The older you get the more you think about the good old days. At least I do. Once I had fled the communist paradise (it is not the right word because I was thrown out) I could not marvel enough at everything the world and life had to offer. Marvel is the right word, because I could only sigh with longing at the overflowing shops: the clothes, the shoes and the music shops with LPs I couldn’t even dream of before.
So my very first scholarship was entirely spent in those shops. On day one, I bought Nocturnes by Chopin with Rubinstein, Christmas Oratorium by Schütz (because I had never heard of it before) and Beethoven’s Violin Concerto with David Oistrach. And a packet of Marlboro which literally put me in other realms that night.
And now for what it’s all about:
There are those compositions that are always mentioned in the same breath with one particular performer: the cello concertos by Elgar and Jacqueline du Pré, for instance. Or the violin concertos by Dmitri Shostakovich and David Oistrach.
Both Shostakovich concertos were dedicated to the violinist (he received the second as a present for his 60th birthday) and it was Oistrach who performed them at their world premiere. The first, already written in 1947, but not premiered until two years after Stalin’s death, is a very personal work and bears the composer’s ‘stamp’. In the first movement, he used his own initials DSCH, something he did more often; for instance in the seventh string quartet and in the tenth symphony.
Both the violinist and the composer, who was close friends with Benjamin Britten, were welcome guests in England, where Shostakovich’s music was also very popular. So it is not surprising that the live recordings of both concerts from 1962 and 1968 respectively and dedicated to Oistrach, appeared on the BBC Legends label.
The audience is clearly present, coughing and sighing, but it is not really disturbing and their enthusiasm is infectious. I do have to warn you about the quality ot the sound though, as it is not very good.
Dmitri Shostakovich Violinconcerto No.1 Philharmonia Orchestra olv Gennady Rozhdestvensky; Violinconcerto No.2 USSR State Symphony Orchestra olv Evgeny Svetlanov
Eugene Ysaÿe Amitié op. 26 for 2 violins London Philharmonia Orchestra olv Sir Malcolm Sargent David & Igor Oistrach BBCL 4060-2
Le Rossignol ofwel De nachtegaal is een korte opera in drie aktes van Igor Stravinsky. Het is een muzikaal sprookje naar het verhaal van Hans Christian Andersen. De eerste uitvoering vond plaats op 26 mei 1914 door de Ballets Russes in de opera van Parijs o.l.v. Pierre Monteux.
Het verhaal gaat in grote lijnen als volgt:
Een Visser (tenor) in zijn boot aan het strand zingt dat hij de Nachtegaal (sopraan) nog niet heeft gehoord. Een groep hovelingen van het keizerlijk hof arriveert, geleid door een Kokkin (sopraan). Ze zoeken de Nachtegaal omdat de Keizer (bas) haar wil horen. De Nachtegaal accepteert de uitnodiging om mee te gaan naar het hof.
De Nachtegaal betovert de Keizer met haar zang, maar krijgt concurrentie van een speeldoos die door de Keizer van Japan aan de Keizer van China is gestuurd. De Keizer wil de zang van de echte Nachtegaal vergelijken met die van de mechanische waarop de Nachtegaal beledigd wegvliegt. De Keizer verbant haar als straf uit het rijk omdat zij zo onbehouwen is vertrokken en laat de speeldoos in de keizerlijke slaapkamer plaatsen als eerste zanger.
De Dood (mezzosopraan) verschijnt aan het keizerlijk bed. De speeldoos is stuk en de Keizer verkeert in doodsnood door de stemmen van de geesten die langs zijn bed sluipen en hem niet alleen herinneren aan zijn goede, maar ook slechte daden. Angstig roept hij om zijn muzikanten. Dan verschijnt de Nachtegaal die de Keizer opvrolijkt met haar zang. Ze haalt de Dood over haar prooi te laten gaan. Het leven van de Keizer is gespaard en hij smeekt de Nachtegaal voor altijd te blijven. Die ziet dat niet zitten maar belooft elke nacht terug te komen om voor de Keizer te zingen. De opera eindigt met de Visser die de Nachtegaal prijst en haar dankt dat ze naar hem is teruggekeerd.
Een eerdere cd opname van dit werk is gebruikt voor het maken van een filmversie. De Nachtegaal wordt prachtig vertolkt door coloratuur sopraan Natalie Dessay. Ze zingt de Franse tekst zodanig dat het bijna echte vogelzang lijkt, heel hoog ‘kwetterend’ met het grootste gemak.
De Kokkin komt voor rekening van Marie McLauglin en Violeta Urmana vertolkt de Dood. Als de Visser horen we Vsevolod Grivnov, de Keizer komt voor rekening van Albert Schagidullin en Laurent Naouri is de Kamerheer. Het Orkest van de Opera National de Paris staat onder leiding van James Conlon.
De film waarin deze gebeurtenissen worden getoond is gemaakt door Christian Claudet. Hij heeft gekozen voor een raamvertelling waarbij gebruik wordt gemaakt van alle technische middelen die de computertechnologie in 2014 te bieden had. Het levert bij vlagen surrealistische beelden op maar soms ook weer heel herkenbare situaties.
Een jongetje loopt ’s avonds laat de pottenbakkers werkplaats van zijn grootvader binnen en ziet daar een ongebruikelijk groot object dat nog steeds een beetje warm is. Als hij dit aanraakt verandert de ruwe aardewerken pot in een rijk gedecoreerde half doorschijnende porseleinen vaas. Als de jongen erin kijkt ontwaart hij een visser in zijn bootje en dan begint het muzikale gedeelte.
De kamerheer heeft feitelijk de macht in handen omdat hij beter weet om te gaan met computertechnologie dan de keizer. De Nachtegaal wordt getransformeerd tot virtual reality object en moet deelnemen aan een talentenshow. De Keizer raakt zo onder de indruk van de Nachtegaal dat de Kamerheer vreest zijn invloed op hem te verliezen. Hij manipuleert de tv show door een speelgoedvogeltje te laten zingen en laat de applausmeters nu sterker uitslaan. De echte vogel vliegt beledigd weg.
Als jaren later de Keizer op sterven ligt in een isolatie bubbel onder permanent cameratoezicht krijgt de Nachtegaal medelijden en komt weer terug. Uiteindelijk wordt ook de porseleinen vaas weer een ruw aardewerken pot. Het jongetje loopt met zijn grootvader de hut uit.
Het ziet er prachtig uit allemaal en Natalie Dessay is een plaatje van een zangeres. Tussen alle flitsende beelden door ontwaren we de Verboden Stad en andere Chinese clichés. Alle Chinese personages zijn herkenbaar ‘folkloristisch’ gekostumeerd met uitzondering van Dessay die naturel rondloopt in een kort wit slaapjurkje: zij is geen mens maar een dier en die dragen geen kleding. Een aanrader dit korte werk.
In mei 2022 ging bij Deutsche Oper Berlin een nieuwe productie van Der Schatzgräber in première. Christof Loy had de regie en Marc Albrecht de muzikale leiding. Het vormde het slot van een drieluik over ‘bijzondere vrouwen’ in het 20e eeuwse operarepertoire, na Das Wunder der Heliane en Francesca da Rimini. Alle drie zijn ze nu op dvd en Blu-ray uitgebracht. ‘Francesca’ heb ik nog niet gezien, over ‘Heliane’ en ‘Els’ ben ik zeer te spreken, fraaie producties met zeer goede cast.
Schreker (1878-1934) schreef negen opera’s waarvan Der ferne Klang (1912) en Die gezeichneten (1918) de bekendste zijn. De eerste was zijn doorbraak en met de tweede vestigde hij zijn reputatie als de belangrijkste operacomponist van dat moment, althans in de ogen van velen. In elk geval stak hij Richard Strauss naar de kroon.
Der Schatzgräber (1920) was een absolute triomf en in termen van aantallen gespeelde voorstellingen in Duitsland liet Schreker Wagner en Strauss achter zich. Mede door het steeds onvriendelijker wordende politiek-culturele klimaat werden zijn latere werken echter minder goed ontvangen. De première van Der Schmied von Gent in 1932 in Berlijn werd ontsierd door demonstraties van rechts radicalen en na de Machtergreifung door de nazi’s was Schrekers rol uitgespeeld. Hij stierf kort daarop en raakte lange tijd in vergetelheid, net als andere componisten die het predicaat ‘Entartet’ opgeplakt hadden gekregen.
Wie een indruk wil krijgen van Schrekers muzikale idioom kan het beste het twaalf minuten durende Vorspiel van Die gezeichneten beluisteren. Tonaal maar duidelijk chromatisch, rijk georkestreerd, welluidend en meeslepend. Onwillekeurig dringt ook de gedachte aan de latere filmmuziek van Korngold zich op en meen je flarden Strauss te herkennen.
Schrekers muziek was niet echt ‘modern’ maar toch vooral een voortzetting van de 19e-eeuwse klankwereld. In dat opzicht is hij ook schatplichtig aan Humperdinck, vooral diens Königskinder. Dat hij werd gestigmatiseerd als componist van Entarte Musik zal,behalve natuurlijk dat hij Joods was, eerder met de libretti dan met de muziek te maken hebben gehad.
Orkest repetitie:
Zo werd Schreker verweten dat ‘er geen seksuele afwijking was die hij niet op muziek heeft gezet’. Afgaande op de libretti van Der ferne Klang en Die gezeichneten was dit niet geheel en al uit de lucht gegrepen, al is dat op zich natuurlijk geen reden om de componist op de schroothoop van de muziekhistorie te laten belanden.
Ook Els, de ‘bijzondere vrouw’ in Der Schatzgräber, wordt getoond als iemand met een complexe seksualiteit. Voor Ivo van Hove was dat kennelijk aanleiding haar bij DNO op het toneel te zetten als evenbeeld van Catherine Deneuve in Belle de jour.
Overigens is de teruggang in Schrekers carrière beslist niet alleen aan de nazi’s te wijten. Die had zich al eerder ingezet doordat zijn keuze voor sprookjesachtige onderwerpen in Der Schatzgräber en het daarop volgende Irrelohe in toenemende mate als ‘out of sync’ met de harde tijden van na de crisis van 1929 werden ervaren.
Begin van de repetities:
De handeling van Der Schatzgräber speelt zich af in de vroege middeleeuwen. Centraal staat een legende over een juweel dat een eigenaar niet mag verliezen op straffe van snelle veroudering. Dat is pech voor de koningin in het verhaal want die raakt het kwijt waardoor ze haar schoonheid verliest en onvruchtbaar wordt. De koning doet een beroep op Elis, een rondzwervende minnezanger die een luit heeft met toverkracht waarmee hij verloren schatten kan opsporen. Dit op advies van zijn hofnar die als tegenprestatie bedingt dat hij een vrouw van zijn keuze zal krijgen als Elis het juweel weet te vinden.
Opkomst Els, een mooie herbergiersdochter die er een gewoonte van heeft gemaakt potentiële echtgenoten af te wijzen. Onduidelijk is waarom, je zal toch een keer moeten trouwen in de middeleeuwen. Nu probeert ze van een rijke edelman af te komen die haar te ruw is in zijn gedrag. Ze stuurt hem op een queeste om de halsketting van de koningin te zoeken en laat haar dienaar Albi hem volgen om de man ergens in het woud te vermoorden.
Inmiddels heeft Elis zich met het gevonden juweel in de herberg gemeld en geeft haar het door hem gevonden sieraad. Dat was natuurlijk tegen de afspraak maar het werkt in zoverre dat Els verliefd op hem wordt, voor het eerst een man die haar welgevallig is, vermoedelijk dankzij de invloed van dat magische juweel. Maar als het lijk van de edelman in het woud wordt gevonden laat de schout Elis vastnemen. Hij wil Els voor zichzelf en ruimt zo een concurrent uit de weg.
Vlak voordat Elis zal worden opgehangen krijgt hij door toedoen van Els nog even respijt zodat hij het juweel kan achterhalen. Als dat lukt en hij kan vertellen wie het gestolen heeft zal hij blijven leven. Omdat dit Els op zijn minst als eigenaar van gestolen goed in gevaar brengt en vragen kan oproepen naar de dood van de edelman, laat Els de luit met magische krachten door Albi stelen. Vervolgens beleven Elis en Els een liefdesnacht waarin ze het juweel draagt. Daarna geeft ze het aan hem terug onder voorwaarde dat hij haar altijd blind zal vertrouwen.
Als Elis het juweel aan de koningin heeft gegeven wordt dat groots gevierd maar het feest wordt ruw verstoord door de komst van de schout die aan Albi een bekentenis heeft onttrokken dat hij die edelman heeft vermoord, maar in opdracht van Els.
De schout eist haar executie maar dan herinnert de nar de koning aan diens belofte en vraagt om Els als zijn vrouw. Samen gaan ze er snel vandoor. Elis voelt zich bedrogen, vooral omdat Els zijn luit heeft laten stelen waardoor hij zijn ‘werk’ niet meer kon doen. Maar natuurlijk ook als haar minnaar.
Omdat Els het juweel heeft gedragen veroudert ze snel nu ze het niet meer bezit. Al na een jaar is ze stervende. De nar laat Elis komen die een prachtige ballade voor haar zingt over een paleis waarin zij beiden zullen worden verwelkomd als Prins en Prinses. Els sterft in Elis’ armen en de nar rouwt om haar dood.
Loy en zijn team hebben het werk geënsceneerd op een wijze die doet denken aan onder meer zijn Tannhäuseren Rusalka, zij het dat er nu geen ballerina’s in tutu aan te pas komen. Het ballet is er wel en voert een, in vergelijking met de nogal vrije scène in Tannhäuser, tamelijk ingehouden orgie op die de liefdesnacht van Els en Elis op het toneel vorm moet geven. Het koppel zelf is in de schemering op het achtertoneel ergens mee bezig, in elk geval zingen.
Voorspelbaar is Schrekers muziek hier uiterst broeierig. De handeling speelt zich af binnen een toneel breed eenheidsdecor dat nogal donker oogt waardoor vooral de eerste paar meters vanaf de orkestbak de aandacht trekken. De openingsscène aan het hof gaat direct over in de herbergscène waardoor aanvankelijk de gehele hofhouding nog in de verkeerde wereld lijkt te staan. Sowieso lopen de figuranten, keurig eigentijds gekleed, onbekommerd door alle scènes heen.
Voor de rol van de wegkwijnende koningin heeft Loy een mooie vrouw in witte jurk gecast, nadrukkelijk aanwezig en bijna de uitbeelding van Loys fascinatie met ballerina’s. Ach, het is een fase natuurlijk. Over een paar jaar heeft hij weer een andere fetisj.
De grote cast kent hoegenaamd geen zwakke punten en laat veel bekende namen zien. Thomas Johannes Mayer is zonder meer geweldig als de Schout (der Vogt) en de mij onbekende tenor Michael Laurenz is in alle opzichten een overtuigende Narr. Mooie acteur in een mooie rol, en hij kan ook goed zingen.
De Zweedse sopraan Elisabeth Strid maakte ik eerder mee als Sieglinde in de Ring van Hilsdorff (Düsseldorf 2018). Ze heeft ook Elisabeth en Senta op haar repertoire staan en maakt binnenkort haar roldebuut als Isolde. Strid blijkt een ideale Els in deze productie. Ze weet alles uit die rol te halen dat er qua zang in zit, heerlijk om naar te luisteren. Haar acteren completeert die invulling. Ze is een secreet maar je houdt van haar en lijdt met zowel Elis als de Narr mee als ze ten dode is opgeschreven na het verlies van ‘het juweel’.
Daniel Johansson was in 2016 een prima Lohengrin in de Aalto Opera Essen en kort na zijn Elis stond hij daar op het toneel als Tannhäuser. De opname is gemaakte op twee avonden waardoor natuurlijk wat geknipt en geplakt kon worden, net even iets anders dan een echte live opname. Maar in elk geval is Johansson hier op zijn allerbest. Zijn grote aaneengesloten ‘aria’s’ zijn sterk verhalend en vooral hier dringt de vergelijking met Königkinder zich op.
Koor en orkest van Deutsche Oper Berlin staan onder leiding van Marc Albrecht die hiermee een wens in vervulling ziet gaan, die trilogie over ‘bijzondere vrouwen’. Zijn ‘Francesca’ heb ik inmiddels besteld, binnenkort zal er op deze plek wel over te lezen zijn.
Dit werk uit 1842 componeerde Donizetti op een libretto van Gaetano Rossi, naar ‘La Grâce de Dieu’ van Adolphe Philippe d’Ennery en Gustave Lemoine.
Eugenia Tadolini, the first singer of the title role, portrait by Josef Kriehuber
De handeling speelt zich af in een dorpje in de Savoie omstreeks 1760. Het draait om een klassieke situatie waarin een adellijke man misbruik probeert te maken van zijn machtspositie ten koste van een dorpsmeisje. De markies van Boisfleury werpt zich op als bemiddelaar voor zijn zuster die onwillig is de pacht op het land van de familie Loustolot te verlengen. Het is hem echter te doen om hun dochter Linda die het petekind is van de markiezin. De markies dringt er op aan dat Linda op het kasteel komt wonen ‘om haar opvoeding te voltooien’.
Linda is verliefd op Carlo, een arme kunstschilder. Ze had gehoopt hem te treffen maar kwam te laat omdat ze de schijn wilde ophouden naar de kerk te gaan. De zanger Pierotto zingt een lied over een meisje dat het ouderlijk huis verlaat en bij terugkeer ontdekt dat haar moeder is overleden. De Prefect komt Linda’s vader waarschuwen voor de markies, die kwade bedoelingen heeft. Linda moet naar Parijs gaan en bij zijn broer intrekken om zodoende uit de greep van de markies te blijven. En zo geschiedt.
Dan komt Carlo opdagen om te vertellen dat hij helemaal niet arm is en ook nog eens de zoon van de markiezin. Hij regelt een keurig onderkomen voor haar en komt elke dag even op bezoek. Pierotto weet haar daar te vinden en ze legt hem uit hoe het zit. Hij waarschuwt dat ook de markies haar op het spoor is gekomen. Die probeert haar alsnog in te palmen maar ze stuurt hem weg.
Dan komt Carlo vertellen dat zijn moeder heeft gehoord dat hij met Linda wil trouwen, weliswaar haar petekind maar gewoon een dorpsmeisje. Ze eist van hem dat hij onmiddellijk instemt met een adellijke huwelijk, maakt niet uit met wie zo lang de vrouw maar een titel heeft. Carlo laat echter na dit aan Linda te vertellen en als haar vader er achter komt dat ze zo op het oog leeft als een ‘kept woman in Paris’ verstoot hij haar.
Als Pierotto dan ook nog komt vertellen dat Carlo diezelfde dag met iemand anders zal gaan trouwen, verliest Linda haar verstand. Tijdelijk natuurlijk, het is een opera.
Uiteindelijk komt alles op zijn pootjes terecht. De markiezin geeft toe aan Carlo’s wens en als Linda het deuntje hoort dat Pierotto zo vaak zingt knapt ze weer helemaal op. Het hele dorp verheugt zich op de aanstaande bruiloft en de opera eindigt in een feestelijke sfeer.
Linda hoefde overigens niet in haar eentje naar Parijs. Bij het aanbreken van de winter kwam iedereen in de Alpen zonder werk te zitten en werden jongelui erop uit gestuurd om in de steden als straatmuzikant wat geld bij elkaar te schrapen. En omdat ze goed konden klimmen en geen hoogtevrees hadden waren de jongens ook geknipt voor het vegen van schoorstenen.
Meisjes verkochten lucifers of kwamen tijdelijk in de prostitutie terecht. En als dan de winter voorbij was kwam iedereen weer naar het eigen dorp terug. De scène waarin dit wordt uitgebeeld laat verschillende van die jongelui aan het woord als ze vertellen hoeveel geld ze hebben verdiend. Linda is er dan niet bij, zij komt later met Pierotto die haar 200 mijlen heeft meegesleept.
Door Dynamic is een opname op dvd uitgebracht van een voorstelling die op 15 januari 2021 plaatsvond in Teatro Maggio Musicale Fiorentino, zonder publiek. Het lijkt de uitvoerenden niet echt te deren al is het wat onwezenlijk dat ze na afloop applaus komen halen en buigen naar een lege zaal.
De enscenering is van Cesare Lievi en decor en kostuums komen voor rekening van Luigi Perego. Het toneelbeeld is eenvoudig maar zeer doeltreffend, de kostuums 19e eeuws, zo ongeveer de periode waaruit de opera stamt. Het libretto wordt keurig gevolgd met veel aandacht voor details.
De titelrol is in handen van Jessica Pratt die goed raad weet met haar coloraturen maar duidelijk forceert bij de hoogste noten. Acterend voldoet ze wel al blijft het lastig in haar een jong onervaren dorpsmeisje te zien. Als ze door Carlo, nadat deze zich heeft ontpopt als Visconte de Sirval, is geïnstalleerd in Parijs gedraagt ze zich als een chique dame en komt ze overtuigender over.
De scène waarin ze de markies haar appartement uit probeert te jagen door heel hoog van de toren te blazen is hilarisch, vooral ook door de inbreng van bas-bariton Fabio Capitanucci die er een echte buffo rol van maakt.
Tenor Francesco Demuro is een prima Carlo al klinkt hij bij vlagen wat larmoyant en acteert hij nogal houterig. De mooie rol van de Prefect wordt vertolkt door de bas Michele Pertusi, een vaste waarde in dit repertoire.
Contralto Teresa Iervolino is geknipt voor de rol van Pierotto, zeer overtuigend gebracht. Bariton Vittorio Prato komt vooral solo goed uit de verf. Zijn samenzang met Marina de Liso als Linda’s moeder klinkt zo nu en dan beslist onprettig. Michele Gamba heeft de muzikale leiding.
In 2016 stond Norma op het repertoire van de Royal Opera in Londen. Een opname van een van de voorstellingen is op Blu-ray uitgebracht door Opus Arte.
Bellini’s opera Norma speelt zich af in Gallië in een tijd dat dit land nog niet definitief was geromaniseerd. Een gewapende opstand tegen de bezettende macht was zodoende niet op voorhand kansloos, dat kwam pas later. In die context moet het gedrag van Norma worden beoordeeld. Zij is hogepriesteres, haar religieuze achterban bestaat uit druïden, waarvan haar vader de leider is. Hij is sterk gekant tegen de aanwezigheid van de Romeinen en wil dat het volk tegen hen opstaat.
Norma heeft haar gelofte van kuisheid verbroken door het met een man aan te leggen en een gezin te stichten. Daarmee heeft ze zich in religieus opzicht te schande gemaakt en de goede verhouding van de god Irminsul met haar volk op het spel gezet.
Erger nog is dat zij collaboreert met de vijand. Haar partner is immers niemand minder dan de Romeinse proconsul Pollione. Uit angst dat hem iets overkomt, houdt ze haar volk aan het lijntje. Steeds als men ten strijde wil trekken beweert ze dat het tijdstip de godheid (die door haar spreekt) nog niet gunstig gezind is. Daarmee misbruikt ze haar ambt en pleegt ze feitelijk hoogverraad.
Als Pollione wordt teruggeroepen naar Rome, zit er voor Norma weinig anders op dan met hem mee te gaan. Achterblijven betekent een gewisse dood. Als Pollione het echter met haar ondergeschikte Aldagisa blijkt te houden en haar met zijn twee kinderen gewoon achter wil laten, zijn de rapen gaar.
Voor de hedendaagse toeschouwer is het vrijwel ondoenlijk om bij druïden niet direct te denken aan vriendelijke oude mannetjes als Panoramix in de serie Astérix et Obélix. Om duidelijk te maken dat dit beeld bij Norma niet opgaat, heeft regisseur Alex Ollé naar het middel van ‘gekaapte symbolen’ gegrepen.
Hij roept een beeld op van een religieuze autocratie met sterk militaristische trekjes. Hiertoe wordt het toneel bevolkt door lieden die associaties oproepen met de inquisitie, met katholicisme in zijn meest autoritaire vorm en met een op het regime van Franco geënte militaristische samenleving.
Het decor bestaat grotendeels uit een woud aan crucifixen, zoveel dat het van een afstandje net een echt bos lijkt. Deze religieuze gemeenschap is beslist niet vredelievend maar brengt zelfs mensenoffers. Doden voor het juiste geloof, offers brengen voor Irminsul, het ligt dicht bij elkaar. Het is natuurlijk zaak dat de toeschouwer deze gemeenschap niet echt voor een katholieke houdt, het is slechts een associatie. Zodoende hoeft het niet te storen dat de hogepriester, het orakel waardoor Irminsul spreekt, een vrouw is, in de eerste akte gekleed als een anglicaanse vicar.
Sonya Yoncheva kreeg pas in april van dat jaar te horen dat ze voor deze rol was gecast. En dat terwijl normaal gesproken zoiets al jaren vastligt. In korte tijd heeft ze de rol ingestudeerd en haar debuut is van wereldklasse: het is een potentiële paraderol. Uiteraard zijn er wel wat kleine schoonheidsfoutje te constateren en hier en daar een kleine short cut om geen onnodig risico te nemen. Maar daar staat zoveel prachtigs tegenover, ook acterend, dat de totaalwaardering er niet door beïnvloed wordt.
Haar ‘Casta Diva’ zet de toon en daarna groeit ze steeds meer in haar rol totdat ze tegen het einde er totaal mee vereenzelvigd lijkt. Een klein beetje nerveuze spanning in ‘Casta Diva’ kan overigens geen kwaad. Die vrouw staat te zingen over de Kuise Godin terwijl ze zelf een dubbelleven leidt. Norma heeft van haar leven een puinhoop gemaakt en staat met haar rug tegen de muur.
Ze ageert niet, maar reageert. En dat veelal nogal heftig. Het is geen vrouw om van te houden maar meer om medelijden mee te hebben.
Dat laatste valt zwaar als ze haar kinderen wil doden en waar ze als een ondervrager van de geheime politie in de laatste akte om Pollione heen draait is ze gewoon angstaanjagend. Dat Yoncheva dat alles weet op te roepen, naast haar fantastische zang, maakt haar tot een grote Norma.
De rol van Pollione heeft duidelijk minder kanten, hier ligt het accent meer op de zangers kwaliteiten van de vertolker. De Maltese tenor Joseph Calleja blijkt hiervoor een goede keuze, hij zingt zijn rol met verve, zij het ook hier met een paar minimale vereenvoudigingen.
Over de invulling van de overige rollen ben ik iets minder te spreken.
Sonia Ganassi als Aldagisa heeft naar mijn smaak teveel de neiging binnensmonds te mompelen als ze probeert wat volume terug te nemen. Tussen piano en forte zit er niets bij haar. Afgezien daarvan toch een zeer behoorlijk optreden.
De bas Brindley Sherrat als Norma’s vader vind ik binnen deze cast onder de maat. In de eerste akte komt hij niet veel verder dan proberen te zingen, in de laatste akte komt er wat meer geluid uit hem maar nog steeds ontoereikend.
Antonio Pappano geeft met overgave leiding aan het geheel. Bij Bellini heeft het orkest nog meer een ondersteunende functie dan in veel andere belcantowerken en Pappano stelt zijn orkest dan ook geheel in dienst van de solisten. Het resultaat mag er zijn.
Barrie Kosky regisseerde voor de Salzburger Festspiele van 2022 dit drama over een jonge koopmansvrouw in een ongelukkig huwelijk met een echtgenoot die haar verwaarloost en een opdringerige tirannieke schoonmoeder die haar hinderlijk volgt. Als haar man Tichon Kabanov op reis is verklaart haar aangetrouwde neef Boris haar zijn liefde, en ze gaat erop in. De thematiek is een hybride van die in Jenůfaen Lady Macbeth van Mtsensk.
Kosky over Katia Kabanova:
De handeling speelt zich af midden 19e eeuw in een plaatsje aan de Wolga. We zitten in centraal Rusland en zodoende is Tichons zakenreis naar Kazan alleszins aannemelijk in een tijd van paarden en rijtuigen. Katia is weliswaar ongelukkig in haar huwelijk maar dat komt niet zozeer door het onverschillige gedrag van haar echtgenoot – die gedraagt zich niet heel anders dan andere mannen in zijn positie – maar door het tirannieke gedrag van haar schoonmoeder.
Deze weduwe wordt Kabanicha genoemd en is al net zo’n ‘present from hell’ als haar naamgenoot in Jenůfa. De geadopteerde wees Varvara neemt het regelmatig voor Katia op maar dat heeft weinig effect.
Als Katia haar vertelt dat ze een onbedwingbare crush heeft op haar aangetrouwde neef Boris die bij zijn oom Dikoj inwoont en het daar ook niet gemakkelijk heeft, moedigt Varvara haar aan daar werk van te maken als Tichon langere tijd weg is.
Tien nachten lang wandelen beide jongedames langs de Wolga met hun minnaars, Boris respectievelijk de schoolmeester Kudrjás, waarbij ‘wandelen’ uiteraard een eufemisme is. Katia voelt zich echter zo schuldig als Tichon weer terug is dat ze ten overstaan van de hele goegemeente alles eruit flapt.
Kudrjás en Varvara houden de eer aan zichzelf en verlaten het dorp, op zoek naar een nieuw bestaan in Moskou. Katia blijft wanhopig achter, getreiterd en vernederd. Als Boris door zijn oom naar Siberië wordt gestuurd springt ze in de Wolga en verdrinkt.
Tegen de achterwand van het brede toneel van de Felsenreitschule heeft Kosky een enorme groep etalagepoppen geplaatst, drie rijen dik en alledaags gekleed.
Ze staan met hun rug naar de zaal, symboliseren de dorpsgemeenschap waarbinnen Katia zich volledig geïsoleerd voelt. De handeling speelt zich ervoor af, zonder rekwisieten of decorstukken. Er wordt veel van links naar rechts gehold, en weer terug. Soms komt het wat geforceerd over en dan weer opzettelijk nogal kinderlijk, vooral bij Varvara. Maar als het erom spant wordt er geacteerd met een ingehouden intensiteit, vooral in de scènes van Katia met Boris.
De kostuums van Victoria Behr zijn redelijk eigentijds maar nogal aan de fletse kant. Alleen Varvara en Katia mogen wat kleur tonen, vooral de springerige Varvara.
We zien Jens Larsen als de onaangename oom van Boris en Evelyn Herlitzius als de nog veel onaangenamere Kabanicha. In een dronken bui weten die twee elkaar ook nog even te vinden, ach ja, allebei zonder partner dus dan mag het. Hij kruipt rond in een felrode onderbroek en zij speelt de meesteres in dit goedmoedige sadomasochistische intermezzo. Kosky kon het kennelijk niet laten om hier iets grappigs van te maken.
Kudrjás komt voor rekening van Benjamin Hulett en Jarmila Balazova is een leuke ongezeglijke Varvara, de intellectueel en het jonge meisje, prima koppel, gauw wegwezen uit dat dorp. Zijn wetenschappelijke kennis wordt overigens ook nog kort gememoreerd in een verhandeling over het nut van bliksemafleiders, een nieuwigheid.
Het gedoemde tweetal Boris en Katia is in handen van David Butt Philip en Corinne Winters . Zeer goed spel van beiden. Waar vrijwel alle aandacht naar uitgaat is de vertolking van Katia door Corinne Winters. Ze weet perfect de innerlijke onrust te tonen van iemand die radeloos verliefd is maar daar niets mee aankan. Rondhollend en om haar as draaiend, dan weer verstild, maar geen moment rustig. En het is dezelfde innerlijk onrust die haar als het ware ertoe dwingt om seks met Boris te hebben als die maakt dat ze vervolgens alles en plein publique opbiecht. Waarmee ze en passant het leven in het dorp niet alleen voor zichzelf maar ook voor Boris onmogelijk maakt. Ze kan niet meer vrij denken, zegt ze; dat wil zeggen dat ze met een ander lichaamsdeel ‘denkt’ dan haar hoofd.
Winters’ zang is om door een ringetje te halen, vlekkeloos mooi in alle registers en met een enorme emotionaliteit. Het was een hoogtepunt in haar ‘stellar year 2022’ en werd beloond met een overdonderend applaus.
Ook de andere hoofdrollen zijn uitstekend bezet, vooral mooi om Herlitzius in zo’n karakterol te kunnen beleven. Leuk hoe ze met iets lossere kleding en dito haren plotseling een heel anders men is als ze zich onbespied waant. En zingen kan ze nog steeds. Veel lof verder voor David Butt Philip als Boris.
Trailer:
We horen de Wiener Philharmniker en het Wiener Staatsopernchor. Jakub Hrusa heeft de muzikale leiding. Het prachtige geluid dat opklinkt uit de orkestbak completeert het geheel wat het tot een memorabele voorstelling maakt.
Sometimes, only sometimes, the words of Lieder may seem more important than the music. Especially if you take one of the greatest poets as the starting point of your recital and arrange your choice of repertoire entirely accordingly. The listener will then try to find the song lyrics faster than usual. And also pay them much more attention than would otherwise be the case.
As a singer, you then have a duty to let people know – and relive – what music can do with words, how they may be enriched by being put to a melody.
We all know Schumann’s Dichterliebe (and also the songs from Schubert’s Schwanengesang) and although the young Benjamin Appl’s interpretation is exceptionally beautiful, it would not make my heart beat any faster. But someone who calls his CD recital Stunden, Tage, Ewigkeiten is taking on obligations, and Appl takes them very seriously.
Apart from Schumann, Schubert and the Mendelssohns, Appl also tackles Anton Rubinstein’s rarely performed Heine songs. “Der Asra” I knew from Liszt’s piano arrangement, but it is my first introduction to the sung version. The song about the rich sultan’s daughter and the young slave in love with her, is poignant in its simplicity. I must honestly confess that my eyes became slightly moist and that, of course, is the best sign that it is right.
The young German possesses an improbably beautiful timbre that you will fall in love with immediately. His text control is exemplary, every word is clearly intelligible, but without being overpowering.
James Baillieu proves himself an equal partner: you can hear how beautiful his touché is in Rubinstein’s “Du bist wie eine Blume”. Chapeau!
Tijdens de Salzburger Festspiele van 2022 ging extra veel aandacht uit naar Christof Loy’s productie van Il Trittico. Dat had in eerste aanleg van doen met Loy’s keuze om de geijkte volgorde van de drie eenakters te wijzingen. Als eerste Gianni Schicchi, vervolgens Il tabarro en als slotstuk Suor Angelica.
Nu ik een opname van de voorstelling op de recent uitgekomen Bluray heb gezien kan ik me daarin goed vinden. Na een kluchtig begin volgt een uitgesproken veristische opera met melancholie, opgekropte emoties, wraakgevoelens en doodslag. Het vormt de opmaat tot het slotdeel: de gang naar de hel. Een emotionele hel weliswaar maar niettemin de hel.
De kabbelende dialogen tussen de zusters kunnen niet verhullen dat het hier een groep vrouwen betreft die tot levenslange opsluiting zijn veroordeeld waarbij ze ook nog eens maar drie dagen per jaar een paar zonnestralen kunnen zien, mits het niet bewolkt is natuurlijk. En ze hebben weinig anders om handen dan bidden en elkaar in de gaten houden.
Natuurlijk zitten er verdoolde zielen bij die menen daar vrijwillig te zijn, gewoon het ontkennen van maatschappelijke druk. Angelica zit er in elk geval voor straf, uit het leven verbannen en dat krijgen we tegen het einde als een orkaan over ons heen.
Daarmee wordt duidelijk wat Loy heeft beoogd met de gekozen volgorde. De voorstelling is geheel en al opgezet als stervehikel voor Salzburgs publiekslieveling Asmik Grigorian en Loy laat haar rustig naar haar emotionele hoogtepunt toewerken. Sowieso zou ze na Suor Angelica geen noot meer hebben kunnen zingen en nu is dat niet meer aan de orde en kan Grigorian in elke opera de show stelen.
Trailer:
GIANNI SHICCHI
In Gianni Schicchi is dat uiteraard maar ten dele het geval, Lauretta’s ‘O mio babbino caro’ is dan wel een van Puccini’s bekendste aria’s maar uiteindelijk draait het toch gewoon om Schicchi.
De Georgische bariton Misha Kiria speelt zijn personage zoals de familie Donati hem ziet: een onbeschaafde lomperik van buiten de stad. Hij laat zich door zijn dochter lijmen om over zijn afkeer van die hebberige snobs heen te stappen maar weet hen tegelijkertijd een enorme loer te draaien. Eind goed al goed.
Loy brengt het stuk zonder veel franje, gewoon rechttoe rechtaan met vooral wat kleine visuele grapjes maar zonder ongerijmdheden. Het is aardig om naar te kijken en vormt een geslaagde opening van het drieluik. Grigorian zingt haar aria toepasselijk als een jong meisje en Alexey Neklyudov doet zijn best iets moois over Florence te zingen. Zijn Rinuccio had beter gekund, de zang is maar net aan. Verder is het vooral goed verzorgde ensemblezang.
IL TABARRO
In Il tabarro toont het toneel de kajuit van een binnenvaartschip, gelegen aan een kade ergens in de stad. Er wordt van alles uitgeladen waaronder een paar meubelstukken waardoor er op de kade een kleine huiskamer lijkt te zijn ontstaan. Trappen leiden naar het straatniveau maar alles en iedereen komt beneden zijn of haar opwachting maken.
De nabijheid van het stadsleven verscherpt de emotionele crisis waarin Giorgetta zich bevindt. Zij sterft een langzame dood in de benauwde kajuit tussen een bed en een fornuis, alleen met een veel oudere echtgenoot en de herinnering aan haar jonggestorven kind. In het duet met Luigi, waarin ze terugkijkt op haar jeugdjaren in de wijk Belleville, komt dit duidelijk naar voren.
Asmik Grigorian zingt “È ben altro il mio sogno”:
Asmik Grigorian is uitstekend op dreef als de gefrustreerde Giorgetta, die haar man Michele niet echt iets verwijt, maar gewoon wil toegeven aan het verlangen naar een gepassioneerde liefdesrelatie, en wel met iemand van haar leeftijd en beslist ook niet op een schip. Haar duet met Luigi, vertolkt door een van haar favoriete tegenspelers Joshua Guerrero, komt nogal afstandelijk over. Ze houden veel afstand, maar dat zal vooral uit angst zijn dat Michele hen zo samen ziet.
Roman Burdenko is aandoenlijk als Michele, de man is diep ongelukkig en uit frustratie doodt hij Luigi. Hij had hem ook gewoon een pak rammel kunnen geven en wegsturen maar dat was niet genoeg. Zelfs in een relatief moderne setting werkt dit verismo cliché vrij overtuigend. Elk van de die protagonisten heeft een solo maar verder is het een doorgecomponeerd werk dat zwaar leunt op dialogen. Goed gebracht, en dat is hier het geval, is het erg spannend.
SUOR ANGELICA
Net als in de voorgaande delen gebruikt Loy ook in Suor Angelica de volledige breedte van het toneel. Met al die rondlopende nonnen is dat toch redelijk gevuld, ondanks het vrijwel ontbreken van decorstukken. Behalve een achterwand met een deur is er weinig te zien. Een paar stoelen en een tafeltje waar Angelica aan zit. Verder een minimaal hoekje met kruiden. Het is allemaal erg naturalistisch en pas op het einde merk je dat de regie de handeling zich laat afspelen in het heden. Dat heb je met die tijdloze habijten.
Trillend van de zenuwen staat Angelica hier haar tante te woord. Als deze slechts spreekt over de noodzaak haar erfdeel op te geven ten gunste van haar jongere zus en met geen woord rept over Angelica’s zoontje, gaat deze door het lint.
Grigorian maakt hier een bloedstollende scène van, waarin ze tante dreigt met de afkeuring door Maria, immers ook een moeder. Als tante dan eindelijk toegeeft dat Angelica’s zoontje al twee jaar dood is slaakt haar nicht een paar kreten als van een gewond dier en vliegt ze haar woedend aan. Vervolgens draait ze zich om, krabbelt haar handtekening en gooit de hele papierwinkel met opbergmap en al in de richting van La Zia Principessa. Die veegt snel de zaak bij elkaar en maakt dat ze wegkomt.
Karita Mattila en Asmik Grigorian vormden eerder dat seizoen al een vergelijkbaar koppel in Jenufa, de productie in de Royal Opera met Mattila als Kostelnicka en Grigorian in de titelrol. Daar hielden beiden zich nog redelijk in maar hier laat de regie beide personages volledig vrij in het tonen van hun wederzijdse afkeer en woede.
Tante Zia had haar nicht het liefst dood aan getroffen. Boetedoening is niet genoeg, het gaat haar om wraak, ook zij voelt zich slachtoffer van de geschonden familie eer. Maar ze verbergt dat achter een masker van godvruchtigheid waarachter een helleveeg schuilgaat.
Angelica realiseert zich dat ook en beseft dat ze in dat klooster niets meer te zoeken heeft, in het leven ook niet trouwens. Ze ontdoet zich van haar habijt, trekt een eenvoudig zwart jurkje aan en steekt een sigaret op. Maar ze loopt niet naar buiten op haar pumps. In plaats daarvan vergiftigt ze zichzelf met haar eigen kruiden.
Plotseling beseft ze nu verdoemd te zijn en roept de Heilige Maagd aan, immers ook een moeder. Ten teken dat ze niet in de hel is beland laat Loy een jongetje het toneel op lopen: haar overleden zoontje. Dan moet ze wel in de hemel zijn is de conclusie.
De melodielijn van Angelica’s aria ‘Senza mamma’ is al vroeg in het stuk waarneembaar. De aria zelf is het emotionele hoogtepunt in dit stuk. Grigorian begint aarzelend alsof ze bang is dat haar stem elk moment kan breken. Vervolgens laat ze haar volume heel geleidelijk aanzwellen tot een hartverscheurende climax. Ze is een ervaren Butterfly maar hier brengt ze het tonen van intens gevoelde emotie op een nog hoger niveau. Ik kreeg er tranen van in mijn ogen.
Senza Mamma:
Het complete einde van de oper:
Het Staatsopernchor heeft een bescheiden rol in het geheel. Uit de bak klinkt de orkestrale begeleiding door de Wiener Philharmoniker. Franz Welser-Möst heeft de muzikale leiding.
Admittedly. It is a dragon of a story with a high “crying gypsy boy” content. And yet…
In a way, Zazá is reminiscent of Cilea’s Adriana Lecouvreur. The heroine is a celebrated singer who starts a complicated relationship with a man she does not know is married.
Like Adriana, she is faithfully assisted by an older colleague who was once her lover and who still loves her. But unlike Adriana, it doesn’t kill her, at least if you don’t take deadly grief too literally.
Faced with her lover’s daughter (handkerchief at hand?), she makes a proud decision and leaves the crook, but first she confronts her slippery lover with the real facts of his character. No murder, no suicide, but a drama brimming with silent tears.
Ermonella Jaho (Zazá) has a light soprano voice with silver overtones: beautiful and very belcanto like. Too much, actually, because personally I would have preferred a bit more volume.
Stephaen Gaertner is a fine Cascart: he sings his big hit Zazá , piccola zingara with great empathy and warmth, although he cannot not make me forget his illustrious colleagues.
Renato Zanelli:
Riccardo Massi may not sing beautifully, but he seems to have verismo in his blood and he gives Milio a real face.
The BBC Symphony Orchestra plays beautifully, but for me it is all too neat and too well-be
That the album bears the very inviting title ‘Perfum’e I can well understand. The songs collected on this CD are set to French poems from the second half of the nineteenth century and they have a special sexual appeal to the listener.
Everything about this CD is beautiful. Whether it is Maurice Ravel’s mysterious cycle ‘Sheherezade’ or Benjamin Britten’s unknown work which he wrote as a fifteen-year-old youth; they leave you stunned and feeling a bit intoxicated. Even Henri Duparc’s over-familiar ‘L’Invitation au voyage’ sounds like never before. Mysterious and unearthly beautiful.
But I was most moved and touched by Charles Koechlin’s ‘Épiphanie’. The song itself is already a beautiful gem, but in Christiane Karg’s rendition (and don’t forget about the orchestra!) it becomes like a painting overshadowed by a golden sheen.
Karg has a very suitable voice for the songs she performs: light, pure and silvery. Her interpretation is graceful and elegant, oscillating between the pastel tones of impressionism and the dark colours of symbolism. Just like the poems she sings. That it also sounds stylised at the same time adds to the mystery of ‘ womanhood’. She could be Melisande. Or even Sheherezade.
The young German conductor David Akham is a graceful partner to her, conducting as if he has an entire poetry album stored in his baton. What a great CD!