Gianandrea_Noseda

Klankpracht met Klimt bij het Concertgebouworkest.

Tekst: Neil van der Linden

Van de week hadden we het in een Facebook-groep over een onderzoek waaruit zou blijken dat je na je dertigste geen nieuwe muziek meer tot je neemt. Ikzelf ben na mijn dertigste onder meer ook diep in bijvoorbeeld Arabische muziek gedoken. Toch zit er een kern van waarheid in die stelling als je haar verfijnt. De vraag is dan niet of je bijvoorbeeld Schreker na je dertigste mooi kunt vinden als je voor je nooit een noot van deze componist hebt gehoord, van wie decennialang niets werd uitgevoerd en geen noot op LP was opgenomen. Het lijkt mij dat het gaat om de vraag of bepaalde parameters voor muziek al in je hersenen zijn geplaatst, of het nou om bepaalde Westerse ‘klassieke’ harmonische structuren gaat en misschien ook klankstructuren, of beginselen van gamelanmuziek, of complexe Balkan- of Afrikaanse ritmes.

Wat die Arabische muziek betreft weet ik dat ik als scholier al wel eens iets van Umm Kulthum had gehoord, ook al snapte ik er nog niet veel van, en dat ik als deejay in een studentendiscotheek Regiment van Brian Eno en David Byrne grijs draaide, een nummer met een sample van een Libanees lied erin, en dat ik dat geluid al decennia bij mij draag. Voor heel mijn muziekappreciatie was ook bepalend dat ik op mijn negende, tiende verslingerd raakte een aan een LP die mijn ouders hadden aangeschaft met orkestrale stukken uit Wagner-operas, vooral Vorspiel und Liebestod en Karfreitagszauber. De volgende ‘formatieve shock’ zou I never loved a man the way I loved you van Aretha Franklin zijn, en daarmee waren mijn gehoorgangen voldoende geplaveid voor constante uitbreiding van repertoire.

Toen ik heel jong was, was de muziek van Luigi Dallapicola (1904 – 1975) vaak op de radio te horen. Dallapicola, Maderna, Nono, het waren household namen, en de radio propageerde ze als de ikonen van onze tijd. Ik kon er toen nog niet zoveel mee, ook al was ik al wel aardig ingevoerd in de tonaliteiten van Schoenberg en Strawinsky, toen ook voortdurend op de radio.

Ik had nog steeds zekere diep in mijn hersenen sluimerende reserves t.a.v. Dallapicola toen ik besloot naar het tweedaagse concert-project van het Concertgebouworkest rond één van zijn werken te gaan. Vreemd is dat bleek dat de radio tegenwoordig soms een omgekeerde rol lijkt te hebben in vergelijking met de functie van vroeger: Wat natuurlijk niet hielp is dat in de ochtend van de eerste concert-dag Radio IV een stuk uit Dallapicola’s nou juist ultra-toegankelijke neoclassicistische Tartiniana liet horen ter aankondiging van het KCO-concert en dat de presentatrice vermeldde dat ze dit toch maar enge muziek vond.

Mijn aarzelingen werden op hoogst aangename manier gelogenstraft. Toegegeven, Partita, het werk dat het KCO speelde behoort tot zijn relatief vroege werken in laat-Romantische stijl, de consequenties van zijn ervaring als adolescent toen hij eerst na Wagner te hebben gehoord besloot te gaan componeren en vervolgens na Debussy te hebben gehoord drie jaar stopte met componeren, om eerst beter te weten wat hij wilde.

Partita stamt uit de tijd dat hij besloten had weer verder te gaan, dus horen we deels Wagner, deels Debussy en ook Ravel, en hij trok hoorbaar enigszins gelijk op met land- en tijdgenoot Respighi, al gaat Dallapicola al wel verder in gebruik van atonale motieven. En als het ochtendprogramma van Radio IV liever een neoclassicistisch liet horen, betekent dat Partita al helemaal te moeilijk is, met zijn openings-Passacaglia vol filmische dreigende motieven, een spetterende martiale fanfare in het derde deel en het lyrische wiegenlied met sopraansolo als vierde deel?  

De sopraansolo in dit vierde deel, genaamd Naenia B.M.V. werd bij het Concertgebouworkest vertolkt door Lilian Farahani. (B.M.V. staat voor Beata Maria Virgo, de gezegende maagd Maria, zo legde Noseda uit tijdens het concert met toelichting van de eerste avond van het tweedaagse project.) Lilian Farahani zag ik al eerder geweldig aan het werk als Zerlina in Don Giovanni bij de Nederlandse Opera en als Elvira uit L’italiana in Algeri in de Matinee. Hier ging het om zingen met een veel groter orkest, dat weliswaar in dit slaapliedje voor het kindeke Jezus grotendeels op piano-volume speelt, maar op zeker moment toch ook forte laat horen, en daarin klonk Farahani’s stem boven het orkest uit als een aangrijpende moederlijke smartekreet. Dallapicola schreef dit werk in der jaren dertig. Dallapicola, die aanvankelijk in Mussolini had geloofd, was zich inmiddels bewust van de ware aard van de dictator, en vandaa dat ook een wiegelied een dreigende ondertoon kreeg.

Dallapicola Orchestral Works 2 met de Partita onder BBC Philharmonic Orchestra met Gianandrea Noseda:

Het Koninklijk Concertgebouworkest wijdde twee avonden aan dit stuk. Tijdens de eerste avond zat het publiek op het podium achter het orkest en dirigent Gianandrea Noseda eerst een toelichting met voorbeelden gespeeld door het orkest en gezongen door Lilian Farahani over de thema’s en orkestratie van het stuk, waarna het in zijn geheel werd uitgevoerd.

De tweede avond was het werk onderdeel van een concert met Stravinsky’s Monumentum pro Gesualdo di Venosa ad CD annum, een balletsuite voor het vierhonderdste geboortejaar van Gesualdo, 1566, (ook al ging het werk in 1960 in première), een nieuw stuk van de Oostenrijks-Italiaanse componist Bernd Richard Deutsch, Phantasma en Respighi’s Metamorphoseon modi XII uit 1930.

De tweede concertavond had een thema meegekregen, Italiaanse klanken en ‘golden boy’ Klimt. Het thema van Klimt had te maken met het nieuwe stuk dat die avond zou worden uitgevoerd, Phantasma van Bernd Richard Deutsch. Boven de zaal hingen videoschermen met elementen uit schilderijen van Gustav Klimt. Tot aan Phantasma meestentijds abstract, maar tijdens het wiegenlied uit Dallapicola’s cyclus verscheen een beeld uit Klimts werk met een moeder met kin

Ondank de min of meer ‘aarzelende’ reclame op Radio IV waren beide concerten opvallend goed bezet. Dallapicola-liefhebbers van de jaren zestig, jong nieuwsgierig publiek, misschien was de naam Klimt een lokkertje, misschien was het concert onderdeel van een bepaald abonnement, en misschien speelt mee dat in het Van Gogh Museum een Klimt tentoonstelling is te zien. De presentatie op donderdag mogelijk een stimulans om vrijdag nog eens te komen, en er was op vrijdagavond een inleiding op Italiaanse muziek vanaf de Renaissance met onder meer de verhouding tot religie door Erwin Roebroeks.

Bernd Richard Deutsch’ Phantasma bouwt in rijkheid aan klankkleuren bouwt voort op Dallapicola.  en past het ook bij Respighi. Stamt Dallapicola’s Partita uit de jaren waarin hij zich, beïnvloed door Alban Berg en Anton Webern, tot ‘de Italiaanse Berg’ ontwikkelde, Deutsch’ nieuwe stuk kun je post-Bergiaans noemen. Die associatie wordt niet in de laatste plaats bevorderd doordat Deutsch zich liet inspireren door Gustav Klimt, een schilder waarmee Berg ook vaak wordt geassocieerd. Deutsch baseerde zich vooral op een werk van Klimt dat op zijn beurt was geïnspireerd door muziek, zijn Beethovenfries uit het Secession-huis in Wenen, een fantasmagorisch, relatief zwaarmoedig, over drie muren verdeeld werk, dat zelfs wel aan Bosch’ Tuin der Lusten doet denken. Deutsch stelde zich ten doel kleuren en versieringen uit de Klimts wereld te verklanken, en als je wilt hoor je ze inderdaad. Je ziet ze ook, want tijdens de uitvoering werden op projectieschermen details uit de Beethovenfries vertoond. Hoogtepunt is een passage waarbij beelden van een innige omstrengeling door staande naakte lichamen wordt geprojecteerd, waarbij het orkest hyper-Bergiaanse schoonheid en hitsigheid uit de partituur tevoorschijn toverde.

Respighi’s bij vlagen even geëxalteerde Metamorphoseon modi XII wasookeen stuk waarin het orkest zijn klankpracht kon etaleren. Het is een symfonisch essay gebaseerd op Gregoriaanse kerkmodi, waarmee het religieuze element in de muziek van de avond nog eens nadruk kreeg. Het werk omvat een lang middendeel waarin twaalf verschillende solo-instrumenten uit het orkest met hemelse melismata het publiek in een euforische roes brengen, tevens een mooie gelegenheid om de aanvoerders van diverse orkestgroepen de gelegenheid geven om te schitteren. Vertrouwd repertoire in goede handen bij oer-Respighi-kenner Noseda.

Respighi Metamorphoseon en andere werken Luik Philharmonisch Orkest onder John Neschling:

Dat Noseda een ook toegewijd pedagoog is bleek onlangs al toen hij onlangs in het Concertgebouw het European Union Youth Orchestra dirigeerde. Hij legt ook graag en gedreven zaken uit aan publiek, zoals bleek bij de inleiding bij het donderdagavond-concert en bij de vraag- en antwoord-sessie na het vrijdagavond-concert. Hij is een ‘bevlogen no-nonsense dirigent’. Misschien zal hij daardoor altijd tot een bepaalde groep ‘subtop’-dirigenten blijven horen, met bijvoorbeeld Neeme Järvi, Daniel Harding en misschien ook Anthony Hermus, dirigenten die het niet moeten hebben van ster-appeal. Dat zijn eigenlijk de interessantste. Van Noseda hoef je niet per se een Mahler of Bruckner symfonie te horen, maar wil je weten waarmee hij zelf komt.

Zoals Erwin Roebroeks schreef: ‘De tendens lijkt dat nieuwe muziek bij orkesten vanzelfsprekender wordt. Als een doortimmerd werk als ‘Phantasma’ van Bernd Richard Deutsch dan ook nog eens door de geoliede machine van het Concertgebouworkest met vreugde wordt gespeeld, als onderdeel van een intelligent concertprogramma, is het gewoon een van de vier schitterende stukken – en valt het niet eens op dat je naar muziek uit de laatste vierhonderd jaar zit te luisteren.’


Igor Stravinsky Monumentum pro Gesualdo di Venosa ad CD annuma
Luigi Dallapiccola Partita
Bernd Richard Deutsch Phantasma (opdrachtcompositie, met visualisatie)
Ottorino Respigh Metamorphoseon modi XII
Gianandrea Noseda dirigentLilian
Farahan sopraan
Koninklijk Concertgebouworkest

Foto’s: ©Milagro Elstak

https://en.wikipedia.org/wiki/Beethoven_Frieze

Jongerenorkest verplettert publiek in de muziek van een offerritueel, in het bijzijn van een prinses

Tekst: Neil van der Linden

In het bijzijn van prinses Beatrix speelde het European Union Youth Orchestra afgelopen vrijdag het laatste in een reeks Peace in Europe concerten in het Amsterdams Concertgebouw.

Hoe het komt dat het European Youth Orchestra na de Brexit een stuk speelde van een Britse componist is misschien een raadsel. Maar het Nexus van de Britse (Brits/Guanese) Hanna Kendall was oorspronkelijk geschreven voor het zeventigjarig bestaan van de European Broadcasting Union, de Europese Radio-Unie (de organisatie die al voordat Eurovisie het gebruik kopieerde, bekend werd dankzij het gebruik van Charpentiers Te Deum als openingstune, en die zich verder vooral met sportuitzendingen inliet). Van die organisatie is Groot-Brittannië wél lid gebleven.

In het stuk verweeft Kendall muziek die via de slavernij uit Afrika werd verbreid met citaten uit Beethovens Vijfde Symfonie. Beethovens symfonie, die later symbool werd van de strijd tegen oppressors, ontstond in 1808, het jaar waarin in Groot-Brittannië de slavenhandel werd verboden. Naast atmosferische, dreigende door elkaar lopende orkestrale lagen klinken in Nexus ook speelse elementen. Wat klinkt daar in de slagwerksectie? Niet een telefoon die iemand vergeten was uit te zetten, maar een aantal aan muzikale speeldozen. Het orkest bestaat voor 99% uit witte musici. Maar wel bestaat het voor meer dan de helft uit vrouwelijke leden.

Dirigent Gianandrea Noseda is doorkneed in Rachmaninovs werk. Hij heeft verschillende van diens werken opgenomen, onder meer de prachtige orkestraties van een aantal pianostukken door Ottorino Respighi, die Rachmaninovs vaak opdoemende melancholische somberte in een wat Mediterraner licht wist te plaatsen.

Met zijn eigen Italianita-inbreng is Noseda een gedroomde dirigent om dit orkest vertrouwd te maken met de orkestrale klankrijkdom van Rachmaninovs Rapsodie op een Thema van Paganini, maar ook om de jonge musici veilig te geleiden langs de clichés die hier en daar in het stuk opdoemen. Zoals Rachmaninovs overmatig strooien met het Dies Irae-thema, waarvan Berlioz, Liszt en Saint-Saëns de mogelijkheden al uitputtend hadden toegepast; terwijl Rachmaninov het al negen keer eerder in zijn oeuvre had verwerkt. Toch zit er ook genoeg originaliteit in het stuk, onder meer in de speelse dialogen tussen orkest en piano.

Aanvankelijk had solist Piemontesi moeite om zich boven de kolkende klankmassa van de enthousiast speleden orkestmusici uit te worstelen, maar allengs kreeg het geheel in de handen van orkest en pianist een benodigde lichtheid. Mooi was het om te zien hoe vele orkestmusici genoten van de verrichtingen van de pianist in diens veeleisende partij. Jonge mensen kunnen dat nog gemakkelijk zichtbaar opbrengen. Na een ultiem virtuoze cadens en coda waarin Piemonesi en Noseda nog even vermoedelijk in Italiaans nog wat nuttige oogsignalen uitwisselden om het orkest precies op het juiste moment te laten invallen eindigde het geheel in een spetterende finale.

Dat de uitvoering van een stuk nog tijdens een concert groeit aan wasdom heeft te maken met het feit dat zo’n gelegenheidsorkest geen routine heeft om op terug te vallen. Dat betekent dat er per stuk wat opwarmtijd nodig is, maar het betekent ook dat het orkest zich niet van routinetrucs kan bedienen. En omdat dít orkest wel uit de best denkbare musici is samengesteld kon tegelijkertijd het mooiste van het mooiste ontstaan.

Dat bleek ook in de Sacre. De opening is overigens sowieso deels solistisch voor verschillende houtblaasinstrumenten geschreven. Maar zodra de strijkers dan inzetten met hun pompende ritmes begint her orkest als geheel te koken.

De versies van Strawinsky’s Sacre op CD die de laatste jaren het meest indruk op mij maakte was die met het Venezuelaane Simon Bolivar Youth Orchestra onder Gustavo Dudamel. De energie van jonge mensen die er even lekker ritmisch tegen aan mochten gaan, daar in dat verre continent, ver weg van gruwelijke Russische rituelen die in de Sacre worden verbeeld, maar die ook een universele mythologie representeren, was verpletterend.

Sacre en andere werken door het Simon Bolivar Youth Orchestra met Gustavo Dudamel:

Net als bij het European Youth Orchestra is het interessant te bedenken dat Le Sacre gaat over een jonge vrouw van dezelfde leeftijd als de orkestleden die wordt aangewezen om te worden geofferd. Ik zou mij kunnen voorstellen dat dit een extra aangrijpingspunt voor identificatie met de muziek oplevert. In elk geval zinderde en denderde dat het een aard had. Het hele orkest onder aanvoering van concertmeester Paula Sanz Alasà zat of stond eigenlijk voortdurend te swingen.

Aan het eind was het geen orkest meer, maar een gierende en toeterende hogesnelheidstrein, die, overeenkomstig de partituur, af en toe een geslaagde noodstop maakte, om daarna op dubbele snelheid weer voort te spoeden. Tijd, ruimte en mensenkluwen versmolten tot een geheel, om het maar eens expressionistisch te zeggen. Ik heb het eind van de Sacre nog nooit zo gehoord. En de dirigent hoefde bijna niets meer te doen, zo leek het. Rauwheid, gepresenteerd met laserprecisie. Dan kun je het je permitteren om tijdens het spelen alle kanten op bewegen.

Prinses Beatrix was er dus ook. Hoewel ze zich altijd als kunstminnend heeft geprofileerd, vroeg ik me op gegeven moment toch af hoe zij dit heftige stuk onderging. Ik herinner mij de uitvoering onder Solit bij het Concertgebouworkest, toen een donderdagavondpubliek-Oud Zuid echtpaar achter mij elkaar toefluisterde dat het toch wel erg moderne muziek was. Maar ik kan mij niet anders voorstellen dat ook zij deze avond werd overweldig.

En het orkest speelde een aantal toegiften, als eerste een serenade van de Oekraïense componist Valentin Silvestrov.

Gezien: Peace in Europe Concert
European Union Youth Orchestra
Gianandrea Noseda dirigent
Francesco Piemontesi piano

Programma:
Hannah Kendall Nexus (2020)Sergei Rachmaninov Rapsodie op een Thema van Paganini Op. 43 (1934)
Igor Strawinsky Le Sacre du printemps (1911-13)26 augustus 2022 Het Concertgebouw – Amsterdam

Een onovertroffen uitleg van de Sacre door Bernstein, zo’n beetje vanaf 30 minuten na uitleg over Les Noces:

Noseda met onder meer Respighi’s bewerkingen van Rachmaninov:

Hierboven clip van nog een toegift

Foto’s bij het artikel © Neil van der Linden

De Gierige Ridder van Rachmaninoff: wat een opera! En wat een uitvoering!

the-miserly-knight-0095115154427_0

Rachmaninoff associeer je niet gauw met de opera. En toch heeft hij er vier gecomponeerd. Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik tot een jaar of tien geleden niet eerder van de korte opera De Gierige Ridder heb gehoord. Raar eigenlijk want het werk is wonderschoon.

De muziek die Rachmaninoff bij de tekst van Poesjkin heeft gecomponeerd doet zeer Wagneriaans aan en als je niet beter wist zou je denken dat je hier met een onbekend deel van de Ring te maken hebt. In het Russisch, dat dan weer wel.

De rol van de gierige ridder is zeer veeleisend. In de tweede akte krijgt hij maar liefst een twintig minuten durende monoloog te zingen, waarin hij een scala aan emoties moet tonen. Het was bedoeld voor Fyodor Sjaljapin, zowat de beste bas van zijn tijd, maar om onbekende redenen heeft hij de rol (op de monoloog na) nooit vertolkt.

Op de Chandos-opname uit 2009 (CHAN 10544) wordt de Baron gezongen door de – inmiddels wereldberoemde maar toen nog beginnende en zeer jonge – bas Ildar  Abdrazakov. Zijn soepele stem lijkt van fluweel en hij weet er overtuigend mee te acteren, petje af!

Ook de Oekraïense tenor Misha Didyk (Albert) was toen nog maar een naam om in de gaten te houden. In de confrontatiescène tussen vader en zoon hoor je de vonken overspringen, zowaar een echt duel.

Gianandrea Nosado dirigeert fantastisch, met veel gevoel voor drama. Wat een opera! En wat een uitvoering!