Willy_Decker

Jungfer Marianne Leitmetzerin: de ster van Der Rosenkavalier in 2011 in Amsterdam

In mei 2011 heeft DNO (toen nog de Nederlandse Opera geheten) de prachtige productie van Willy Decker productie van Der Rosenkavalier uit 2004 hernomen. Nou ja, Willy Decker, Willy Decker….. het was wel zijn idee, maar wegens ziekte moest hij het stokje aan iemand anders overdragen. Zijn vervangster was niemand minder dan de befaamde mezzo Brigitte Fassbaender, één van de beste Octavians in de geschiedenis.

Maar ook bij die reprise speelde ziekte een grote rol. Magdalena Kozena die de rol van Octavian oorspronkelijk zou zingen trok zich al tijdens de repetities terug en haar partij werd overgenomen door twee zangeressen: de Zuid-Afrikaanse Michelle Breedt en de Nederlandse Karin Strobos die de rol met veel succes al bij de Opera Zuid heeft gezongen. De bedoeling was dat Breedt de première zou zingen maar ook zij werd door de ziekte geveld en zo werd Strobos de reddende engel en de heldin van de avond.

Anne Schwanewilms was een goed zingende, maar zeer moeilijk verstaanbare Marchallin. Haar voordracht vond ik ook behoorlijk afstandelijk.

Sally Matthews was een heerlijke, hoewel niet helemaal idiomatische Sophie en over Kurtt Rydel kan ik kort zijn: uitgezongen. Natuurlijk was hij nog steeds een bühnebeest en zeer vermakelijk om te zien, maar het gaat ook om de noten en die waren er niet allemaal, althans niet optimaal.

Michael Kraus (ingesprongen voor Olaf Bär) was een redelijk goede Herr von Faninal, maar de meeste indruk maakte, naast Strobos, Ellen van Haaren als Jungfer Marianne Leitzmetzerin. Zij en Brian Galliford (Haushofmeister) waren werkelijk onweerstaanbar, vermakelijk en meer. Van Haaren was de ster van de avond, waar ik mijn ogen niet van kon afhouden.

Het orkest stond onder de leiding van Sir Simon Rattle. Het klonk allemaal goed, maar. Maar ik miste schmaltz en de Weense walsjes leken te veel op hun Engelse equivalent.

Scène foto’s: © Monika Rittershaus, Hans Hijmering, Ellen van Haaren

John Daszak excelleert als Aschenbach in Venetië

Tekst: Peter Franken

https://images-na.ssl-images-amazon.com/images/I/61V5k%2B7bbVL._SL1200_.jpg

Naxos heeft de productie die Willy Decker in 2014 van Death in Venice maakte voor Teatro Real uitgebracht op dvd en BluRay. John Daszak schittert in de rol van Gustav von Aschenbach en krijgt geweldig tegenspel van Leigh Melrose als zijn nemesis.

Death in Venice uit 1973 is Brittens laatste opera. Hij baseerde dit werk op de novelle Der Tod in Venedig van Thomas Mann, naar eigen zeggen dus nadrukkelijk niet op Visconti’s film Death in Venice uit 1971. Kort geleden heb ik mij nog eens door die novelle geworsteld, Mann leest niet echt gemakkelijk weg in het Duits, en heb kunnen vaststellen dat de opera zeer dicht bij het originele verhaal blijft.

Aschenbach is in zijn leven op een dood spoor geraakt, hij kan niet meer vertrouwen op zijn talent altijd te kunnen schrijven wat hij wil en als hij dat wil. Een toevallige ontmoeting met een vreemdeling, vermoedelijk iemand op reis, brengt hem ertoe naar Venetië te gaan, daar waar hij zich in het verleden altijd zo goed voelde. In de novelle vindt die ontmoeting plaats bij een kerkhof, een duidelijke voorbode van wat komen gaat. Het zal Aschenbachs laatste reis worden.

De vreemde gondelier die hem in zijn zwarte boot tegen zijn zin over de lagune helemaal naar het Lido voert, vertegenwoordig de veerman die hem naar het dodenrijk zal brengen. De gondel als drijvende doodskist. Zo ver is het nog niet maar in de laatste scène zien we de gondelier terug als schim, waarna Aschenbach sterft.

Bariton Leigh Melrose is onnavolgbaar als steeds weer een nieuw personage dat Aschenbach zijn wil weet op te leggen. Behalve de reiziger en de gondelier zijn dat onder meer de hotel barbier, de aanvoerder van de troupe kommedianten en de god Dionysos waarvan overigens alleen de stem wordt gehoord.

Willy Deckers enscenering weet volledig recht te doen aan het libretto van Myfanwy Piper, vooral dankzij de inbreng van Wolfgang Gussmann die tekende voor de ingenieuze decors en de schitterende periode kostuums, het laatste samen met Susanna Mendoza. Het geheel roept een getrouw beeld op van een welgesteld internationaal gezelschap een paar jaar voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. De belichting van Hans Toelstede completeert het fraai ogende toneelbeeld.

Daszak is vrijwel onherkenbaar met een zwarte pruik en baard, en gaat geheel op in zijn wat stijve oudere personage dat tegen zijn wil verliefd wordt op een jongen, gewoon omdat hij zo mooi is. Na zich aanvankelijk daartegen verzet te hebben geeft hij toe, zijn Dionysische kant wint het van de Apollinische. Zodoende blijft hij in Venetië, ook al wordt hem dringend geadviseerd de door een cholera epidemie getroffen stad te verlaten voordat er een lock down in werking treedt. Het is allemaal verrassend actueel.

De partituur blinkt niet uit in lyriek en de orkestbegeleiding is sober. Daszak zingt vooral declamatorische recitatieven die zich nauwelijks onderscheiden van de stukken die aria’s genoemd kunnen worden. Dat maakt het des te belangrijker nauwlettend de tekst te volgen en de opname biedt daartoe ondertitels in verschillende talen. De Engelse tekst meelezen werkt natuurlijk het beste. Melrose put zich uit in overdreven acteerwerk en Sprechgesang, wat eenvoudiger allemaal maar sterk bepalend voor de sfeer.

De zevende scène getiteld ‘the voice of Apollo’ biedt ruim baan aan Tadzio en een danser die voor Aschenbach dubbelt terwijl deze dommelt in een leunstoel. Tadzio verschijnt zoals Aschenbach van hem droomt, volledig naakt. Decker laat er geen twijfel over bestaan hoe de vork in de steel zit. Tadzio’s vrienden vormen een grote groep, ook allemaal dansers, die nogal ruw met de teergebouwde jongen omspringen. Omdat dit aspect kennelijk al duidelijk genoeg is getoond, laat Decker ‘Prügel scène’ waarin Jaschiu zijn vriend Tadzio onnodig grof behandelt na een stoeipartijtje gewoon weg aan het einde. In plaats daarvan zien we de oude Aschenbach, bijna als een clown geschminkt door de barbier om hem jong te doen lijken, in een ligstoel naar de horizon kijken totdat de gondelier hem komt halen om de Styx over te steken.

Over de gehele linie is deze productie goed bezet, het is absoluut top wat Decker en zijn team, waaronder ook dramaturg Klaus Bertisch, van dit werk hebben weten te maken. Een absolute aanrader.

Death in Venice: een autobiografisch testament?

Immo Karaman regisseert Britten in Düsseldorf. Deel 3: Death in Venice

Twee Maagden over Willy Deckers Elektra

elektraheink

Ernestine Schumann-Heink as Klytämnestra at the January 25, 1909 Dresden premiere of Elektra, looking down on Annie Krull as Elektra

Elektra van Richard Strauss behoort ontegenzeggelijk tot de geniaalste opera’s ooit. Door de symbiotische samenwerking van de librettist en de componist ontstond een werk dat zijn weerga in de geschiedenis niet kent. Met het libretto van von Hofmannsthal komen we de mythologische wereld binnen, maar dan wel gezien door de ogen van Sigmund Freud. Een wereld vol complexen, fobieën, angsten en dromen, die bovendien bevolkt is door hysterische vrouwen.

Elektra Decjker

Willi Decker © Alchetron

Willy Decker behoort tot de beste operaregisseurs ter wereld en zijn vermaardheid dankt hij niet aan ‘concepten’ of het wel/niet functionele bloot. Hij kent zijn pappenheimers en hoeft niet zo nodig te choqueren.

In september 1996 ging zijn visie op Elektra in première bij De Nederlandse Opera (DNO). Hartmut Haenchen stond toen op de bok en de hoofdrollen werden vertolkt door Eva-Maria Bundshuh (Elektra), Anne Gjevang (Klytamnästra) en Inga Nielsen (Chrysotemis). Met vrijwel dezelfde bezetting, maar dan wel onder leiding van Hans Vonk, werd de productie in april 2000 herhaald.

Bij de derde speelreeks, in 2006, werd alles anders. Hans Vonk was dood, Inge Nielsen was dood, Hartmut Haenchen naar andere oorden verbannen en bij ons was het (gelukkig zeer korte!) tijdperk van Ingo Metzmacher aangebroken. Nou ja, in dit repertoire kon hij gelukkig weinig schade aanrichten en ook de hoofdrollen werden prima vervuld door Felicity Palmer, Nadine Secunde en Gabrielle Fontana.

De productie stond in oktober 2011 voor de vierde (en laatste) keer op het toneel (voor de recensie klik hier)

Ellen van Haaren, die de Vierde Maagd in alle drie de producties zong, hier als Jungfer Marianne Leitmetzerin in Der Rosenkavalier, op de foto met Brigitte Fassbaender

Jungfer Marianne Leitmetzerin: de ster van Der Rosenkavalier in 2011 in  Amsterdam | Basia con fuoco

“Ik heb het vanaf het begin meegemaakt hoe deze Elektra zich ontwikkelde onder het baton van Hartmut Haenchen en de superregie van Willy Decker. Huiveringwekkend goed!!! En zo to the point!

Decker is een geweldig goede regisseur en daarbij nog eens zo’n aardige man, van wie je veel vrijheid kreeg. Zijn geliefde spreekwoord was: ‘passie is het motto van het zingen’. En zijn credo: ‘met waardigheid onwaardige situaties regisseren’. Dus de vernederende situaties waarin de personages van de opera terechtkwamen, wist hij op een waardige wijze in scène om te zetten.

Tevens werd er veel over het werk gepraat en als je als zanger iets anders aanvoelde dan wat Decker van je in een bepaalde scène verlangde, dan werd er daar ook op ingegaan. Zeker ook als hij het ermee eens was dat het beter bij de zanger in kwestie paste. Daarom is hij als persoon heel fijn om mee te werken, omdat hij iedereen zo veel aandacht geeft.

Altijd vroeg hij: voelt dit goed, gaat dit goed? Het was een samenwerking die je maar zelden aantreft en mede daardoor heeft het z’n vruchten in de totale samenhang afgeworpen.

Elektra 1996 Ellen

Yvonne Schiffelers, Rebecca de Pont Davies, Nadine Secunde, Abbie Furmansky (onder de arm van Elektra), Claire Powell (met jas), Ellen van Haaren © Marco Borggreve

Een voorbeeld. Hij vond dat twee Maagden zwanger moesten zijn. Toen opperde ik de gedachte: we moeten dan een soort schort met een buik hebben, want je beweegt je heel anders als je zwanger bent en gaat daardoor niet op de voorgrond staan zoals die andere Maagden. Je hebt nieuw leven bij je, dus je gedraagt je wat angstiger en blijft als persoon meer op de achtergrond. De volgende dag waren er twee schorten met een dikke buik en konden we daarmee oefenen.

De twee dames letten ook een beetje meer op elkaar en als Klytemnestra dan die vreselijke uitbarsting heeft, dan beschermden wij eigenlijk elkaar. Allemaal heel subtiel, maar toch!

Zo krijg je een mooie productie die nooit ordinair of oppervlakkig is, want het komt recht bij je binnen en dringt diep door. De personenregie is daar van groot belang, vooral omdat het drama dat zich voor je ogen ontwikkelt eigenlijk van alle tijden is. Oorlog, wanhoop, strijd om het behouden van de waarden en normen, opportunisme, meelopers, angst, principiële opofferingsgezindheid en dictatoriale macht.

Over Hans Vonk zou ik willen toevoegen dat hij in die tijd al zo vermoeid en ziek was en toch zo goed was, dat hij toch op die productie zijn stempel kon drukken. Hij was heel vriendelijk en hielp waar hij kon.

Het is een extreem zware productie met zeer turbulente uitbarstingen in de muziek, alles zit in de orkestpartijen: dreiging, liefde, weemoed, wraakgevoelens, broeder/zusterliefde, haat… Dat vergt heel veel van een dirigent.”

ellen ballo

Ellen van Haaren (Amelia) met Henk Poort (Renato) in Ballo in Maschera

Corinne Romijn, die de tweede Maagd in twee DNO-producties zong:

Elektra Corinne

,,Ik heb Elektra in totaal drie keer gezongen, één keer bij de Vlaamse Opera en twee keer bij DNO. Ik vond en vind Willy Decker een uiterst inspirerende man. Ook bij de herhalingen kwam hij zelf en bleef hij zoeken naar nieuwe facetten. Hij stuurde geen assistent om herinstudering te doen en de zangers te vertellen waar ze opkomen en weer afgaan en alles ertussen.

Wat ik behalve zijn enorme talent en vaardigheid ook zo mooi aan hem vind, is dat hij iedereen met hetzelfde respect en belangrijkheid behandelt, ook al heb je maar een ‘kleine rol’. Bij hem heb je het gevoel echt iets belangrijks te doen en ook voor de kleine rollen bedenkt hij verhaaltjes en diept het karakter uit.

Elektra Haenchen

Hartmut Haenchen © Riccardo Musacchio

Mijn geliefde dirigent was Hartmut Haenchen. Zijn opmerking ‘es gibt keine kleine rollen’ sloot perfect aan bij de visie van Willy Decker.

Een leuke anekdote. Ik zong de tweede maagd en die zingt aan het begin: ‘Ist doch ihre stunde die stunde das sie um den vater heult das alle wande schallen!’ Ik (geen idee waarom) zong tijdens de repetitie: ‘Ist doch ihre stunde die stunde das sie um den vater LACHT das alle wande schallen!!!’

Hartmut hoorde dit, sloeg af, nam zijn partituur van de pepiter en kwam het toneel op, recht op mij af. Ik dacht nog: oei oei… Maar het enige dat hij glimlachend zei, was: ‘Wenn sie das singen, brauchen wir die ganze oper nicht zu machen!’

Elektra Corinne Jenny

Corinne Romijn als Jenny in de Driegroschenoper van KurtWeill

Boris Godoenov: discografie

Boris portret

Ik ga u niet met een uitgebreide uitleg over de verschillende versies van Boris Godoenov – waarvan twee van Moesorgski zelf – vermoeien. Er is al voldoende over geschreven en mocht u meer willen weten dan kunt u het een en ander op het internet vinden. Trouwens: echt helemaal uitkomen lukt niet, vrees ik. Vandaar dat ik die paar selectief gekozen opnamen louter op de uitvoering (en de regie) beoordeel.

DVD’S

ANDREJ TARKOVSKI

Boris Tarkovski

In 1983 ensceneerde Andrej Tarkovski ‘Boris Godunov’ voor de Covent Garden. Het was zijn eerste operaregie en tevens de laatste. Iets wat zeer spijtig is want zijn visie op het opus magnum van Moesorgski  is werkelijk adembenemend.

De enscenering ademt dezelfde stijl die zo kenmerkend is voor al zijn films: visionair en poëtisch. Het geheel laat zich zien als een kleurrijke film met veel (christelijke) symboliek, beelden in slow motion en een enorme aandacht voor alle details. In 1990 werd de productie overgenomen door het Mariinsky theater en rechtstreeks op de Engelse televisie uitgezonden, toen een primeur.

De hoofdrol werd eveneens in Londen vertolkt door de Engelse bas, Robert Lloyd, en zijn interpretatie behoort tot de meest indrukwekkende die ik ooit in mijn leven heb gezien. Zijn stem was toen nog werkelijk groots, zowel in volume als in timbre en in zijn acteerprestaties deed hij voor de beste toneelspeler niet onder. Daarbij wist hij zich uitstekend stand te houden tussen de verder uitsluitend Russische cast.

Over de cast trouwens, met naast Lloyd (o.a.) Olga Borodina, Alexei Steblianko en Sergei Leiferkus niets dan lof. Valery Gergiev heeft de opera in zijn vingers. Een absolute must. (Philips 0750899)

WILLY DECKER

Boris Decker

De in 2004 in Barcelona opgenomen productie van Willy Decker werd in 2001 al in Amsterdam gepresenteerd. De regie is sterk geconcentreerd rond de hoofdpersoon: voor Decker is het drama eerder psychologisch dan historisch. De aankleding verraadt Rusland van het begin van de twintigste eeuw, net voor de revolutie, en het decor is zeer minimalistisch.

De stoelen en de kleine huisjes, Decker’s handelsmerk zijn uiteraard aanwezig, een reusachtige zetel domineert het beeld vanaf het begin. Het levert een paar zeer fraaie scènes op. De bestijging van de troon, bijvoorbeeld.

Eric Halfvarson is een beetje een zwakke Pimen, maar de rest van de cast, met Matti Salminen (Boris), Anatoli Kotscherga (Varlaam) en Philip Langridge (Shuisky) voorop is werkelijk voortreffelijk.

En dan is er nog Fyodor van de onvergetelijke Brian Asawa die ons veel te vroeg is ontvallen.

Alex Grigoriev verdient een bijzondere vermelding voor zijn fantastische prestatie in de rol van Joerodivij. (Arthaus Musik 107 237)

CALIXTO BIEITO

Boris Bieito

Soms verdenk ik de operaregisseurs ervan dat zij zich een soort hedendaagse dictator wanen en ons hun eigen mening door de strot willen duwen. En als we het niet willen slikken dan worden we voor dom versleten.

Dat het machtsmisbruik van alle tijden is, dat weten tegenwoordig zelfs de kleuters. Het nieuws, of wij het willen of niet, valt onze huishoudens binnen en aan beelden – op Youtube of anders – is geen gebrek. Ik denk dan ook niet dat wij een regisseur nodig hebben die ons nog fijntjes gaat vertellen dat Poetin of Blair (?) de nieuwe Godunov is. Met de bloederige beelden erbij, anders doet de opera niet meer mee.

Maar als ik naar Boris Godunov van Moesorgski wil kijken dan verwacht ik geen Poetin en geen Pussy Riot. Ik verwacht de boyaren, de monniken en de oudgelovigen. En de kerkklokken van Sint Petersburg. De link naar het heden kan ik zelf ook maken.

U begrijpt het wel: de Boris Godoenov van Calixto Bieito (Munchen 2013) kan mij maar niet bekoren en daar druk ik mij eufemistisch uit.

Geef mij maar de productie van Willy Decker, die ook bij ons in Amsterdam te zien is geweest. Er werd er ook beter in gezongen.(BelAir BAC102)

FILM

Boris film Pirogov

In 1954 werd ‘Boris’ in de Russische studio’s verfilmd. De regie was in handen van Vera Stroyeva, een grand lady van de Sovjet-cinema, die de opera in de beste soc-realistische (denk aan Eisenstein!) tradities heeft vastgelegd.

Het is een mix van alle versies met veel coupures maar het maakt niets uit: u moet het minstens een keer gezien hebben. Alleen al voor de sfeer die de film ademt en die je werkelijk angstig dicht bij het verhaal brengt.

En er wordt waanzinnig goed in gezongen door o.a. Alexander Pirogov, Georgi Nelepp en Ivan Kozlovsky, de toenmalige sterren van het Bolsjoi. Legendarisch. (VAI 4253)

De sterfscène van Boris:

CD’S

Martti Talvela

5099973970422_god_bl_cdq301e CD Booklet - Printers Pairs

De allereerste opname van Moesorgski’s eigen partituur, de gereviseerde versie uit 1872 dan, werd in 1976 gemaakt. Wie gewend was aan de gepolijste bewerking(en) van Rimski-Korsakov (en dat waren we toen bijna allemaal), moest gewoon schrikken van het ruwe geluid. Maar eenmaal van de schrik bekomen kon je niet anders dan toegeven: het was weliswaar minder mooi, maar het paste veel beter bij het verhaal.

De, op Martti Talvela (Boris), Aage Haugland (Varlaam) en Nicolai Gedda (Grigori/Dimitri) na geheel Poolse cast is meer dan uitstekend, maar het is niet echt spannend gedirigeerd door Jerzy Semkow. (Warner Classics 5099973970422)


Boris Christoff

Boris Christoff EMI

We kunnen niet om Boris Christoff heen, één van de allergrootste Borissen uit de geschiedenis. Hij heeft de rol meerdere malen opgenomen, waarvan die onder André Cluytens mij het dierbaarst is.

Hier zingt hij, behalve Boris, ook Pimen en Varlaam, wat af en toe een beetje verwarrend werkt, maar hem de gelegenheid biedt om verschillende mogelijkheden van zijn fantastische bas te laten horen. De versie is uiteraard van Rimski-Korsakov, en de opname uit 1962 klinkt nog steeds prima. (ooit EMI 5678772)


 

 

Boris Christoff liederen

Nu we het toch over Boris Christoff hebben: bij het budget label Andromeda is er niet zo lang geleden een 3-cd box heruitgegeven met alle door hem gezongen liederen van Moesorgski. De opnamen, met zowel piano- als orkestbegeleiding zijn in resp. 1951, 1955, 1957 gemaakt. Helaas geen liedteksten, en ook geen info. (ANDRCD 5098)


Frank van Aken schittert in de Amsterdamse ‘Boris Godoenov’

Meer Moesorgski: CHOVANSJTSJINA: discografie