The 52nd edition of the International Vocalists in 2018 was the last competition for director Annett Andriesen. After twelve years of incredible dedication and fantastic leadership (something for which she was honoured with speeches, a standing ovation, a wealth of flowers and a ‘modest’ bouquet of twelve roses), she handed over the baton to Ivan van Kalmthout.
Ivan van Kalmthout and Annett Andriessen
Van Kalmthout had previously worked as interim director of the Liceu Opera House in Barcelona and as director of the Berliner Staatsoper in Berlin, and in 2017 he joined the IVC board. Time for an interview.
Van Kalmhout is a true Brabander. He was born in Etten in 1968. His father’s family comes from Zegge and his mother, who comes from a Moluccan KNIL family, grew up in Zundert.
Ivan van Kalmhout with his mother
“About my family… My grandmother was Moluccan. You can’t see it in me, but my grandmother was very dark. My grandfather came from Tilburg. He was stationed in Tjimahi and that is where they met. My mother and my sister are really exotic looking. When I saw all the portraits of regents in the Rijksmuseum for the first time, it became clear to me that my appearance has nothing to do with Indonesia. I might have been born in the Netherlands in the 17th century! “
And what about the music?
Ivan Kalmhout: “Music has always played an important role in my life. My grandfather played the piston in the local brass band and he could also sight-read the music. My mother would probably have become a successful soprano if she had had the chance. She certainly has the voice and the temperament for it! I myself was fascinated by the violin as a child and studied it for quite a while.”
“Through a LP record with a piece by Wieniawski played by Emmy Verhey, I first heard a solo aria, sung by Hebe Dijkstra. ‘Mon coeur s’ouvre a ta voix’ from Samson et Dalila. I already knew some symphonic music with vocals and also the ‘Ride of the Valkyries ‘ but this was a new experience. I remember that I could not quite place it. But I found it fascinating. And after listening to it for a few times, I was ‘sold’ on the genre. I think that’s why it’s so important for children and young people to have the opportunity to come into contact with classical vocal music. We’re also trying to emphasise this aspect in the new Opera3Daagse.”
“A bit later I discovered Maria Callas and that was like a bolt of lightning to me. What I’ve inherited from that passion is a great fondness for the combination of text and music. When a singer is able to express the deeper truth of a text, it really touches me. Opera is not a literary genre, of course, but when the poetic truth is grasped by an interpreter, it has more impact than any other top-level theatrical text. When a singer sings technically perfectly but has clearly only looked at the notes, I can often do little with it. But sensing what is going on with sometimes very banal texts and being able to give the same word, repeated three times, a different meaning three times (‘amour’ in Carmen, for example) is for me one of the greatest gifts an interpreter can bring.”
Ivan van Kalmhout with Eva-Maria Westbroek
After secondary school, van Kalmhout studied business administration and management at Nyenrode Business University in Breukelen, after which he joined Pieter Alferink and his Artists Management. In 1991, he was asked by Marc Clémeur to join the Flemish Opera in Antwerp (and Ghent). There he worked as assistant artistic planning, together with Hein Mulders.
The next step was the Staatsoper in Hamburg and the Liceu in Barcelona. In 2011, van Kalmthout was appointed opera director and artistic director of the Deutsche Staatsoper in Berlin. Here he joined forces with the conductor Daniel Barenboim and the intendant Jürgen Flimm.
Van Kalmthout: “It was a privilege to be able to work in Berlin at the Staatsoper im Schillertheater. For three years I was back in the repertory theatre system with an enormous amount of productions and a very interesting opera studio, where I was allowed to work with new young talents in the first year. The concert programme of the Staatskapelle was also a parade of musical highlights with first-class instrumentalists. Daniel Barenboim’s inexhaustible curiosity and work ethic amazes everyone around him.”
“When the opportunity came to temporarily fill in for Joan Matabosch in Barcelona after Gerard Mortier had to leave Madrid prematurely due to illness, I gladly returned to the theatre and the city where I had had such a good time. I was able to successfully whip into shape a very difficult year (both organisationally and artistically) for the Liceu. It was a privilege to be there for another year but it was also clear that the direction that the Liceu was headed to was a completely different one from that of the ten golden years before my Berlin time.”
When it became known that Annett Andriessen was leaving, Van Kalmthout immediately applied. He knew the competition and its atmosphere well, after all, he himself had participated twice as a member of the jury. He is therefore sure that he will be very well able to continue its tradition. I think so too. TTT Ivan van Kalmthout!
De 52ste editie van het Internationale Vocalisten in 2018 was het laatste concours voor directeur Annett Andriesen. Na twaalf jaar van een ongelooflijke inzet en fantastisch leiderschap (iets waarvoor zij met speeches, staande ovatie, bloemenweelde en een ‘bescheiden’ bouquet van symbolische twaalf rozen werd gehuldigd) het stokje heeft overgedragen aan Ivan van Kalmthout.
Ivan van Kalmthout en Annett Andriessen
Van Kalmthout werkte eerder als interim-directeur van het Liceu Opera House in Barcelona en als directeur van de Berliner Staatsoper in Berlijn en in 2017 trad hij toe tot de directie van het IVC. Tijd voor een gesprek.
Van Kalmhout is een echte Brabander. Hij werd in 1968 geboren in Etten. De familie van zijn vader komt uit Zegge en zijn moeder die uit een Moluks KNIL-gezin stamt, is opgegroeid in Zundert.
Ivan an Kalmthout met zijn moeder
“Over mijn familie… Mij oma was Molukse. Aan mij zie je dat niet, maar mijn oma was heel donker. Mijn opa kwam uit Tilburg. Hij was in Tjimahi gelegerd en daar hebben ze elkaar ontmoet. Mijn moeder en mijn zus zijn exotisch om te zien. Toen ik voor de eerste keer in het Rijksmuseum alle regentenportretten zag was het me duidelijk dat mijn uiterlijk helemaal niks met Indonesië te maken heeft. Ik had zo in de 17e eeuw in Nederland geboren kunnen zijn! ‘
En hoe zat het met de muziek?
Van Kalmhout: “Muziek heeft altijd een belangrijke rol in mijn leven gespeeld. Mijn opa speelde piston in de plaatselijke harmonie en kon heel goed van blad zingen. Mijn moeder was waarschijnlijk een succesvolle sopraan geworden als ze de kans had gehad. Ze heeft er in ieder geval de stem en het temperament voor! Ik was als kind gefascineerd door de viool en heb dat een behoorlijke tijd gestudeerd.”
“Via een langspeelplaat met een stuk van Wieniawski gespeeld door Emmy Verhey hoorde ik voor het eerst een solo-aria, gezongen door Hebe Dijkstra. ‘Mon coeur s’ouvre à ta voix’ uit Samson et Dalila. Ik kende al wel wat symfonische muziek met zang en de ‘Walkürerit’ maar dit was een nieuwe ervaring. Ik weet nog dat ik het niet thuis kon brengen. Maar fascinerend vond ik het wel. En na een aantal keren luisteren was ik ‘om’ voor het genre. Ik denk dat het daarom ook zo belangrijk is dat kinderen/ jongeren de mogelijkheid hebben om met klassieke vocale muziek in aanraking te komen. Dat onderdeel proberen we ook te benadrukken in de nieuwe Opera3Daagse.”
“Wat later ontdekte ik Maria Callas en dat was voor mij een donderslag. Wat ik van die passie heb overgehouden is een grote voorliefde voor de combinatie van tekst en muziek. Als een zanger de diepere waarheid van een tekst weet te vertolken raakt me dat zeer. Opera is natuurlijk geen literair genre maar als de poëtische waarheid door een vertolker wordt opgepakt komt het makkelijker aan dan welke theatertekst van het hoogste niveau ook. Als een zanger technisch perfect zingt maar duidelijk alleen naar de noten heeft gekeken kan ik er vaak weinig mee. Maar het aanvoelen van datgene wat met soms heel banale teksten wordt vertoond en een driemaal herhaald woord driemaal een andere betekenis weet te geven (“amour” in Carmen bijvoorbeeld) is voor mij één van de grootste gaves die een interpreet mee kan nemen.”
Ivan van Kamlthout met Eva-Maria Westbroek
Na zijn middelbare school heeft van Kalmhout bedrijfskunde en management gestudeerd aan de Business University Nyenrode in Breukelen waarna hij bij Pieter Alferink en zijn impresariaat terechtkwam. In 1991 werd hij door Marc Clémeur gevraagd om naar de Vlaamse Opera in Antwerpen (en Gent) te komen. Hij werkte er als assistent artistieke planning samen met Hein Mulders.
De volgende stap was de Staatsoper van Hamburg en het Liceu in Barcelona. In 2011 werd van Kalmthout benoemd tot operndirektor en artistiek directeur van de Deutsche Staatsoper in Berlijn. Hij werkte er samen met de dirigent Daniel Barenboim en de intendant Jürgen Flimm.
Van Kalmthout: “Het was een privilege om in Berlijn in de Staatsoper im Schillertheater te mogen werken. Gedurende drie jaar was ik terug in het repertoiretheatersysteem met een enorme hoeveelheid producties, een zeer interessante operastudio die ik mee vorm mocht geven met nieuwe jonge talenten in het eerste jaar. Het concertprogramma van de Staatskapelle was daarnaast ook een parade van muzikale hoogtepunten met eersteklas instrumentalisten. De onuitputtelijke nieuwsgierigheid en werklust van Daniel Barenboim doet iedereen in zijn nabijheid versteld staan.”
“Toen de mogelijkheid kwam om tijdelijk in te vallen voor Joan Matabosch in Barcelona nadat Gerard Mortier voortijdig door ziekte Madrid moest verlaten, ben ik graag naar het theater en de stad waar ik zo’n goede tijd had, teruggegaan. Ik heb succesvol een zeer moeilijk jaar (zowel organisatorisch als artistiek) voor het Liceu vorm kunnen geven. Het was een privilege om er nog een jaar te zijn maar het was ook duidelijk dat de richting van het Liceu volledig anders was geworden in vergelijking met de tien gouden jaren van voor mijn Berlijnse tijd.”
Toen het bekend werd dat Annett Andriessen er mee ging ophouden heeft van Kalmthout meteen gesolliciteerd. Hij kende de competitie en de sfeer goed, tenslotte heeft hij zelf twee keer als lid van de jury meegedaan. Hij is er dan ook zeker van dat hij de lijn goed kan doortrekken. Dat denk ik ook. TTT Ivan van Kalmthout!
“ Van 3 tot en met 7 september biedt het IVC jonge zangers weer de kans om deel te nemen aan het IVC Belcanto Summer School. Wereldberoemde zangers Nelly Miricioiu en Jennifer Larmore dragen samen met dirigent Giuliano Carella hun kennis over aan twaalf deelnemende zangers. Op het programma staan drie erg belangrijke onderdelen van het zingen: techniek, interpretatie en rolpresentatie. Pianisten Hans Eijsackers, Somi Kim en Diego Mingolla ondersteunen daarbij. Dit jaar gaan de jonge zangers aan de slag met het repertoire van de Italiaanse grootheden Bellini, Rossini, Donizetti en de jonge Verdi.”
Het is niet de eerste keer dat het IVC een Summer School organiseert. In september 2015 verzorgden ze ‘zomerschool’ rond de Russische opera- en liedrepertoire en het Belcanto is ook al eerder aan de beurt geweest, in september 2011. Dat is wat ik er toen over heb geschreven.
De vier masters in 2011, vlnr Luca Gorla, David Parry, Nelly Miricioiu en William Matteuzzi (foto: Hélène van Domburg).
Het Internationaal Vocalisten Concours (IVC) in Den Bosch is meer dan een concours. Veel meer. Veel wereldsterren hebben er hun eerste stappen gezet, denk alleen maar aan Elly Ameling, Robert Holl, Thomas Hampson, Ileana Cotrubas of Nelly Miricioiu, om een paar te noemen. Maar het is inmiddels veel meer dan een concours alleen.
Annett Andriessen wil werkelijk veel meer voor de jonge zangers betekenen dan het organiseren van de wedstrijd alleen. Zij doet alles om ze in hun carrière verder te helpen. Dit jaar heeft zij een Summer School in het leven geroepen: een week lang masterclassen in belcanto. Voor zangstudenten en jonge zangers, door de ‘belcanto-masters’: Luca Gorla, Nelly Miricioiu, David Perry en William Matteuzzi.
Gilbert den Broeder
Gilbert den Broeder (één van de twee pianisten die bij de masterclassen actief was en het slotconcert begeleidde): ,,Er waren 31 aanmeldingen voor de 16 plaatsen, dus er was een wachtlijst. Niet makkelijk, zeker ook omdat de selectie werd gemaakt door middel van het opsturen van beeld- en geluidsopnames. De leerlingen werden per vier ingedeeld en hadden dan elke ochtend les van een andere master. In de middag was er een groepsles.”
,,Het programma voor het slotconcert is twee dagen voor het concert samengesteld. Om het feestelijk te maken voor het publiek zijn er duetten, een kwartet en een sextet toegevoegd. De ene zanger had meer ervaring dan de andere en kon dus ook meer verantwoording dragen. De masters kwamen met de suggesties voor het repertoire en dat moest dan soms snel ingestudeerd worden, want het meeste was voor de zangers ook nieuw.”
Matteuzzi geeft les in Den Bosch (foto: Hélène van Domburg).
,,Het grote voordeel van Nelly Miricioiu en William Matteuzzi was dat ze veel konden voordoen en dat was een grote hulp. Zeker ook met bepaalde vocalen en consonanten die voor ons moeilijk zijn. Ook Luca Gorla en David Parry benadrukten het. Eerst de uitspraak en dan pas verder, daar werd echt op gehamerd. Zeer streng, maar liefdevol: de enkele medeklinker en de dubbele, doppioconsonante en dat de klank toch blijft stromen. En dat de ‘r’ tussen twee vocalen weer anders wordt uitgesproken, enzovoort. Zo belangrijk en ook zo onderschat”.
Ik was er niet bij, bij de masterclassen, dus vond ik het leuk en leerzaam om te weten hoe het in zijn werk ging. Maar ik was er wel zaterdagavond, bij het slotconcert. Voor mij was het ook een mooi weerzien met Luca Gorla, die van 1993 tot 2004 artistiek leider van het Belcanto Festival in Dordrecht is geweest.
Het concert vond plaats in het Sint-Jacobskerk, die na jaren leeg te hebben gestaan in 2007 omgetoverd werd tot het Jheronimus Bosch Art Center. De locatie was meer dan prachtig, al bezorgden de overal hangende ‘Bosch-figuren’ je af en toe een unheimlisch gevoel. Maar ik was er voor de muziek en de zang gekomen en ik werd niet teleurgesteld.
Het niveau was wisselend, maar in het algemeen toch wel echt hoog. Zeker als je in aanmerking nam dat er niet alleen maar – inmiddels – professionele zangers aan mee deden, maar ook de echte beginners en studenten. In dat kader was het optreden van de tweedejaars (!) Indonesische tenor, Farman Purnama, zeer opmerkelijk te noemen. Zijn stem was dan niet echt groot, maar zijn timbre bijzonder prettig.
Nicole Fiselier en Luca Gorla (foto: IVC).
De avond werd zeer sterk begonnen met een werkelijk fantastisch optreden van Nicole Fiselier (jaargang 1982). Haar ‘Saper vorreste’ uit Un Ballo in Maschera heeft mij onmiddellijk in feeststemming gebracht. Haar Oscar was precies wat hij moest zijn: een spring-in-het-veld opgewonden ventje. Daar zij er ook heel erg leuk uitzag in haar jongenspakje met de wapperende rode haren was natuurlijk een heerlijke bijkomstigheid.
Mijn hart werd gestolen door de zeer jonge (1985!) Letse bariton, Agris Hartmanis. Ik heb sterk het vermoeden dat hij richting bas-bariton kan gaan, maar dat moeten we natuurlijk nog afwachten. Vooralsnog: zijn ‘Come Paride Vezzoso’ (L’elisir d’amore) was meer dan alleen maar goed gezongen. Hij maakte ook contact met het publiek, iets wat absoluut niet onderschat mag worden.
Sopraan Ioana Mitu in actie (foto: IVC).
Het contact met het publiek maken – daar win je de harten van je publiek mee. Daar weet de bloedmooie Roemeense sopraan Ioana Mitu (1985) alles van. Zij bespeelde ons waar bij zaten en wij gaven ons gewonnen. Ook operabusiness is een showbusiness.
De andere zanger die er alles van weet, is de Braziliaanse bariton Felipe Olivera. Geboren in 1977 was hij wellicht niet alleen de oudste deelnemer, maar wellicht ook iemand met de meeste bühne-ervaring. Met een ongekende charme sleepte hij ons door al zijn aria’s en duetten mee. Ook bij hem gaf ik mij gewonnen.
Bijzonder gecharmeerd werd ik ook door de Russische Elnara Shafigullina. Hoogzwanger wist zij ons (althans mij) te overtuigen, dat zij de onschuldige Mimi is. Haar oogopslag deed de helft van het werk.
Elnara Shafigullina:
’s Avonds laat, toen het bijna middernacht was, baadde de stad nog steeds in het felle licht. Er was volle maan (volgens de maankalender de helderste en meest schitterende dit jaar), de straten en cafés waren verlicht en om de paar minuten bliksemde het – de hemel leek door een flash van een fotograaf te zijn overgenomen. Gelukkig werd het donderen in ‘Keulen’ achterwege gelaten en viel er geen spatje regen.
Met de honderden mensen op straat en de statige Sint Jan op de achtergrond kreeg Den Bosch een grandeur en splendeur van een Italiaanse stad in de warme nazomerse avond. Een passende afsluiting voor een overheerlijke belcantoavond.
Gilbert den Broeder: ,,Ik vind deze cursus zeer belangrijk voor het doorgeven van de belcantokunst en kan Annet niet genoeg prijzen voor het initiatief. Ik hoop dat dit een vervolg krijgt. Geweldig dat er leerlingen van de verschillende conservatoria kwamen kijken, je zou ze allemaal er met hun leraren bij willen hebben, want het is zo inspirerend! Opera is een levende kunstvorm, en de passie waar hier mee werd gewerkt geeft hoop voor de toekomst”
En opeens was het voorbij. Na zeer lange dagen (en halve nachten) van luisteren, nadenken, debatteren, overleggen, meningen vormen en ze herzien, sloot het vijftigste Internationaal Vocalisten Concours op zondag 13 september 2014 af met de Grande Finale. Een impressie.
De negen finalisten in de categorie opera/oratorium mochten zich eindelijk in ‘vol ornaat’ presenteren aan het publiek en de jury. Geen piano meer, maar een volledig orkest, dat onder leiding van het jurylid Kenneth Montgomery werkelijk wonderen verrichtte om al de verschillende stukken op tijd in te studeren en ze dan op zo’n hoog niveau uit te voeren. Chapeau!
Een speciale vermelding verdient de klarinettist van de philharmonie zuidnederland, die zich in twee aria’s van Mozart, beide uit La clemenza di Tito, een waardige partner toonde van Deirdre Angenent (‘Ecco il punto..’) en Catriona Morison (‘Parto, parto..’)
De Chinese Yibao Chen (met 24 jaar één van de twee jongste deelnemers) stelde mij na haar sterke optreden in de halve finale behoorlijk teleur. Vivaldi’s ‘Juditha triumphans’ was voor haar nog duidelijk te hoog gegrepen. Haar keuze voor ‘Meine Lippen, sie küssen so heiss’ (Giudita van Lehár) was buitengewoon sympathiek (eindelijk een operette op het menu!), jammer alleen dat zij zo vreselijk schmierde. Toch ging ze niet met lege handen naar huis: samen met Iris van Wijnen mocht ze de Prijs van de Provincie Noord-Brabant delen.
Deirdre Angenent nam een sterk revanche op haar – voor mij – teleurstellende optreden in de halve finale. Toen werd “Morrò, ma prima in grazia” (Ballo in Maschera) bijna bedolven onder het geweld van de stem en te veel forte en fortissimo, nu wist zij zo veel verschillende kleuren en nuancen te voorschijn te toveren dat zij zowel met haar Mozart als met “Es gibt ein Reich” (Ariadne auf Naxos) veel indruk op mij maakte.
En mocht er een prijs worden gegeven voor de mooiste/indrukwekkendste “verschijning” dan heeft zij die ruimschoots verdiend. In tijden van de visualisatie van de kunstvorm ‘opera” beslist niet onbelangrijk. Ik kon mij ook niet aan de indruk onttrekken dat zij al het stadium “Opera competitie” voorbij is.
Bijzonder onder de indruk was ik van de Poolse sopraan Marcelina Beucher. Al in de halve finale roerde ze mij tot tranen toe met de zowat volmaakt gezongen ‘Teneste la promessa’ (La Traviata). Wel jammer dat ze zowel toen als in de finale koos voor ‘In Trutina’ (Carmina Burana), een werk dat mij betreft niet in concoursen thuishoort. Maar na de met veel expressie gezongen ‘Ha! Dzieciatko nam umiera’ uit Halka van Moniuszko werd ik even stil. Dat zij, als enige, niet in de prijzen viel, is voor mij dan ook onbegrijpelijk.
Marcelina Beucher in ‘Ha! Dzieciątko nam umiera…’ uit Halka van Moniuszko:
Bij de Canadese tenor Andrew Haji ging mijn operahart sneller kloppen. Zijn ‘Una furtiva lagrima’ (L’elisir d’amore) bezorgde mij vochtige ogen: hier stond een echte tenor zoals ze alleen maar vroeger gebouwd werden, bij wijze van spreken dan. Zijn prachtig gevoerde stem met een makkelijke hoogte is buitengewoon fraai en zijn voordracht meer dan voorbeeldig. Met zijn stem alleen wist hij alles te vertellen wat een componist wilde zeggen, bijvoorbeeld in zijn meer dan indrukwekkende uitvoering van ‘Tarquinius’ Ride’ (The Rape of Lucretia) in de halve finale of in het zalvende ‘Ye people’ uit de Elijah van Mendelssohn. Bij hem moest ik denken aan een uitspraak van Aprile Millo: “The opera is all about voices and music.” Een terechte winnaar.
Andrew Haji in ‘Ye people’ uit de Elijah van Mendelssohn:
De oratoriumprijs werd zeer terecht aan de Engelse mezzo Catriona Morison toegekend. Haar stem is mooi rond en warm en zowel haar laagte als haar hoogte wist ze zeer soepel te hanteren. Maar ze was ook de enige die – op één aria van Mozart na, een schitterend uitgevoerd ‘Parto, parto..’ – alleen maar oratorium zong.
Catriona Morison zingt ‘Where Shall I Fly’ uit Hercules van Händel:
De Nederlandse mezzo Francine Vis kreeg de prijs voor het, nu in de orkestversie uitgevoerde, plichtwerk ‘Quale coniugium’ van Willem Jeths.
Of het terecht is laat ik in het midden, maar haar interpretatie was de mijne niet. Veel concurrentie had zij echter niet: de enige andere genomineerde was de Kroatische bariton Krešimir Stražanec.
Hoe anders klonk het lied uitgevoerd door de Amerikaanse countertenor Eric Jurenas (onbegrijpelijk eigenlijk dat hij niet voor de Lied-Duo finalen werd uitgekozen!). En ik moest denken aan de manier hoe de Nederlandse bariton Michael Wilmering het lied met de piano zong en wiens vertolking mij zeer heeft gegrepen: zodra ik mijn ogen dichtdeed zag ik het schilderij van Jeroen Bosch voor mij. Hopelijk krijgt hij ooit de kans om de werkelijk prachtige compositie ook met een orkest te vertolken.
Kiri te Kanawa en Iris van Wijnen
Niet met alle beslissingen van de jury ben ik het dus eens: zo had ik de jonge (24!) Nederlandse sopraan Iris van Wijnen graag in de finale gehoord. Al tijdens de halve finalen vond ik haar optreden echt bijzonder, maar tijdens de masterclass met Dame Kiri liet zij horen wat een fantastische Mimi in haar schuilt!
Zelf had ik ook nooit de operaprijs aan de Amerikaanse tenor Matthew Newlin toegekend, al vond een deel van het publiek hem werkelijk enig en zeer aansprekend. Voor mij was zijn hoogte te geknepen en zong hij met een soort ‘knödel’ in zijn stem. Maar dat is natuurlijk persoonlijk.
Al met al: het was een fantastische afsluiting van een fantastisch concours. Ook de organisatie was tot in de puntjes verzorgd, er was voldoende informatie beschikbaar en iedereen – en niet alleen de deelnemers – werd zowat in de watten gelegd door de directrice, Annett Andriessen, waarvoor hulde
Zo heb je niets, zo heb je een fiets: zo luidt mijn (zelf verzonnen!) geliefde gezegde. Soms is het culturele aanbod zo groot dat je niet meer weet waar je heen wilt. Maar, hoe moeilijk het ook niet is: kiezen moet je. Dus op de dag dat de meeste operaliefhebbers zich in het Amsterdamse Concertgebouw verzamelden om in een heuse Wagner marathon te worden ondergedompeld, spoedde in mij naar het Muziektheater waar een veel kleinschaliger, maar beslist niet minder interessante feest plaatsvond.
Na een week hard werken presenteerde een aantal jonge zangers zich met repertoire dat je nog steeds veel minder hoort dan de (zeker op onze podiums) dominerende Wagners. Want wees eerlijk: hoeveel Russische opera’s kent een gemiddelde operafan eigenlijk?
Het onvolprezen Internationaal Vocalisten Concours – dat veel meer doet dan het houden van een tweejaarlijkse zangcompetitie– organiseert sinds 2011 ook zogenoemde summerschools, waar zorgvuldig uitgekozen kandidaten zich in een bepaald repertoire en in bepaalde technieken kunnen bekwamen
Het begon allemaal met een Belcanto Summerschool in 2011, in 2013 gevolgd door de Wagner Academie. In 2014 werden, in samenwerking met De Nationale Opera, workshops Frans repertoire georganiseerd. En in hetzelfde jaar vond de ‘Mahler | Strauss Masterclass & Symposium’ plaats.
Nu werd er, wederom in samenwerking met De Nationale Opera, tijd en ruimte gemaakt voor de Russen. In het slotconcert in Amsterdam lieten maar liefst 21 jonge zangers horen hoe zij met de vermaarde ‘Russische ziel’ wisten om te gaan. Het resultaat was alleszins bevredigend, met een paar echte uitschieters.
De Russisch-Nederlandse zusjes Elnara en Gulnara Sfafigullina waren voor mij niet onbekend. Beiden heb ik al eerder met veel plezier gehoord. Zaterdag viel mij op hoe geweldig ze zijn gegroeid en hoe ontzettend professioneel ze inmiddels zijn geworden. Maar ook dat ze de grens van ‘jong getalenteerd’ al ruimschoots zijn gepasseerd.
Zeker voor Elnara geldt dat laatste. Met haar 35 jaar is ze het beginnersstadium ontgroeid en het verbaasde me dat ik haar hier bij een summerschool trof, en niet op het podium van één van onze operahuizen. Haar groots gezongen Zemfira (Aleko) was niet alleen prachtig om te horen, maar ook om te zien. In haar korte optreden wist ze haar personage – een mengeling van Carmen en Nedda – tot leven te wekken.
Gulnara zong en speelde een zeer overtuigende Tatyana (Jevgeni Onjegin), die wel een beetje overschaduwd werd door Oleksandra Didenko (Olga). De Oekraïnse beheerste de bühne vanaf het eerste moment dat ze opkwam. Maar net zo goed (en dat noem ik professionalisme) wist ze een stapje opzij te doen als haar collega’s aan de beurt waren. Eerder maakte ze overigens al indruk met een kort optreden als Milovzar in Pique Dame.
En dan was er nog de Oekraïnse Olena Kumanovska. De grote aria van Lisa (Pique Dame) zong zij met een grote, resonerende stem. In het duet met Pauline werd zij bijgestaan door de even indrukwekkende Belgische mezzo Sara Jo Benoot.
Het was een beetje een ‘damesmiddag’, want het valt niet te ontkennen dat de vrouwen (allemaal!) superieur waren aan hun mannelijke collega-cursisten. Het is niet zo dat de mannen (waarvan twee eerder jongens dan mannen) slecht waren. Het is best mogelijk dat ze wat meer last hadden van de zenuwen. De door de 25-jarige Misha Gavriloff gezongen aria van Yeletsky voelde daardoor wat stijf aan. Mooi, maar een beetje saai.
De Koreaanse Boram Kim had zichtbaar minder last van zenuwen en wist de aria van Tomsky ook van goed acteerwerk te voorzien.
De Poolse bas Mateusz Hoedt liet in zijn lyrisch gezongen arioso van de Oude Man uit Aleko horen wat een belofte voor later hij is. Slechts 25 jaar en nu al zo’n prachtige diepte!!
Als een blok viel ik voor de charmes van Mikołaj Trąbka (Onjegin). De nog maar 23-jarige bariton heeft een charisma van hier tot Tokyo en stiekem bekroop mij het gevoel naar een zingende Hugh Grant te kijken. Zijn Onjegin had precies dat ‘etwas’ dat (jonge) mannen onweerstaanbaar maakt: een beetje onbeholpen, jongensachtige onschuld.
In aanloop naar de operafragmenten werden een paar liederen van Rachmaninov, Tsjaikovski en Moessorgsky ten gehore gebracht. In dat repertoire wist Sara Jo Benoot mij het meeste te bekoren.
Aangezien de meeste deelnemers Russisch, Oekraïens of Pools waren, kan ik niet goed beoordelen hoe goed de taalcoach haar werk heeft gedaan. Maar iedereen was goed te verstaan.
De begeleidende pianistes waren van wisselend niveau. Het meest gecharmeerd was ik van Polina Bogdanova (liederen), maar Liubov Orfenova, die de scènes uit Onjegin begeleidde, straalde de meeste power uit.
Het is nu wachten op de volgende editie van het IVC, over een paar weken. En op de volgende summerschool. Wellicht Verdi? Dat hoop ik!
Als jonge zanger kun je bij wijze van spreken iedere week aan een zangconcours meedoen. Overal worden mogelijkheden geboden om jezelf in de spotlights te zingen. Goed nieuws voor het vele talent dat er is. Maar er zijn ook kanttekeningen te plaatsen.
Er wordt beweerd dat ‘het publiek’ gek is op concoursen en daar geloof ik zonder meer in. Al in de oudheid wist men de gemoederen met brood en spelen rustig te houden; en er werden allerlei wedstrijden georganiseerd, ook voor zangers, dichters en filosofen. De traditie leefde voort, en de zangwedstrijden hebben hun weg ook naar de opera gevonden. Denk alleen aan Die Meistersinger of Tannhaüser. Voor je zangkunst werd je altijd beloond. Ooit mocht je de mooie bruid mee naar huis nemen, tegenwoordig is je prijs tastbaarder geworden. Een somma geld, een engagement in een operahuis en – waar iedereen, al is het stiekem, van droomt – roem en een grote carrière. Geen wonder dus, dat er zo veel concoursen bestaan.
Maar: zijn het er inmiddels niet te veel? Moet er niet een leeftijdsgrens worden gesteld? Kan je een zanger die inmiddels aan grote huizen zingt met een beginnende collega vergelijken? Leveren ze ook datgene op, waar de veelal zeer jonge mensen op hebben gehoopt? Worden ze er door in hun carrière geholpen? Je wint en dan? En hoe ga je met je verlies om?
Allemaal vragen die mij deden besluiten om het fenomeen ‘zangcompetitie’ onder de loep te nemen en met direct betrokkenen te gaan praten,
In 2008 was Maartje Rammelo één van de halvefinalisten van het IVC, waar ze uiteindelijk de Staetshuijs Fonds Prijs won. Ook tijdens het Belvedere in 2013 behaalde ze de halve finale. Verder won ze een engagement in Essen. Rammeloo was finaliste bij het Montserrat Caballé Concours in Zaragosa en bij het Wilhelm Stennhammer concours in Zweden.
“Meedoen aan concoursen geeft een dubbel gevoel. Het inspireert en is opwindend, maar uitslagen zijn óf vreselijk voorspelbaar of volkomen bizar.
Je doet altijd mee om het beste uit jezelf te laten zien en hoopt dat dit voldoende is om een jury te overtuigen van je kwaliteit: maar hoe kun je de kunde en artisticiteit van een musicus beoordelen in een wedstrijd? In een auditie voor een productie heeft een artistiek team een concept en een idee over wie een rol zou moeten spelen. Maar in zo’n wedstrijd vergelijken meerdere juryleden met ieder zijn/haar eigen smaak appels met peren: een Figaro met een Tosca, een Händel counter met een Wagner sopraan.
En dan heb je het nog niet eens over het gekonkel en de verborgen agenda’s van sommige juryleden, het chauvinisme in regionale wedstrijden en het exotisme/de commercie om soms voor zangers te kiezen die niet per se de beste performance geven, maar wel erg interessant zijn vanwege afkomst of uiterlijk.
Waarom dan meedoen? Het geeft je een kans nieuw repertoire uit te proberen en feedback te krijgen. Daarbij is het een kans om voor te zingen voor de belangrijkste mensen uit het vak, voor wie je ‘in real life’ nooit een auditie geregeld krijgt zonder een geniale agent die je er binnen loodst.
Ik heb nog geen wedstrijd gedaan waar ik niet óf werk óf contacten óf zinnige feedback aan over heb gehouden. En dat is uiteindelijk wat we willen: werken! Zingen! Voor een publiek staan!
De prijzen maken het makkelijker om je vak uit te oefenen. In financieel opzicht, want ons vak maakt in de eerste jaren zeker niet rijk, en daarnaast qua bekendheid, wat weer voor meer werk kan zorgen. Maar net zo goed zijn er prijswinnaars genoeg waarvan we nooit meer wat horen en zangers die nog nooit een concours hebben gewonnen die nu een wereldcarrière hebben. Uiteindelijk gaat het om de lange adem, niet om het snelle succes…
Wat wel altijd erg lastig is met concoursen, is het vaststellen van je repertoire. Allereerst zijn er maar weinig zangers honderd procent zeker van hun ‘fach’. Het merendeel twijfelt toch telkens weer waar juryleden mij in zouden willen horen.
Daarbij heeft elk concours weer z’n eigen eisen. Zo veel aria’s in het totaal, waarvan zoveel van de lijst met verplichte werken, waarvan je eerste ronde maar zoveel minuten mag duren en de jury in de volgende ronde zo veel aria’s kiest enz. enz. Vreselijk moeilijk. Want je wilt zo veel mogelijk laten horen. Verschillende talen, verschillende stijlen, verschillende technieken en onderwerpen.
Er zijn ook een aantal concoursen die meer dan alleen het wedstrijdelement bieden. Ik stimuleer mijn eigen leerlingen nu ook om daar naar te zoeken. Concoursen als het IVC die met dingen als een jongerenjury, masterclasses, concertjes en lezingen er een echt zangfestival van maken. En dat zijn ook vaak de concoursen die contact houden met je in de jaren erna. Die begaan zijn met de verdere ontwikkeling van de zangers. Maar dat zijn er erg weinig helaas…
Ik heb inmiddels geleerd dat als je zingt waar jij je lekker bij voelt en wat je echt goed kan, dan is er na afloop van je optreden tenminste één iemand blij. Namelijk jij.
Maartje Rammeloo zingt ‘I want magic!’ uit The Streetcar named Desire van André Previn:
In 2012 was Piotr Barański halvefinalist bij het IVC in Den Bosch.
“Lange tijd wilde ik niets van concoursen weten, ik vond mijzelf er niet het type voor. Je moet je niet alleen goed voorbereiden, maar ook zeker zijn van jezelf en het beste van jezelf aan de jury laten zien, je moet presteren terwijl je onder stress staat. Daar moet je goed tegen kunnen en niet iedereen kan dat.
En toch – concoursen zijn heel erg belangrijk. Je krijgt de kans om je aan een breder publiek te presenteren, om nieuwe, belangrijke mensen te leren kennen – en in ons beroep moeten we het van connecties en netwerken hebben. En het is natuurlijk heel erg belangrijk dat je je kan laten zien aan dirigenten, agenten, intendanten en casting directeuren, die op zoek zijn naar nieuwe talenten.
Er zijn helaas concoursen waar de eliminaties en de eerste voorrondes achter gesloten deuren plaats vinden en alleen de finales zijn toegankelijk voor het publiek. De kansen om iets van zo’n concours op te steken zijn dan minimaal.
De criteria van de jury zijn niet altijd even duidelijk en de resultaten kunnen zeer controversieel zijn. Ik ken zangers die, zingend op hetzelfde niveau, op het ene concours de hoogste prijzen winnen, terwijl bij het andere niet verder komen dan de voorrondes.
Wat voor mij heel belangrijk is, is de feedback. Het is van het grootste belang voor de verdere ontwikkeling van een zanger om tenminste een paar woorden met de juryleden te wisselen, iets wat inderdaad bij IVC gebeurde en wat mij ontzettend heeft geholpen. Een gezonde, constructieve kritiek is onontbeerlijk en opbouwend.”
Piotr Barański (countertenor) en Hans Eijsackers (piano) in “Lullaby” uit ‘Songs and Dances of Death’ van Modest Mussorgsky
“De uitkomsten van zangconcoursen zijn al tamelijk onvoorspelbaar – hoe een carrière daarna verloopt is nog meer koffiedik kijken! Een optreden (want dat is het zingen op een concours in feite) is en blijft een momentopname, ook voor degenen die luisteren en/of beoordelen. Er zijn zoveel factoren die meespelen: leeftijd, ervaring, muzikaliteit, stemvak, repertoire, taalbeheersing enzovoort enzovoort dat het soms moeilijk is om te bepalen welk aspect doorslaggevend is.
De voorbereidingen voor een concours, het uitzoeken en het werken aan het repertoire met een zangleraar en een coach, zijn van onschatbare waarde. Dat vergt een grote concentratie en discipline – de stukken die je moet leren vergeet je de rest van je leven niet meer – en daarnaast moet je je sterk maken om je te presenteren, je moet daarvoor moed verzamelen en met nervositeit om kunnen gaan.
Mijn ervaring is dat een concours in alle gevallen goed is voor de ontwikkeling van een zanger, ook als je in het ergste geval naar huis wordt gestuurd. De volgende dag heb je immers de keuze: óf je stopt, óf je besluit om door te gaan en je verder te ontwikkelen om nieuwe kansen op te zoeken. Bijna altijd kies je dan voor de tweede optie en dan is het toch een goede ervaring geweest! Concoursen zijn heel waardevol, ook al win je geen prijs….”
Reinild Mees begeleidt Tania Kross in ´Der Kaiser´ van Henriëtte Bosman±
Piotr Beczala en Reinild Mees in liederen van Szymanowski±
Mauricio Fernández (van 1983 tot 2016 casting director NTR ZaterdagMatinee):
“Als casting director van één van de meest ambitieuze en internationaal erkende concertseries ter wereld heb ik de laatste dertig jaar verschillende zangcompetities bijgewoond – als jurylid en als een ‘observer’.
Als je mij vraagt wie de echte sterzangers waren die ik heb meegemaakt, dan moet ik zeer diep in mijn geheugen graven om je een eerlijk antwoord te kunnen geven. Het is een feit, althans voor mij, dat de echt interessante zangers, met een inmiddels internationale carrière, vaak niet eens de halve finales bereikten of überhaupt een prijs wonnen.
Het is een tijdverspilling om je hersenen te pijnigen met de vraag waarom de zangers die het in je oren/ogen niet verdienden met de grootste prijzen naar huis gaan. Het heeft ook geen zin om de gedachten van degenen die ze hebben beloond: artistiek directeuren, casting directors, regisseurs, zangers of leraren te willen begrijpen.
We moesten maar eens goed nadenken waarom we eigenlijk al die competities nodig hebben. Zijn ze voornamelijk bedoeld voor het verbreden van het netwerk van de juryleden of horen ze de belangen van de jonge getalenteerde zangers te dienen, om ze een fatsoenlijke carrière te helpen opbouwen? Een lang blijvende carrière, die hen alles wat ze erin hebben geïnvesteerd – geld en vaak persoonlijke opofferingen – kan vergoeden.
Vergeet niet dat de zangers, net als andere oprechte musici en artiesten een belangrijke missie hebben: het verwarmen van de harten van het publiek, in het theater of in je huiskamer. Ze zijn er voor om met respect met de nalatenschap van de componist om te gaan en er voor te zorgen dat de opera als een levende kunstvorm niet gaat uitsterven”
Annett Andriesen (directeur van het IVC in de Bosch):
Andriesen heeft vroeger zelf deelgenomen aan verschillende concoursen. Nu zij een concours leidt, weet ze wat een zanger nodig heeft: zorg en respect.
“Het IVC is een harde wedstrijd, maar met een menselijk gezicht. Ik wil geen watjes van ze maken, ze moeten zich kunnen redden in de grote boze wereld. Een concours is een plek waar opinies worden gevormd, waar zangers elkaar ontmoeten en kunnen zien waar ze staan, ze kunnen leren om te zingen onder hoogspanning, ze kunnen een netwerk opbouwen. Ze moeten zich vooral veilig voelen.
Het IVC stelt veel hogere eisen aan de samenstelling van het repertoire, de langere lijst behelst drie periodes en stelt verplicht drie werken van na 1915. Daarnaast moeten de kandidaten een nieuw werk instuderen van een Nederlandse componist.
We hanteren de “Triple O” methode: “Ontdekken”, “Ontwikkelen” (masterclasses, trainingssessie, feedback door juryleden in persoonlijke gesprekken) en “Overdragen aan de markt” (contacten leggen met impresario’s, concertdirecties en casting directeuren).
Laat ik vooropstellen dat ik niet uitga van verborgen agenda’s of sjoemelende juryleden. Ik heb daar geen ervaring mee. De reglementen moeten kloppen en je moet je omringen met mensen die je kunt vertrouwen. ik heb nu drie concoursen geleid en ik heb veel respect voor juryleden die zich werkelijk bekommeren om de zangers en gesprekken voeren over het vak en de mogelijke plaats die de zanger kan innemen daarin. er zijn zangers die nog steeds contact hebben met juryleden en op hun advies een bepaalde coaching hebben gedaan.
De jury bij het IVC bestaat uit zangers/musici die aan het eind van hun carrière hun kennis en vaak ook hun netwerk delen en willen delen met de jonge generatie. Daarnaast casting directeuren of agenten en intendanten waarvan je weet dat zij jonge mensen aan het begin van hun carrière verder willen helpen. En niet alleen omdat een jonge solist ‘goedkoop’ zou zijn.
Ik denk dat het nut van een concours is de ontmoeting met gelijkgestemden, de gesprekken, het luisteren naar de collega’s, repertoire leren van de andere stemsoorten, vriendschappen sluiten, contacten opdoen en jezelf spiegelen aan de ander. Er is zoveel aanbod van zangers, dat het goed is om op bepaalde plekken en dat zou een concours kunnen zijn, gezien en gehoord te worden. Toptalent komt altijd bovendrijven.