cd/dvd recensies

Opmerkelijke Macbeth uit Teatro Massimo

Tekst Peter Franken

https://media1.jpc.de/image/w600/front/0/0747313557851.jpg

Op Naxos is een opname verschenen van Macbeth die in januari 2017 is gemaakt in Teatro Massimo in Palermo. Het is natuurlijk de zoveelste opname van dit populaire werk maar in een bepaald opzicht een opmerkelijke productie.

Regisseur Emma Dante komt uit de toneelwereld en laat dat ook duidelijk blijken. Ze zet veel mensen op het toneel en laat ze bewegen, acteren en zingen op een wijze die de hand van een professional verraadt. Dus geen weggestopt koor waar de regie geen raad mee weet. We zien een corps de ballet bestaande uit 15 dansers, verder 7 acteurs uit Dantes eigen toneelgezelschap en ook nog eens 23 figuranten die afkomstig zijn van de toneelschool. En natuurlijk ook nog het koor van Teatro Massimo.

Die veelheid aan personen maakt het mogelijk om de decors eenvoudig te houden. Een troep heksen komt onder een enorm rood laken vandaan, er wordt een ‘siersmeedijzeren’ traliewerk neergelaten, stoelen van verschillende hoogte met hetzelfde ontwerp als dat traliewerk worden zodanig gerangschikt dat er een indrukwekkende troon lijkt te ontstaan. Het is zeer goed doordacht, creatief en natuurlijk vooral heel goedkoop. Plastic met een metaalglans is niet erg kostbaar.

Ook de kostuums zijn goed doordacht en zeer fraai uitgevoerd, leveren een wezenlijke bijdrage aan het toneelbeeld. Het bewegende Birnam Wood heb ik niet eerder zo mooi vormgegeven gezien. De decors van Carmine Maringola en de kostuums van Vanessa Sannio leveren een bepalende bijdrage aan het uiteindelijke resultaat. Iets minder ben ik te spreken over de choreografie van Manuela Lo Sicco, die vind ik wat te ‘Keersmaekeriaans’.

Waarom zo’n lang verhaal over de aankleding om mee te beginnen? Wel, dit is een prachtig voorbeeld van een productie die er heel goed uitziet, er in slaagt het libretto volledig recht te doen en de protagonisten alle ruimte geeft om hun kunnen te tonen, zowel acterend als zingend. En dat zonder kostbare installaties en andere rariteiten die het produceren van een opera zo gemakkelijk het karakter kunnen geven van regelrechte kapitaalvernietiging. Zeker nu de toekomst van deze kunstvorm de komende jaren op het spel staat is het goed lering te trekken uit de aanpak van operahuizen die gewend zijn te moeten werken met relatief beperkte middelen. Met een competent team kom je een heel eind laat Emma Dante zien.

De voorstelling is muzikaal van een zeer behoorlijk niveau. Vincenzo Costanzo vind ik als MacDuff een beetje larmoyant in zijn aria ‘o figli’ maar voor het overige zeker adequaat. Anna Pirozzi weet volledig te overtuigen als Lady Macbeth. Ze acteert gemakkelijk en klink beheerst in alle registers. In haar drie grote aria’s weet ze veel indruk te maken.

Roberto Frontali is een overtuigende Macbeth, goed bij stem en volledig in controle. Acterend laat hij een mooie ontwikkeling zien, van moordenaar in opdracht van het lot, en opgejut door zijn vrouw dat te doen voltrekken, tot heerser met bloed aan zijn handen. Verrassend detail is dat hij persoonlijk zijn vrouw komt vertellen wat de heksen hem hebben voorspeld. Er wordt dus geen brief voorgelezen. Nadat hij is weggelopen zet de Lady haar aria in.

Bepaalde accenten die Dante legt vind ik wat over de top zoals het laten afleggen van Duncan alsof hij Jezus is. En waar als ingrediënt in de toverdrank de vinger van een direct na de geboorte gewurgde zuigeling wordt genoemd, vergroot ze dat uit tot een onprettig tafereel met een berg babylijkjes. Natuurlijk zijn het poppen maar ik had er moeite mee.

Koor en orkest maken er een mooie Verdi voorstelling van. Gespeeld wordt de Parijse versie uit 1865 in het Italiaans gezongen. Dus met een ballet in de derde akte. De muzikale leiding is in de bekwame handen van Gabriele Ferro.

Schubert’s Alfonso und Estrella: what a surprise!

Dynamic Schubert

What a surprise! I have to admit: I love, love, love it! A romantic fairy tale about an old king, who is thrown off the throne by his rival, and about his son who falls in love with the daughter of his father’s rival.

After some complications (there is also a real bad guy) everything goes well: Alfonso and Estrella get married and the old king gets his throne back, which he then promptly hands over in favour of the young couple. And there is also a moral: a really big man forgives his enemies.

The music is very beautiful. No, it’s not a masterpiece, but still … it’s unmistakably Schubert. There are a few incredibly beautiful ballads: a song by Froila about the cloud girl, for example. Or a touching ‘Wo ist sie’ by Mauregato, who thinks he has lost his daughter.

Eva Mei, Rainer Trost, Alfred Muff, Markus Werba and Jochen Schmeckenbacher play and sing exceptionally well, and I also think the staging (directed by Luca Ronconi) is a great success. In a setting of string instruments only, the opera is played out two-dimensionally: on stage and on the platform behind it, where puppets play the scenes.

In the first act the singers are dressed in evening dress (suggesting a song recital?), in the second and third act they wear period costumes from the region  (Spain in the eighteenth century).

The opera was recorded in 2004 in Cagliari, an opera house that is not afraid of unknown repertoire.

Beentjes’ Infinity klinkt als uit een vorig tijdperk

https://www.voordekunst.nl/images/project-story/media/9w/Gi/9wGipxG1n3fAj4Dp.png

Recent werd ik gewezen op het album Infinity dat George Beentjes drie jaar geleden in eigen beheer uitbracht. Het omvat een negental liederen en gedichten uit de romantiek, getoonzet door componist Beentjes die sopraan Christy Luth zelf begeleidt op de piano.

Ik heb de cd meerdere malen afgespeeld en in eerste aanleg vond ik het een wat merkwaardige ervaring, muziek die zo vertrouwd klinkt maar kennelijk pas kort geleden is geschreven. Je zou het eigenlijk aan een blinde test moeten onderwerpen en dan gissen welke componist ervoor verantwoordelijk is.

Aanvankelijk meende ik er wel wat Strauss in te herkennen maar gaandeweg moest ik vaststellen dat dit toch vooral bepaalde wendingen in de zanglijnen betreft. De pianobegeleiding heeft beslist een ander karakter, met name in ‘Abendlied’ van Matthias Claudius uit 1777 waarin de pianist met akkoorden strooit terwijl de melodie juist de meest Straussiaanse van de gehele cd is. Overigens is ‘Sehnsucht’ van Schiller mijn favoriete track op deze 25 minuten durende opname.

Beentjes heeft duidelijk een eigen stijl gevonden en bij elke keer afluisteren begon ik die steeds meer te waarderen. Naar aanleiding van een interview in Luister ben ik ook eens op zoek gegaan naar eerder materieel van deze mij onbekende componist. Op zijn eerste album Gobelin speelt hij solostukken voor piano die onbekommerd klinken als werk van Rachmaninov, uiteraard met de nodige luide passages. Voor Infinity heeft Beentjes gekozen voor de rol van de begeleider die bijna verstilde muziek ten gehore brengt. Alsof hij op kousenvoeten door de muzikale tuin loopt om zo min mogelijk inbreuk te maken op de sfeer die de door hem gekozen gedichten oproepen.

Door de trage tempi en de vaak hoge ligging maakt hij het zijn sopraan niet steeds even gemakkelijk. Ook hier een vergelijking met Strauss: die had er een handje van zijn tenoren op de proef te stellen. Luth moet geregeld uit haar comfort zone, zo meen ik te horen. Lang aangehouden zeer hoge passages liggen haar duidelijk minder dan het middenregister. Op een paar momenten klinkt de stem dun en geknepen, iets dat ik eerder de componist aanreken dan de zangeres. Dat blijkt duidelijk als we haar horen in ‘Nachts im Wald’, een lied dat met iets meer tempo wordt gebracht en een voor haar vriendelijker ligging heeft.

Deze cd is beslist de moeite van het beluisteren waard, vergeet de recente ontstaansdatum en onderga de muziek als een product van eind 19e eeuw. Dan komt alles het beste tot zijn recht.

De cd is te bestellen via www.georgebeentjes.com

Help, help, the Globolinks are coming and only music can save us!

Liebramann Globolinks

Especially for Hamburg, the Italian-American composer and director Gian Carlo Menotti composed Hilfe, Hilfe Die Globolinks!, an opera ‘for children and for those who love children’. The premiere took place in 1968 and a year later it was filmed in the studio.

I must confess that I’m not a big fan of children’s operas, but I’ve been shamelessly enjoying this one. It is an irresistible fairy tale about aliens (Globolinks) who are allergic to music and can only be defeated by means of music.

The images are very sensational for that period, full of colour and movement and the forest little Emily (the irresistible Edith Mathis) has to go through with her violin to get help is really frightening. The aliens are a bit of a let-down according to modern standards, but that doesn’t matter, it gives the whole a cuddly shine. The work is bursting with humour and irony; musical barbarians are lashed out at: the school principal who doesn’t like music turns into an alien himself.

There are also a lot of one-liners (“music leads you to the right path” or “when music dies, the end of the world is near”). It is incomprehensible a work like this is not performed all the time in every school (and I don’t mean just for the children), the subject is (and remains) very topical.

None of the roles, including the children, could be better cast, and this once again proves the high standard of the Hamburg ensemble. In which other city would you find so many great singers/actors who can perform so many different roles on such a high level?

Le Nozze di Figaro uit Hamburg: Arlene Saunders in memoriam

Arlene Saunders, Soprano With a Dramatic Flair, Dies at 89 - The New York  Times

In 1967 was Liebermann nog de baas van het Hamburgse operahuis. Hij zorgde voor een goed, gedegen en gevarieerd repertoire met extra veel aandacht voor het hedendaags repertoire, bouwde er een fantastisch zangersensemble op en trok buitenlandse sterren en would-be sterren (in Hamburg begon de wereldcarrière van Plácido Domingo) aan.

Liebermann wordt tegenwoordig gezien als de vader van het regietheater, alleen bedoelde hij er iets anders mee dan het huidige conceptualisme waarin de grens tussen het toelaatbare en belachelijke opgezocht en vaak overschreden wordt

Nozze Hamburg

De zo goed mogelijk gereconstrueerde productie van Die Hochzeit des Figaro (ja, er wordt in het Duits gezongen) is van een grote historische waarde, maar dat niet alleen. De productie is prachtig, het orkest van de Hamburgse Opera is onder dirigent Hans Schmidt-Isserstedt voortreffelijk en de zangers stuk voor stuk idiomatisch.

De Amerikaanse bariton Heinz Blankenburg is een koddige Figaro en als Susanna is Edith Mathis gewoon niet te versmaden. Eigenlijk zou ik het van daken willen roepen: zo is Susanna bedoeld! Zo en niet anders! De jonge Tom Krause is een meer dan heerlijke Graaf en Arlene Saunders een Gravin die perfect bij hem (en zijn timbre) past.

We krijgen als onderdeel van de opname zelfs een stukje historische ‘maestro to the pit’ voorgeschoteld. Goed: de band is niet helemaal gereconstrueerd, er zitten hiaten in en de kleuren zijn echt jaren zestig. Geeft niets, dat alles neem ik graag voor lief. Aanbevolen! (Arthahaus Musik 101263)

Faccio’s Hamlet is een geweldige ontdekking

Tekst: Peter Franken

Review | Gramophone

Na de première van de herziene versie van zijn grote opera Hamlet trok Franco Faccio zijn levenswerk terug. De totaal mislukte uitvoering op 12 februari 1871 in La Scala zou de laatste blijken, het werk werd vergeten. Anthony Barrese vond in 2002 delen van de partituur terug en restaureerde het werk. Elisabeth Sobotka, directeur van het Bregenz Festival had al eerder als student research gedaan naar Facci’s meesterwerk en besloot het in 2016 te programmeren in het Festspielhaus.

Faccio en Boito waren de zelfbenoemde leiders van de muzikale vernieuwingsbeweging die de opera in Italië wilde ontstoffen. Je zou het kunnen vergelijken met de Nouvelle Vague in de Franse film die zich afzette tegen de Cinéma du Papa. Dat was wel een beetje tegen het zere been van Verdi, de belangrijkste exponent van het beproefde muziektheater. Het mag een wonder heten dat Verdi er later mee heeft ingestemd om met Boito als libretttist te werken aan Otello en Falstaff.

Boito leverde het libretto voor Facci’s Amleto en werkte intussen aan zijn eigen opera Mefistofele waarvoor hij ook het libretto schreef. Als librettist had Boito meer succes dan als componist. En Faccio wijdde zich aan dirigeren, hij was lange tijd de muzikaal leider van La Scala. Het succes van Hamlet in Bregenz was van dien aard dat men voor deze zomer de eveneens vergeten opera Nero van Boito had geprogrammeerd. Het festival werd afgelast maar Nero staat wel op het programma in 2021. Ik kijk al uit naar de opname die er ongetwijfeld van zal verschijnen.

Boito was een zeer bekwaam librettist en dat blijkt eens te meer uit de wijze waarop hij Shakespeares Hamlet heeft weten te reduceren tot een tekst die je in 140 minuten zingend over de bühne kunt brengen, met behoud van alle sleutelscènes uit het toneelstuk. Aan hem heeft niet gelegen, maar aan Faccio ook niet. Het is een schitterende opera die met wat meer geluk een belangrijke plaats op het repertoire had kunnen verwerven.

In de eerste akte doet de instrumentatie me toch wel vrij sterk aan Verdi denken. Ook meen ik flarden muziek te ontwaren die in de richting gaan van Ballo in maschera. Faccio heeft duidelijk niet geprobeerd het wiel opnieuw uit te vinden maar bouwt voort op wat hij in zijn leerjaren heeft meegekregen. En Verdi’s eigen ontwikkeling stond natuurlijk ook niet stil.

Te beginnen met de tweede akte krijgt het werk wat meer een eigen karakter, de dramatiek van een grand opéra gecombineerd met de pathetiek die later zo bepalend zou worden voor het Verismo. Een absoluut hoogtepunt is de grote monoloog van Hamlet ‘Essere o non essere’ waarin de titelheld me sterk doet denken aan Don Carlos, een topstuk voor tenoren dat ook op eigen been kan staan op concertpodia.

De dramatiek bereikt zijn hoogtepunt in de derde akte, hoewel de meeste doden pas later zullen vallen. Het betreft de grote confrontatie van Hamlet met zijn moeder: ‘Qui ‘l’attendete’ en ‘Ah! Che alfine all’empio scherno’. En als klap op de vuurpijl Ophelia’s waanzinsscène er achteraan ‘La bara involta’. Daarna spoedt het verhaal zich naar een einde waarin alle nog levende protagonisten de dood vinden. Het is een beetje een anticlimax na de schitterende ‘Marcia Funebre’ waarmee Ophélia naar haar graf wordt geleid. Kijkend naar een opname is het effect minder sterk maar ik vermoed dat deze treurmars in het theater dezelfde emoties teweeg kan brengen als die van Siegfried in Wagners Götterdämmerung. Met Laertes en Polonius erbij komt de body count op het toneel op zes. Maar dat komt voor rekening van Shakespeare, het publiek op het schellinkje moest ook waar voor zijn geld krijgen.

Uiteindelijk zijn het niet Faccio en Boito geweest die de geschiedenis zijn ingegaan als grote vernieuwers. Daarvoor moeten bij de Verisimo componisten zijn en vooral ook bij Puccini, die overigens in Faccio een warm pleitbezorger vond. Maar dat doet niets af aan de waarde van Faccio’s grandioze poging in die richting.

Om een cast bijeen te brengen voor wat vermoedelijk een eenmalige reeks zal zijn, reprises in andere operahuizen zijn op korte termijn nauwelijks te verwachten, moest Bregenz in zee met relatief onbekende solisten die het instuderen van een grote nieuwe rol vooral als een kans zagen om zich te profileren. Als ik kijk naar de carrière van de vertolker van de titelrol, de tenor Pavel Černoch, dan heeft deze rol hem geen windeieren gelegd. In de afgelopen jaren heeft hij grote rollen gezongen in belangrijke operahuizen. In 2018 had hij veel succes met zijn vertolking van Laca in de Jenufa voor DNO. Černoch kruipt als acteur in de huid van de gekwelde titelheld en laat als zanger horen welk een prachtige muziek Faccio voor hem heeft geschreven. Het is een optreden om door een ringetje te halen.

Claudio Sgura als Claudio is inmiddels ook veel grote podia te beleven. Hij komt op mij over als een solide koning, een opportunist die opmerkelijk makkelijk bang gemaakt kan worden. Stimmlich is deze bariton goed tegen zijn rol opgewassen. Dat geldt ook voor de mezzo Dshamilja Kaiser, een vaste waarde van Oper Graz. Zij geeft glans aan de rol van Gertrude, Hamlets moeder, die niet kan verhullen dat ze met zijn nieuwe stiefvader in een complot zit. De scène met Hamlet in de derde akte is van grote klasse.

De sopraan Iulia Maria Dan is meestal te horen in de Semper Oper. Ze zet een goed verzorgde geloofwaardige Ophelia neer, mist wat volume in de laagte maar weet dat hogerop goed te compenseren. Zij completeert het viertal protagonisten, uitstekende casting.

Het team van regisseur Oliver Tambosi, decorontwerper Philip Schlößmann en kostuumpontwerper Gesine Völlm breng Hamlet als een volledig librettogetrouwe productie. Over een volstrekt onbekend werk moet je natuurlijk ook geen concept leggen. Het ziet er prachtig uit allemaal, bont gekleurde kostuums in fantasie middeleeuwse stijl waarbij de leden van het koor een afbeelding van een groot oog op hun buik dragen. Het volk ziet immers alles, niets blijft verborgen. Het hof is werkelijk koninklijk gekleed, rood domineert. Alleen Hamlet, de outsider, draagt een eenvoudig zwart kostuum. Als de geest van Hamlets vader verschijnt, gezongen door de bas Gianlica Buratto, opent zich het achterdoek en is alles gehuld in verblindend fel wit licht. De eerste reactie van de kijker suggereert doeltreffend de neiging van Hamlet en zijn entourage om de hand voor de ogen te slaan.

De Wiener Symphoniker staan onder leiding van Pablo Carignani. Hun optreden completeert de feestelijkheden op het toneel. Deze productie verdient de aandacht van elke operaliefhebber, zegt het voort.

Uitgebracht door Cmajor,

Fritz Wunderlich as we did not know him yet

Wunderlich 20 eeuw

Fritz Wunderlich, tenor. Born September 1930. Died September 1966, thirty-six years old. What happened? We will never really find out. He was hunting with his best friend, the baritone Hermann Prey. They’ve been drinking. Officially he tripped over his shoelaces and fell down the stairs. That may be true, although the rumors and gossip about his death are very harsh. But: does it really matter? One of the best tenors in the world was, just like that, dead at the age of thirty-six.

Fritz Wunderlich and Hermann Prey sing Bizet’s Pearl Fishers duet, in German:

We, the ‘surviving relatives’, we can consider ourselves lucky, because he left us quite a few recordings. Lots of songs (his Dichterliebe is to cry, so beautiful!), but also operas. Lots of operas. More than you could imagine.

The first thing you notice when you listen to Wunderlich is its great naturalness and total lack of artificiality. His diction was clear but nowhere too emphatic – a flaw that most lieder singers of his generation were guilty of. He knew how to find a perfect balance between word and music and any form of mannerism is foreign to him. In many ways he remains the ideal interpreter of… of everything actually. Schubert, Schumann, Mahler… But also Rossini, Tchaikovsky and Puccini.

Fritz Wunderlich sings Lensky’s aria from Evegeny Onegin. The recording is from 1962

And then suddenly, just out of the blue we are surprised with a box with three CDs filled with previously unreleased recordings. At least not officially. That makes a little collector’s heart beat faster. And if it’s not enough: the CDs contain fragments of rarely performed pieces of music, all composed in the twentieth century. I imagined myself in a real candy store because I had not even heard of many of the composers.

Below, Wunderlich sings Günter Raphael’s Palmström Sonate:

No, it is not about forgotten masterpieces. I think so, because how can you judge a composer after hearing just one aria? The first CD, with Raphael, Neumayer, Bausznern and Helm, is actually nothing more than a cabinet of curiosities, but the Pfitzner (and Reutter) fragments on the second CD make me sit up straight and prick up my ears. Genius!

Below, Wunderlich sings ‘Der Abend’ from Hermann Reutter’s Triptychon:

When I arrive at the third CD I wonder why we were not allowed to hear the recordings before. Could the life course of some composers here have something to do with oblivion? Pfitzner was a Nazi. And so were Egk and Orff, two of four composers on the third CD as well. I don’t really want to think about that too long, because the fragments from Berg’s Wozzeck, recorded in 1956 in Württenburg, make me more than happy. Certainly also because of one of the greatest Wozzecks in history, the now almost completely forgotten baritone Toni Blankenheim.


FRITZ WUNDERLICH

Musik des 20.Jahrhunderts
Works by Günter Raphael, Fritz Neumeyer, Dietrich von Bausznern, Everett Helm, Heinrich Fleischner, Hans Pfitzner, Hermann Reutter, Igor Stravinsky, Carl Orff, Werner Egk, Alban Berg
SWR Classic SWR19075CD (3CDs)

English translation Frans Wentholt

Angela Gheorghiu is als Magda in La Rondine in haar element

https://m.media-amazon.com/images/I/61GXQHfzsbL.jpg

 

Tekst: Peter Franken

Nu de Metropolitan Opera een streep heeft gehaald door het complete seizoen zullen we nog een jaartje moeten wachten op de eerste voorstelling in de serie Live from the Met, een groot gemis. Liefhebbers van Puccini die troost zoeken kunnen echter terecht bij een voorbeeldige uitvoering van La Rondine met Gheorghiu en Alagna in de hoofdrollen. Het is een opname van de uitzending uit 2009 maar beter een herhaling dan helemaal niets.

In 2005 stond La Rondine op het programma van het Théâtre du Châtelet in Parijs. Ruim tevoren was deze productie groots aangekondigd met Angela Gheorghiu en Roberto Alagna als trekpleisters. Gelijk een kaartje besteld. Natuurlijk zou er ook een opname van worden gemaakt en daarmee begon de ellende. Alagna’s huislabel lag dwars, exit de beoogde tenor. Bleef over Gheorghiu maar die meldde zich vlak voor de eerste reeks voorstellingen af. Uiteindelijk zong ze alleen de dernière. Ook al was Inva Mula een uitstekende vervanger, ik voelde me toch een beetje bekocht. Maar gelukkig is er een zeer geslaagde opname met dit tweetal in de handel en die heeft mijn teleurstelling van 15 jaar geleden helemaal goedgemaakt.

La Rondine is de minst gespeelde van de opera’s uit de Puccini canon. Het werk volgt op La fanciulla del West en komt net voor Il trittico. Het is vrijwel volledig doorgecomponeerd, ‘Chi il bel sogno di Doretta’ is de enige echte aria. De vele gezongen dialogen geven het werk ook bij vlagen het karakter van een conversatiestuk. De muziek ligt prettig in het gehoor en dat is een van de redenen dat deze door sommigen wordt weggezet als opgeklopte slagroom. Maar luister je aandachtig naar La Rondine, dan valt op dat dit onmiskenbaar een ‘echte Puccini’ is. Alleen de verhaallijn is nogal afwijkend: er gaat niemand in dood en iedereen gedraagt zich heel beschaafd.

De productie van regisseur Stephen Barlow en decorontwerper Ezio Frigerio is geplaatst in de jaren ’20 met een fraai toneelbeeld in art deco stijl. De kostuums van Franca Squarciapino zijn daar goed op afgestemd. Het verhaal past prima in dit tijdsgewricht. Vrouw die zich laat onderhouden door rijke oudere man wordt verliefd op jonge man uit de provincie. Ze beleven een korte idylle maar worden ingehaald door geldgebrek en door haar verleden dat niet verenigbaar is met zijn burgerlijke achtergrond. Ze beëindigt de relatie omdat ze weet dat ze zijn ouderlijk huis niet kan betreden. Doet beetje denken aan La traviata natuurlijk.

Magda wordt uitstekend vertolkt door Gheorghiu, toen al een van haar favoriete rollen. De muziek klinkt simpel maar kent zeer lastige passages die ze met het grootste gemak aankan. Verder is ze een plaatje om te zien en haar acteerwerk is goed verzorgd. Met haar toenmalige echtgenoot Alagna vormt ze een zeer natuurlijk ogend koppel. Ze traden in die tijd veel samen op en waren ook buiten de bühne natuurlijk zeer goed met elkaar vertrouwd. Alagna heeft er duidelijk schik in en veroorlooft zich onopvallend een paar vrijheden die erop duiden dat hij met zijn eigen vrouw op het toneel staat. Zijn zang mag er zijn en de wanhoop die hij aan het einde speelt komt zeer geloofwaardig over.

Waarschijnlijk omdat de plot nogal dun is, is er een tweede koppel aan het verhaal toegevoegd. De dichter Prunier die gelooft in de ware liefde maar eigenlijk niet verder wil kijken dan intrigerende beroemde vrouwen zoals Berenice, Francesca en Salome, daarmee impliciet te kennen gevend dat iemand als Magda beneden zijn stand is. Prunier heeft het voortdurend aan de stok met Magda’s vrijpostige dienstmeisje Lisette. Dat is echter maar schijn, hij is helemaal weg van haar en ze zijn in het geheim allang een stelletje.

Marius Brenciu geeft een prima vertolking van Prunier, die overigens het eerste deel van ‘Chi il bel sogno’ zingt. Lisette Oropresa excelleert als de brutale dienstmeid die door Preunier voortdurend als een Eliza Doolittle wordt behandeld. Mooi dat er zo’n topbezetting is gekozen voor de tweede sopraanrol.

Koor en orkest van de Met staan onder leiding van Marco Armiliato

Arnold van Mill: is there someone who still remembers him?

Decca van Mill

The Dutch bass Arnold van Mill is almost completely forgotten nowadays. How unfair! His voice is a bit reminiscent of the young Kurt Moll, which of course is also due to the repertoire. Beautiful!

Below is the duet from Der Fliegende Holländer. Arnold Van Mill sings Daland and George London Der Holländer:

Van Mill was mainly famous for his Wagner roles. Unfortunately they are not on this CD. But his smooth bass was also very suitable for Singspiel and operetta. His Lortzing, Cornelius, Nicolai and Weber (all present on this CD) are a pure delight for the ear. All real collector items. Thank you, Decca!


The CD is complemented by Russian songs, sung by the Bulgarian bass Raphael Arié. Another great singer who is ompletely forgotten.

The combination is not really a happy one: not only does the repertoire differ like day and night, the voices are incomparable as well; which does not prevent me from enjoying him enormously! Hopefully Decca will have more of Arié on the shelf, because my wish list with his recordings is quite long!

Below Arié sings ‘Ella giammai m’amo’ from Don Carlo

Een paar woorden over Castor et Pollux van Rameau

In tegenstelling tot bij voorbeeld Händel heeft Jean-Philippe Rameau niet een echte renaissance gekend. En al bereiken zijn werken meestal niet het niveau van de Duits-Engelse grootmeester, toch zijn zij zeker meer dan de moeite waard. Al was het alleen vanwege de belangrijke plaats die zij nemen in de ontwikkeling van de muziekgeschiedenis. En persoonlijk (niet slaan! Het is maar mijn mening!) vind ik zijn muziek mooier, evenwichtiger en prettiger om naar te luisteren dan naar de meeste van zijn meer gewaardeerde tijdgenoten.

Castor et Pollux was Rameau’s tweede ‘tragedie en musique’. Het werd in 1737 voor het eerst uitgevoerd en in 1754 totaal gereviseerd, waarbij o.a. de proloog eruit werd geknipt. In 1992, één jaar na de live opvoeringen in Aix-en-Provence, nam William Christie voor Harmonia Mundi (HM 901435.37) de eerste versie op.

Het klinkt allemaal zeer bevlogen en er wordt voortreffelijk in gezongen, voornamelijk door Agnès Mellon (Télaire), Véronique Gens (Phébé) en Jérôme Corréas (Pollux). Persoonlijk had ik iets meer vibrato willen horen, maar vooralsnog heeft deze opname geen concurrentie. Althans voor mij.