Erwin_Schrott

Waar kun je in drie dagen lachen, huilen en ontroerd worden? Wien, Wien nur du allein…

Tekst: Lieneke Effern

©Lieneke Effern

Ieder jaar neem ik altijd alle seizoen programma’s door van mijn favoriete operatheaters om te kijken of er iets voor me bij zit. Het aanbod is altijd reusachtig, dus ik maak lijstjes. En daarna wordt er weer veel van de lijstjes afgehaald, want een mens kan niet alles zien. Maar soms zie je een opera in het programma en weet je “daar moet ik heen!” Dat gebeurde toen ik in het programma van Wenen de opera Billy Budd tegenkwam met daarin Gregory Kunde’s roldebuut als Captain Vere.

© Wiener Staatsoper / Sofia Vargaiová

Ik vind het fijn om een paar voorstellingen te combineren en dat is in Wenen zelden een probleem. Het grote aanbod aan zalen ( Staatsoper, Theater an der Wien, Volksoper, Konzerthaus, Musikverein, MuTh, Ehrbarsaal etc) geeft eerder keuzestress. Dit keer was ik er snel uit. Naast Billy Budd viel de keuze op Don Pasquale en Madama Butterfly.

DON PASQUALE

© Wiener Staatsoper / Michael Pöhn

In Don Pasquale van Gaetano Donizetti maakte bas Erwin Schrott zijn debuut in de hoofdrol en deed dat zeer goed. Vocaal kent de rol voor hem geen grenzen en het is fijn om een zanger bezig te zien die zoveel vertrouwen uitstraalt op het toneel.

© Wiener Staatsoper / Michael Pöhn

Dr. Malatesta werd met verve gezongen door bariton Davide Luciano. In oktober verraste hij mij als Don Giovanni en dat was nu ook zo. Een heerlijke wendbare bariton met een prachtig kleurenpalet en een grote spelvreugde. Het samenspel tussen Don Pasquale en Malatesta was een feest en het duet “Cheti, cheti, immantinenti” was het hoogtepunt van de avond.

© Wiener Staatsoper / Michael Pöhn

In de kleurrijke regie van Irina Brooks vertolkte Pretty Yende de rol van Norina. Ik las dat zij in andere theaters al in deze productie speelde en je zag en hoorde dat ze er heel veel plezier in heeft. En ze zong de rol met veel souplessse. Coloraturen, trillers, legato ze heeft het allemaal. Een feest om haar bezig te zien.

Helaas had Edgardo Rocha die de rol van Ernesto zong niet zijn beste dag, misschien een verkoudheid. Voor de pauze kwam hij aan acteren nauwelijks toe, omdat hij moeite had om alle noten goed ten gehore te brengen. Na de pauze werd hij wel iets beter.

Het geweldig spelende orkest van de Wiener Staatsoper werd geleid door Giacomo Sagripanti. Een heerlijke avond!

BILLY BUDD

© Wiener Staatsoper / Sofia Vargaiová

Het meest had ik me verheugd op Billy Budd van Benjamin Britten. Deze productie van Willy Decker zag ik voor het eerst in 2001 in Wenen en is me altijd bijgebleven. Ik dacht dat het destijds de première was, maar de productie gaat al verder terug. Voor zover ik nu heb kunnen terugvinden was de première in 1993 in Keulen. Over het werk ga ik niet uitweiden, dat hebben vele mensen voor mij veel beter gedaan en ik zou teveel woorden nodig hebben. En het feit dat de productie van Willy Decker nu nog steeds wordt uitgevoerd, zegt denk ik ook voldoende over de kwaliteit hiervan.

©Lienneke Effern

Mark Wigglesworth dirigeerde deze reprise en wat mij betreft deed hij dit geweldig. Het is een weelde om naar dit orkest te luisteren. Zoals gezegd maakte Gregory Kunde zijn roldebuut als Captain Vere en hij heeft me bijzonder ontroerd. Hij bouwt de rol op vanuit de tekst, ik kon ieder woord verstaan en de stem droeg in alle registers. Gregory Kunde heeft zijn carrière zeer verstandig opgebouwd en plukt daar nog steeds de vruchten van. Heel indrukwekkend.

© Wiener Staatsoper / Sofia Vargaiová

Huw Montague Rendall deed niet voor hem onder als Billy Budd.  Rendall is de jongste vertolker van Billy Budd die ik tot nog toe zag. Hij is de zoon van mezzosopraan Diana Montague en tenor David Rendall. Zijn lyrische bariton sprak me erg aan en de grote aria vond ik zeer ontroerend.

© Lienneke Effern

John Claggart werd gezongen door Brindley Sherratt.  Je voelde de dreiging zodra hij het toneel betrad. In de overige rollen viel vooral Adrian Eröd op als Captain Flint, hij was in Wenen geliefd als vertolker van Billy Budd. Ik heb hem helaas niet gezien in deze rol. Niet alle vertolkers van de kleinere rollen waren even goed bij stem, maar ik wijt dat maar aan de maand november waarin veel mensen verkouden zijn. Ik prijs me heel gelukkig dat ik deze uitvoering kon meemaken.

MADAMA BUTTERFLY

Als laatste voorstelling zag ik Madama Butterfly van Puccini in de regie van Anthony Minghella. Tijdens de voorstelling realiseerde ik me, dat ik deze productie alleen in de bioscoop heb gezien en daar beviel me deze beter. Ik vond nu het toneelbeeld af en toe sfeerloos en ik merkte ook dat ik bepaalde regie invallen op de rand van kitsch vond.

Maar zo gaat het vaker als je door de muzikale uitvoering niet helemaal wordt meegesleept, dan ga je ineens andere dingen zien. In de hoofdrollen Marina Rebeka als Cio Cio San, Joshua Guerrero als Pinkerton, Stefan Astakhov als Sharpless. Giampaolo Bisanti dirigeerde.

Waarschijnlijk was ik nog te zeer in de ban van Billy Budd om volop te genieten van Butterfly. Dat is het risico als je meerdere voorstellingen kort achter elkaar ziet. Ik denk steeds “dat moet ik niet meer doen”,  maar tegen de tijd dat ik weer iets ga boeken, ben ik dat weer vergeten.

Foto’s van de productie: © Wiener Staatsoper / Michael Pöhn

Maar wie ik nooit meer zal vergeten is Gregory Kunde als Captain Vere, een meester in zijn vak!

© Lienneke Effern

Bieito’s Carmen wordt 25 jaar

Tekst: Peter Franken

In de zomer van 1999 ging tijdens het Peralada Festival nabij Girona de inmiddels befaamde Carmen van Calixto Bieito in première. Het was een coproductie met Opera Zuid, iets dat in latere aankondigingen is weggemoffeld ten gunste van internationaal meer aansprekende operagezelschappen.

De première voor Opera Zuid vond plaats op 6 mei 2000 in Maastricht en zelf zag ik deze Carmen van die volstrekt onbekende regisseur in Rotterdam. Als jong beginnend talent had men hem uitgenodigd om Haydns Il mondo della luna te regisseren, een productie die op 27 februari 1999 première had, eveneens in Maastricht. Het is dus niet overdreven te stellen dat Opera Zuid aan de wieg heeft gestaan van Bieito’s internationale carrière.

Meer info over de Carmen voorstellingen van Opera Zuid

https://operazuid.nl/voorstelling/carmen-2000/

Als we uitgaan van de jaartallen viert Bieito’s Carmen dit jaar zijn zilveren jubileum en in die 25 jaar is de productie in minstens evenzovele landen te zien geweest en in meer dan 70 theaters.

 

Kort geleden was er nog een herneming in het Liceu en van een eerdere reeks in dat theater werd in 2011 een opname op dvd uitgebracht. Dat biedt de gelegenheid dit cultproduct, want dat is het inmiddels wel, nog eens te bekijken. De titelrol werd indertijd vertolkt door Béatrice Uria-Monzon en Roberto Alagna was de man wiens burgerlijk bestaan ze in korte tijd wist te verwoesten. In een toelichting schreef Bieito daarover:

‘Carmen is a personality who loves life and lives it without constraints. She finds joy in discovering her own limits and those of the people around her. All of this comes from within; she has no need to construct a separate personality for it. She cannot even see herself from outside. She is an instinctive human being with her own simplicity and her own complexity. She is simultaneously intuitive, coarse, passionate, melancholy and sensitive.’

Bieito situeert de handeling in de nadagen van het Franco regime, begin jaren ’70. Macho gedrag gevoed door testosteron neemt het op tegen een overvloed aan vrouwelijke feromonen en manipulatie, kortom een cocktail die garant staat voor een tamelijk rauw spektakel waarin geen plaats is voor versluierende teksten. Bieito heeft de dialogen dan ook vrijwel allemaal gecoupeerd. Er wordt slechts gesproken als de voortgang van de handeling dat absoluut noodzakelijk maakt en dat is verrassend genoeg bijna nergens het geval. De wijze waarop Carmen de ongeïnteresseerde Don José benadert is puur lichamelijk, er komen geen woorden aan te pas.

Het toneelbeeld is zeer sober maar dat zal zeker niet alleen een regiekeuze zijn geweest. Een productie voor een kortdurend festival en een klein operagezelschap is gebaat bij eenvoud om de kosten te drukken. Het werkt echter wonderwel en nu ik het na zoveel tijd weer eens heb teruggezien moet ik vaststellen dat we hier Bieito op zijn best zien. Geen toiletpotten op het toneel, geen overmaat aan naakte mannen of halfnaakte vrouwen, een minimum aan toneelgeweld. De enige die het echt voor zijn kiezen krijgt is Zuniga die in elkaar wordt getremd achter de Mercedes die de plaats inneemt van Lillas Pastia’s taveerne. Ach, hij vroeg er ook om, die onwelkome late gast. En het gebeurt uit het zicht van de toeschouwers.

Bij aanvang staat Carmen in een telefooncel te oreren. Met het nodige misbaar gooit ze de haak erop, haar minnaar heeft zijn congé gekregen, tijd voor een nieuwe. Behalve die cel is er slechts een vlaggenmast op het toneel, met een Spaanse vlag die bij aanvang van de laatste akte nog even gebruikt zal worden als badlaken door een zonnebadende figurante in bikini. Tja, Bieito is een Catalaan en zo’n plaagstootje is nooit weg, leuk voor later.

Een Mercedes is natuurlijk de ultieme zigeunerbak en als zodanig goed gekozen. Je kan er van alles mee, in zitten, op zitten, overheen klimmen, wie heeft dan nog een kroegdecor nodig?

Opvallend is de grove wijze waarop de smokkelaars Carmen proberen te dwingen met hen mee te gaan op hun komende missie. Maar ze geeft geen krimp, is net zo gehard in het leven als die mannen. Dat ze daarnaast ook het ultieme vrouwelijke rolmodel kan vertolken maakt haar tot een ‘compleet pakket’, een vrouw met onbegrensde mogelijkheden.

Uiteindelijk is het haar bijgelovigheid die haar de das omdoet, tegen het lot kan en wil ze nu eenmaal niet vechten. Dat bepaalt ook de afloop: Don José smeekt haar om hem niet te verlaten zodat hij haar niet hoeft te doden. Maar zij heeft allang geaccepteerd dat deze man haar dood zal worden, de kaarten liegen niet. Dus volhardt ze in haar besluit.

In de slotakte laat Bieito een andere Carmen zien, niet langer gepantserd en manipulatief maar eerder begrijpend en ook een beetje bezorgd. Ze draagt een jurk waarin je naar de kerk zou kunnen, de zigeunerin als burgervrouw. Ze houdt vast aan haar besluit: haar liefde voor Don José is voorbij, definitief, valt niets meer aan te veranderen. Maar ze wijst hem niet hard en snerend af zoals je wel vaker ziet maar bijna troostend. Opmerkelijk dat je zonder de gezongen tekst te veranderen een geheel ander beeld van de situatie kunt geven. We kunnen het zien als ‘the first touch of the master’.

Carsens Carmen in Amsterdam, de koorscène

Sommige regisseurs leggen ten onrechte de nadruk op de aanwezigheid van omstanders. Dat leidt tot wangedrochten met figuranten en koorleden op tribunes. De productie van Robert Carsen voor DNO is het ultieme voorbeeld.

Koorscène in Barcelona:

In werkelijkheid is de handeling op de bepalende moment zeer intiem. Bijvoorbeeld als Don José zijn opwachting maakt in akte 2. Carmen stuurt iedereen weg en gaat dan voor hem dansen en zingen. Als hij wil vertrekken vanwege het réveil manipuleert ze hem net zo lang tot hij toch blijft. En om te zorgen dat hij zich niet alsnog kan bedenken kleedt ze hem uit, trekt een rood slipje van onder haar rok vandaan en bestijgt hem. Uiteindelijk gaat alles om ‘faire l’amour’ en in deze houding kan hij niet meer vluchten. En dan komt Zuniga roet in het eten gooien .

Marina Poplavskaya laat een verliefde Michaëla zien die haar gevoelens voor Don José niet onder stoelen of banken steekt. De kus van zijn moeder wordt gewoon haar eigen kus, vol op zijn mond. Met kennis van het verdere verloop van Poplavskaya’s carrière valt niet te ontkennen dat de sleet er toen al een beetje inzat. Haar vertolking is redelijk maar niet meer dan dat, de bijna obligate open doekjes waar Michaëla patent op lijkt te hebben ten spijt.

Ook Erwin Schrott als Escamillo brengt niet wat ik van hem verwacht had. Zijn zang is vlak en hij weet er geen moment het macho karakter van zijn personage mee op te roepen. Misschien een slechte avond? Acterend blijft hij steken in de rol van een toevallige passant al komt dat mede door het couperen van zijn gesproken tekst.

De twee hoofdrollen daarentegen zijn ideaal bezet. Roberto Alagna is een perfecte Don José, geweldig goed bij stem en overtuigend acterend. Het viel me op hoe lenig hij is, Schrott ook overigens. Beide heren spelen hun gevechtsscène terwijl ze zich over de daken en motorkappen van een stel auto’s bewegen.

Béatrice Uria-Monzon is een prachtige Carmen, een rol die ze over de gehele wereld heeft gezongen. Voor Bieito’s versie van het personage is ze de perfecte bezetting. Ze is mooi en oogt jong genoeg om voor een wilde zigeunermeid door te gaan en acterend brengt ze alles dat Bieito heeft beoogd, afgaande op het citaat hierboven. Zingen kan ze ook, als de beste, maar het is vooral het complete Carmen pakket dat haar optreden tot zo’n groot succes maakt.

Behalve die telefooncel en de Mercedes kon ik me niets meer van deze productie herinneren. Nu ik hem terugzie moet ik vaststellen dat het een van de allerbeste Carmens is uit de recente geschiedenis. Aanbevolen om eens terug te kijken, vooral voor ‘Bieito haters’.

Trailer van de productie:

Les Contes d’Hoffmann in Amsterdam

lescontesdhoff-m2464_baus

John Osborn als Hoffmann © BAUS

De bij het publiek zeer geliefde Les Contes d’Hoffmann van Offenbach kent honderden versies en duizenden uitvoeringspraktijken. Bij wijze van spreken dan. Daar is het laatste woord nog steeds niet over gezegd en ik betwijfel of het ooit zo ver komt. Erg is het niet, als de volgorde van de actes maar niet wordt omgegooid en als er maar voldoende (bij de velen zeer dierbare) muziek intact blijft.

De voorstelling die we gisteren in het Muziektheater voorgeschoteld kregen was prima, al miste ik het sextet (niet van Offenbach, maar toch) een beetje wel. Daarentegen hoorde ik een paar flarden muziek die onbekend in mijn oren klonken, dus daar hoort u mij niet over klagen. Wel over de regie, want er was weer eens een ‘concept’. Niet eens zo verschrikkelijk vergezocht maar soms een beetje raar en vaak onlogisch.

_1mb2489_baus

© BAUS

Om te beginnend was er een reusachtige poppenkast. Dat ding nam de hele immense bühne van het muziektheater in beslag, maar echt volgen kon je alleen de actie die zich middenvoor afspeelde: in de afschuwelijk saaie, grijze huiskamer van Hoffmann.

De hele eerste acte was geregisseerd tegen de muziek. Daarin was Tobias Kratzer werkelijk zeer goed in geslaagd. Het lukte hem waarachtig niet alleen om de noten van Offenbach te negeren maar ook om het ritme dat uit de orkestbak kwam teniet te doen. Wat ik hoorde klopte voor geen meter met wat ik zag. Het werkte contraproductief, storend en verwarrend.

lescontesdhoff-b1939_baus

John Osborn (Hoffmann) en Antonia (Ermonela Jaho) © BAUS

De tweede acte was dodelijk saai. Het hielp niet dat Carlo Rizzi het orkest kleiner dan noodzakelijk heeft gehouden waardoor zelfs het orkestbak niet voor de nodige afwisseling kon zorgen. En wat een ramp voor mensen die minder goede plaatsen hadden dan ik! Van vrienden die boven zaten heb ik vernomen dat ze alleen de (afzichtelijke) kamer van Hoffmann konden zien en daar gebeurde dus echt helemaal niets.

lescontesdhoff-b2102_baus

© BAUS

De derde acte was behoorlijk verward en verwarrend. Nu is de Giulietta-acte ook geen voorbeeld van samenhang, maar zo rommelig hoeft het toch ook weer niet te zijn? Toch? Zeemeerminnen (wel in laguneblauw, dat weer wel) in Venetië? Werkelijk? Gokautomaten? Aan heroïne verslaafde (en aan een verkeerd toegediende shot gestorven) Schlemiel?

lescontesdhoff-b2069_baus

© BAUS

Er werd lustig gespoten en gesnoven en er werd ook een stickie rondgestuurd. Alsof het ‘naar onze tijd halen’ ergens in de jaren zeventig is blijven plakken.

lescontesdhoff-m2230_baus

Irene Roberts (Muze) en John Osborn (Hoffmann) © BAUS

Zelfs als je het ‘concept’ probeerde te volgen (muze is de trouwe echtgenote en de enige ware liefde van Hoffmann) dan nog steeds was de samenhang ver te  zoeken.

Gelukkig gaat de opera niet over regisseurs en hun concepten maar – voornamelijk – over de zangers en daar zat het goed snor.

John Osborn heeft het juiste timbre en de juiste noten voor de hoofdrol. Zijn stem is soepel en elegant, wat hem buitengewoon geschikt maakt voor de rollen uit het Frans repertoire die het belcanto met heroïek combineren. Zoals Arnold in Wilhelm Tell van Rossini of Jean in ‘Le Prophéte’ van Meyerbeer.

Met Hoffmann voegde Osborn een nieuwe, zeer veeleisende rol aan zijn repertoire toe en ik neem het de regisseur dan ook kwalijk dat hij de tenor vaak in zeer stemonvriendelijke positie liet zingen. Want, hoe groot je stem ook is en hoe goed je ook projecteert, er gaat veel verloren als je je hoofd in een matras moet stoppen. Of een liefdesduet tegen een muur te moeten zingen, met je rug naar het publiek toe.

lescontesdhoff-b1978_baus

© BAUS

Daar had Erwin Schrott (Lindorf/Coppélius/Le docteur Miracle/Le capitaine Dapertitto) weinig last van. Zijn stem is enorm en volumineus: imposant. Het is alleen jammer dat zijn invulling van de rollen weinig idiomatisch was, weinig Frans, al moet ik toegeven dat zijn optreden indrukwekkend was.

DSC05631

Irene Roberts bij het slotapplaus © Lieneke Effern

La Muse werd zeer mooi gezongen door de Amerikaanse mezzo Irene Roberts. Met haar onopvallende verschijning paste zij in het concept van trouwe en grijze echtgenote, maar haar zingen was alles behalve grijs. Roberts’ stem is warm en gevoelig, rijk aan nuancen en zeer kleurrijk. Zij verdiende dan ook een beter concept …

Van de drie grote liefdes van Hoffmann beviel Antonia (Ermonella Jaho) mij het meest. Haar stem is niet heel erg groot maar buitengewoon gevoelig en sensueel. Zij bezit ook iets wat je niet kunt aanleren: een enorm charisma en persoonlijkheid. Bij vlagen moest ik aan Ileana Cotrubas denken… Een ding is zeker: Jaho heeft mijn hart gestolen!

lescontesdhoff-m2296_baus

Nina Minasyan © BAUS

Nina Minaysan was een zeer goede Olympia, haar coloraturen waren bijna perfect (de première koorts heb ik er ingecalculeerd) en haar acteren zeer indrukwekkend. Haar angst voor wat haar bij haar eerste ‘optreden’ wachtte (nee, het ging niet om het zingen) was invoelbaar.

Iets meer moeite had ik met Christine Rice (Giulietta), maar dat kan aan haar bespottelijke uitdossing liggen. In het concept van Kratzer was zij ook een beetje een zeemeermin maar dan één zonder staart. Er is wel een remedie tegen: ogen dicht!

DSC05623

Sunnyboy Dladla tijdens het slotapplaus © Lieneke Effern

Zeer indrukwekkend vond ik het optreden van Sunnyboy Dladla (André/Cochenille/Frantz/Pitinacchio), van deze tenore di grazia gaan we zeer zeker meer horen!

DSC05620

François Lis ©  Lieneke Effern

François Lis zette een fantastische Schlemiel neer, zijn prachtige bas deed mij bijna dat heroïne-gedoe vergeten.

Eva Kroon klonk prachtig als La Voix de la tombe en Rodolphe Briand en Paul Gay waren uitstekend in hun rollen van resp. Spalanzani en Maïtre Luther/Crespel.

Mark Omvlee, Frederik Bergman en Alexander de Jong waren heel erg goed als de ‘beste vriendjes’ van Hoffmann (wat miste ik in de scènes in de proloog en de epiloog het voltallige koor en de drukte van een kroeg in de kelder van een operahuis zoals door Offenbach en zijn librettisten voorgeschreven!) en Peter Arink was zeer goed in zijn rolletje van Le capitaine des Sbires.

Het koor van de Nationale Opera klonk excellent – kan het anders? – maar toch minder goed dan gewoonlijk. Verborgen achter/onder/tussen (waar weet ik eigenlijk niet) de bühne raakten ze hun volume (én verstaanbaarheid) een beetje kwijt.

 

DSC05672

© Lieneke Effern

Het was de eerste keer dat Carlo Rizzi Les Contes d’Hoffmann dirigeerde en dat was te merken. In een interview met Place de l’Opera vertelde hij dat hij de opera als een “heel delicaat werk” beschouwde en zo klonk het onder zijn handen ook. Té delicaat, als je mij vraagt, zelf vind ik dat het er steviger aan toe kan gaan. Maar dat is eigenlijk niet eens een verwijt want mooi was het wel. Wat een prachtig orkest is het Rotterdams Philharmonisch eigenlijk!

Trailer van de productie:

Jacques Offenbach
Les Contes d’Hoffmann
Nina Minasyan, Ermonela Jaho, Christine Rice, Irene Roberts, Eva Kroon, John Osborn, Erwin Schrott. Rodolphe Briand, Paul Gay. François Lis. Sunnyboy Dladla, Mark Omvlee, Frederik Bergman, Alexander de Jong, Peter Arink
Koor van De Nationale Opera (instudering: Ching-Lien Wu), Rotterdams Philharmonisch Orkes olv Carlo Rizzi
Regie: Tobias Kratzer

Bezocht op 3 juni 2018 in het Muziektheater in Amsterdam

Meer Ofenbach:
LES CONTES D’HOFFMANN van Offenbach door de ogen van Carsen, Py en Pelly
FANTASIO
Offenbachs Fantasio door Opera Zuid doet het niet onder de Eurovisie Song Festival