een paar dezelfde rollen hebben gezongen, wel Isolde en Venus, maar bijvoorbeeld niet Brünnhilde.

Ze stelde zelfs dat ze ooit voor Brünnhilde was gecontracteerd, maar op zeker moment besloot met de Sieglinde van toen de rollen om te draaien. Ze beschouwt zichzelf als mezzosopraan. Isolde kan, en Brünnhilde in Die Walküre eventueel nog ook. Maar met Brünnhilde in Siegfried en Götterdämmerung zou ze haar stem kapot hebben gezongen.

Ze had het over haar befaamde Isolde uit de Scala in Milaan met Chéreau als regisseur en Barenboim als dirigent. Chéreau beschouwde zij als een ideale regisseur, hij begrijpt alles van de muziek, alles van de tekst, als wandelende boekenkast, en alles van zangers. Als haar voorbeeld voor de aanpak van een rol roemde ze Renata Scotto: techniek onder de knie krijgen en inleven.

Verder waren er de nodige kwinkslagen, zoals dat ze de award kreeg voor het stoppen met zingen en over de snoepjes waarop ze tijdens het zingen zuigt, met als gevolg dat ze met de podiumtechniek moet afspreken dat de drie snoepjes die ze per akte van Tristan und Isolde op een onzichtbare plek klaar legt moeten blijven liggen.

O ja, haar laatste rol was (de voor Duitstalige mezzo’s befaamde rol van) Klytemnaestra in Strauss’ Elektra. Haar kat, een vondeling, heeft ze Orest genoemd, naar het klassiek-Griekse personage Orestes, dat in de mythologie zijn zuster Elektra komt bijstaan om hun moeder te vermoorden. Dit om te bewijzen dat zij zelf best goed kan opschieten met Orestes.

Op de foto’s:
Huw Montague Rendall 
Michael Spyres 
Sophie de Lint
Cyrille Dubois
Ermonela Jaho
Waltraud Meier
Solisten en koor in Libiamo uit La Traviata

Foto’s Michel Schnater

De winnaars in de solisten categorieën zongen tot besluit samen met het orkest en het Operakoor ‘Libiamo’ uit La Traviata.

Een Tannhäuser in Bayreuth in de kleuren van de regenboog

Tekst: Neil van der Linden

Tannhäuser, om te schaterlachen en ontroerd te raken. De tweede akte eindigt met een Brits-Nigeriaanse travestie-artiest die een regenboogvlag ophangt in de grote zaal van het Wartburgkasteel, en daarmee in het door Wagner zelf ontworpen Festspielhaus. In de regie van Tobias Kretzer (die in Amsterdam Offenbachs Contes d’Hoffmann regisseerde), en onder directie van Nathalie Stutzman klopt het allemaal.

Dit is het vierde opvoeringsjaar van deze productie, die mogelijk in de loop van de tijd gerijpt is, maar temidden van het Bayreuthse publiek viel alles op zijn plaats. Het vrat het allemaal.

Aan het begin zien we een vrolijk gezelschapje in een oude Citroën-bus (het model van golfplaat) op reis door een zonovergoten glooiend landschap. Door een combinatie van decor en video lijkt het alsof het busje echt rijdt. Het gezelschap is een reizend komediantengroepje, bestaande uit een vrolijke sensuele vrouw aan het stuur, die Venus zal blijken te zijn; een clownsfiguur, die Tannhäuser blijkt te zijn;

een persoon in de speellijst Oskar geheten die gestalte en de kleding heeft van de dwerg-jongen Oskar Metzerath in de film Die Blechtrommel

en een travestiet, de Brits-Nigeriaanse travestiester Le Gateau Chocolat.

Dit gezelschap zal gedurende de hele opera min of meer bij elkaar blijven. Maar eerst vakantie! Vrolijk rijdt het gezelschap naar de bestemming, we zien de bus ook van boven zoals Michael Haneke de auto van het gedoemde gezin van boven filmde in de magistrale door operamuziek begeleide openingsscène van zijn Funny Games. Met citaten uit twee ijkpunten uit de Duitstalige filmgeschiedenis is de toon al gezet.

In de bus en in het landschap is het één en al vrolijkheid en zonnigheid. Wagners devies ‘Frei im Wollen, Frei im Thun, Frei im Geniessen’, dat hij uitsprak toen hij uitgebreid in het revolutiejaar 1848 participeerde, wordt gedurende de hele uitvoering geregeld in beeld gebracht in de vorm van teksten op affiches voor de optredens van Tannhäusers komediantenclubje.

Toch houdt het zorgeloze leven van het groepje natuurlijk geen stand, zoals ook in Wagners libretto aan het zoete leven met Venus een einde komt. Er volgt een Godard-A bout de souffle/Bonnie & Clyde/David Lynch-Wild at Heart/Tarantino-achtig zwartgallig roadmovie-ontwikkeling.

I

n de film zien we hoe tijdens de ouverture al moet worden getankt, en deze van dag levende kunstenaars hebben geen geld. Dus tapt men benzine af uit andere auto’s en rijdt men zonder te betalen weg bij een tankstation, allemaal te zien in de film die we geprojecteerd krijgen op het voordoek. Maar de politie zit ze op de hielen en in de haast rijdt Venus daarbij over een politieagent heen. Weg is de jolige sfeer. Wagners devies uit 1848 blijkt niet vol te houden.

Gezien het door Wagner geschetste verdere verloop van de opera – Tannhäuser twijfelt tussen Venus en een leven gewijd aan devotie verzinnebeeld door  Elisabeth, en hoe hij aan het eind van de opera van eeuwige verdoemenis wordt ‘gered’ door de inmiddels gestorven Elisabeth aan te roepen – geloofde Wagner al  in 1845, het jaar waarin de eerste versie van Tannhäuser in première ging, al niet helemaal in zijn slogan uit 1848.

Ook zang technisch zat deze Tannhäuser uitgekiend in zijn vel. Klaus Florian Vogt had Stephen Gould uit de eerdere cast vervangen, die kennelijk oververmoeid is/lees: zijn stem heeft oververmoeid, de bekende zangers ziekte.

Elisabeth Teige in plaats van Lise Davidsen was ook prachtig. Bijzonder is dat beiden de dag ervoor in Die Walküre optraden als Siegmund en Sieglinde. Vogt is helemaal op zijn plek, in Tannhäuser nog meer dan in Die Walküre, en in elk van de twee werken kan hij ondanks zijn inmiddels al gevorderde leeftijd nog steeds voor relatief jonge, blonde god doorgaan.

Een mooi moment in deze enscenering is als we hem in closeup in de film als Tannhäuser het lied van Wolfram zien goedkeuren, terwijl Tannhäuser hem even later toch van repliek dient door diens kuise lied te beantwoorden met een heftig erotisch lied.

De Venus van Ekaterina Gubanova is zingend en als personage een genot. Regisseur Tobias Kratzer laat haar in de tweede akte op zoek gaan naar Tannhäuser. Ja, ze houdt echt van hem. En samen met Le Gateau Chocolat en Oskar dringen ze met een ladder het Festspielhaus binnen tijdens de tweede akte.

Met de camera volgen we hen in projecties tijdens hun tocht door het gebouw heen op zoek naar Tannhäuser. Venus dringt zelfs tijdens de zangerswedstrijd de grote hal van de Wartburg binnen en schaart zich tussen de burgerij, waarbij ze zich natuurlijk voortdurend verraadt doordat ze het protocol niet kent, met bulderend gelach vanuit ons, het publiek tot gevolg. Maar aandoenlijk is het ook. Vervolgens betreden met veel tumult haar mede-performers Le Gateau Chocolat en Oskar het zangerspodium, tot grote schrik van de Wartburg-burgerij.

Uiteindelijk zien we in de filmprojecties de technici van het theater de politie te bellen en worden  Tannhauser, Venus en de twee metgezellen, na de veroordeling van Tannhäuser door de Landgraaf tot een pelgrimage naar Rome, gevankelijk weggevoerd. Maar niet zonder dat Le Gateau Chocolat een regenboogvlag heeft gedrapeerd over een stellage met zwaarden en speren, dit tot groot enthousiasme bij het publiek in de zaal van het Festspielhaus.

Het klinkt allemaal misschien gezocht, maar toch is het sterke van de voorstelling dat het verhaal dat de regie vertelt consistent is en consequent uitgaat van gegevens in Wagners verhaal.

Vogt, Gubenova en Teige zijn dus sterk. Markus Eiche, Wolfram von Eschenbach, overtuigt eveneens in stem en op het toneel. Het zal sommigen een gruwel zijn dat Wolfram von Eschenbach met het clownspak en de clowns pruik van Tannhäuser op het toneel seks heeft met Elisabeth, met de dood tot gevolg.

Je gelooft het niet, en je gelooft het wel, want zomaar doodgaan van liefdesverdriet bestaat eigenlijk niet en in onbevlekt als heilige ten hemel opstijgen ook niet. Elisabeth had de hoop op Tannhäusers terugkeer opgegeven en de zin voor het leven verloren.

Niet zonder aan zijn eigen gerief te denken, begaat deze Wolfram in zekere zin een daad van zelfopoffering en probeert haar vermomd als Tannhäuser ‘verlossing’ te brengen. Een daad, die net als eerder Venus’ escapades in het busje uit de hand loopt. Deze identiteitsverwisseling is misschien een vooruitblik op de Tarnhelm-scène tussen Siegfried en Brünnhilde in de Ring die Tobias Kratzer in München gaat regisseren.

Walther von der Vogelweide werd met fraaie lyrische hoogten gezongen door de Zuid-Afrikaanse tenor Siyabonga Maqungo en Julia Grüter is een fraaie Ein junger Hirt, die, wanneer Tannhäuser in de eerste akte van de Venusberg is afgedaald en versuft in de tuin van het Festspielhaus is neergekomen van haar fiets stapt, haar lunchpakket met hem deelt en hem onder haar hoede neemt.

Naast de grote gebaren en verdoemde passies van de protagonisten zit de enscenering vol met dit soort momenten van menselijke warmte en sympathie van de kant van de gewone mensen in het verhaal, zoals ook de scène in de derde akte als Oskar met de inmiddels aan lager wal geraakte Elisabeth met een lepel van zijn net – in zijn Blechtrommel-blikken trommel – bereide schamele soep deelt. Ja, je gelooft het in deze regie wel.

En dan is er Natalie Stutzman die dit alles wonderschoon dirigeert, het orkest strak in de hand houdt en de zangers op de juiste momenten vocale ruimte geeft.

Het is een Tannhäuser die Bayreuth terecht heeft omarmd. En ik zou zeggen, op naar München voor de Ring binnenkort!

Orkestdirectie Nathalie Stutzmann
Regie Tobias Kratze
Decor Rainer Sellmaier
Video Manuel Braun
Landgraf Hermann  Günther Groissböck
Tannhäuser Klaus Florian Vogt
Wolfram von Eschenbach Markus Eiche
Walther von der Vogelweide Siyabonga Maqungo
Elisabeth Elisabeth Teige
Venus Ekaterina Gubanova
Ein junger Hirt Julia Grüter
Le Gateau Chocolat als zichzelf en Manni Laudenbach als Oskar
Gezien 28 juli 2023 Festspielhaus Bayreuth

De foto’s bij dit artikel komen uit diverse recensie van eerdere voorstellingen en nieuwe van het persbureau van Bayreuth, fotograaf Enrico Nawrath.

Recensie van de nieuwe versie in BR-Klassik:

https://www.br-klassik.de/aktuell/news-kritik/kritik-tannhaeuser-tobias-kratzer-nathalie-stutzmann-bayreuth-festspiele-2023-100.html

Stern:

https://www.stern.de/gesellschaft/regional/bayern/bayreuther-festspiele–standing-ovations-fuer–tannhaeuser–inszinierung-33693424.html

Discografie van Tannhäuser:

Over Tannhäuser in de niet voor de hand liggende opnamen



‘SCHOPPENVROUW’ VAN TSJAIKOVSKI IN DE MUNT

Tekst: Ger Leppers

Kort geleden viel ik, ’s avonds laat, al zappend langs Franse televisiezenders, midden in een uitvoering van de vijfde symfonie van Tsjaikovski door het Orchestre de Paris, geleid door Nathalie Stutzmann. Die vijfde symfonie behoort niet tot mijn favorieten. Ik beken het hier met enige schroom, maar ik ben dit bij velen geliefde werk al vele jaren beu geluisterd, zoals men hier in Vlaanderen zegt.

Maar het vooruitzicht dat ik de dirigente binnenkort in de opera van Brussel aan het werk zou zien, maakte dat ik desondanks besloot te blijven kijken. Dat heb ik niet betreurd, gaandeweg raakte ik steeds meer geboeid. Tsjaikovski’s voorlaatste symfonie klonk ongekend fris en licht, vol vaart en met verrassende accenten. De pompeuze fanfares in de finale, die mij doorgaans de griebels over de grabbels doen lopen, kregen onder Stutzmanns leideing een verrassend licht en dansant karakter.

Dat was dus alvast één reden om uit te zien naar de Muntproductie van Schoppenvrouw. De productie had al enkele jaren geleden in première moeten gaan, maar was door de coronapandemie tot een lang oponthoud in de pijplijn veroordeeld.

Om mij onbekende redenen heeft de nationale opera van België  aan het begin van dit seizoen een bescheiden Tsjaikovski-offensief gepland: ‘Schoppenvrouw’ en ‘Jevgeni Onegin’ worden in Brussel kort na elkaar op het toneel gebracht, slechts van elkaar gescheiden door ‘Der Rosenkavalier’. Waarom nu juist gekozen is voor de twee bekendste opera’s van de Rus, en niet voor toch tenminste één wat minder vertrouwd werk (‘Mazeppa’ bjjvoorbeeld, of nog liever ‘De Betoverende’ of ‘De Maagd van Orléans’, die beide in de afgelopen kwart eeuw in het door mij bestreken, toch vrij ruime geografisch gebied respectievelijk alleen een keer in de Vlaamse Opera en in de Opéra du Rhin in Straatsburg op het toneel zijn gebracht), dat is voor u een vraag en voor mij ook.

Dat – kleine, persoonlijke en niet op de voorstelling als zodanig betrekking hebbende – bezwaar neemt niet weg dat er zeer veel te genieten viel op de dernière van de voorstellingsreeks, op 29 september.

De ervaring die Nathalie Stutzmann heeft opgedaan in haar lange en glorieuze zangcarrière kwam haar als operadirigente hoorbaar goed te stade. Over de muziek van Tsjaikovski merkte zij in het programmaboekje op: ‘De compositiestijl van ‘Schoppenvrouw’ is ook qua ritme rijkelijk gevarieerd. Hoewel ze uiterst complex zijn en grote concentratie vereisen, bepalen de ritmes ook de magie van deze partituur: de veelvuldige afwisseling tussen binaire en ternaire ritmes wekt de indruk dat het orkest een soort levend wezen is dat ademt en de personages tot handelen aanzet. Dit fenomeen stuwt het verhaal voort, en tegelijkertijd brengt het ons uit balans. Door deze schriftuur fungeert het orkest vaak als gids en moeten de zangers, die soms veel tekst te zingen hebben, ritmisch heel precies zijn en scherp inzetten – we zijn hier ver verwijderd van het belcanto.”

De dirigente maakte deze woorden volledig waar, en het Munt-orkest had zij met haar mooie, heldere en genereuze slag duidelijk geheel op haar hand. Met name in de partijen van de houtblazers werden voortdurend prachtige details belicht die elders doorgaans stiefmoederlijker plegen te worden behandeld. De luidste bijval van de avond ging dan ook uit naar Stutzmann. Het was voor haar als dirigente een felgesmaakt Muntdebuut, zoals dat bij onze zuiderburen heet.

Omdat er nu eenmaal een taboe lijkt te rusten op ensceneringen die gesitueerd zijn in de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, had de Hongaarse regisseur David Marton zijn keuze laten vallen op de jaren van glasnost en perestrojka, een zeer ongewisse en daarom naar zijn mening bij het verhaal van ‘Schoppenvrouw’ passende tijd. Ik heb zelf meegemaakt dat je in die dagen voor vijftien dollar een pond kaviaar kon kopen, en hoe in de eetzalen van de internationale hotels van Moskou, Irkoetsk en Khabarovsk officieren van het leger hun uniformen tegen harde valuta te koop aanboden aan Westerse toeristen.

De kans om er – zoals in ‘Schoppenvrouw’ gebeurt – een groep mensen  ‘Leve de tsarina!’ te horen roepen of om een steenrijke gravin tegen het lijf te lopen die Madame de Pompadour nog persoonlijk heeft gekend, leek me echter te verwaarlozen. Het decor van de voorstelling bestond voornamelijk uit twee ronddraaiende betonnen torens, opgesteld in het midden van wat het meest leek op een wachtkamer in het Jaroslawl-station. Dat wrong natuurlijk, maar storen deed dat gelukkig niet al te zeer, want er was, voor het overige, bijzonder veel te genieten aan deze productie.  

Om te beginnen is er natuurlijk de opera zelf, een meesterwerk van de late Tsjaikovski. Bij het bewerken van teksten van Poesjkin voor het operatoneel hadden de componist en zijn broer Modest altijd een buitengewoon gelukkige hand, waarbij ze de relaties tussen de personen doorgaans hechter en dramatischer maakten dan in de oorspronkelijke tekst het geval was. Op het eerste gezicht lijkt ‘Schoppenvrouw’  muzikaal een allegaartje: de opera bevat onder meer een pastoraal tussenspel in achttiende-eeuwse stijl, een aria van Grétry, koren van allerlei aard, verwijzingen naar Mozart, door de piano begeleide liedjes, maar deze grabbelton aan heterogene elementen is in de opera op wonderbaarlijk natuurlijke wijze samengesmolten tot een volstrekt samenhangend geheel en voorzien van een altijd frisse en inventieve muziek die de luisteraar ruim drie uur op het puntje van de stoel houdt.

Bij de onvolprezen Nederlandse Operastichting van wijlen Hans de Roo werd de hoofdrol, die van Hermann, lang gelden onvergetelijk gezongen door Jan Blinkhof. Hij maakte van de door geld en gokken bezeten, aan lager wal geraakte officier een gekwelde ongelikte beer die ondanks zijn ongenaakbaarheid volop de sympathie van het publiek wist te wekken.

In Brussel werd de rol gezongen door Dmitry Golovnin. Hij was na Stutzmann de tweede grote ster van de avond, en leverde een vlekkeloze vertolking, waarbij hij in zijn acteren de niet zo heel grote ruimte die er geboden wordt voor nuancering van het wat monolithische personage op bewonderenswaardige wijze benutte. 

Natuurlijk werd er uitgezien naar Anna-Sophie von Otters roldebuut als de oude gravin die haar verleden niet kan loslaten en van schrik sterft wanneer zij Hermann in haar slaapkamer aantreft. Het is een prachtige partij voor oudere zangeressen – en dat Von Otter inmiddels hoorbaar tot die categorie begint te horen was bij deze rol uiteraard geen bezwaar. De intensiteit waarmee zij zong en acteerde maakte de scène in haar slaapkamer tot één van de mooiste hoogtepunten van de avond.

Ook over de Lisa van Anna Nechaeva valt niets dan goeds te melden, haar vertolking paste naadloos in het hoge niveau van de voorstelling, zonder tot de uitschieters te behoren.

Maar een bijzonder woord wil ik tenslotte toch graag wijden aan de Zuid-Afrikaanse bariton Jacques Imbrailo als Prins Jeletski. Hij speelde met verve de rol van een ijdeltuit, die steeds een handspiegel bij zich heeft waarin hij zichzelf kan bewonderen – een aardige manier van de regisseur om aan te geven waarom Lisa al vrij snel op hem uitgekeken raakt en in de ban van Hermann geraakt. Elke seconde van Imbrailo’s bijzonder mooi gefraseerde zang en puntgave acteerspel waren een genot om naar te kijken en vooral te luisteren. Zijn mooie stem was elders onder meer al te horen in verschillende opera’s van Benjamin Britten. Hij is een zanger die ik graag zal volgen.

DE MUNT / LA MONNAIE

‘Schoppenvrouw van Pjotr Iljitsj Tsjaikovski(Voorstelling bezocht op 29 septemebr 2022)|
Muzikale leiding: Nathalie Stutzmann
Regie: David Marton
Decor: Christian Friedländer
Kostuums: Pola Kardum
Belichting: Hennin Streck
Dramaturgie: Lucien Strauch
Koorleider: Christoph Heil

Met:
Dmitry Golovnin, Laurent Naouri, Jacques Imbrailo; Alexander Kravets, Mischa Schelomianski, Maxime Melnik, Justin Hopkins, Anne-Sophie von Otter, Anna Mechaeva, Charlotte Hellekant, Mireille Capelle, Emma Posma

Symfonieorkest en koor van De Munt, Kooracademie & kinder- en jeugdkoren van De Munt o.l.v. Benoît Giaux

Foto’s: © Bernd Uhlig


De complete opera:

Philippe Jaroussky zingt Verlaine

 green

Waarom zou een countertenor niet voldoende sensitiviteit en techniek kunnen hebben om Franse chansons en mélodies te zingen? Door deze vraag op zijn cd Green te stellen geeft Jaroussky meteen het antwoord: inderdaad, waarom niet?

 

 

Nu is Philippe Jaroussky een beetje een buitenbeentje, ook in de alsmaar groter en beter wordende wereld der countertenoren. Zijn timbre is van zo’n hemelse schoonheid dat je soms denkt naar een engel te luisteren.

Dat hij affiniteit heeft met het Franse lied uit het fin-de-siècle heeft al met zijn eerdere album Opium (nog niet in huis? Onmiddellijk kopen!) bewezen. Met Green gaat hij nog een stapje verder. Behalve Hahn, Fauré, Debussy en Massenet zingt hij de vrijwel onbekende componisten zoals Józef Zygmunt Szulc en Poldowski (pseudoniem van Régine Wieniawski: ja, de dochter van..). Én hij zingt Franse chansons. Alles op teksten van Paul Verlaine.

Het absolute hoogtepunt is voor mij ‘Le Sourdine’ van Reynaldo Hahn. Daarin wordt Jaroussky ook op onnavolgbare wijze bijgestaan door pianist Jérôme Ducros. Ook het verstilde ‘Un grand sommeil noir’ van Varèse is meer dan prachtig.

In het met Nathalie Stutzman gezongen ‘Rêvons, c’est l’heure’ van Massenet word je je even bewust van alle geijkte ‘waarheden’, of eigenlijk vooroordelen, over de menselijke stem, want het lage, donkere geluid behoort in dit duet juist de vrouw toe. Als je niet beter wist…

De cd is echt een hebbeding. Niet in de laatste plaats ook vanwege het omhulsel. In het doosje vind je behalve de twee schitterende cd’s ook een dik boek met liedteksten, veel informatie en tientallen sfeerfoto’s van de componisten en de dichter.

GREEN: mélodies françaises sur des poèmes de Verlaine
Faurè, Debussy, Chausson, Hahn, Ferré, Poldowski, Massenet, Varèse e.a
Philippe Jaroussky (countertenor), Nathalie Stutzmann (alt), Jérôme Ducros (piano), Quatuor Ebène
Erato 0825646166954