A loud silence is het verhaal van een politieke vluchteling uit Iran, Mohsen Masoumi, die een mooie carrière in de opera tegemoet leek te gaan.
Mohsen Masoumi en Farid Sheek
Aanvankelijk heb je het levensverhaal nog niet zo in de gaten. Je hoort mooi op de Perzische klassieke muziek geïnspireerd pianospel van componist Farid Sheek waarbij Mohsen met opmerkelijk diep basgeluid begint mee te zingen. Het levensverhaal wordt verteld door acteur Melle Berendse, met aanvullingen door Masoumi zelf, ook weer met dat onvoorstelbaar lage basregister, dat al snel ook zijn echte stemgeluid blijkt te zijn.
Het is ook een verhaal van vallen en opstaan. Mohsen komt uit Shiraz, de stad van de dichtkunst – Hafez en Saadi, om er maar een paar te noemen – en ooit ook beroemd vanwege de in de dichtkunst telkens bezongen Shiraz wijn, zoals Masoumi zegt. Lange tijd was er in Iran een taboe op zingen en zelfs deels op muziek in het algemeen. Maar vervolgens werd de Iraanse cultuurpolitiek iets liberaler eerst tijdens de president Rafsanjani en vervolgens Khatami; dit alles natuurlijk nog steeds onder strikt toezicht van Hoogste Leider, Khamenei.
Mohsens familie is van de religieus conservatieve middenklasse, maar steunde zijn muzikale ambities. In die tijd werd Masoumi lid het koor van het Teheran Symfonie Orkest. Tijdens de protesten van 2004 en de Groene Revolutie van 2008/2009 deed hij mee en belandde hij verschillende keren in de gevangenis, onder meer in de beruchte Evin gevangenis, maar het lukte zijn familie hem telkens vrij te krijgen.
Een van die keren vond zijn vader hem al niet meer dan een hoopje ellende op de vloer van een cel, zo vertelt hij. Nadat hij een cassettebandje opstuurde naar het conservatorium aldaar werd hij uitgenodigd om in Moskou te komen studeren. Maar halverwege de studie dwongen de Iraanse autoriteiten hem terug te keren. Na terugkeer kwam hij weer in de politieke problemen, waarop hij besloot het land te ontvluchten, via de bekende weg: door de bergen de grens met Turkije over, verschillende keren opgepakt worden in Turkije, autoriteiten omkopen om niet te worden teruggestuurd naar Iran, soms ook gewoon geluk hebben, en vervolgens de oversteek naar Griekenland maken. Dat laatste via de zee, waarbij de boot waarin hij oversteek maakte omsloeg; hij vertelt dat hij allerlei sporten had bedreven, maar nooit had leren zwemmen, en hij overleefde dit alles ternauwernood.
Uiteindelijk komt hij in Nederland terecht, om hier het hele traject vanaf Ter Apel af te leggen. Hij wordt aangenomen bij het Conservatorium van Amsterdam, maar als de toelatingscommissie aldaar hoort dat hij in een AZC zit loopt het weer anders: in een hilarische, maar tegelijkertijd schrijnende scène speelt hij iemand van het conservatorium die hem uitlegt dat de studie dan niet door kan gaan.
Dan komt hij in contact met het UAF, het Universitair Asiel Fonds, dat uitkomst biedt als hij aan het Tilburgs conservatorium gaat studeren, en daar een master haalt. De toekomst lijkt nu zonniger, maar net als hij een paar engagementen zal krijgen gooit Corona roet in het eten en ze worden allemaal afgezegd. Hij was natuurlijk niet de enige die dit allemaal overkwam, maar hij raakte wel in een depressie. Het verslag van dit alles is vastgelegd in deze voorstelling. Dankzij eigen kracht en hulp van vrienden, en zijn echtgenote en dochtertje, komt hij er weer bovenop.
Door de hele voorstelling heen horen we op Iraanse tradities gebaseerde muziek, maar hij zingt ook fraai “Il lacerato spirito” uit Simon Boccanegra, en een traditioneel Russisch lied, “In donkere ogen”.
Het Rembrandt Frerich Trio is tegenwoordig ook gemeengoed op RadioIV/NPOKlassiek, met muziek die in principe onder de jazz wordt gerekend, maar die veel raakvlakken heeft met ‘klassieke’ muziek. Die raakvlakken ontstaan onder meer doordat klavierspeler Rembrandt Frerichs zich naast piano ook van allerlei fortepiano’s, kerkorgel en harmonium bedient, bassist Tony Overwater naast de contrabas ook een kopie van een violone uit 1530 bespeelt en percussionist Vinsent Planjer ook veel onconventionele geluiden aan allerlei soorten slagwerk onttrekt.
Het trio heeft in recent jaren vele gedaanten aangenomen door samenwerkingen met verschillende musici uit andere windstreken. Men werkte samen met de Iraanse kemenche speler Kayhan Kalhor, waarmee ze ook al in de Londense Barbican centre stonden, en onlangs naast Kayhan Kalhor ook met de Turkse saz-speler Erdal Erzinçan. Ze werkten ook met de nu in de VS gevestigde Iraanse zangeres Mahsa Vahdat, onder meer ook met het Alma kwartet. En sinds enige tijd ook met de tegenwoordig deels in Nederland gevestigde Iraanse zanger Mohammad Motamedi.
Met Mohammad Motamedi heeft het trio een CD opgenomen, Intizar, een woord dat uit het Arabisch in het Perzisch is terechtgekomen en zoiets als wachten maar ook verwachting en verlangen betekent. Die CD werd in Coronatijd opgenomen in hetzelfde Orgelpark (een voormalige kerk), bij het Amsterdamse Vondelpark, waar gisteravond de Amsterdamse doop van de CD plaats had, nu met een volle zaal.
Intizar op Spotify. Op de CD doen ook Maarten Ornstein, Maya Fridman en Myrthe Helder mee:
De CD werd officieel uitgereikt aan (Channel records-oprichter) Jared Sachs, die opnametechniek op voorbeeldige wijze had verzorgd en de CD uitbrengt op zijn andere label Just Listen Records (waaronder een versie in 5 Channel Surround Sound DSD-formaat, voor super hi-end geluid). Tussen alle orgels (Rembrandt Frerichs bespeelde tijdens het concert het oorspronkelijke kerkorgel en een barok-kistorgel) moeten Rembrandt’s eigen Walter fortepiano (kopie van een instrument uit 1790 dat door Mozart is bespeeld) en een door pianorestaurateur Frits Janmaat uitgeleende Erard grand uit 1890 zich ook thuis hebben gevoeld.
De akoestiek van het Orgelpark is fenomenaal, hoewel we het na afloop met geluidsverslaafde Jared Sachs eens waren dat er voor deze gelegenheid misschien een paar geluiddempende gordijnen hadden kunnen worden opgehangen, omdat bij de al te geëxalteerde passages als alle instrumenten samenkomen het geluid wat kon samenklonteren. Maar wat een enorme hoeveelheid klanknuances produceerde het ensemble met al die instrumenten en manieren van bespelen. De oude Walter komt vaak al dicht bij het geluid van de Perzische santour, en af en toe versterkte Rembrandt dat effect door een stukje karton of hout tegen de snaren te houden. De bas en de violone werden geplukt en gestreken. En ook vanuit het slagwerk klonk van alles op.
I
Inspelen in het Orgelpark
Dit alles paste fraai bij de spinto-stem van Mohammad Motamedi. Ik had hem achttien of negentien jaar geleden al gespot, toen ik of samen met het Yuri Honing Trio of met met pianist Marcel Worms, deelnam aan het Fajr muziekfestival in Teheran. (Dat was in de jaren van de relatief ‘liberale’ president Khatami, toen de situatie in Iran leek te verbeteren. Sindsdien is er een verschrikkelijke terugslag in gang gezet, dus met dat soort uitwisselingen ben ik gekapt.) Motamedi zong toen met zijn conservatoriumklas, maar knalde er toen al uit. Sindsdien behoort hij tot de topzangers van de ‘klassieke’ Iraanse tahrir-zangstijl. Dat is een improvisatie-stijl waarin een solist binnen lange suites veel vrijheid (tahrir in het Perzisch, uit het Arabisch) krijgt om om elkaar heen buitelende melisma’s te maken, vaak op forte volume, in de hogere registers, een heel knappe vorm van jodelen, maar nog beter vergelijkbaar met de Verdiaanse spinto-tenor. Er zijn er maar een paar die dat echt heel goed kunnen en Motamedi is er één van.
De stukken zijn grotendeels eigen composities van zanger en trio, gebaseerd op klassieke Iraanse muzikale vormen, met daarnaast een aantal bestaande liederen in eigen bewerking, liederen die Motammedi hoorde toen hij jong was. De teksten zijn afkomstig van twee vrijdenkers van de klassieke Iraanse poëzie, Hafez en Omar Khayyam, naast bijvoorbeeld een modern pacifistisch gedicht, Az Khoune Javanan van Araf Azvini, over een soldaat die wordt geconfronteerd met de dood van een kameraad; de combinatie van Motamedi’s stem en het originele orgel van de kerk klonk hier huiveringwekkend. Als één na laatste, voorafgaand aan een wat feestelijker toegift, klonk het lange gedragen, ‘In the Middle of the Garden’, op de CD ook het langste stuk, waarin het hele ensemble ‘vol op het orgel’ ging (ook al was het wat Rembrandt betreft in dit geval de Walter/santour-pianoforte), als een eigentijdse versie van de perfecte Iraanse klassieke suite, waarin Motamedi’s vocale guirlandes, een drive ergens tussen Bitches Brew en de Grateful Dead en alle mogelijke klankkleuren van de instrumenten telkens kolkend samenvloeien in een vanzelfsprekend geheel.
Gezien 12 oktober in het Orgelpark, Amsterdam
Rembrandt Frerichs Trio with Mohammad Motamedi محمد معتمدی Musica Sacra Maastricht:
Na de theatraal uitgevoerde Maria Vespers van Monteverdi door La Tempête, presenteerde een paar dagen later het ensemble Le Banquet Céleste Monteverdi’s opera L’Incoronazione di Poppea juist ‘kaal’, zonder enscenering. Maar dat werd volledig gecompenseerd door de uitdrukkingskracht van het volmaakt op elkaar ingespeelde ensemble. Dat is niet helemaal verwonderlijk, want wat we in het Festival Oude Muziek in Utrecht te zien kregen was een concertante versie van wat binnenkort geënsceneerd op de planken komt te staan bij de Opera van Rennes.
Door allemaal zo te zien piepjonge zangers ook nog. Wat natuurlijk heel goed bij het libretto past. Keizer Nero kwam aan de macht toen hij nog geen 17 jaar oud was en zijn entourage zal voor het merendeel niet veel ouder geweest zijn. En de drijfveren van de personages zijn vaak behoorlijk puberaal. Monteverdi lijkt dat te hebben onderstreept door op één na bijna alle mannelijke hoofdrollen te componeren voor (mannelijke) sopraan- of alt-stem.
Voor deze uitvoering was dan ook niet bezuinigd op jonge top-counters. De sopraan-rol van Nero werd gezongen door een echte mannelijke-sopraan, die heel hoge noten aankan, de Amerikaan Ray Chenez. De kwinkelerende coloraturen in zijn partij contrasteren dan weer grappig met het moderne strakke blauwe pak dat hij nu aanhad, waardoor je hem associeert met een jonge telg uit de Europese adellijke jetset, en interessant is dat dat deze Nero enger maakt dan de rol die hij van Monteverdi en librettist Busenello meekreeg.
De mannelijke mezzosopraan Paul-Antoine Benos-Djian is een aandoenlijke Ottone, ondanks het immorele karakter dat hij speelt, wanneer hij in zijn wanhoop, en gechanteerd door Ottavia, zijn geliefde Poppea wil vermoorden. Benos-Djian’s gave om muzikaal en qua fysieke expressie van kleur te kunnen veranderen past mooi bij zijn nerdy en opportunistische personage. Intussen is hij een sterke vocalist met een mooi mezzo-register.
De alt Paul Figuier speelt, jong en bebaard, de dubbelrol van de oude voedsters van Poppea respectievelijk Ottavia, dus eigenlijk met tegengestelde loyaliteiten. Maar zo werd het in Monteverdi’s tijd. Men kan zich trouwens afvragen waarom deze rollen door mannen werden gezongen, vrouwen mochten immers zingen in het theater. Misschien omdat men het niet gepast vond dat vrouwen ‘lelijke’ rollen zouden zingen, zoals dat de ouder wordende mens steeds meer op een wandelende zak vol botten lijkt, en ook dat we op het erotisch vlak onze gang moeten gaan zo lang als het nog kan. Vrouwonvriendelijk is de tekst zeker niet; de uitspraak van Ottavia’s voedster dat als vrouwen een zoon baren, ze eigenlijk hun toekomstige onderdrukkers en moordenaars baren is feminisme van de bovenste plank.
De enige mannelijke hoofdrol voor lage stem is die van filosoof Seneca, Nero’s voormalige leermeester. Bas Adrien Mathonat beschikt over een kleurrijke diepe basstem die in de toekomst niet zou misstaan bij lage Wagner-rollen. (Overigens valt op dat de soldaten, die in de opera min of meer ‘de stem van het volk’ vertegenwoordigen, Seneca een hypocriet en een zakkenvuller vinden; ofwel het ‘gewone volk’ heeft bij Monteverdi en Busenello ook geen hoge dunk van de filosofen en wetenschappers.)
Sopraan Catherine Trottmann zong Poppea fraai en wist ook de emoties van haar karakter duidelijk over te brengen. Mezzo Victoire Bunel zong de rol van de bedrogen echtgenote Ottavia die vervolgens Ottone ertoe opdraagt haar rivale Poppea te vermoorden, en anderzijds van de Deugd die Ottavia’s handeling afkeurt.
Ook sopraan Camille Poul gaf de schijnbaar lichtzinnige personages Amor en Page met haar theaterpersoonlijkheid en haar virtuoze zang-acrobatiek het nodige inhoudelijke en zangtechnische gewicht. Hetzelfde geldt voor Maïlys de Villoutreys in de dubbelrol van Fortuna en Drusilla.
Dit moeten allemaal razend intelligent zangers zijn, gezien alle psychologische nuances die ze met hun stem en hun fysieke expressie weten aan te brengen.
Claudio Monteverdi 1567-1643
L’Incoronazione di Poppea (1642)
Libretto: Francesco Busenello
Catherine Trottmann Poppea Ray Chenez Nero Victoire Bunel Ottavia/Deugd Paul-Antoine Benos-Djian Otto Adrien Mathonat Seneca, Consul Paul Figuier – Arnalta/Voedster/Vriend 1 Maïlys de Villoutreys Fortuna/Drusilla Camille Poul Amor/Valetto Sébastien Monti Lucano/Soldaat 1/Vriend 2 Thibault Givaja Liberto/Soldaat 2 Yannis François Vriend 3/Littore/Mercurio
Le Banquet Céleste Damien Guillon, klavecimbel & dirigent
Gezien 2 september, TivoliVredenburg, Grote Zaal, Festival Oude Muziek
Foto’s Marieke Wijntjes en Neil van der Linden
Vanaf 10 oktober komt de NPO-opname op NPO-Klassiek
Het sober gebruik van instrumentale middelen voerde ook de boventoon in de Duitse muziek uit de vroege barok zoals die ten gehore werd in het programma Ein Deutsches Barockrequiem door Vox Luminis. Men gebruikte de teksten die voorkomen in Brahms’ Ein Deutsches Requiem als uitgangspunt voor een compilatie van Lutherse motetten uit de eerste helft van de zestiende eeuw met thema’s rond dood en hoop.
Het gaat vaak om tamelijk obscure componisten, althans bij een iets groter publiek is alleen Johann Hermann Schein bekend. Binnen nog selectere kringen zijn Andreas Hammerschmidt en Thomas ook nog wel bekend. Maar van Andreas Scharmann (vertegenwoordigd met ‘Trauer-Klag: Gedenke, Herr, wie es uns gehet’) weet men alleen dat hij in de 17de eeuw leefde en Christian Geist wel dat hij in 1711 is gestorven, maar niet precies wanneer hij is geboren.
En wie kent Johann Philipp Förtsch? En het is allemaal even mooi. En tekstueel is het allemaal wel in de lijn van wat later Brahms zou doen: ‘Selig sind, die da geistlich arm sind’ (Schein), ‘Trauer-Klag: Gedenke, Herr, wie es uns gehet’ (Hammerschmidt), ‘Und da der Sabbath vergangen war’ (Selle), ‘Trauer-Klag: Gedenke, Herr, wie es uns gehet’ (Scharmann), ‘Die mit Tränen säen’ (Geist),‘Selig sind die Toten’ (Förtsch).
De teksten passen ook bij de situatie in Duitsland van toen. De pest was nog maar nauwelijks goed en wel voorbij, er waren de godsdienstoorlogen, de dertigjarig oorlog, die eigenlijk veel erger was dan onze tachtigjarige oorlog. Dat wordt ook weerspiegeld in de ingetogen muziek. Wat dan ook wel paste bij het Protestantisme, dat niet kien was op veel uiterlijk vertoon in de kerken.
Ein Deutsches Barockrequiem door Vox Luminis Zsuzsi Toth, Tessa Roos, Erika Tandiono, Victoria Cassano sopraan Jan Kullmann, alt Philippe Froeliger, Raphael Höhn, Jacob Lawrence, Olivier Berten tenor Sebastian Myrus bas Tuomo Suni, Johannes Frisch viool Josh Cheatham, Lies Wyers viola da gamba James Munro violone Bart Jacobs orgel Lionel Meunier bas en muzikale leiding
Gezien 29 augustus, TivoliVredenburg, Grote Zaal, Festival Oude Muziek
Vanwege ziekte, en helaas waarschijnlijk een vrij ernstige, kon ze er in Zeist zelf niet bij zijn. Eva Fahidi, de 97-jarige Auschwitz-overlever wiens leven de spil vormt van ‘Ich weiß bestimmt, ich werd’ dich wiedersehn’, ‘een dialoog tussen woord en muziek, over herinnering, stilte en verder leven met Holocaust-overlevende Éva Fahidi’.
Ze groeide op een in landelijk stadje in Hongarije en ging daar naar het gymnasium. Ondanks een verbod voor kreeg ze pianoles van een conservatoriumleraar; niet dat die man per se idealist was, maar ‘pecunia non olet’, geld stinkt niet, vertelde ze erbij, in een video waarmee de muzikale onderdelen uit het programma worden afgewisseld.
De familie komt de eerste jaren van de oorlog nog wel door. Maar op zeker moment, in 1944, worden ze gedwongen naar het getto te verhuizen, om drie weken later op transport naar Auschwitz te worden gezet. In de video vertelt ze over de gruwelen van de reis. Eerst een dag in de hitte met 80 mensen in veewagons opgesloten zitten, daarna drie dagen reizen met één emmer drinkwater en één emmer voor iedereen voor de behoeften en het afblaffen.
Bij aankomst in Auschwitz is ze eerst nog verwonderd over de ‘mooie streepjespyama’s’ die iedereen draagt, maar al snel worden families van elkaar gescheiden, ook al wordt er zoals ze verteld omgeroepen dat niemand zich zorgen hoeft te maken ‘want iedereen zal elkaar die avond terugzien’.
Zij en haar haar nichtje, die als twee druppels water op elkaar lijken, worden apart genomen en ‘hartelijk’ verwelkomd door een ‘knappe man met een vriendelijk gezegd’, die speciaal geïnteresseerd blijkt te zijn in tweelingen; later blijkt dat Joseph Mengele geweest te zijn. Als blijkt dat ze geen tweelingen zijn, zijn ze voor Mengele toch niet interessant,
Éva wordt naar de barakken voor de gezondste gevangenen gestuurd, haar nichtje ging waarschijnlijk meteen die avond de gaskamer in, alsook de hele rest van de familie, al beseft ze dat allemaal nog niet. De bedorven smakende voederbieten die gevangenen te eten krijgen eet ze op door te denken dat ze moet overleven omdat haar moeder straks thuis op haar wacht. ‘Seelenkraft’, zielskracht, noem ze het, een woord dat ze vaak zal herhalen in de video.
Na zes weken wordt ze in een groep van duizend kennelijk gezondste vrouwen op transport gesteld. Tijdens een reis van weer dagen ziet ze vanuit een spleet in de wagon dat ze richting Weimar gaan. Met een kenmerkend gevoel understatement dat haar betoog geregeld doordrenkt vertelt ze dat ze er altijd al van had gedroomd om met haar familie de stad van Goethe en Liszt te bezoeken.
Maar de trein stopt bij het kamp Büchenwald, en zou ze te werk worden gesteld in een wapenfabriek, waar ze, zelf niet meer dan 40 kilo wegend, met twee vrouwen tegelijk, granaten van 50 kilo moet versjouwen. Aangezien ze tussen deze groep vrouwen niemand van haar familie terugvindt, begint het haar te dagen dat ze de andere familieleden misschien niet meer zou terugzien.
De vrouwen merken dat de productie van de granaten steeds vaker stil komt te liggen vanwege problemen met de aanvoer van onderdelen en op zeker moment schrijft iemand in het Frans op de muur van de fabriek dat het Nazi-rijk spoedig in elkaar zal storten.
Het is al voorjaar 1945. Om zoveel mogelijk sporen van de Holocaustgruwelen uit te wissen beginnen de Duitsers de concentratiekampen op te blazen. Nu hebben de vrouwen niet eens meer een dak boven hun hoofd. Onder Nazi-bewaking beginnen ze een lange voettocht van schuilplaats naar schuilplaats, ’s nachts, want overdag lopen ze de kans te worden gebombardeerd. Tot ze een Amerikaans tankbataljon tegenkomen, dat zich over de gevangenen ontfermt.
Als ze dan uiteindelijk weer terecht komt in haar geboortedorp blijkt in het familiehuis een groot aantal gezinnen te zijn ingetrokken en wordt ze niet binnengelaten. Overigens bleek het huis tot een ruïne te zijn vervallen, op grond waarvan ze concludeerde dat er waarschijnlijk ook verder niemand van haar familie was teruggekeerd.
Haar ambities voor een pianocarrière heeft ze opgegeven. Maar muziek is voor haar altijd een leidsnoer gebleven. Vlak voor het einde van de video vertelt ze hoe haar tante haar bijna ‘geïnjecteerd’ had met Wagner. En ook al raakte het Duitse cultuurgoed verweven met de Nazis, ze stelt uitdrukkelijk dat kunst niet voor- of achteraf verantwoordelijk kan worden gesteld voor het gruwelijks dat mensen elkaar aandoen. Vandaar dat ze, zo vertelt ze, erop stond dat er ook muziek van Wagner op het programma zou komen te staan. En wat voor muziek!
Benjamin Appl, die aanvankelijk ernstig bezwaar had tegen het opnemen van Wagner in het programma, zingt wonderschoon ‘O du, mein holder Abendstern’ uit Tannhäuser, in een huiveringwekkend mooie bewerking door de pianist van het project, Daan Boertien, voor zang, piano en strijkkwartet.
De rest van het programma omvatte een groep liederen uit het traditionele klassieke Duitse en Oostenrijkse liedrepertoire, met Schubert, Schumann, Brahms tot en met Mahler, wiens ‘Ich bin der Welt abhanden gekommen’ wonderschoon werd uitgevoerd. Ook teksten van de andere liederen sloten op de een of andere manier thematisch bij de vertelling van Eva Fahidi aan, zoals Brahms’ ‘O wüsst’ ich doch den Weg zurück’ en Schumanns ‘Zum Schluss’.
Daarnaast waren er liederen van componisten die omkwamen in Nazi-kampen, zoals van Hans Krása ‘Mutter wiegt sanft ihr Kind’ uit de Theresienstadt-opera Brundibar
Brundibár première in Theresienstadt :
van Ilse Weber (1903-1944) het schrijnende ‘Ade! Kamerad’ :
en tot besluit Adolf Strauss’ ‘Ich weiß bestimmt, ich werd’ dich wiedersehn’, waaraan de voorstelling haar naam ontleend. Dit alles met ingetogen dramatiek gezongen door Appl en begeleid door Daan Boertien, eventueel aangevuld door het strijkkwartet.
Daarnaast waren er onder meer Bärentanz de pianocyclus ‘For Children’ van Fahidi’s in 1945 in ballingschap gestorven landgenoot Bartók; Contrapunktus 1 in een versie voor het strijkkwartet uit Die Kunst der Fuge van oer-Duitser Bach, waarbij je gedachten onwillekeurig toch gaan naar de vraag in hoeverre, in weerwil van wat Fahidi daarover zei, de grote Duitse cultuur niet of wel toch een causale relatie heeft met wat er in het Derde Rijk gebeurde, maar waarbij je ook haar stellige ontkenning van die causale relatie in acht neemt.
Verder ‘Tenebrae’ van de eigentijdse Duitse componist Aribert Reimann op tekst van Paul Celan en ‘Der Heimkehr’ van Hans Eisler op een zeer toepasselijke wrange tekst van Bertold Brecht.
“Die Vaterstadt, wie find ich sie doch? Folgend den bombenschwärmen Komm ich nach Haus. Wo denn liegt sie?
Wo die ungeheueren Gebirge von Rauch stehn. Das in den Feuern dort Ist sie.
Die Vaterstadt, wie empfängt sie mich wohl? Vor mir kommen die Bomber. Tödliche Schwärme Melden euch meine Rückkehr. Feuersbrünste Gehen dem Sohn voraus.”
‘Die Heimkehr’, hier gezongen door Matthias Goerne:
Het één na laatste stuk was een uitvoering voor piano en strijkkwartet van Saint-Saëns’ Dance Macabre uit de opera Samson et Dalila, een stuk dat figureerde in de dansvoorstelling over haar leven van acht jaar geleden, waarin ze zelf optrad; zie de bijgaande link naar een documentaire in Dailymotion.
‘90-year-old Auschwitz survivor Eva Fahidi captivates audiences with her life story in dance.’ Op de Bacchanale uit Saint-Saëns Samson et Dalilah, die ook werd gespeeld in het programma.:
Éva Fahidi verteller, noodgedwongen op video Benjamin Appl bariton Daan Boertien piano Het Viride Kwartet Jennifer Wilton concept en introductie
Gezien tijdens de Zeister Muziekdagen, zaterdag 19 augustus in de kerk van Slot Zeist.
Fotos Stephan Heijendael.
Waarschuwing door Éva Fahidi tegen het herleven van haatcultuur in Hongarije:
Maxim Shalygin kwam in 2010 uit Oekraïne naar Nederland, om zijn studie compositie voor te zetten, in Den Haag, omdat hij had gelezen dat Louis Andriessen daar doceerde. Die was inmiddels met emeritaat, al stond hij nog wel als docent vermeld. Misschien gelukkig maar, want Shalygin is helemaal zijn eigen weg gegaan. Hij is hier gebleven, en daarmee voor mij één van de beste componisten die we hier in het land hebben.
Ik zou hem niet eens zozeer bij minimal music indelen, maar ik ben blij dat het Minimal Music Festival in Amsterdam dat wel had gedaan. Hij was met vier grote werken en een film vertegenwoordigd.
Ik kon op zondag een herneming van zijn Severade uit 2021, de film Raising Waves, een openbaar gesprek met de componist en de première van Delirium ofwel S I M I L A R 4 meemaken.
S I M I L A R slaat op een reeks composities voor ensembles met gelijke instrumenten. Severade is S I M I L A R 3, voor negen cello’s, Delirium is geschreven voor 4 pianos. Deel 1 uit 2017 was geschreven voor zeven violen, deel twee uit 2019 voor acht saxofoons.
Onlangs werd onder meer een liedcyclus van Shalygin al uitgevoerd in Splendor met Ekaterina Levental en Antonii Baryshevskyi:
Ik schreef toen dat de muziek naast heftige harde klankstapelingen ook passages bevatte die verwezen naar bijvoorbeeld Moessorgski en zelfs Tchaikofski.
Dergelijke vergelijkingen zijn opnieuw mogelijk in Delirium. Na een openingspassage met zware geleidelijk variërende als big bangs expanderende en vervolgens imploderende dreun-akkoorden ging het geheel plotseling over een lange stralende passage in majeur, waarbij er in de verschillende partijen van de vier pianisten allerlei sprankelende nootjes werden toegevoegd, waarna dit nieuwe universum als het ware weer naar een andere tonale dimensie kon verschuiven, met telkens nieuwe kosmische horizonten.
Ik gebruik graag vergelijkingen uit de sterrenkunde, ik geloof dat ik niet de enige in het publiek was die als we niet beter zouden weten zou denken dat we onder invloed van een – fantastisch – stimulerend middel.
Maar nee, dit is geen trancemuziek, Shalygin weet ook aandacht te vragen voor elke kleine wending in zijn spel met de noten, en je moet en mag op een heerlijke manier ook je verstand erbij gebruiken. Endorfinenmuziek. En ja, als zulke muziek zo wordt uitgevoerd, zoals door Tomoko, Mukaiyama, Antonii Baryshevskyi, Gerard Bouwhuis en Laura Sandee, valt daar verder niet zo veel over te zeggen. Hun perfectie ging volmaakt op in het zinderende klankgeheel.
In de film, deels – deels vóór de recentste Russische inval in Oekraïne geschoten, deels in Nederland – zien we Shalygin zijn oude muziekschool bezoeken en zijn voormalige leraren, en ook in de keuken zijn moeder helpen Oekraïens te koken, maar ook in Amsterdam, in Den Haag en in een langere interviewpassage in een boot op een Hollandse plas en ergens aan de Noordzee. (Zijn werk Severade is een ode aan de Noordzee, het is een samentrekking van ‘Sever’, Noord, en serenade.)
En we zien hem in wat hij als zijn favoriete museum beschouwt, het Haags Gemeentemuseum, nu Kunstmuseum geheten. Hij ziet er nu in het echt en anders dan in zijn boeken uit de Soviet-tijd in kleur werken van de Russische avant-garde, en een zelfportret van Van Gogh, maar ook wat zijn favoriete schilderij zou worden, Mondriaans VictoryBoogiewoogie.
Misschien typerend, een werk waarin Mondriaan op het laatst van zijn leven sterk afweek van de formalistische kanten van De Stijl en daarmee het meest lyrische werk van De Stijl schilderde, en het naar verluidt niet voltooide.
Maar net als in VictoryBoogiewoogie zit in Delirium ook humor. Misschien zijn het de momenten van schijnbare lichtheid die een delirium-leider kunnen overkomen, maar de plotselinge overgangen naar iets dat aan een Chopin-melodie of zelfs een Venetiaans gondolierslied ontleent zou kunnen zijn werkten ook komisch, schrijnend komisch misschien, maar ze brachten wel degelijk ook licht. Maar ik moest vooral geregeld ook glimlachen om de razendknappe geleidelijke of soms juist onverwachte harmonische overgangen.
Severade is inmiddels al vaker opgevoerd en staat altijd als een huis. Hoewel het stuk ook door anderen zou kunnen worden gespeeld, lijkt het op maat gemaakt voor Maya Fridman, die bij elke uitvoering tot nu toe de solopartij speelde. De cello is een uitermate lyrisch instrument en de compositie laat alle lyrische kanten van de cello horen, en zien, maar ook alle mogelijkheden met boventonen, pizzicatos en de klankkast als ritme-instrument.
Cello Octet – Maya Fridman – Maxim Shalygin – Festival Dag in de Branding 9 juni 2021:
Aan de uitvoering is nog een instrument verbonden, Octosyn, een 15 meter brede installatie van 25 gestreken grondtoonsnaren en draaiende tokkelinstrumenten, ontworpen door beeldend kunstenaar Rob van den Broek waarbinnen de acht instrumentalisten van het Cello Octet Amsterdam plaats nemen en dat zij met voetpedalen bedienen. De uitvoering van Severade is verbonden aan dit instrument, wat het nadeel heeft dat het niet zomaar overal kan worden uitgevoerd maar als voordeel dat het bestaan van dit instrument uitnodigt om het vaker uit te voeren, en dat is maar goed ook.
Severade was het eerste werk van Shalygin waarmee ik kennis maakte, en wel via RadioIV/Klassiek, in het programma van Vrije Geluiden van presentator Aad van Nieuwkerk op. En ik was meteen geëlektrificeerd.
Radio-opnames van Maxim Shalygins Delirium en Severade:
Dat gold ook voor een andere componist, Julius Eastman, toen ik Vrije Geluiden voorstelde om vanwege Amsterdam Pride week iets te doen met queer componisten. Ik kwam met de geschiedenis van Siegfried Wagner en Clement Harris, Aad van Nieuwkerk liet een opname horen door het DoelenEnsemble met werk van Julius Eastman, een Amerikaanse ‘black queer’ componist die, miskend en depressief, in 1999 in armoede overleed.
Link naar Julius Eastman opnamen in Spotify.
Ook voor hem gold dat hij zich weinig aantrok van de hoofdstroom van minimal music en zijn eigen gang ging. Zijn lage zoetgevooisde stem was al opgevallen in de plaatopname uit 1973 Eight Songs for a Mad King van Peter Maxwell Davies waaraan hij deelnam, en vervolgens werd hij geprotegeerd door Lukas Foss die zijn werk uitvoerde Brooklyn Philharmonic.
Zijn tegelijkertijd eclectische en eigen stijl toonde verwantschappen variërend van John Cage tot Sun Ra. In zekere zin was hij muzikaal activist, onder meer door soms provocerende titels zoals Gay Guerilla, Evil Nigger en Femenine, waarin hij ook grenzen opzocht.
De Britse ‘black queer’ muziekproducer en keyboard-speler Loraine James maakte op haar CD Building Something Beautiful For Me uit 2022 bewerkingen van werk van Julius Eastman. Op zaterdagavond voerde zij als Homage to Julius Eastman delen daarvan uit met het jonge het London Contemporary Orchestra.
Loraine James Building Something Beautiful For Me:
Foto Melle Meivoge
Sowieso speelde in het Festivalcafé een deejay elektronische muziek waar een ander publiek dan tijdens de andere concerten heen trok. En dat gold ook voor de zaal. Waaronder veel ‘black queer’ en ook wit gemengd queer publiek, waarbij Loraine James een begrip is. Er was popconcertachtig applaus en gejoel na de nummers. Een welkome aanvulling in het programma.
Het zou mooi zijn als dit alles in een volgende editie leidt tot meer wisselwerking tussen de verschillende soorten publiek voor evenementen vergelijkbaar met het prachtige openingsconcert van dit jaar Reich/Richter, Homage to Julius Eastman en de muziek van Shalygin.
Gezien 17 april in het Muziekgebouw aan ’t IJ.
Maxim Shalygin Severade, S I M I L A R 3, voor negen cello’s, Maya Fridman en Cello Octet Amsterdam De film Raising Waves Maxim Shalygin Delirium S I M I L A R 4, voor 4 pianos, Tomoko Mukaiyama, Antonii Baryshevskyi, Gerard Bouwhuis en Laura Sandee
16 april in het Muziekgebouw aan ’t IJ.
Homage to Julius Eastman Loraine James x London Contemporary Orchestra, gezien 15 april in Muziekgebouw aan ‘t IJ.
1 Moby Dick, or, The Whale Een draaikolk van totaaltheater, – muziek, -beeldende kunst, – film waarin alle thema’s in Herman Melvilles klassieker uit de opkomende industriële maatschappij van de negentiende eeuw die nog steeds een rol spelen, uitbuiting, verpaupering en racisme, maar ook obsessiviteit en queer-erotiek aan bod komen. Muziek Caroline Shaw, Andrew Yee, Asma Maroof, regie Wu Tsang, tekst Sophia Al-Maria, dirigent Kevin Griffiths.
3 And here I am/a Lonely Woman van Huba de Graaff. Het unieke werk en leven van de Iraanse dichteres Foroukh Foroukhzad verklankt in punk-rock band stijl, verweven met met beelden uit Foroukhzads indringende experimentele film The House is Black over een lepra-oord.
4 NOMAD Sidi Larbi Cherkaoui eigenlijk al een voorstelling van drie jaar ervoor, maar door corona opgehouden. Ik heb nooit mooiere woestijnen, donderwolken, stortbuien en vloedgolven gezien op het toneel, realistisch en toch theatraal, in een meeslepende voorstelling over mensen op drift
5 Le Vin Herbé Ulrike Quade Capella Amsterdam Emio Greco. Frank Martins indringende versie van Tristan und Isolde, op het toneel zo eenzaam gemaakt als ze in Frank Martins opera zijn, midden in Corona tijd in verplicht halflege zalen, verbeeld als tragikomische poppenopera. Wanneer komt Ulrike Quade iets uitvoeren bij De Nationale Opera?
6 Ex aequo twee nieuwe Amerikaanse opera’s bij DNO, waartussen ik niet kan kiezen; gelukkig maar. Blue met muziek van Jeanine Tesori, libretto Tazewell Thompson, dirigent Kwamé Ryan. Barber meets Ellington meets Puccini meets Grant Still in een overtuigend verklankt en verbeeld eigentijds drama over raciale thema’s die niet alleen in de VS actueel zijn. En Denis en Katya, muziek Philip Venables, libretto en regie Ted Huffmann, over twee jeugdige Russen die na dood en verderf te hebben gezaaid zelf de dood verkiezen. Kwam bij toeval uit kort na de Russische inval in Oekraïne, en de somberte van het werk kreeg daardoor een huiveringwekkend actualiteit. Michael Wilmering en Inna Demenkova vulden met hun tweeën het hele immense toneel van de Stopera.
7 Een nog kleinere productie van DNO, Boekman Michiel de Regt, Erik van der Horst DNO, over de vooroorlogse socialistische wethouder cultuur Emanuel Boekman, die, zelf geboren in arme Joodse familie in de Pijp, in zijn functie bij de gemeente dagelijks van zijn huis in Zuid door de Waterloopleinbuurt naar het toenmalige gemeentehuis aan de OZ Voorburgwal fietste, en toen al de wens had Amsterdam van een operagebouw te voorzien. Alleen niet op de plek waar het nu staat, op de plaats van de oude Joodse buurt. Ik zal nooit meer vergeten dat onder elke stap die je in en rond het Stadhuis en het Operagebouw zet de tragische geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Amsterdam te vinden is.
Boekman, Nationale Opera,
Spel en tekst: Harpert Michielsen,
Muziek en Spel: Erik van der Horst,
Regie: Michiel de Regt,
Dramaturgie: Wout van Tongeren,
Oorspronkelijke muziek (versie2021): Bart Sietsema
8 Der Ring Necati Öziri HF Een hilarische, maar tegelijkertijd oprecht betrokken kijk op Wagners Ring binnen de context van moderne sociale verhoudingen, man-vrouw, patriarchaat, matriarchaat en Wagners ideeën over een nationalistisch ‘wij’ en wie daar dan wel en niet bij mogen horen.
Ik had uit het Holland Festival ook Kein Licht op van teksten Elfriede Jelinek, muziek Philippe Manoury en regie Nicolas Stemann kunnen kiezen, voor mij het derde hoogtepunt van het afgelopen Holland festival.
9 Katia Kabanova Janacek NTR ZaterdagMatinee ook fraai semi-geënsceneerde uitvoering van het werk. Ik had ook L’Italiana in Algeri kunnen kiezen, idem uitgevoerd, maar Janacek is gewoon een stuk substantiëler. Of de Rheingold in authentieke bezetting. Ik vind een goede Wagner altijd geweldig, maar vond het concept voor een deel ook lood om oud ijzer; Boulez’ aanpak was verhelderender. Maar Die Walküre komt er ook aan en daar zal het idee zich echt kunnen bewijzen.
10 Königskinder Humperdinck DNO Half in de vergetelheid geraakt bijna-meesterwerk met een fascinerende ontstaansgeschiedenis en een fascinerend vervolg (Joods Duitsland ontmoet antisemitisch Duitsland), op een overtuigende manier afgestoft, in muzikale aanpak en enscenering.
en Het Barre Land van Sinfonietta/ISH, Layegh, Stravinsky, Berg, Džajkovski, Nyman, Dessner, Avison, Ronner, Karaindrou, Casals, Pärt, Say & Sylvestrov, allebei ook fraai.
Het kan zijn de ingrepen in of eigenlijk juist het weglaten uit Turandot in de productie van DNO de voorstelling in de herinnering zullen doen rijpen. In de nawerking overtuigt het idee dat de voorstelling moest stoppen waar Puccini moest stoppen meer en meer.
Ik heb CDs en concerten buiten beschouwing gelaten, anders had ik het zeker ook moeten hebben over de motetten van Vicente Lusitano op CD door het Marian Consort, kippenvel bij Graindelavoix en het Huelgas Ensemble in het Festival Oude Muziek, klankpracht en sensualiteit met Dallapicola, Respighi en Rick van Veldhuizen bij het KCO en het NedPho, en, een beetje in de lijn van het kerstverhaal zelf, is er ook geen plaats voor het verpletterende kerstconcert als drama met Vox Luminis in de Matinee.
Wat een geweldig concert was dit! De Muziekhaven in Zaandam is een voormalige oud-katholieke ‘schuilkerk’; in Calvinistisch Nederland mochten andere geloofsgemeenschappen, op de Mennonieten na, hun geloof wel praktiseren, maar alleen in gebouwen die niet op kerken mochten lijken. Tijdens het concert van Katia Ledoux en Lucie Horsch bleek deze Zaandamse schuilkerk over de mooiste akoestiek te beschikken die je je kunt voorstellen.
Katia Ledoux was de favoriet van de Nederlandse muziekpers tijdens het Internationaal Vocalisten Concours in Den Bosch 2018. Eerder dit jaar was ze Proserpina in Manfred Trojahns Euridice en schitterde ze als Makuba in Anansi van Neo Muyanga en Maarten van Hinte.
Lucie Horsch is bekend als blokfluitist, maar is ook pianist, én inmiddels ook zangeres, en ze was gevraagd dit jaar de Zomerconcerten in de Muziekhaven te programmeren. Dit concert was eigenlijk ook een kleine opera of in elk geval muziekdrama.
Een selectie uit Schumanns Frauenliebe und Leben kreeg die door het weglaten van twee liederen waarin de vrouw (in de door een man geschreven tekst) zich al te serviel en stereotiep opstelt, ‘Süßer Freund, du blickest mich verwundert an’ en ‘An meinem Herzen, an meiner Brust’ extra dramatisch ontlading in ‘Nun hast du mir den ersten Schmerz getan’, het levenslied van alle slachtoffers in de liefde. Het vrolijkste vijfde lied uit de cyclus, ‘Helft mir, ihr Schwestern’, bleef bewaard voor de toegift.
Mijn favoriete uitvoering van Frauenliebe und Leben was altijd die van Margaret Price met James Lockart, en ik werd door met name Katia Ledoux op een prettige manier aan die favoriete versie herinnerd. Krachtig, rond, maar ondanks haar lagere mezzo-register was de uitvoering ook licht. Mede gesteund door de geborgen sfeer van de kerk leek Katia Ledoux regelrecht met de toeschouwer/luisteraar in dialoog te gaan.
Lucie Horsch was daarbij op de piano een gedienstig medium, al heeft Schumann de piano niet alleen als begeleiding bedacht, en ze nam de gelegenheid waar om in de vaak passages waarin de piano alleen speelt de lyriek te accentueren, met name in de slotpassage van ‘Nun hast du mir den ersten Schmerz getan’, dat bijna super-mini-opera is.
Als we door de keuze van deze gedichtencyclus van Adelbert von Chamisso Schumann min of meer van mansplaining willen beschuldigen is het goed om te bekenken dat ook Carl Loewe en Franz Lachner Chamisso’s gedichtencyclus op muziek hadden gezet.
Teksten van mannen over vrouwen in vergelijking van teksten van vrouwen en muziek van mannen over vrouwen versus muziek van vrouwen was de rode draad in dit concert.
Wagners Wesendonck Lieder stammen van achttien jaar na Frauenliebe und Leben. Deze keer waren de teksten geschreven door een vrouw, Mathilde Wesendonck, in de tijd dat zij en Wagner een verboden passie voor elkaar hadden. Net als voor Frauenliebe und Leben geldt voor de Wesendonck Lieder dat die door sopranen en mezzosopranen worden gezongen. Ook hier bleek de lage maar ook voldoende lichte stem van Katia Ledoux zich uitstekend op zijn gemak te voelen.. En ook in deze cyclus speelde Horsch het drama in de laatste noten van het laatste lied helemaal uit.
In de volgende twee – minder bekende – liederen kon het duo helemaal losgaan om zo te zeggen, een lied van Pauline Viardot en een lied van Ethel Smythe.
Pauline Viardot-García, Spaans van geboorte, maar een wereldster tot in Rusland en Amerika, beschouwde zichzelf allereerst als zangeres en pianiste, en muziekleraar, en zei dat ze haar muziek voor haar leerlingen scheef. Maar wat een muziek! Het Lamento uit 1886, op tekst van Théophile Gautier, over een gestorven geliefde, is hartverscheurend en zo brachten Ledoux en Horsch het ook. De lage ligging van Ledoux bracht alle diepste lagen uit het lied naar voren.
Dit gold nog in het kwadraat voor Odelette van Ethel Smythe, waarmee we compositorisch de twintigste eeuw binnenstormden; een compositie vol wervelende tonaliteiten, in lijn met de dramatiek, op een gedicht van Henri de Régnier, over een falende liefde, uit 1907, geschreven drie jaar na haar bekendste werk, de opera The Wreckers. Compositorisch haalde Smythe in dit lied alles uit de kast, en dat deden Ledoux en Horsch in dit laatste dramatische onderdeel ook.
Odelette Ethel Smythe door Katia Ledoux uit 2017 Konzert und Symposium „Hinter den Spiegeln“ Clara Schumann (!) Saal:
In een versie voor sopraan en ensemble door Renate Eggebrecht:
Versie van Chausson op hetzelfde gedicht:
En een versie van Roussel:
Overigens is Ledoux in gesproken woord ook een geweldige entertainer. Tussen de programmaonderdelen gaf ze informatieve en geregeld heel geestige toelichtingen, ook als het erop volgende lied serieus van aard was; comic relief. Blijkbaar verraste ze met een deel van de informatie ook Horsch, die geregeld moest lachen.
Na Smythe volgde Fallin’ uit 2001 van Alicia Keys, die componeert én haar teksten schrijft, en in haar eigen versie de piano speelt.
Fallin’ Alicia Keys van Songs in A minor (Keys was toen nog geen eenentwintig jaar oud.):
De keuze voor ‘Helft mir, ihr Schwestern’ uit Frauenliebe und Leben als toegeeft bleek een speciale aanleiding te hebben. Over een week treedt Katia Ledoux’ in het huwelijk.
Carl Loewe Frauenliebe und Leben:
Franz Lachner Frauenliebe und Leben met Joan Sutherland:
Katia Ledoux in Den Bosch 2018 in de aria van Baba uit The Rake’s Progress, Stravinsky:
Olga’s Aria uit Eugen Onegin, Tschaikovsky:
Ich lade gern mir Gäste ein, Prinz Orlofsky in Die Fledermaus, Strauss:
Katia Ledoux to her younger self – DNO x Black Achievement Month oktober 2020:
Mon cœur s’ouvre à ta voix Samson et Dalila Saint-Saëns – Katia Ledoux and Djuwa Mroivili | Dutch National Opera 2022:
We hebben het nu al vaak gehoord: er schijnt een regel te zijn dat je met Brahms gewoonlijk geen grote pianoconcoursen wint, maar die regel werd vorig jaar geschonden toen de Franse pianist Jonathan Fournel het Brusselse Koningin Elisabethconcours won door in de voorrondes diens Handel-variaties te spelen en in de finale het Tweede Pianoconcert.
Geboren in 1993 in het provinciestadje Sarrebourg in Lotharingen, groeide hij op in een regio die historisch doordrenkt is van zowel Franse als Duitse cultuur. Zijn vader was muziekleraar en organist in Rooms-katholieke kerken, maar de regio heeft historisch ook een Protestantse aanwezigheid. Ga nog wat verder naar het zuiden en je komt bij de bakermat van Albert Schweitzer uit.
Fournel ging eerst studeren in Straatsburg en vervolgens over de grens met Duitsland in Saarbrücken. Hij studeerde af in Parijs en woont nu in Brussel. Misschien is het tekenend dat hij zoals Radio IV meldde de middag voor het concert zich inspeelde met pianomuziek van César Franck, en hopelijk komt hij daarmee binnenkort ook voor de dag.
Ik ben normaal niet eens zo weg van Brahms, maar zowel in het geval van Chopin als Brahms, en bijvoorbeeld ook Rachmaninov, ben ik in elk geval wél sterk geporteerd van hun sonates, misschien omdat die tot hun weerbarstigste oeuvre behoren.
Wat betreft zijn keuzes voor Brahms bij het Elisabeth concours verklaarde Fournel in een interview dat zijn lerares Gisèle Magnan hem op het hart had gedrukte om niet altijd meteen naar het technisch moeilijkste te grijpen, maar juist verdieping te zoeken in technisch eenvoudiger repertoire, zoals Mozart sonates. Aldus maakte hij tijdens het concours naast technisch kunnen ook indruk met diepgang en welsprekendheid.
Die hoorden we tijdens het concert in Amsterdam ook weer terug. Niet dat de gespeelde sonates van Chopin en Brahms geen gelegenheid gaven om te laten zien wat hij technisch kan, maar Fournel bood ook psychologisch inzicht. Er zitten maar negen jaar tussen de twee sonates en tussen Chopins nocturne uit 1846 en Brahms’ sonate uit 1853 nog minder. Maar in muziek van Chopin horen we een componist die wereldberoemd maar intussen ook al ernstig ziek was, terwijl de twintigjarige Brahms van zijn derde sonate zich nog moest bewijzen, maar al wel blaakte van energie en zelfvertrouwen.
Fournel zoekt in al deze werken de diepte op en spreekt in prachtig geformuleerde hoofd- en bijzinnen. In de Chopin-nocturne waarmee hij opende zagen we hem zelfs min of meer mee-mompelen met de noten, mee-stamelen misschien wel. Was dat omdat dit werk bij het verschijnen eigenlijk al als een blijk van zwakke gezondheid werd gezien? Hoewel het later werd geherwaardeerd. Fournel liet de nocturne na slechts enkele seconden adempauze overgaan in de Chopin-sonate. Waarbij het mompelen verdween; leek de pianist uit te drukken dat we inmiddels waren aanbeland bij een werk van een Chopin die nog even genoeg levenskracht wist te vinden om één van zijn muzikaal en technisch gecompliceerdste werken te schrijven?
Er was een enkel misslagje in het spel, opvallenderwijs juist meer in de serene nocturne en het nog relatief ingetogen begin van de sonate, maar dat bracht Fournel niet van de wijs. Het was eerder alsof hij zei nu denken jullie me nog te kunnen pakken, maar wacht maar af tot straks, als ik jullie bij de lurven ga grijpen.
Brahms’ derde sonate staat ook op de eerste CD die Fournel uitbracht. Die opname heb ik ook beluisterd. Live blijkt Fournel robuuster, met wat meer bravoure te werk te gaan dan op de CD. Daarop werkt hij bedachtzamer, filosofischer. Misschien is hij een pianist bij wie live een andere mengverhouding serotonine, adrenaline en endorfine ontstaat dan bij een opname onder studio-omstandigheden (al is de CD opgenomen in een concertzaal).
Eenzelfde verschil kun je horen in Brahms’ Handel-variaties die ook op de CD staan, als je die vergelijkt met de Youtube-opname van het werk zoals hij het, natuurlijk onder super-hoogspanning, uitvoerde tijdens het Elisabethconcours. Maar misschien is zijn interpretatie gewoon geëvolueerd sinds de opname, die overigens al stamt uit februari 2021, dus van vóórdat hij in mei 2021 het Elisabethconcours won; het label Alpha dat de CD uitbrengt had een vooruitziende blik.
Zien we een wonder geboren worden? Dat zou heel goed kunnen. Naast mij zat een enthousiaste bezoekster die vertelde dat ze moest denken aan het concert van Maurizio Pollini in 1970, ook hier in het Concertgebouw, en dat hoorde ik haar na afloop bij de signeersessie voor zijn CD de pianist zelf ook vertellen. En ja, tijdens het concert had ik ook al aan Pollini gedacht, omdat Fournel met repertoire begonnen is waarin Pollini zich indertijd ook al onderscheidde door rationeel inzicht en empathisch gevoel te combineren.
Er was een toegift, Jesu bleibet meine freude, in een piano arrangement van Wilhelm Kempff. Tijdens de eerste noten ontlokte die een klein lachsalvo aan het publiek. Fournel liet de polyfonie uitkomen. Ik zat op een plaats vanwaar ik precies van onderen naar zijn handen kon kijken en je zag hoe hij de verschillende polyfone lijnen behandelde.
Link naar Fournels eerste cd met Brahms’ derde sonate en diens Handel-variaties:
Volgens sommigen behoort de eerst-bekende opname van Chopins derde sonate door Percy Grainger nog steeds tot de beste. Hierbij een link naar een verzameling opnamen van Grainger met ook Brahms’ derde sonate.:
Chopin – Nocturne in B (1846, uit ‘Deux nocturnes’, op. 62) Chopin – Sonate nr 3 in b op. 58 (1844) Brahms – Sonate nr 3 in f op. 5 (1853) Bach – Jesu bleibet meine freude, arrangement Wilhelm Kempff
Van 30 appearances out of darkness door choreograaf Arno Schuitemaker, componist/gitarist Aart Strootman en lichtontwerper Jean Kalman in het Transformatorhuis op het Westergasterrein zag ik de laatste try-out, onder vermelding dat het eigenlijk niet de bedoeling was om hierover te schrijven. Maar de enige officiële voorstelling in het Holland Festival zou samenvallen met de uitvoering Circulus/Coro in de Gashouder ertegenover, dus ik besloot toch maar een paar opmerkingen te noteren over de voorstelling, die niet alleen wat betreft het visueel gebruikmaken van twee van de fraaiste ruimtes van het Westergasterrein maar ook qua te verwachten gebruik van akoestische mogelijkheden van die ruimtes zou aansluiten op de uitvoering van Robin de Raaffs Circulus en Luciano Berio’s Coro.
30 appearances out of darkness begint in duisternis. We horen een continu industrieel geluid waarin langzamerhand ritmische impulsen te ontwaren zijn. Langzamerhand verschijnen tussen neerhangende zwarte schermen lichtbanen waarin contouren opdoemen van naakte lichamen. De bewegingen van de lichamen worden steeds gecoördineerder totdat ze een synchroon geheel vormden. Intussen evolueert de muziek in een grote machtige Xenakis-achtige cluster.
De dansers verdwijnen weer. Vervolgens horen we een menselijke solostem in een mooie folklore-achtige melodie. Die wordt gevolgd door nog meer stemmen, het geheel uitmondend in een grote canon, waarbij de dansers, nu gekleed, in meer licht verschijnen. Vervolgens valt de massa opnieuw uiteen; het lijkt op de geschiedenis van de Babylonische spraakverwarring, toen de mensheid in een gecoördineerde poging tot een symbiose te komen door de jaloerse God uiteen werd gedreven.
Het proces herhaalt zich in het derde deel maar nu op muziek die nog weer een stap dichter bij onze Westerse melodische traditie staat, in minimal patronen verlopende op gitaar gespeelde toonladders, die steeds verder verweven raken dwingende ritmische patronen. Totdat alles in één donkerslag stopt.
Bij het fraaie gebruik van licht en schaduw in de vormgeving moest ik terugdenken aan de voorstellingen van choreograaf Koert Stuyf uit de hoogtijdagen van het Shaffy theater en aan de vroege decorontwerpen van Bart Stuyf voor Dansgroep Krisztina de Châtel en daarmee plaatst deze voorstelling zich in een mooie Nederlandse traditie, nu met gebruikmaking van licht- en geluidstechniek die toen niet voor mogelijk werden gehouden.
Circulus en Coro
Bij de uitvoering van Robin de Raaffs tweede pianoconcert Circulus, gevolgd door Luciano Berio’s Coro in de Gashouder werden de akoestische en visuele mogelijkheden van de Gashouder benut.
Het orkest stond breed opgesteld in het midden, met tribunes met publiek eromheen. Ik had een plaats achter het orkest waardoor ik tijdens het pianoconcert solist Ralph van Raat in de verte zag, maar ik had dan wel weer goed zicht op twee afzonderlijke slagwerkers achter de dirigent. Bezwaarlijk was mijn plaatsing zeker niet. De pianopartij bestaat voor een groot deel uit klaterende ijle klanken uit de hoogste noten van de piano en die kwamen zo vanuit de verte aanrollend juist prachtig tot hun recht. De Raaff laat die pianoklanken samenvallen met uitgebreide hoge percussietonen van de vijf slagwerkers. Dat alles stortte zich als nu eens etherische, dan weer stormachtige cavalcades over het publiek uit, gesteund door wisselende lichtpatronen die tegen het dak van de gashouder werden geprojecteerd.
Als ik dit tweede pianoconcert via de CD-opname vergelijk met de De Raaffs eerste pianoconcert, een opname in 2001 gemaakt met Ralph van Raat, het Concertgebouworkest en Ed Spanjaard, lijkt het mij toe dat De Raaffs stijl ijler, diffuser is geworden, misschien omdat De Raaff de mogelijkheden van de Gashouder in gedachten hield. Maar het geheel lijkt ook uitgewogener, misschien omdat de componist minder de behoefte had om heel veel tegelijk zeggen willen zeggen.
Ook Prinses Beatrix bezocht de uitvoering. Ze sprak naar verluidt na afloop langdurig met de componist. Ik zou ook benieuwd zijn naar wat ze vond van het tweede stuk op het programma, Luciano Berio’s politiek zwaar beladen Coro uit 1976, een commentaar op extreemrechtse politieke invloeden in Italië en op extreemrechtse, door de CIA gesteunde coup in Chili van 1973, waarvoor Berio gebruik maakte van teksten van de Chileense dichter Pablo de Neruda.
Het is een werk waarvan het interessant is de context van zijn totstandkoming te weten maar dat door zijn ingenieuze muzikaliteit tijdloos is geworden. Het werk overdonderde. Het is geschreven voor veertig duo’s, ieder bestaande uit een zanger en een instrumentalist. Van afzonderlijke leden van het koor wordt een grote mate van vocale virtuositeit gevraagd en ze moeten ook wat volume betreft vaak op de top van hun kunnen zingen. Het Groot Omroepkoor kweet zich voorbeeldig van haar taak, met een keur aan prachtige solorollen voor sopranen en alten, en vlak voor mij een sterke lyrische tenor die was gekoppeld aan de tenorsaxofoon en schuin tegenover een bariton met een dramatische rol in combinatie met de trombone.
Matthias Pintscher is een uitermate trefzekere dirigent. Doordat ik zoals gezegd achter het orkest kon ik hem goed aan het werk zien. Beheerst maar tegelijkertijd inspirerend vuurde in beide stukken van deze avond hij de vele complex met elkaar verweven groepen musici aan, in Circulus onder meer de vijf slagwerkgroepen, waarvan twee achter hem opgesteld, en de pauken, plus de solist, in Coro de veertig maal twee afzonderlijke musici.
M.C. Escher’s Imagination
Componist Hawar Tawfiq en artistiek directeur van het Nederlands Philharmonisch Orkest spreken over ‘M.C. Escher’s Imagination’ van Hawar Tawfiq voorafgaand aan de uitvoering door het Nederlands Philharmonisch Orkest
Er was nog meer nieuwe Nederlandse muziek dit weekeinde. Van de Nederlands Iraaks-Koerdische Hawar Tawfiq ging bij het Nederlands Philharmonisch Orkest ‘M.C. Escher’s Imagination’ in première, gecomponeerd in opdracht van het Concertgebouworkest en het Nederlands Philharmonisch Orkest.
In zekere zin sloot Tawfiqs compositie aan bij de twee uitvoeringen van de avond ervoor, in de zin dat ‘M.C. Escher’s Imagination’ sterk gebruik maakt van de ruimtelijke verdeling van instrumenten binnen het orkest én van zichzelf visueel sterk evocatief is.
Fraai kleurende klanken uit verschillende orkestgroepen nodigen uit om de wereld van Escher voor de geest te halen, vooral als je hem niet alleen als mathematicus beschouwt maar ook als een atmosferisch beeldend kunstenaar.
In de muziek zit zowel iets van de doem die uit sommige werken van Escher spreekt, en die te maken heeft met de periodes uit de Europese geschiedenis waarin Escher werkte, én van de speelsheid en de fantasie die we ook associëren met Escher.
Ik zou een regisseur van een gelaagde en poëtische film aanraden eens met Hawar Tawfiq te praten. De Russische dirigent Stanislav Kochanovsky bleek voldoende affiniteit met de partituur en met de klankmogelijkheden van de grote zaal van het Concertgebouw te hebben om al deze aspecten met het orkest te kunnen verklanken.
De rest van het concert bestond uit prima uitvoeringen van Rachmaninoffs eerste pianoconcert met Nikolaj Luganski en Shostakovich’ zesde symfonie.
Om het optreden van Luganski was het een en ander te doen omdat hij door sommigen wordt verdacht van al te grote verknochtheid met het Russische regime. Buiten het Concertgebouw had zich een menigte opgesteld die tegen het optreden protesteerde. Voorafgaand aan het concert las de directie van het orkest een verklaring voor waarin men stelde dat men zich van verschillende kanten had laten informeren en dat er al met al geen reden was geweest Luganski’s optreden te schrappen.
De twee uitvoeringen van het programma werden opgedragen aan het lijdende Oekraïense volk. Zelf had ik van te voren besloten dat ik naar het concert te gaan omdat ik het werk van Tawfiq wilde horen, overigens een vluchteling uit Irak met een familiegeschiedenis van gedwongen migratie, en ik had erop gehoopt dat het orkest niet aan de omstandigheden voorbij zou gaan, en dat ging het niet.
30 appearances out of darkness: Choreografie Arno Schuitemaker, muziek Aart Strootman, licht Jean Kalman, dans Ivan Ugrin, Emilia Saavedra, Ahmed El Gendy, Jim Buskens, Rebecca Collins, Frederik Kaijser, Clotilde Cappelletti en Paolo Yao. Transformatorhuis Westergasterrein Amsterdam 10 juni Tournee door het land.
Circulus, tweede pianoconcert van Robin de Raaff en Coro van Luciano Berio Ralph van Raat, Groot Omroepkoor, Radio Filharmonisch Orkest onder Matthias Pintscher Gashouder Westergasterrein Amsterdam 10 juni
Hawar TawfiqHawar Tawfiq Nederlands Philharmonisch Orkest onder leiding van Stanislav Kochanovsky Concertgebouw Amsterdam, 11 juni.
Robin de Raaff, orkestwerken met onder meer eerste pianoconcert door Ralph van Raat, Koninklijk Concertgebouw Orkest, Ed Spanjaard:
Xenakis in zijn studio in Parijs ca. 1970 @ Friends of Xenakis organization.
Het woord ‘Kraanerg’ is een samenstelling van de Griekse woorden voor ‘volbrengen’ en ‘energie’. Componist Iannis Xenakis doelde met deze benaming naar verluidt op een persoonlijke strijd om obstakels te overwinnen, maar ook op de sociale onrust van de tijd waarin het werk ontstond, de tijd van de internationale studentenprotesten van 1968, het jaar waarin het werk tot stand kwam.
Xenakis; dan denken we aan heftig geschetter, harde dreunen. Inderdaad, die verwachtingen kwamen uit. En dat terwijl er geen slagwerk in ‘Kraanerg’ zit. Maar volume is er genoeg, gegenereerd door de 23 instrumentalisten, waaronder 6 koper- en 5 houtblazers, allemaal veelvuldig op topvolume spelend. Toch is ‘Kraanerg’ een werk vol subtiliteit, als je je laat meevoeren door de veelkleurige geluidslagen ervan, zoals die in het Concertgebouw klonken.
De live gespeelde delen van het werk worden afgewisseld door elektronische geluiden. Het zijn elektronische vervormde orkestklanken, terwijl er soms roepende mensenmassa’s uit lijken op te klinken. Dat laatste is het enige in de muziek dat mogelijk nog concreet zou kunnen verwijzen naar die studentenopstanden uit het jaar van ontstaan 1968 waaraan Xenakis wilde refereren. En gelukkig bleef dat commentaar grotendeels abstract, anders dan bij sommige ‘geëngageerde’ muziek van toen. Want anders dan bijvoorbeeld de muziek van onze nationale revolutie-opera ‘Reconstructie’ is wat van ‘Kraanerg’ overblijft tijdloze muziek geworden.
Victor Vasarely: werk eind jaren zestig.
Het werk was indertijd bedacht voor een balletvoorstelling van Roland Petit, met decorontwerpen van niemand minder dan Victor Vasarely, bekend van als leidend kunstenaar in de abstracte Op Art stijl in de beeldende kunst. Die balletvoorstelling werd een mislukking, mede doordat Petit blijkbaar uiteindelijk geen raad wist met de muziek, en bijvoorbeeld een conventionele pauze had ingelast terwijl de muziek als één doorgaand geheel was gecomponeerd.
Xenakis’s muziek voor het ballet werd aanvankelijk vergeten, maar kwam vanaf de jaren terug in de belangstelling en er zijn ook relatief veel CD-opnamen van. Toch was deze uitvoering in de NTR Matinee de Nederlandse première. Jammer was dat het belang van deze inmiddels tijdloze muziek blijkbaar nog niet werd beseft door een breder publiek.
Het aanwezige publiek bestond grotendeels uit mensen die de leeftijd hadden om misschien rond 1968 ook revolutionaire student te zijn geweest. En dat publiek was razend enthousiast, en dat gewoon omdat het een erg goede uitvoering van een heel interessant werk was.Van muziek die misschien eerst ontoegankelijk lijkt maar vervolgens uitnodigt om je er geheel aan over te geven.
Waarom zaten er dus geen horden studenten van nu in de zaal, conservatoriumstudenten, maar ook kunsthistorici, architectuurstudenten, en ook techno-muziek liefhebbers, die de kans aangegrepen om zo een opus magnum van de vernieuwende muziek te ervaren? De toekomst van de muziek van toen kwam op een presenteerblad voorbij.
Klangforum Wien lieten geen gelegenheid voorbijgaan om de kleurenrijkdom van de partituur te laten horen. Dirigent Sylvain Cambreling is een expert in eigentijdse muziek, maar dirigeerde bij de Brusselse Muntopera tijdens het gloriedagen van intendant Gerard Mortier ook veel klassiek operarepertoire en haalde diepe dramatische lagen uit deze partituur tevoorschijn.
Expo 1958 paviljoen van Philips
Het viel op wat een geweldig orkestrator Xenakis was. Als architect was hij assistent geweest van Le Corbusier, die hem het revolutionaire Philips paviljoen voor de Brusselse Wereldtentoonstelling uit 1958 laten ontwerpen. Maar intussen had hij zich ook aangemeld als leerling van Olivier Messiaen, en vestigde zich vervolgens definitief als componist. Toch liet de architectuur hem in veel opzichten niet los.
Opvallend was ook hoe mooi het architectonisch geconcipieerde elektronisch deel van ‘Kraanerg’ klonk, een vierkanaals-soundtrack. Uit de vier hoeken van de zaal klonken ruimtelijke effecten waarop Pink Floyd tot en met ‘techno’-deejays jaloers hadden kunnen zijn.
Misschien moet dit werk nog eens worden uitgevoerd met ligstoelen in de zaal en video-projecties rondom – misschien op basis van Vasarely’s ontwerpen voor de eerste uitvoeringen van ‘Kraanerg’, waarmee een moderne veejay dan aan de slag kan gaan.
Iannis Xenakis 1922-2001 ‘Kraanerg’ – 1968/69, integrale balletmuziek – Nederlandse première. Voor ensemble en vierkanaalssoundtrack. Klangforum Wien onder leiding van Sylvain Cambreling Klankregie Peter Böhm, Florian Bogner Geluidstechniek Koen Keevel – PME-tècnica Grou