opera/operette/oratorium/koorwerken

Erkend Europa in de hoofdrol

Tekst: Peter Franken

Antonio Salieri (175-1825) schreef meer dan veertig opera’s, lange tijd allemaal vergeten. Nadat Salieri als persoon weer enigszins in de belangstelling kwam te staan zijn er voorstellingen geweest van zijn opera’s Tarare en Falstaff, beiden op dvd verkrijgbaar. Inmiddels is daar een derde bijgekomen: Europa riconosciuta.

Poster van de première bij de inauguratie van La Scala op 3 augustus 1778

Dit werk werd in 1778 geschreven ter gelegenheid van de opening van het Nuovo Regio Ducal Teatro di Milano, tegenwoordig La Scala. Sindsdien werd het nooit meer opgevoerd.

Riccardo Muti besloot in 2004 de opera nieuw leven in te blazen ter gelegenheid van de heropening van de Scala, nadat het theater een aantal jaren gesloten was geweest in verband met een grondige renovatie. Vreemd genoeg heeft het twaalf jaar geduurd voordat de opname van die première op dvd werd uitgebracht.

Dat Europa riconosciuta (‘Europa erkend’) meer dan twee eeuwen veronachtzaamd is, heeft niets te maken met de kwaliteit van het werk. Het is een uiterst fraai voorbeeld van een klassieke opera seria met een mythologisch thema, zoals er zo veel zijn geschreven. Maar om het goed te bezetten is een heksentoer. De muziek is geschreven voor twee coloratuursopranen, de koninginnen Semele en Europa, die allebei in staat moeten zijn tot vocale acrobatiek van de hoogste orde, met een F en voor Europa zelfs een hoge G als topnoot.

Riccardo Muti zou vermoedelijk nooit zijn plan om de opening van 1778 te emuleren hebben doorgezet als hij niet had kunnen beschikken over iemand als Diana Damrau voor de rol van Europa. Als Semele werd de toen nog zeer jonge Désirée Rancatore aangetrokken, en ook hierin had Muti een gelukkige hand.

De oorspronkelijk voor castraat geschreven partijen van Asterio en Isséo werden heel mooi vertolkt door respectievelijk de mezzosopranen Genia Kühmeier en Daniela Barcellona. Giuseppe Sabbatini vertolkte de rol van ‘bad guy’ Egisto, met een bijna baritonale laagte in de passages waarin zijn minder prettige karakter doorklinkt.

“The Abduction of Europa” by Johann Heinrich Tischbein the Elder (1722–1789)

In de Griekse mythologie is Europa een Fenicische prinses die door Zeus – in de gedaante van een stier – wordt ontvoerd naar Kreta, waar zij hem twee kinderen baart. Wat aardser is de operaversie, waarin Europa wordt ontvoerd door koning Asterio, die haar meeneemt naar zijn rijk op Kreta, daar met haar trouwt en een zoontje bij haar krijgt.

De problemen ontstaan als het koppel terugkeert naar Fenicië om Europa’s rechten op de troon op te eisen. Die zijn inmiddels overgegaan op haar nicht Semele, die haar positie wil versterken door de veldheer Isséo naast zich te plaatsen als koning. Het geval wil echter dat Isséo en Europa op het punt stonden te trouwen toen zij ontvoerd werd. Het weerzien leidt tot veel problemen, waar Egisto, een andere Fenicische veldheer, een slaatje uit probeert te slaan.

‘Va coll’aura scherzando’:  Desirée Rancatore (Semele) en Giseppe Sabbatini (Egisto):

Europa geeft Isséo te kennen dat hij haar uit zijn hoofd moet zetten en met Semele moet trouwen. Als hij aarzelt, maant zij hem zich te vermannen en een voorbeeld aan haarzelf te nemen. Zij heeft zich geschikt in haar lot, heeft trouw gezworen aan haar echtgenoot en is nu moeder van diens kind. Maar als Isséo afdruipt, laat Europa haar werkelijke gevoelens zien in de aria ‘Numi, respiro… Ah, lo sento’. Dit is een absolute showstopper, op zich al voldoende reden om deze dvd aan te schaffen.

Aangezien er bij de feestelijke opening van het seizoen, tevens heropening van het theater, liefst ook een rol moest zijn weggelegd voor het ballet van La Scala werd aan het einde van de eerste akte een groot dansnummer ingelast.

Gedurende bijna twintig minuten was een omvangrijk corps de ballet in fantasiekleding – eind achttiende eeuw, met Grieks ogende hoofdtooi – te zien, gevolgd door een optreden van twee solisten. Niet onaardig, maar zonder enige relevantie met de opera. Hiervoor was balletmuziek opgediept die Salieri ooit voor een andere gelegenheid had gecomponeerd.

De regie van deze productie was in handen van Luca Ronconi. De decors en kostuums waren ontworpen door Pier Luigi Pizzi. Pizzi had ruim gebruikgemaakt van de nieuwe technische mogelijkheden die het theater bood na de renovatie. Al met al zijn er zo’n twintig scènewisselingen bij geopend doek, allemaal heel snel en feilloos uitgevoerd.

Tijdens de ouverture is een schip te zien dat in tweeën splijt, een metafoor voor schipbreuk. Verder zijn er veel gesloten trappen op beweegbare plateaus. In de tweede akte is er als achtergrond een stellage met open trappen tegen de achterwand.

Alle hoofdfiguren zijn schitterend gekleed, waarbij Semele als regerend koningin wordt verwend met meerdere glitterjurken, bij elke verschijning weer een andere.

Het koor en het orkest gaven onder leiding van Muti de solisten de noodzakelijke ondersteuning. Het publiek reageerde luidruchtig enthousiast. Niettemin is sindsdien van Europa riconosciuta niets meer vernomen, tot deze dvd door Erato werd uitgebracht. Een mooie gelegenheid om met het werk van Salieri nader kennis te maken. 

Een beetje aangeschoten… Anne Sofie von Otter zingt Offenbach

“Ach, wat was dat voor een lekker etentje, en wat voor een exclusieve wijn” zingt von Otter in de gedaante van de Peruaanse la Périchole. Zij is duidelijk aangeschoten, en zo voel ik me ook. 70 minuten lang heb ik me kunnen laven aan het mooiste wat Offenbach te bieden heeft, en dat is inderdaad met de beste wijn vergelijkbaar.

De echte naam van Offenbach was Jakob Eberst. Hij werd in 1819 geboren als het zevende kind van Isaac Judah Eberst, een verdienstelijk amateur violist die in zijn kost voorzag met het geven van muziek- en zang lessen. Toen vader Eberst aangesteld werd als de voorzanger in een Keulse synagoge, veranderde hij zijn naam in Offenbach, naar zijn geboorteplaats.

Ook Jakob was met vioollessen begonnen, maar algauw wisselde hij van instrument, om definitief voor de cello te kiezen. In 1833 stuurde zijn vader hem naar Parijs, om hem daar aan het conservatorium te laten studeren. Daar aangekomen, speelde Offenbach – inmiddels geen Jakob meer maar Jacques – enkele jaren cello bij het Opéra-Comique.

Offenbach as cello virtuoso / Alexandre Laemlein, 1850

Offenbach was een echte cello virtuoos die verliefd was op zijn instrument. Hij schreef ettelijke composities voor zijn instrument en was vijf jaar werkzaam als dirigent aan het Théatre Français. In 1855 kwam zijn droom in vervulling: aan de Champs Elysées opende hij zijn eigen theater, Bouffes-Parisiens.

Advertising poster for the Théâtre des Bouffes-Parisiens 1865 season / Nada

Na zijn overlijden werd Offenbach geroemd als de vader van de operette. Rossini noemde hem niet voor niets  “de kleine Mozart van de Champs-Elysees”! In zijn leven componeerde hij meer dan 600 werken maar het gros bleef niet uitgegeven. Enkele van zijn operettes werden her en der opgevoerd, maar tot aan 1999, toen er een monumentale editie met al zijn werken in de oorspronkelijke versie werd uitgebracht, was er geen sprake van revival en het grote publiek kende hem voornamelijk als de schepper van Les Contes d’Hoffman, een opera die hij niet eens afmaakte.

Het was niet de eerste keer dat Minkowski zich met Offenbach bezighoudt. In 2001 dirigeerde hij in Parijs een spectaculaire uitvoering van La Belle Hélène

die concertante ook in Londen en Keulen te horen was, en daarna door Virgin werd opgenomen

Het was ook Minkowski, die op von Otter’s voorstel om samen een cd met franse aria’s op te nemen, voor Offenbach had gekozen.

Les Musiciens du Louvre, het orkest dat in 1982 door Minkowski werd opgericht, speelt zowel op authentieke, als op moderne instrumenten. Voor zijn Offenbach project heeft Minkowski gekozen voor het moderne instrumentarium, maar reduceerde zijn orkest tot 40 musici. Uit de nieuwe kritische editie van Jean-Christophe Keck koos hij de op te nemen scènes, en engageerde nog  zeven andere zangers. Wat als een enkel cd-project was geboren, eindigde in december 2001 in Théatre du Chatelet in Parijs als een wervelende show. En die cd kwam er toch, want het geheel werd in 2002 door DG live opgenomen.

Anne Sofie von Otter is vanaf haar debuut in 1982 nog steeds “hot item”, een stem virtuoos die thuis is in alle vocale gebieden, al beslaat het geven van liedrecitals het belangrijkste deel van haar carrière. Von Otter is een familiemens en wil niet al te lang van huis zijn, iets wat helaas onlosmakelijk verbonden is met de wereld van de opera en de eindeloze repetities die erbij horen. Van Offenbach zong zij ooit Nicklausse in de Hoffman’s Vertellingen

Anne Sofie von Otter en Stéphanie d’Oustrac in ‘Belle nuit, ô nuit d’amour’ uit Les contes d’Hoffm\


En het is te hopen, dat die samenwerking met Minkowski haar interesse in nog meer Offenbach heeft kunnen opwekken en dat er nog meer komt.

Ik in ieder geval ben de eerste om bijvoorbeeld een complete Fantasio * toe te juichen, want de hier gepresenteerde ballade en het duet smaken naar meer, wat een mooie muziek is dit!

Het “samenzweerders sextet” uit Madame l’Archiduc is meer dan kostelijk, en doet voor de beste Rossini niet onder.

Van ‘Symphonie de l’avenir’, een geestige Wagner parodie afkomstig uit  “Le carnaval des revues” moest ik schaterlachen, en die champagne stemming bleef ik tot het eind van de cd houden.

Het publiek was duidelijk enthousiast, net als ik. En ik vraag mij nog steeds af of het teveel is gevraagd om zoiets ook naar Nederland te halen. Het is een retorische vraag

Anne Sofie van Otter, Gilles Ragon, Magali Léger, Laurent Naouri, Jean-Christophe Keck, Jean-Christophe Henry, Christophe Grapperon, Stéphanie d’Oustrac; Les Musiciens du Louvre olv Marc Minkowski
DG 4715012

In alle opzichten mooie Roméo et Juliette in Salzburg

Tekst: Peter Franken

In 2008 stond Gounods grote romantische opera op het programma van de Salzburger Festspiele. Rolando Villazón zou bij die gelegenheid in Salzburg herenigd worden met Anna Netrebko waarmee hij in 2005 zoveel succes had geboekt in La traviata. Het mocht niet zo zijn, Netrebko moest afzeggen wegens zwangerschap. Geen nood, opkomst Nino Maichadze, een tot dan toe minder bekende sopraan die hier haar spreekwoordelijk invalmoment beleefde.

Photo © Ralph Orlowski/Getty Images)

De nog pas 25 jarige Georgische oogt en acteert als een tiener en zingt alsof ze al jaren actief is op de grote podia. De chemie tussen de twee lovers is aanstekelijk en op hun zang valt niets aan te merken: a perfect pair in alle opzichten. Met Villazon zou het al vrij snel bergafwaarts gaan vanwege chronische stemproblemen.

Maichadze is tot op heden een veelgevraagde sopraan met zo nu en dan een opmerkelijke repertoire keuze. Zo zong ze in 2024 bij Oper Frankfurt tweemaal Desdemona: zowel in de versie van Rossini als van Verdi.

Photo © Ralph Orlowski/Getty Images)

Regisseur Bartlett Sher en kostuumontwerper Catherine Zuber hadden zich naar eigen zeggen laten inspireren door Fellini’s film Casanova en een van de figuranten is dan ook uitgedost als deze archetypische rokkenjager. Om die reden is het verhaal verplaatst van de zestiende naar de achttiende eeuw.

Trailer van Felini’s Casanova:



Het moet gezegd, van die kostuums is zeer veel werk gemaakt en alle spelers zien er prachtig uit, al loopt Juliette om onduidelijke redenen na afloop van de eerste akte verder in een nachtjurk. Overigens moet mij van het hart dat de Fellini-citaten ons wel erg vaak om de oren vliegen, zijn verzameld werk wordt een must voor elke recensent.

Het toneel van de Felsenreitschule is ondiep wat de scènes met koor en figuranten tot een drukke onoverzichtelijke boel maakt. Sowieso was het beter geweest deze grote vijf-akter in het Großes Festspielhaus te programmeren. Nu moet alles in de breedte worden uitgespeeld wat soms tamelijk geforceerd overkomt, zeker in de schermscènes. In 2016 zou de productie worden overgenomen door de Metropolitan Opera en voor die gelegenheid werd door Michael Yeargan een nieuw decor ontworpen waarin de enscenering meer tot zijn recht kwam.

Roméo et Juliette is zo ongeveer het ultieme liefdesverhaal en behoeft geen enkele actualisering om het schrijnend karakter van deze geschiedenis bij de huidige toeschouwer ‘binnen te laten komen’. Geheel in overeenstemming daarmee volgt Bartlett keurig het libretto, afgezien dan van die ‘Casanova-aanpassing’.

Ik moest gaandeweg de voorstelling denken aan de uitspraak over opera van componist en intendant Rolf Liebermann in het liber amicorum voor Hans de Roo: ‘Het is de edelsteen in het bloeiende bloembed van de cultuur, een noodzakelijke luxe die het de mensen gemakkelijker maakt het hoofd te bieden aan de agressies van de maatschappij, een toverschip naar de oevers van de verbeelding. Een noodzakelijke luxe.’ Toepasselijker kan het haast niet dezer dagen.

Wat opvalt is de kwaliteit van de gespeelde gevechten. Als hiervoor gespecialiseerd personeel was ingezet had het er nauwelijks geloofwaardiger uit hebben kunnen zien. Mooi ook om vast te stellen dat er gewoon doorgezongen wordt tijdens het vechten. Elkaar beledigen is immers net zo belangrijk als elkaar verwonden, doden komt niet op de eerste plaats, dat is meer een bedrijfsongeval.

De rollen zijn over de gehele linie goed tot zeer goed bezet. Behalve de twee titelfiguren treedt Mikhail Petrenko op als Frère Laurent, oogt beetje jong maar compenseert dit met een perfecte voordracht die geen tegenspraak duldt.

Falk Struckmann is een opvallende keuze voor Le Comte Capulet maar het gaat hem goed af. Hij zingt in welluidend Frans en weet zijn stempel op de scènes te drukken waarin hij opkomt. Zijn flinke vibrato neem ik maar op de koop toe.

Russel Braun krijgt als Mercutio zelfs een open doekje voor zijn verhaal over reine Mab, niet eenvoudig om dit moeizame nummer tot leven te brengen.

Cora Burggraaf krijgt eveneens een warm onthaal na haar ‘Que fais tu, blanche trourterelle?’ Juan Francisco Gatell maakt van zijn Tybalt een ongelofelijke eikel, mooie typering, prima spel.

Yannick Nézet-Séguin heeft de muzikale leiding. Hij staat voor het Mozarteum Orchester Salzburg en het Konzertverein Wiener Staatsopernchor. Zij completeren het muzikale succes van de voorstelling.  

Laatste scène:


Bonus: dood van Juliette in verschillende talen



Ik ben Nino Machaidze!

Romeo en Julia volgens Gounod, Bellini en Zandonai

Ciboulette, or what happened to Rodolfo?




Has anyone ever wondered what happened to Rodolfo after Mimi’s death? To be honest, I hadn’t. Until I came across him in Reynaldo Hahn’s operetta Ciboulette.



Rodolfo has renounced love and poetry, joined the Commune and works under the name Duparquet as a market supervisor at Les Halles in Paris. Like a good fairy, he helps a vegetable seller to find the love of her life: the rather dull but young and very rich Antonin de Mourmelon, who is himself suffering from heartbreak because his beloved has exchanged him for a macho and virile hussar.




In this direction by Michel Fau, the first act of Ciboulette is shrouded in shades of black-grey-white and it exudes an atmosphere of the early years of cinema. It is only with the arrival of Ciboulette that colour also enters the story. The effect is grand: it is as if the invisible, drab curtain behind which the fairy colours have been hiding, is pushed aside.

Jean-François LapoinCoiste is irresistible as Duparquet. Effortlessly he switches from hilarious dialogues and an upbeat duet with Ciboulette (very catchy “Nous avons fait un beau voyage”)

to the very moving sung “C’est tout ce qui me reste d’elle”, in which he reminisces about Mimi. And, am I mistaken or do I hear there, softly and far away in the background, snatches of Puccini’s music?

Julien Behr’s tenor (Antonin de Mourmelon) is not particularly beautiful, he is also a bit stiff, but it suits the role.

Eva Ganizate is a delightful grisette Zénobie and Bernadette Lafont provides some extra fun with her role of Madame Pingret.




Ciboulette is sung by young French soprano Julie Fuchs. Her beautiful, spring-like appearance and her light, agile voice make her an exemplary “happy-go-lucky” girl who does not yet know what she wants until she meets the real thing.



At the end, we get a real sing-along that sticks into your ears even if you don’t know the operetta or even the language!



Suffering from the winter blues? Hounded, stressed, abandoned by a loved one? Buy the DVD and be cheered up! What a feast!

Trailer:

Alfano’s Risurrezione biedt Russisch verismo

Tekst: Peter Franken

Franco Alfano componeerde zijn opera Risurrezione begin 20e eeuw. Het werk op een libretto van Cesare Hanau is gebaseerd op de ‘gelijknamige’ roman van Tolstoi uit 1899.

De première vond plaats in 1904 in Turijn. Met deze keuze sloot Alfano aan bij zijn collega Giordano die een vergelijkbaar onderwerp had gekozen voor zijn Siberia (1903). Ook diens Fedora (1898) past in de grote belangstelling voor Russische dramatiek die in die tijd opgeld deed. Verbanning naar een strafkamp in Siberië na een dramatische gebeurtenis is ook aan de orde in Lady Macbeth van Sjostakovitsj terwijl Janaceks Aus einem Totenhaus zich concentreert op de gebeurtenissen in zo’n kamp.

Door Dynamic is een opname uitgebracht van een voorstelling in Teatro del Maggio Musicale Fiorentina in januari 2020. Het betreft een productie die door Rosetta Cucchi is gemaakt voor het Wexford Festival. Het decor is van Tiziano Santi en de kostuums werden ontworpen door Claudia Pernigotti.

De eerste akte laat Prins Dimitri na lange tijd weer eens logeren bij zijn tante op het platteland. Daar ziet hij zijn vroegere speelkameraadje Katerina terug, een boerenmeisje dat inmiddels tantes gezelschapsdame is en door Dimitri Katyusha wordt genoemd.

Ze had een crush op hem en laat zich na enige fysieke aandrang door hem verleiden. Als Dimitri de volgende ochtend naar het front vertrekt om tegen de Turken te vechten laat hij honderd roebel voor haar achter. Alsof hij haar heeft willen betalen voor de seks.

Nogal voorspelbaar in zo’n verhaal wordt Katyusha zwanger na deze one night stand met als gevolg dat ze door Dimitri’s tante op straat wordt gezet. Als ze hoort dat Dimitri gewond is en bij zijn tante komt herstellen krijgt ze hoop. Hij moet echter al direct weer vertrekken en haar enige kans is nu dat ze hem op het station kan ontmoeten. Daar ziet ze Dimitri in gezelschap van een prostitué en bovendien wordt ze door het spoorwegpersoneel bij de instappende reizigers weggehouden. Deze tweede akte speelt zich af op het station.

De derde akte toont een vrouwengevangenis met vrouwen achter een groot aantal naaimachines. Katyusha is de nieuwkomer in hun gezelschap na haar veroordeling tot 20 jaar strafkamp in Siberië. Voor haar is dit gevang slechts een tussen station. Na de geboorte van haar kind, dat inmiddels is gestorven, is ze in een bordeel terecht gekomen waar ze in korte tijd de favoriet werd van een groot aantal vermogende klanten. Ze schept erover op, mooie kleren, prachtige kamer, juwelen en zo meer. Ze is er vals van beschuldigd een klant te hebben vergiftigd en die dubbele tegenslag in haar leven heeft Katyusha onherkenbaar veranderd.

Van een lief onschuldig meisje is ze geworden tot een rauw scheldend ‘viswijf’ dat aan alles en iedereen lak heeft. Als ze wat geld door een bewaker krijgt aangereikt dat is gestuurd door haar vroegere madam koopt ze daar onmiddellijk aquavit voor dat ruimhartig wordt verdeeld onder de medegevangenen.

Als iedereen is afgemarcheerd om de mis bij te wonen verschijnt Dimitri. Hij laat Katyusha terughalen om met haar te kunnen spreken. Ze wil hem niet herkennen en bezweert dat ze Maslava is, haar bordeelnaam. Gaandeweg trekt ze bij, wil weten wat hij komt doen. Dimitri vertelt dat hij jurylid was bij haar proces en weet dat ze onschuldig is. Aan de herroeping van het vonnis wordt gewerkt. Katyusha schoffeert hem op alle mogelijke manieren en als hij al weg wil gaan vertelt ze hem over zijn dode zoon. Overmand door schuldgevoel vraagt hij haar om met hem te trouwen. Katyusha heeft liever wat roebels en dan oprotten graag.

De vierde akte speelt zich af in een kamp in Siberië in de omgeving van Tomsk. Een zeer empathische medegevangene Simonson is verliefd op Katyusha geworden. Ze is tot zichzelf teruggekeerd, is weer haar vroegere zelf, de volwassen versie van het lieve meisje van weleer. Als Dimitri verschijnt met een brief waarin staat dat ze is vrijgesproken vertelt Simonson hem dat hij met haar wil trouwen. Hij beseft dat ze dat nooit zal doen als Dimitri haar niet wil opgeven. Die stelt Kayusha voor de keus. Ze verklaren elkaar alsnog hun liefde maar Katyusha besluit niettemin bij Simonson te blijven. Als vrij persoon om medegevangenen bij te staan. Het is haar persoonlijke ‘wederopstanding’.

De cast heeft een enorme omvang door het grote aantal bijfiguren, van huishoudelijk personeel tot gevangenisbewaarders. Verder staan er veel koorleden op het toneel die dubbelen als figuranten.

De drie hoofdrollen komen voor rekening van een sopraan, tenor en bariton waarbij de bariton deze keer aan het langste eind trekt.

De Koreaanse bariton Leon Kim geeft een roerende vertolking van Simonson, geheel in overeenstemming met dit van empathie overlopende personage. Tegen hem blijkt Prins Dimitri uiteindelijk niet opgewassen. Katyusha houdt dan wel van hem maar hij vertegenwoordigt haar vroegere leven. Daarvan heeft ze definitief afscheid genomen. De Amerikaanse tenor Matthew Vickers is een zeer lyrische Dimitri die vooral in de langere solopassages heerlijk is om te beluisteren. Het werk is grotendeels doorgecomponeerd waardoor van echte aria’s geen sprake is maar zo nu en dan komen die toch aardig in beeld

Alle ogen zijn natuurlijk gericht op Katyusha die werkelijk fantastisch tot leven wordt gebracht door de Franse sopraan Anne Sophie Duprels, een acterende zangeres die ruwheid niet schuwt. Ze doet me denken aan iemand als Ausrine Stundyte. De transformatie van onschuldig meisje in gevallen topbitch en terug naar een soort Florence Nightingale lijkt haar moeiteloos af te gaan. En op haar zang is werkelijk niets aan te merken, een top optreden.

Interview met Anne Sophie Duprels:

Koor en orkest van Maggio Musicale Fiorentina staan onder leiding van Francesco Lanzillotta.

Trailer:

Interview met Francesco Lanzillotta:

Fotomateriaal © Michele Monasta 

Magda Olivero

“Magda Olivero had het geluk dat ze bij het instuderen van de rol van Katjusha gecoacht werd de componist zelf en zijn vrouw Marta. Ze zong de rol voor het eerst in 1937 met naast haar Tito Gobbi en de laatste keer 34 jaar later in 1971 in Turijn. De clip hieronder komt uit een film die opgenomen werd in 1964 in Napels en de beelden werden gesynchroniseerd met geluidsopname van een radio-uitzending, opgenomen op 18 februari 1957 in Florence “ (vrije vertaling van de tekst op YouTube).

Er bestaat ook opname met Olivero, uit Turijn 1971 (audio):

Carla Gavazzi

En laten we Carla Gavazzi niet vergeten: deze opname is uit 1951:

Salieri’s Falstaff is gewoon een hele leuke opera

Tekst: Peter Franken

Reunion for Mozart at the house of Schikaneder From left to right : Haydn – Albrechtsberger – Mozart – Salieri – Signora Cavalieri – Schikaneder and Madame Lunge – Gluck Original edition from my own archives Source : “Die Gartenlaube” 1880

Antonio Salieri was de derde componist die ‘The merry wives of Windsor’ op muziek zette, na Peter Ritter in 1794 en Karl Ditters von Dittersdorf in 1796. Zijn eigen opera op een libretto van Carlo Prospero Defranceschi had première in 1799.

Het werk heeft enerzijds het karakter van een Singspiel maar kent geen gesproken teksten en is uiteraard ook niet in het Duits geschreven. Met een aaneenschakeling van pakkende aria’s onderbroken door komische parlando scènes is het een opera buffa in een stijl die mij doet denken aan een vroege Rossini. Tegelijkertijd lijkt het wel alsof flarden van episodes uit de Da Ponte opera’s langskomen, vooral Cosi fan tutte.

De Franceschi volgt Shakespeare getrouw maar heeft veel bijfiguren geschrapt waardoor de handeling wat meer rechttoe rechtaan wordt. Overgebleven zijn naast Falstaff de echtparen Slender en Ford, Falstaff’s knecht Bardolfo en Betty, het dienstmeisje van Alice Ford.

De eerste keer brengt Alice zelf, vermomd als een Duitse dienstmeid, de uitnodiging van haar mevrouw aan Falstaff over om die avond nog langs te komen voor een lovers tryst. Het is een hilarische scène waarin Alice haar stem verdraait en ook nog eens zogenaamd alleen maar Duits spreekt. Falstaff ziet zijn opzet slagen maar kan ondertussen zijn handen nauwelijks van zijn geluksbrenger afhouden. Hier zien we Alice als een soort Despina. Het gerumineer van beide mannen over de mogelijkheid dat hun geliefden hen ontrouw zouden kunnen zijn doet ook sterk aan Cosi fan tutte terwijl Ford een aria zingt à la Don Ottavio.

Nadat Falstaff in de plomp is gekieperd en zijn kostuum nog te drogen hangt verschijnt Betty om hem voor de tweede keer uit te nodigen. Ze zet al haar charmes in namens haar mevrouw wat leuk spel en een fraaie aria oplevert. Als Falstaff moet opdraven, om de vernedering compleet te maken maar vooral om de nog nasmeulende Ford te pacificeren, is ‘Alice-Despina’ zelf weer de boodschapper. Ze moet alle zeilen bijzetten om hem een aarzelende toezegging te ontfutselen maar door toedoen van Ford vermomd als Master Broch, de man voor wie Falstaff zich zogenaamd beijvert, besluit hij met een gewei op zijn hoofd naar de Grote Eik in het bos te gaan. Het was begonnen om haar geld maar kennelijk heeft hij nu toch ook zijn zinnen gezet op Alice zelf.

Arthaus Musik heeft een opname uitgebracht van een voorstelling in Schwetzingen in 1995. De regie was van Michael Hampe en Carlo Tommasi ontwierp het decor en de kostuums. Het geheel mag er zijn, een eenvoudig multifunctioneel decor dat in een handomdraai door schuivende panelen en andere kleine aanpassingen verandert van een huiskamer in een straat, een zoldervertrek met trap waar Falstaff verblijft, weer een huis etc. De kostumering is klassiek: lange jurken, mooie kapsels, keurige mannenpakken. Alleen Falstaff loopt er wat onverzorgd bij, gevolg van chronisch geldgebrek.

Bas-bariton John del Carlo is een grote zwaargebouwde man die vermoedelijk geen vulling nodig had om op zijn personage te lijken. Het zingt en acteert met vanzelfsprekend gemak, zit volledig in zijn rol en toont zich de ultieme buffo.

De Franceschi heeft bepaald niet bezuinigd op de tekst en in hoog tempo produceren alle zangers een niet aflatende woordenvloed die inhoudelijk overigens weinig te beduiden heeft. Het had zeker met de helft minder gekund maar is natuurlijk bedoeld om de virtuositeit van de zangers te etaleren.

Behalve aan del Carlo is dat nadrukkelijk ook aan zijn tegenspelers besteed. Mezzo Dolores Ziegler en bariton Jake Gardner vormen een prachtig koppel als het echtpaar Slender. Gardner was in die tijd ensemblelid van Oper Köln en oogstte daar veel succes. Vermoedelijk zat hij in deze cast omdat het een coproductie was met dat operahuis. Sopraan Darla Brooks doet als Betty beslist niet onder voor haar werkgeefster Alice Ford, uitstekend gezongen door sopraan Teresa Ringholz die ook geweldig op dreef is als Duitse dienstmeid.

Bariton Carlos Feller neemt de rol van bediende Bardolfo voor zijn rekening. In de laatste scène is het koor van het Theater im Pfalzbau Ludwigshafen te horen. Het Stuttgart Radio Symfonie Orkest staat onder leiding van Arnold Östman.

De registratie van de volledige opera kunt u op YouTube vinden, wel met Russische ondertitels:


La Straniera uit Catania op dvd uitgebracht

Tekst: Peter Franken

Henriette Meric-Lalande as Alaide in the original 1829 production

La Straniera volgde kort op Bellini’s eerste grote succes Il Pirata maar bleef daar duidelijk bij achter in de gunst van het publiek. De eerlijkheid gebiedt te bekennen dat het werk dramaturgisch geen hoogstandje is en ook nog eens een haastklus. Bellini werd opgejaagd door een kennelijke verplichting om zijn daarop volgende opera, de volledig in de vergetelheid geraakte Zaïra, op tijd voor de première in mei 1829 gereed te hebben.

Act I: Engraving of scene by Focosi

De tenor die Bellini graag gecast wilde zien voor de rol van Arturo was niet beschikbaar. Hij moest genoegen nemen met een zanger die hij eigenlijk niet adequaat vond. Uitstel bleek echter geen soelaas te bieden en Bellini ging overstag. Dat is de reden dat de opera in de eerste versie geen solo aria voor Arturo kent en bariton Valdeburgo feitelijk de mannelijke hoofdrol vertolkt. De geplande première in La Scala werd verschoven van eind 1828 naar februari 1829, drie maanden voor die van Zaïra.

Ik zag dit werk in 2014 in de Aalto Opera Essen, een coproductie met Oper Zürich en Theater an der Wien. Bellini had na La straniera nog minder dan zes jaar te leven en zijn vier bekende werken stammen uit die periode. Voor veel muzikale ontwikkeling is dat wel erg kort en het is dan ook niet verwonderlijk dat La straniera klinkt als een echte Bellini: onbekend maar toch heel vertrouwd.

Het libretto van Felice Romani is gebaseerd op de roman L’étrangère van Charles-Victor Prévot waarin de geschiedenis van de verstoten koningin Agnes wordt verteld. Het verhaal grijpt terug op een historische gebeurtenis eind 12e eeuw. Agnes leeft als kluizenaar in een huisje op het gebied Montolino en wordt van een afstand in de gaten gehouden door haar broer Leopold, die incognito aan het hof van Montolino verblijft onder de naam Valdeburgo.

Graaf Arturo wordt gefascineerd door de aanwezigheid van die onbekende vrouw die zich voor alles en iedereen verborgen houdt. Hij beeldt zich in van haar te houden en zet daarvoor zijn voorgenomen huwelijk met de dochter van Graaf Montolino, Isoletta, op het spel. Hij heeft geen idee wie ‘La straniera’ is en net als in een ‘Krimi’ hoeven wij als toeschouwers dat eigenlijk ook niet te weten. Beter is het om over Arturo’s schouder mee te kijken naar de zich ontrafelende plot.

Arturo maakt contact met Agnes maar zij wijst hem af. Als Leopold opkomt denkt hij in hem een rivaal te hebben en doodt hem in een duel. Agnes wordt echter beschuldigd van de dood van Leopold en dreigt te worden terechtgesteld. De priester die optreedt als rechter herkent haar echter als zij haar sluier oplicht en verontschuldigt zich haar te hebben lastig gevallen. Leopold blijkt toch niet dood en komt de rechtszaal binnen. Zo kabbelt het een tijdje voort totdat het huwelijk met Isoletta definitief niet doorgaat, Agnes wordt teruggeroepen naar het koninklijk hof en Arturo zichzelf doorsteekt.

Procuctie in Catania

In 2017 ging er een nieuwe productie van La Straniera in première in Bellini’s geboorteplaats Catania.

Van de voorstelling in Teatro Massimo Bellini op 29 januari van dat jaar is een opname op dvd uitgebracht.

Na de zeer geslaagde uitvoering in Essen met Marlis Petersen in de titelrol, ze had die nu eenmaal ingestudeerd voor Zürich en Wenen, viel de opname nogal tegen, zowel muzikaal als scenisch.

Marlis Petersen in Wenen:

Na het afspelen van de dvd heb ik eerst maar eens de piratenopname uit New York met Montserrat Caballé beluisterd om in mijn herinnering terug te brengen hoe het werk behoorde te klinken. Nu is dat natuurlijk geen vergelijk met een soliste in een provinciaal theater maar maakt wel duidelijk wat er in Catania aan schortte.

Opname uit new York:

De opname uit New York is flink gecoupeerd en er wordt een hoger tempo aangehouden dan in Catania. Dat komt het geheel zeer ten goede. De nodige passages zijn voor Bellini’s doen toch wel wat houterig, alsof hij niet kon kiezen tussen spreken en zingen, met name waar het koor zich laat horen. Maar ook in sommige duetten stoort dit als er te weinig tempo wordt gemaakt. Daarnaast zijn de vocale kwaliteiten van sommige zangers in Catania maar net toereikend.

Bellini geeft ruim baan aan zijn bariton Valdeburgo, hier goed vertolkt door Enrico Marruci. Tenor Emanuele D’Aguanno moet het als Arturo in alle opzichten tegen hem afleggen. Verrassend genoeg heeft Bellini de kleine bijrol van Arturo’s versmade bruid Isoletta een grote aria gegund en mezzo Sonia Fortunato maakt daar grif gebruik van om enige tijd alle aandacht voor zich op te eisen.

Duet van Isoletta en Valdeburgo:

La Straniera ofwel Alaïde maar eigenlijk gewoon Koningin Agnes wordt door haar sluier meestentijds gehinderd in haar interactie met Arturo en haar broer Leopold, ofwel Valdeburgo. Francesca Tiburzi moet het geheel van haar zang hebben en die is in de eerste akte niet heel erg overtuigend. Opvallend genoeg klinken zowel Alaïde als Arturo veel beter in de tweede akte. Je zou bijna denken dat de opname niet op een enkele avond is gemaakt.

Andrea Cigni

Regisseur Andrea Cigni en zijn team hebben er een derderangs enscenering van gemaakt. Aanvankelijk staan er wat sprietige struikjes op het halfduistere toneel. Als die worden opgehesen komt de toneelvloer vrij die blijkt te bestaan uit een ondiep bassin waarin zich de rest van de avond zal afspelen.

Alles en iedereen loopt wat in het water rond te banjeren en Tiburzi moet zelf een tijdje zingen terwijl ze er languit inligt. Natuurlijk speelt een deel van de handeling zich af aan de oever van een meer en Arturo en Valdeburgo lijken op een gegeven moment ook dood en verdronken te zijn. Maar deze oplossing is te gek voor woorden.

Overigens is het gebruik van zwembaden op het toneel een modeverschijnsel. Ook in Essen was zoiets recent te zien. Il Tabarro speelde zich geheel af in het water met La Frugola die een boodschappenwagentje voortduwde in het ondiepe rechts achter.

In Catania blijft het halfduister met zo nu en dan een uitspatting van de belichting. De kostumering is adequaat maar het koor loopt er wel bijzonder vreemd uitgedost bij. Met een strakkere regie en een normaal toneelbeeld zou deze Straniera met dezelfde zangers beslist beter uit de verf zijn gekomen. Nu is het te dwaas om naar te kijken.

Koor en orkest van Teatro Massimo Bellini staan onder leiding van Sebastiano Rolli.

De opname is uitgebracht op het label Bongiovanni.

De complete opera is hier te bekijken:

https://www.operaonvideo.com/la-straniera-catania-2017-rolli-cigni-fortunato/

Foto’s (o.a.) © Giacomo Orlando, AA.VV.


La Straniera: de hemelse cantilenen van Bellini

 Antônio Carlos Gomes: the ‘Brazilian Verdi’ and his short-lived revival

Antônio Carlos Gomes

 


Antônio Carlos Gomes (1836-1896) has sometimes been called the ‘Brazilian Verdi’. Not without reason: not only his music, but also his strongly nationalistic themes are strongly reminiscent of his Italian colleague.

Il Guarany



I am a great lover of his operas and I don’t think I am the  only one. I am therefore very surprised that his operas do not enjoy the fame they deserve. While he was very successful during his lifetime, nowadays he is pretty much completely forgotten, although his operas dó still get performed here and there.

Plácido Domingo has always been the greatest champion of Gomes’ music and it is only thanks to him that Il Guarany was performed in Bonn in 1994 and recorded live by Sony (66273).

Admittedly, the libretto is occasionally a bit ridiculous. Just imagine two rival Indian tribes, both fighting Portuguese nobles, Spanish adventurers and each other. Cannibals also pass by, gold mines are robbed and castles set on fire, and in between, a beautiful white woman runs off with the Indian chief, but first, of course, he has to be baptised. It is impossible to recreate, but the music is so divine!

© Basia Jaworski

Domingo sings Pery, the Guarany chief with a tremendous sense of style that automatically makes you sit up and listen. A dragon of a role, but he makes it believable.



I have never been a great admirer of Verónica Villaroel (Cecilia) and here too she sounds a bit pinched. Carlos Álvarez, on the other hand, is very good as Gonzales and the rest of the cast is also fine.


Below is the opera’s finale:






Maybe I’m a bit biased (I was there!), but I highly recommend the recording to all of you.





Colombo


The Italian company Bongiovanni (GB 2429-2) released Gomes’ Colombo in 2008. The ‘Brazilian Verdi’ composed the work, a four-part cantata, to mark the 400th anniversary of the discovery of America.
Colombo is a very surprising work. The music is so evocative that even without the libretto – enclosed in a very informative textbook – you can imagine exactly what the story is about.






The work was recorded live at Teatro Massimo in Catania in May 2006, starring the highly charismatic baritone Alexandru Agache.



Bellini’s eerste: Adelson e Salvini

Tekst: Peter Franken

Bellini componeerde de ‘semi seria operette’ in drie akten in 1825 voor opvoering door de leerlingen van het Sebastiano Muziek College. Het succes ervan leidde tot de opdracht voor een opera in Napels. Dat werd Bianca e Gernando, later omgewerkt tot Bianca e Fernando voor Genua.

Van de muziek voor Adelson e Salvini werd slechts een deel overgeleverd, zo leek het lange tijd maar begin van deze eeuw dook er nieuw materiaal op dat een reconstructie van het werk in drie aktes mogelijk maakte. Voordien werd het gespeeld in twee aktes, als het al ooit werd gespeeld. Maar of het oorspronkelijk in 1826 uitgevoerde werk door knippen en plakken en invullen van ontbrekende delen daadwerkelijk is hersteld valt uiteraard niet met zekerheid vast te stellen.

In 2016 werd deze ‘operette’ uitgevoerd in Teatro Pergolesi di Jesi in een coproductie met Teatro Massimo di Catania. De enscenering kwam voor rekening van Roberto Recchia met decors van Benito Leonori. Het toneelbeeld is onbestemd 19e eeuws en de kostumering van Caterherine Buyse Dian tamelijk eenvormig waardoor het moeilijk is de personages van elkaar te onderscheiden. De belichting van Alessandro Carletti zet voortdurend alles in geel en blauw, veelal half om half, wat een nogal vervreemdend effect heeft. Omdat Salvini een kunstschilder is bestaat het decor grotendeels uit enorme schilderijen en beschilderde wanden.

Het verhaal, op een libretto van Andrea Leone Tottola, is tamelijk gecompliceerd maar draait feitelijk om een driehoeksverhouding met de nodige bijfiguren. Lord Adelson verblijft voor langere tijd in Londen en heeft zijn verloofde Nelly in een kasteel in Ierland achtergelaten. Daar geniet ook de Italiaanse schilder Salvini gastvrijheid die een factotum heeft meegebracht. Dit personage Bonifacio heeft soort Figarissimo rol, druk pratend met zeer veel uitweidingen en in zijn aria’s puur Rossini.

Ondanks zijn vriendschap met Adelson wordt Salvini niet alleen verliefd op Nelly maar omdat Adelson al meer dan een jaar weg blijft en Nelly aan zijn terugkeer begint te twijfelen waagt hij het ook om haar dat te vertellen. Ze wijst hem verontwaardigd af maar bekijkt hem vanaf dat moment wel met andere ogen.

Verder is er Adelsons aartsvijand in de persoon van kolonel Struley die recht meent te hebben op de voogdij van Nelly en haar om die reden probeert te ontvoeren. Of hij zelf met haar wil trouwen of haar wil gebruiken als middel om ergens invloed te verwerven door haar ten huwelijk aan te bieden, blijft ongewis.

Tijdens de ontvoeringpoging probeert Salvini om Struley neer te schieten maar denkt vervolgens Nelly te hebben gedood. Adelson was net daarvoor teruggekeerd en is verontwaardigd te horen dat zijn vriend Salvini tijdens zijn afwezigheid Nelly het hof probeerde te maken. En dan vermoordt hij haar ook nog eens. Schande. Na enige oefeningen in boetedoening krijgt Salvini vergiffenis en blijkt Nelly nog steeds in leven. Adelson herhaalt zijn huwelijks belofte en Salvini kruipt ongelukkig in een hoekje. Voor hem is het terug naar Rome, met Bonifacio natuurlijk.

Muzikaal leunt het werk sterk op Rossini al klinken er tamelijk onverwacht voortdurend langere en kortere passages door die vooruitwijzen naar wat komen gaat. Zo klinkt een droeve overpeinzing nadrukkelijk als een scène uit Sonnambula.

De ouverture klinkt bekend in de oren doordat Bellini veel hiervan heeft gebruikt voor het voorspel van Il Pirata. Het aanhoudende geklets, vooral van Bonifacio, geeft deze operette nadrukkelijk een Frans tintje, denk aan La Dame Blanche van Boieldieu.

De Italiaanse mezzo Cecilia Molinari geeft uitstekend invulling aan de rol van Nelly die Salvini maar net uit haar systeem weet te houden. Zoals Bonifacio met een enorme omhaal van woorden aan Adelson uitlegt: u was al die tijd weg en laat die twee jongelui hier samen achter, opgesloten in een klein kasteel, wat verwacht u dan?

De Turkse tenor Mert Süngü zet een uitstekende Salvini neer en bas-bariton Baurzhan Anderzhanov excelleert als kolonel Struley. Bariton Rodion Pogossov komt als Adelson pas laat het toneel op maar weet niettemin voldoende indruk te maken.

De meeste aandacht gaat bij mij echter uit naar bariton Clemente Antonio Daliotti als de woordkunstenaar Bonifacio die ook zeer goed kan zingen. En deze keer vist de tenor nu eens achter het net in de liefdesdriehoek.

De muzikale leiding is in handen van José Miguel Perez Sierra. Een opname uit november 2016 is uitgebracht op het label Bongiovanni.

Registratie van de hele opera is hier te bekijken:

https://vk.com/video-106197174_456239050

A requiem for an old doctor and his orphans

This stunningly beautiful composition consists of short pieces (children’s scenes) flowing into each other. The first scene Canto d’amore  is followed by the sound of clappers (The Only Instruments). There are quotes from Klezmer music and Yiddish songs. We hear train sounds, a grim March of Suitcase, shoes and coats and several songs.

Song I is about fear. Song II about children’s furniture that no longer inspires trust, and Song III about being locked in a dark closet. A closet so small there is only room for one leg. All three songs are filled with immense fear and darkness and death (“bei den Toten ist mein Haus und in der Finsternis is mein Bett gemacht”)

The fourth and final song (The End. What really happened) is based on the eyewitness report by Marek Rudnicki, which was published in the Polish Tygodnik Powszechny in 1988

Burkhardt Söll

© Wilm Weppelmann

Burkhardt Söll was born in Marienberg in 1944. His mother was Jewish. During his first violin lessons, which he took from his aunts, he was allowed to play klezmer music by the one, but not by the other!

Söll studied viola with the famous Rudolf Kolisch. Already in school he composed for the school orchestra. He continued his training at the Hochschule der Künste in Berlin where he studied composition with Boris Blacher and Paul Dessau and painting with Horst Antes. Afterwards, he was the assistant of Bruno Maderna and later of Otmar Suitner at the Berlin Staatsoper Unter den Linden. 

Kinderdinge is a concert version of Söll’s earlier piece of musical theatre Ach und Requiem from 1994/1995, which in turn was preceded by Little Requiem composed in 1991. 

What interested me was why Söll wrote a piece of musical theatre on Korczak? Where did his interest in the fate of the old doctor and his children come from? Is it at all possible to tell his story in music? These questions were enough reason to visit the composer in Leiden where he has lived since 1977.

Burhardt Söll self portrait

In the seventies Söll took part in a research project on children’s aesthetics. He developed a teaching strategy combining music composition with painting. In 1985 he was appointed as a teacher at the Utrecht School of the Arts. His paintings were exhibited in Berlin, Frankfurt, Paris, The Hague, and other places.

Söll has known Janusz Korczak and his books since his early childhood. Krol Macius I (King Matt the First) is still his favourite book. The life of the old doctor has always fascinated him: someone who put his life at the service of (orphan) children and remained faithful to his own ideals until death.

Reinhart Büttner’s designs for black and misshapen children furniture inspired Söll to write his piece of musical theatre. Ach und Requiem was performed only once in 1995, but luckily a recording exists. It is a shame the textbook, with a Jewish child playing the violin on its cover, is almost illegible. The letters are too small, and the colour combination (dark brown and light blue) makes it even harder to read. 

Fragments can be listened to here:

https://www.muziekweb.nl/Link/AEX1367/Kinderdinge-music-for-Korczak-and-his-children

Burkhardt Söll
Kinderdinge
Music for Korczak and his children
Djoke Winkler Prins (soprano),
Mary Oliver (viola), Alison McRae (cello), Huub van de Velde (double-bass), Jörgen van Rijen (trombone),Wilbert Grootenboer (percussion), Dil Engelhard (flute), Jan Jansen (clarinet), Henri Bok (saxophone)
Conductor: Peter Stamm
BVHAAST CD 9703