Andrea_Breth

THE TURN OF THE SCREW IN DE MUNT


Tekst: Ger Leppers

Het is inmiddels al meer dan een kwart eeuw geleden dat de gedenkwaardige uitvoering van Benjamin Brittens opera ‘The Turn of the Screw’  in de Brusselse Muntschouwburg door Accord op CD werd vastgelegd. Natuurlijk beschikten we al vele tientallen jaren over de prachtige, maatgevende uitvoering op Decca onder leiding van de componist, maar dankzij de samenwerking van De Munt en Accord is de schitterende interpretatie van de rol van The Governess door de nog steeds zeer betreurde, veel te jong gestorven Susan Chilcott nu voor altijd bewaard.

Er is meer veranderd, sedertdien: zo heeft de carrière van Antonio Pappano, die de uitvoering met vaste hand dirigeerde, inmiddels een zeer hoge internationale vlucht genomen, en is de CD tegenwoordig hard op weg om een geriatrische voorziening te worden.

Kortom, er was genoeg tijd verstreken om in Brussel een nieuwe enscenering te brengen. Wegens de corona-pandemie was de presentatie ervan in 2021 uitsluitend via streaming te zien, maar nu, drie jaar later, was de voorstelling dan eindelijk live te bewonderen.

De bewerking die Britten en zijn librettiste Myfanwy Piper vervaardigden van de beroemde novelle ‘The Turn of the Screw’ van Henry James is een bijzonder mooie, nogal mysterieuze opera, een klein wonder van economische constructie, geschreven voor slechts iets meer dan een handjevol zangers en dertien instrumentalisten – maar het gaat wel degelijk om een volwaardig, avondvullend muziekdramatisch werk met een rijke en interessante problematiek. Iedereen, zowel op het toneel als in de orkestbak, is in dit werk solist en alleen dat al vergt van alle musici extra concentratie.

Het verhaal is op het eerste gezicht een tamelijk eenvoudig, typisch fin-de-siècle ghost story in de Angelsaksische traditie: een jonge gouvernante komt aan op een landhuis. Daar moet zij zich ontfermen over twee kinderen, een jongen en een meisje in de puberleeftijd. Boekenlezers en filmliefhebbers kennen dergelijke landhuizen maar al te goed: ofwel het spookt er, ofwel vindt de butler in de logeerkamer of in het tuinhuis een lijk. In dit geval wordt er gespookt, en wel door de geesten van de overleden opvoeders van de kinderen, met een fatale afloop. Zijn het ‘echte’ spoken, of zijn deze Peter Quint en Miss Jessel projecties van de verwarde geest van de nieuwe gouvernante? Dat wordt in deze opera in het midden gelaten, maar de afloop is er niet minder fataal om.

In de uiterst precieze regie van Andrea Breth kwamen de kwaliteiten van het werk, en vooral de lastige maar fascinerende dubbelzinnigheid van het spookverhaal helemaal tot hun recht. Sally Matthews, die in haar rol van gouvernante van de kinderen in het  landhuis, de opera in belangrijke mate moest dragen, had in het begin van de avond last van een wat metalige stem, maar dat probleem verdween later helemaal, en de scène waarin zij een confrontatie heeft met de geest van Miss Jessel werd tot het hoogtepunt van de avond, ademloos gevolgd door het publiek. Beide zangeressen buitten hier, door hun ingehouden zang en spel, de onbehaaglijke ambiguïteit van de situatie volledig uit.

De schurkenrol van Quint werd met verve vertolkt door Julian Hubbard.  Hij mag dan een tenor zijn, hij heeft de fysiek en de roofdierachtige uitstraling van een Don Giovanni, en het sinistere gezag dat hij vanuit het hiernamaals over het jongetje Miles uitoefende leek vanzelfsprekend en onontkoombaar. Zijn bariton-verleden is mogelijk niet vreemd aan zijn mooie, volle stem. Hubbard was, naast Sally Matthews – en zonder Allison Cook te kort te willen doen! – de andere ster van de avond.

De rol van de jeugdige Miles was verdeeld over twee jongens uit de Kinder- en Jeugdkoren van De Munt ingezet, Samuel Brasseur Kulk en Noah Vanmeerhaeghe, die zich beiden op bewonderenswaardige wijze van hun taak kweten. Dankzij hun vlakke, nog wat expressieloze kinderstemmen kwamen de ondoorgrondelijkheid en ontoegankelijkheid van de jonge puber –  essentieel voor het verhaal! – uitstekend tot hun recht, en hun spel was een volwassen acteur waardig. De vocaal veeleisender rol van het meisje Flora was bij de jonge Katharina Bierweiler in goede handen, zoals men pleegt te zeggen.

Ook de dertien musici van het kamerorkest van De Munt leverden onder leiding van de jonge Spaanse dirigent António Méndez uitstekend werk op hun uitgebreide instrumentarium. De onverbiddelijkheid waarmee het verhaal zich ontwikkelt, via de variaties op het thema van de schroef die wordt aangedraaid, kwam onder de bâton van de maestro volledig tot zijn recht.

Een operavoorstelling bijwonen waarin zowat alles klopt, dat blijft een groot genoegen, en dat liet het (deels nog jonge) publiek tijdens het meer dan gewoon uitbundige slotapplaus goed merken.

‘The Turn of the Screw’, opera in een proloog en twee bedrijven, op. 54 (1954)

Libretto:  Myfanwy Piper
Muziek:  Benjamin Britten
Regie:  Andrea Breth
Decor: Raimondo Orfeo Voigt
Kostuums:  Carla Teti
Belichting:  Alexandra Koppelmann
Geluid:  Christoph Mateka
Dramaturgie:   Klaus Bertisch

The Prologue:  Ed Lyon
The Governess:  Sally Matthews
Miles:  Samuel Brasseur Kulk
Noah Vanmeerhaeghe
Flora:  Katharina Bierweiler
Mrs Grose: Carola Wilson
Peter Quint:  Julian Hubbard
Miss Jessel:  Allison Cook

Kamerorkest van De MuntAn

tonio
Muzikale leiding:  António Méndez

Foto’s: © Bernd Uhlig

Gezien in De Munt op 10 mei 2024

Trailer:

Nieuwe productie van De vuurengel op Blu-ray verschenen

Tekst: Peter Franken

In het voorjaar van 2021 ging in Theater an der Wien een nieuwe productie van Prokofjevs opera The fiery angel in een enscenering van Andrea Breth. Unitel heeft hiervan recent een opname op Blu-ray uitgebracht.

Sergej Prokofjev baseerde het libretto van zijn opera op de gelijknamige roman van Valeri Brjoesov uit 1908. Hij werkte er met tussenpozen van 1919 tot 1929 aan maar tot een opvoering kwam het tijdens zijn leven niet. De scenische wereldpremière vond pas plaats op 29 september 1955 in het Teatro La Fenice.

De vuurengel vertelt het verhaal van een vrouw die als kind is bezocht door een schitterende verschijning, die ze voor een engel hield. Ze kon het goed met hem vinden en elke keer als hij terugkwam, speelden ze gezellig allerlei spelletjes.

Maar als het meisje Renata een jonge vrouw wordt, wil ze meer dan dat. Ze wil zich lichamelijk met deze geestverschijning verenigen. De engel weigert dit, maar belooft dat hij over enige tijd zal terugkeren in de gedaante van een gewone man die aan haar wens zal voldoen.

In graaf Heinrich meent Renata haar engel te herkennen, maar na een jaar verlaat hij haar zonder ooit nog iets van zich te laten horen. Dat brengt haar volledig uit haar evenwicht, ze begint te zwerven en schreeuwt voortdurend in haar slaap. Een passant die toevallig met haar in een zelfde herberg logeert trekt zich haar lot aan en raakt gaandeweg geheel verstrengeld met Renata en haar onoplosbare problemen.

Deze Ruprecht helpt bij het zoeken naar Heinrich, maar probeert feitelijk Renata ertoe te brengen die hersenschim op te geven en voor hem te kiezen. De handeling voltrekt zich vervolgens in Keulen, waar ze samen Heinrich proberen te vinden. Daar wordt ook de metafysicus Doktor Agrippa von Nettesheim geraadpleegd. Uiteindelijk komt Renata in een nonnenklooster terecht waar ze door een inquisiteur wordt berecht.

De grens tussen waanbeelden en werkelijkheid is in het verhaal flinterdun, er gebeuren de meest vreemde dingen als Agrippa ten tonele verschijnt en later maken ook Faust en Mephistofeles nog hun opwachting. Breth heeft daarom gekozen voor een psychiatrische inrichting als plaats van handeling. De personages die in het libretto worden benoemd zijn hier allemaal aanwezig waarbij de toeschouwer zich kan afvragen of er wezenlijk onderscheid gemaakt kan worden tussen patiënten en medisch personeel.

Door de handeling zo nadrukkelijk te beperken tot een kliniek haalt Brett feitelijk de angel uit het stuk. De toeschouwers weten zich veilig, het zijn de anderen die van het pad zijn, niet zijzelf. Volgt men het libretto wat nauwkeuriger dan ontstaan er meer mogelijkheden om het publiek te ontregelen.

In dat opzicht was de benadering van regisseur Immo Karaman in zijn productie voor Deutsche Opera am Rhein beter geslaagd. Daarin werd voortdurend gesuggereerd dat bepaalde scènes zich op andere locaties afspelen, maar steeds blijkt de toeschouwer op een dwaalspoor te zijn gebracht en bevindt iedereen zich nog steeds in een sanatorium.

Prokofjev beoogde naar verluidt de vierde wand ten minste gedeeltelijk te slechten zodat het publiek zich kon gaan afvragen of het deel uitmaakte van die wereld die uit zijn voegen was geraakt. Bij Brett is daar van meet af aan geen sprake van, het blijft bij aapjes kijken.



Deze instelling wordt getoond als een krankzinnigengesticht in de benadering van een griezelfilm. Er zijn sjofele, rond schuifelende stakkers te zien, die schokkende bewegingen maken en ongecontroleerde geluiden uitstoten. Renata koestert een knuffelbeer die ze voor haar Heinrich houdt en lijkt bij vlagen delirisch. Geen cliché wordt geschuwd, ook een kringgesprek zoals in One flew over the cuckoos nest ontbreekt niet.

Het decor bestaat grotendeels uit ijzeren ziekenhuisbedden die in de slotscène aan elkaar gelast een hoge toren vormen waarin de nonnen (ook patiënten) zich aan duivelse extase mogen overgeven. Eigenlijk is het toneelbeeld tamelijk onaangenaam om naar te kijken, wit, grijs, kil, afstotend.

Renata komt voor rekening van Ausrine Stundytre, een rol die haar op het lijf geschreven is. Ze is een absoluut theaterdier dat beslist tegen een stootje kan. En dat komt hier heel goed van pas. Haar zang en acteren zijn geheel in lijn, ze zet een geestelijk ontspoorde vrouw neer en je twijfelt er geen moment aan of ze is dat ook werkelijk. Van haar Elektra in Salzburg en Heliane in Gent was ik veel minder onder de indruk, Renata geeft haar de kans echt uit te blinken.

Ruprecht wordt vertolkt door Bo Skovhus, eveneens een veeleisende rol die hij een geloofwaardige invulling weet te geven.

Nikolai Schukoff speelt Agrippa en Mephistofeles alsof het een en dezelfde persoon is, niet vreemd natuurlijk voor een patiënt in een inrichting die is opgenomen vanwege een gespleten persoonlijkheid en mogelijk nog veel ernstiger problemen. Je ziet bijna de waanzin in zijn ogen en zijn zang is uitstekend verzorgd.

Natasha Petrinsky loopt rond in witte jas en hanteert achteloos een injectiespuit. Formeel speelt ze de herbergierster en de abdis maar hier is ze het enige personage dat herkenbaar niet tot de patiënten behoort. Met ook nog eens strak achterover gebonden haar en een bril boezemt haar verschijning angst in, mooi gedaan. Ze heeft niet veel te zingen maar doet dat adequaat. Dat geldt ook voor de overige bijrollen.

We horen het ORF Radio-Symphonieorchester Wien en het Arnold Schoenberg Chor. Constantin Trinks heeft de muzikale leiding.

Vooral door toedoen van Stundyte, Schukoff en Skovhus de moeite van het bekijken waard.

Die Fledermaus en La traviata als een tweeluik

Die Fledermaus en La traviata werden in december 2012 als een soort tweeluik gepresenteerd in de Munt

                                                                          ©: BC / De Munt

“Het is allemaal de schuld van de champagne”, zingen ze aan het eind van Die Fledermaus, de onweerstaanbare operette van Johann Strauss. Daarna slikken ze een paar aspirientjes en alles lijkt opgelost. Daarvóór hebben ze een nacht vol verwikkelingen gehad, hebben ze zich voor iemand anders voorgedaan en zijn ze vreemdgegaan, hebben ze gefeest en gedanst. Eind goed al goed? Of misschien toch niet?

De champagne, die vloeit ook rijkelijk op de feesten in La traviata. Ook daar wordt uitgebreid gefuifd en ‘amuseert’ men zich. Maar hoe bitter is het einde. In La traviata kun je het zelfs met een emmer vol aspirientjes niet redden. Er valt simpelweg niets meer te redden.

Bestaat er dan een link tussen de twee zo onverenigbare opera’s? Nee, natuurlijk niet. Maar in Brussel werd er toch een kleine link gelegd. Het zette mij aan het denken en liet mij nieuwe aspecten van beide werken zien.

Guy Joosten © Filip Vanroe 

Het is de onvolprezen Guy Joosten, de regisseur van de semiscenische Fledermaus, die de link heeft gemaakt, door in zijn waanzinnig goede, leuke, geestelijke enscenering ook ‘symbolen’ uit de nieuwe productie van Traviata te verweven.

DIE FLEDERMAUS

De bühne was veranderd in een balzaal met kristallen kroonluchters, goud, glitter en feeëriek van licht. De feestvierders (het koor en de figuranten, gestoken in avondkleding) waren gezeten aan tafeltjes met champagne. Een duidelijke knipoog naar de beroemde ‘Mecenaatsdiners’ in De Munt.

Joosten liet het orkest op het podium plaatsnemen en liet de actie op het voortoneel plaatsvinden. Met een sofa, een kaptafel en een fauteuil creëerde hij een decor voor zowel de salon van de Eisensteins als het kamertje van Adele, het paleis van Orlofsky en de gevangenis.

De rol van de gevangenisbewaarder Frosch – hier neergezet als theaterwachter en oud-rekwisiteur – werd gespeeld door Georg Nigl. Hij leverde zeer vermakelijk commentaar op alles wat zich op de bühne afspeelde (de geheel nieuwe dialogen waren van de hand van de regisseur). Een steeds terugkerend klein meisje met een pot chocoladepasta in haar handjes geklemd – een verwijzing naar het met chocolade besmeurde gezicht van een jong meisje in La traviata – werd gesommeerd ‘morgen terug te komen’.

Ook het operawereldje van nu werd niet gespaard en Brussel met haar controversiële producties moest het eveneens ontgelden. “Dat was onder Mortier niet mogelijk geweest”, was één van de quotes.

Ondanks dat de voorstelling geplaagd werd door afzeggingen, werd er ontegenzeggelijk goed gezongen. De voor Thomas Johannes Mayer ingesprongen Dietrich Henschel liet zien dat hij ook over humor en danstalent beschikt en al prefereer ik een iets lyrischer Eisenstein, hij wist mij volledig te overtuigen.

Bernarda Bobro (Adele) verving Danielle de Niese met allure en de als ziek aangekondigde Ivan Ludlov was een goede Falke. Andrea Rost was een meer dan vurige Rosalinde en samen met de even vurige Alfred (Pavol Breslik) zorgden ze voor veel ‘liefdesvermaak’ (wat een legato heeft de jonge Slovaak!).

Twee zangers sprongen er echter voor mij uit: de jonge Belgische bariton Lionel Lothe (Frank) en Tania Kross (Orlofsky). Hoogzwanger, hooggehakt en vermomd als een soort Lady Gaga was zij helemaal in haar element.

Het orkest (dirigent Ádám Fischer) speelde aanvankelijk aarzelend, maar halverwege kwam de vaart er in en de Czardasz spetterde de zaal in. Maar ja, met de Hongaren verwacht je niet anders…

Die Fledermaus
Dietrich Henschel, Andera Rost, Bernarda Bobro, Pavol Breslik, Ivan Ludlof, Lionel Lothe, Tania Kross, Georg Nigl e.a.
Symfonieorkest en koor van de Munt olv Ádám Fischer
Regie: Guy Joosten

LA TRAVIATA

                                                                               foto: Bernd Uhig

Voor aanvang van de matinee van La traviata kregen we een foldertje in de hand, waarin Peter de Caluwe, de intendant van de Munt, ons vertelde 100 procent achter zijn regisseur (Andrea Breth) te staan, ondanks alle commotie en zelfs scheldpartijen.

De productie heette scandaleus te zijn, maar wie Salome van Konwitschny in Amsterdam overleefd heeft (om nog maar te zwijgen over Calixto Bieito), die overleeft alles.

Zelf vond ik de productie voornamelijk saai en de orgiescène miste voor mij alle logica, want hoe kan je verontwaardigd worden op een man die geld voor de voeten van zijn geliefde smeet als je even daarvoor met vrouwen (plus een jong meisje) alles gedaan had wat kon en absoluut niet kon?

Dankzij Carole Wilson (wat is de vrouw voortreffelijk) groeide Annina uit tot één van de hoofdrollen. Hoe zij veranderde van een irritante oude zuiplap tot een zeer menselijke vriendin, die in haar toewijding voor de zieke Violetta heel erg ver ging, was niet minder dan een prestatie.

Simona Šaturova (Violetta) werd ziek gemeld. De eerste akte zong ze dapper door, maar na de pauze moest zij vervangen worden. Ze acteerde de rol nog wel verder, maar het zingen moest ze aan haar Roemeense collega Ana-Camelia Stefanescu overlaten.

Sébastien Guèze zette een fantastische Alfredo neer – een echte jonge hond, vol emoties en verlangen. De, ook letterlijk mooie Fransman overtuigde niet alleen met zijn fantastisch acteertalent, maar ook met zijn zang. Zijn noten waren dan niet altijd even zuiver maar hij beschikt over een aantrekkelijk timbre en een goede stemvoering.

Scott Hendricks (Germont) vond ik teleurstellend. Hij miste het legato van een echte Verdi-bariton, maar het moet gezegd worden dat hij ook niet geholpen werd door de dirigent. Ádám Fischer nam zeer rare, veelal te langzame tempi. Soms stond de muziek gewoon stil. Hij dirigeerde hoekig en toonde zich niet meer dan een bekwame kapelmeister. En vergis ik mij of hoorde ik een paar valse noten in ‘Un dì felice’?

Simona Šaturova/Ana-Camelia Stefanescu, Scott Hendricks, Carole Wilson e.a.
Symfonieorkest en koor van de Munt olv Ádám Fischer
Regie: Andrea Breth

De Speler in Amsterdam 2013: schitterende zang in een saaie productie, december

Sara Jakubiak (Polina), John Daszak (Aleksej Ivanovitsj)

Sara Jakubiak (Polina)  & John Daszak (Aleksej) © Bernd Uhlig

Voor een doorsnee operaliefhebber is De Speler van Prokofjev niet meer dan een naam. Geen wonder. Met zijn ingewikkelde en deprimerende verhaal, onsympathieke personages, nerveuze ritmes en weinig herkenbare melodieën behoort de opera niet tot het standaardrepertoire en wordt maar mondjesmaat opgevoerd.

Zelf vind ik het jammer: ik vind het libretto uitermate boeiend en de muzikale taal, waarmee de componist de inhoud wist te ondersteunen bevalt mij zeer. De Nationale Opera in Amsterdam kon mij dan ook geen groter plezier doen dan de opera te programmeren en mijn verwachtingen waren hoog gespannen.

The making of:

Ik werd niet teleurgesteld, maar …. misschien toch een beetje? Na de meer dan enthousiaste verhalen die mij na generale hebben bereikt had ik een absoluut volmaakte voorstelling verwacht en dat was het niet.

Allereerst was er de regie. Toen kende ik Andrea Breth alleen van La Traviata in Brussel, die ik voornamelijk langdradig vond. Ook bij de première van De Speler  raakte ik niet onmiddellijk geboeid, zeker niet in de eerste helft van de voorstelling. Het was allemaal een beetje voorspelbaar, braafjes, saai.

despeler_067

Sara Jakubiak, John Daszak, Gordon Gietz, Pavlo Hunka © Bernd Uhlig

Breth bleef trouw aan de muziek en het libretto, en dat was een grote plus. De personages en hun handelingen waren herkenbaar en je hoefde je hoofd niet te pijnigen over verborgen concepten. Maar er zat geen vaart in en ik miste de verfijning in de personenregie.

Maar Breth (en haar hele artistieke team – de geweldige decors van Martin Zehetgruber mogen absoluut niet onvermeld blijven) revancheerde zich met een buitengewoon spannende laatste akte. De reusachtige roulettetafels, door een vernuftig gebruik van spiegels nog prominenter aanwezig, bepaalden het beeld en je waande je lotgenoot van de kroelende en door elkaar schreeuwende, aan waanzin bezweken mensenmassa. Sterker nog: opeens was je Aleksej zelf en wilde alleen maar doorgaan. Buitengewoon sterk.

Scène uit De speler (vierde akte)

© Bernd Uhlig

De scène in de hotelkamer van Aleksej ontroerde mij. Daar toonde de regisseur hem op zijn zwakst. Op het moment dat hij Polina in de kamer ontwaarde, veranderde hij van een bezeten psychopaat in iemand met zowaar menselijke gevoelens, al was het maar voor even.

John Daszak (Aleksej Ivanovitsj), Sara Jakubiak (Polina)

John Daszak (Aleksej) en Sara Jakubiak (Polina) © Bernd Uhlig

Ik moet bekennen dat ik grote moeite had met de invulling van de hoofdrol. John Daszak is een kanjer van een zanger en een echt theaterdier. Hij is begenadigd met een volumineuze en wendbare tenor, een indrukwekkend postuur, enorme toneelpersoonlijkheid en een charisma van hier tot Tokyo. Heb je hem ooit gezien, dan vergeet je hem nooit. Maar dat zijn allemaal eigenschappen die hem, volgens mij, juist ongeschikt voor de rol van de schizofrene Aleksej maken. Hij was te sterk, te aanwezig, te zeker van zichzelf. Nergens bespeurde ik de verscheurende twijfel, de angst en onzekerheid. Bovendien was hij zichtbaar te oud (Aleksej is maar 25!) Toch moet ik mijn hoofd buigen voor zijn enorme prestatie.

(meer…)