cd/dvd recensies

Opera Fanatic: road movie with opera stars

In 2008, Arthaus Musik released an extraordinary, outstanding documentary: Opera Fanatic. The eccentric Stefan Zucker travelled through Italy to visit divas of yesteryear. Quite rightly, the film won awards.

“We live in an age of Barbie doll opera singers, who look good, move nicely, but lack charisma. What we need are singers with hair under the armpits!”

It is just one of the quirky sayings of Stefan Zucker, an opera fanatic of the first hour, and, by his own admission, the “highest tenor voice ever”. Whether it is true? I wouldn’t know, but his whispered voice sounds downright laughable. Could he possibly be eunuch, too?

He is also a very irritating little man in search of gossip and thrills, but thanks to him we get to visit the great divas of bygone times: Anita Cerquetti, Fedora Barbieri, Giulietta Simionato, Magda Olivero, Leyla Gencer, Marcella Pobbe …

Marcella Pobbe

Fedora Barbieri



Not all ladies are keen on talking to him or answering his impertinent questions (fair’s fair: I can really enjoy those anyway), but with a few grappas in them, they suddenly go wild. He seduces them into the most remarkable statements and we are treated to footage and sound clips of their performances.

The film was made by Jan Schmidt-Garre in 1999 and has since won quite a few awards at various film festivals. Rightly so. It has become a bit of a road movie, but with opera stars in the leading roles.

To my great shame and embarrassment, I must confess that it was the first time I had heard of Carla Gavazzi, but by now I have more than made up for this shortcoming.

Carla Gavazzi


What a voice, what a singer! And for me definitely the best Santuzza (Cavalleria Rusticana) ever.

Highly, highly recommended!!!!!!!!!!!

How Talitha was raised from the dead

In the late nineteenth century, Ermanno Wolf-Ferrari fell under the spell of church music composer Don Lorenzo Perosi, with whom he also became friends. It was also under Perosi’s influence that Wolf-Ferrari composed his cantata Talitha Kumi and the choral work La passione.

The latter, which was based on ancient Italian folk poetry, Wolf-Ferrari also dedicated to his friend. The beautiful youthful work ‘Otto cori’ also betrays the composer’s great love for Renaissance music.

Talitha Kumi!” means “Get up!” in Aramaic. It is a quote from the Gospel of Mark which tells the story of Talitha, the daughter of Jairus. She is dying and in his despair – and hope for a miracle – Jair goes to seek help from Jesus. When Jesus reaches the house of Jairus, the girl is already dead, yet he manages to raise her from the dead.

Resurrection of the daughter of Jairus, by Victor-Oscar Guétin, 1902.

It is the evangelist who carries the story of the work: tenor Rainer Trost sings his text very impressively and manages to keep the listener glued to his every word. Jairus and Jesus have relatively little to do, but both roles are excellently performed here by baritone Joan Martín-Royo. The choir and orchestra have no more than a contemplative role. Call it a ‘colour-wash’ background.

Zeer geslaagde Siberia uit Bregenz uitgebracht op Bluray

Tekst: Peter Franken

Het succes van Fedora uit 1898 met zijn Russische verhaallijn bracht Giordano ertoe opnieuw een werk in die setting te schrijven. Dat werd Siberia op een libretto van Luigi Illica. De opera had in 1903 première in La Scala en was gedurende een tiental jaren redelijk succesvol. Daarna raakte het werk in de vergetelheid. In 2022 stond er een nieuwe productie van Siberia op het programma in Bregenz. De regie was in handen van Vasily Barkhatov en een opname van de première is door Unitel uitgebracht op Bluray.

Schijnexecutie van de Petrasjevtsy, illustratie uit ‘Dostojevski’, Leonid Grossman (1963)

De handeling speelt zich grotendeels af in een strafkamp in Siberië en haalt zijn inspiratie uit Dostojevski’s Aantekeningen uit het dodenhuis, vooral bekend van Janaceks opera. De eerste akte is feitelijk een theatraal vehikel dat ten doel heeft de protagonisten vanuit Sint Petersburg in Siberië te krijgen. Giordano maakte het zijn librettist Illica volstrekt duidelijk. Hij wilde geen historische opera met aandacht voor ‘actuele zaken’ als Socialisme, Nihilisme en Antiklerikalisme maar gewone romantiek: een vrouw tussen twee mannen. Het strafkamp was niet meer dan de hardvochtige sociale omgeving waarin de heldin ten onder zou gaan, zoals Violetta in de ‘woestijn die Parijs werd genoemd’.

Het draait om Stephana, een vrouw die als jong meisje is ontdekt door Gléby die haar eerste minnaar werd en haar vervolgens omvormde tot een verdienmodel. Dat heeft succes gehad, ze woont in een huis dat haar geschonken is door Vorst Alexis; vele welgestelde minnaars zijn hem voorgegaan. Maar Stephana gaat incognito de stad in en de jonge officier Vassili wordt op slag verliefd op dit onschuldige meisje dat de kost verdient met borduurwerk. Als hij toevallig in Stephana’s huis komt om zijn peetmoeder te begroeten loopt alles mis. Deze Nikona is in dienst van Stephana en door een ongelukkig toeval bevinden zich ook Gléby, Alexis en zijn gevolg aldaar. Vassili doodt Alexis, wordt veroordeeld en Stephana reist hem na als ‘vrijwillig gedetineerde’.

Als Gléby ook in dat kamp opduikt zijn de rapen gaar. Hij wil zijn vroegere protégée meenemen, kent een ontsnappingsroute. Als ze weigert maakt hij ten overstaan van de gevangenen alles bekend over haar verleden als courtisane, tot verbijstering van Vassili. Ze geeft echter geen krimp, beschuldigt hem op zijn beurt van bedrog en uitbuiting. Als ze met Vassili wil ontsnappen via de route die Gléby heeft aangegeven, slaat deze alarm. Stephana wordt neergeschoten en sterft in de armen van haar geliefde.

Barkhatov maakt geen gebruik van live videobeelden, bless him. Maar helemaal zonder filmbeelden bleek toch een brug te ver in een hedendaagse productie. Het verhaal wordt omlijst door een raamvertelling waarin een oude vrouw begin jaren ’90 op zoek gaat naar het verleden van haar familie. Ze reist van Petersburg naar Siberië en als ze de plek heeft gevonden waar ooit het strafkamp stond waar haar ouders zijn omgekomen, strooit ze daar de as uit van haar overleden broer. Die urn heeft ze de hele tijd in haar arm geklemd, ze laat hem geen moment uit het oog. De plek in kwestie is nu een eenvoudige kinderspeelplaats tussen typische ‘oostblok’ woonflats. Het lijkt een verwijzing naar de situatie is Berlijn waar zich een kinderspeelplaats bevindt boven de  vroegere Führerbunker, omringd door DDR Plattenbau. 

Het decor van de eerste akte wordt met schuifwanden en andere kleine aanpassingen geschikt gemaakt voor de twee volgende. Om die raamvertelling een plek in het geheel te geven speelt akte 2 zich niet af op een treinstation maar in een archief. De oude vrouw mag daar op zoek gaan naar haar familie. Om het niet moeilijker te maken dan strikt noodzakelijk krijgt ze en passant de tekst van ‘la fanciulla’ te zingen, een meisje dat in het vervolg van het verhaal geen rol meer speelt. De kostumering is een beetje onbestemd maar uit de film kunnen we afleiden dat die vrouw een jaar of tachtig is. Barkhatov laat haar geboren worden in het strafkamp evenals een wat ouder broertje. Daarmee situeert hij de handeling in de nadagen van het tsaristische Rusland.

Dat Stephana haar Vassili louter en alleen uit liefde nareist om het leven in een strafkamp met hem te delen wordt door Barkhatov met een korreltje zout genomen. Hij toont haar hoogzwanger op dat treinstation ergens in Siberië waar ze een kapitein geld geeft in ruil voor informatie over Vassili’s eindbestemming. Ze heeft haar rijke leven vaarwel gezegd en ‘alles’ aan de armen gegeven maar voldoende contant geld meegenomen om te kunnen overleven.

Het kampleven wordt treffend weergegeven maar geweldsexcessen blijven nadrukkelijk achterwege, het moest immers een romantische opera zijn? De muziek is heel herkenbaar voor de luisteraar die bekend is met Chénier en Fedora. Een beklijvende hit ontbreekt maar het werk kent meerdere fraaie monologen en duetten. In de tweede en derde akte wordt veelvuldig geciteerd uit het lied van de Volgaslepers, een Russische traditional.

De Canadese sopraan Ambur Braid geeft schitterend gestalte aan de gedoemde heldin die zoals zo vaak haar verleden niet kan ontlopen. Ze acteert zeer geloofwaardig en haar zang is van begin tot eind op hoog niveau. In de eerste akte is ze nog een roekeloze verliefde vrouw die tot haar ontzetting alles in duigen ziet vallen. Maar door zich ‘te bekeren’ tot de echte liefde en Vassili na te reizen om zijn lot te delen, transformeert ze in een powerhouse dat Gléby overtuigend van repliek dient en de sympathie van haar medegevangenen weet te verwerven.

Tenor Alexander Mikhailov zet een solide Vassili neer, uitstekend gecast door Barkhatov die hem kort daarna ook een rol gaf in zijn productie van Charodéyka in Frankfurt. In die opera zong hij Prins Yuri die het enige liefdesduet van het werk voor zijn rekening neemt. Weliswaar met zijn moeder, maar toch. In Siberia is hij een goed acterende lover die na een kort moment van ontzetting de situatie toch weer weet te accepteren, zowel in de confrontatie met Prins Alexis als met Gléby.

De Gléby van Scott Hendricks is gemaakt charmant en manipulatief in de eerste akte, rancuneus in de derde. Enge man, mooi gedaan. In de kleinere rollen vallen vooral Frederika Brillembourg als een bezorgde Nikona en Omer Kobiljak als de onfortuinlijke Alexis op. De rol van de oude vrouw die ook nog even zingt komt voor rekening van Clarry Bartha.

De muzikale leiding van Valentin Uryupin completeert het succes. Hij dirigeert de Wiener Symphoniker en het Praags Philharmonisch Koor. Een echte aanwinst de opname.

Trailer van de productie:

https://www.youtube.com/watch?v=NmLIPo3DvYQ

Fotomateriial : © Karl Forstner/ Bregenzer Festspiele

Il Proscritto:  Opera Rara brengt een fantastische nieuwe Mercadante

Tekst: Lennaert van Anken

Saverio Mercadante (1795 – 1870) is helaas niet voor iedereen een gangbare naam in de operawereld. Deze Italiaan was na Rossini, Bellini en Donizetti de belangrijkste operacomponist in de periode voordat Verdi de theaters binnendrong. In zijn lange bestaan schreef hij in totaal circa 50 opera’s, waarvan het merendeel viel in de tijdsspanne van 1820 tot 1850. In deze periode ontwikkelde de Italiaanse opera in een rap tempo. Rossini was in 1820 nog regerend operacomponist, terwijl Verdi in 1850 werkte aan zijn Rigoletto. Met name in de jaren 1840 tot 1850 was Mercadante de meest toonaangevende componist in Italë. Rossini had na zijn Guillaume Tell in 1829 zijn opera carrière aan de wilgen gehangen. Bellini was in 1835 vroegtijdig overleden en Donizetti was rond 1845 te veel door syfilis geveld, waardoor hij geen invloed meer had.

De werken van Mercadante zijn helaas redelijk snel van het podium verdwenen door met name de populariteit van Verdi die immens populair was na het succes in 1842 van zijn Nabucco. Vanaf de jaren 1850 was de populariteit van Verdi zo groot, dat Mercadante ook steeds minder in staat was opera’s aan zijn palmares toe te voegen. Zijn belangrijkste bijdrage volgde direct na zijn Parijse avontuur: op uitnodiging van Rossini debuteerde de componist met de opera I Briganti in het Teatre Italien. Hoewel geen echt succes, ondanks een sterrencast bij de wereldpremière, was het bezoek aan Parijs wel van onderscheidend belang, want aldaar maakte Mercadante kennis met Les Huguenots van Meyerbeer die in dezelfde periode zijn wereldpremière beleefde. Deze opera inspireerde Mercadante, waarna hij zijn grootste succes behaalde met zijn opera Il Giuramento, tot vandaag de dag zijn meest bekende, meest gespeelde en meest opgenomen opera.

Het prachtige platenlabel Opera Rara zet zich al jaren in om onbekende opera’s uit met name de belcanto periode weer nieuw leven in te blazen. Zo verschenen bij dit label van Mercadante reeds opnames van Maria Stuarda, Zaira en I Normanni a Parigi (highlights), Emma d’Antiochia, Orazi e Curiazi en Virginia (compleet). Allemaal zeer gewenste uitgaves die een beter beeld van de veelzijdigheid van de componist hebben gegeven. Onlangs voegde ze een opname van de opera Il Proscritto toe aan de catalogus. De opera, op een libretto van Salvadore Cammarano (bekend van o.a. Lucia di Lammermoor, Il Trovatore en Roberto Devereux), ging op 4 januari 1842 in Naples in wereldpremière. Één van zijn latere werken.

https://opera-rara.com/donor-portal-il-proscritto

Het verhaal van de opera is wat melodramatisch en leent zich niet echt goed voor een geënsceneerde uitvoering. De opera speelt zich af in het midden van de 17de eeuw in Schotland, tijdens de regeling van Oliver Cromwell en handelt over Malvina Douglas, de dochter van Anna Ruthven. Malvina was getrouwd met Giorgio Argyll, maar men denkt dat hij is omgekomen bij een schipbreuk. Anna en haar zoon Guglielmo hebben Malvina overgehaald om een nieuw huwelijk aan te gaan met Arturo Murray, een aanhanger van Cromwell (dat in tegenstelling tot haar vermeend overleden echtgenoot). De opera vangt aan op de dag dat het nieuwe huwelijk plaats zal vinden.

Uiteraard treedt haar voormalige echtgenoot, Giorgio, ten tonele voordat het huwelijk zal voltrekken. Enkel Malvina herkent hem, waardoor er algehele constellatie ontstaat. Malvina, zich inmiddels voorbereidend op haar nieuwe huwelijk, was langzaam reeds gewend geraakt aan het idee te hertrouwen. Giorgio erkent aan Arturo dat hij ook verliefd is op Malvina, waarmee de heren officiële rivalen van elkaar zijn in het verdere verloop van de opera. Giorgio smeedt het plan om met Malvina te vluchten, maar op het moment dat twee echtlieden willen vertrekken, worden ze betrapt, waarna Giorgio zijn ware identiteit uit de doeken doet. Malvina, overmand van wisselende emoties, omdat ze inmiddels ook houdt van Arturo, besluit omdat ze geen uitweg meer zit vergif in te nemen, waarmee de opera eindigt.

Ondanks dat de opera wellicht niet echt interessant is om op de bühne te brengen, is de nieuwe cd opname toch een niet te versmaden aanwinst. De muziek is Mercadante op zijn best. Grootse ensembles, fonkelende duetten, Indrukwekkende aria’s, het ene hoogtepunt na het andere passeert de revue.

Opera Rara heeft ook voor deze uitgave een uitstekende bezetting weten te verzamelen. De rivaliserende tenoren zijn dat niet alleen in het verhaal, maar ook zeker in hun zang. De inmiddels 63-jarige Ramón Vargas, die de rol van Giorgio zingt, heeft zijn mooie lyrische tenor goed in takt weten te houden. Hij klinkt nog precies gelijk als dertig jaar geleden. Erg knap. Hij klinkt zo jeugdig en fris als zijn 30-jarige rivaal, de tenor Iván Ayón-Rivas, die de rol van Arturo voor zijn rekening neemt. Hun duet is dan ook verzekerd van een fonkelend succes.

Carlo Rizzi met Ramón Vargas and Iván Ayón-Rivas. Photograph: Russell Duncan

Maar ook de vrouwenrollen zijn uitstekend bezet. Elizabeth DeShong zet met haar kruidige alt-stem een prachtige Odoardo neer. De cabaletta van haar aria in de tweede akte is een van de hoogtepunten. Maar ook Irene Roberts is niet te versmaden als Malvina. Jammer dat zij geen echte grote solo heeft te zingen. Hetzelfde geldt voor de uitstekende Sally Matthews, die regelmatig wonderen verricht in Brussel. Hier heeft ze de bescheiden rol van de moeder Anna Ruthven.

Het orkest (Britten Sinfonia) en het uitstekend zingende Opera Rara koor staat onder de bezielende begeleiding van Carlo Rizzi, die in Amsterdam natuurlijk een graag geziene gast was. Het is jammer dat hij niet meer in de picture lijkt bij DNO.

Teaser:  

meer Mercadante:

Il Giuramento: een aaneenschakeling van de mooiste melodieën, die je dwingen te luisteren

Wereldpremière van Mercadante’s Francesca da Rimini

Didone Abbandonata als muzikale kennismaking met Mercadante

Hans Werner Henze: aesthetic-theatrical do-gooder in three operas and a biography

Curious man, that Henze. Once flirting with communism and dreaming of a world revolution, he was also an aesthete and an erudite which – in part – made him decide to bid farewell to Germany and move to Italy in 1953.

His music has always been highly theatrical: he never liked the strict rules of serialism and felt a close connection with opera, which, unlike the hardliners of the avant-garde at the time, he had never labelled as obsolete. His discography therefore lists more than 20 musical theatre works, performed with great regularity.

DIE BASSARIDEN

Die Bassariden is among Henze’s finest and most important compositions. The English Language libretto, after ‘The Bacchantes’ by Eurypides, was written by W.H.Auden (does anyone remember the ‘Funeral Blues’ from Four Weddings and a Funeral?) and Charles Kallman.

It became a massive, through-composed score, anchored in the Wagnerian tradition (it is whispered that the librettists insisted that Henze, before turning to composing, study the ‘Götterdammerung’) and constructed as a four-movement symphony with voices.

The story of King Pentheus, who, by wanting to banish all sensuality, comes into conflict with Dionysus and his adepts and is ultimately torn apart by his own mother, serves as a metaphor for the conflict between Eros and Ratio.

The opera premiered (in the German translation) at the Salzburg Festival in August 1966. It became a huge success, even prompting one of the reviewers to cry that Richard Strauss had finally got a successor. Henze laughingly and rightly dismissed this with a simple “where are the man’s ears?!”

A few years ago, the live-recorded premiere performance (in German translation) was released by Orfeo (C 605 032 1). The highly emotional playing of the Wiener Philharmoniker, under the inspired direction of Christoph von Dohnányi, reaches unprecedented heights.

Kostas Paskalis is very credible in his role of Pentheus and Kerstin Meyer moves as Agave.

It’s just a pity no libretto was included, after all, it’s not everyday fare.

[Editorial: A later performance of the English Language version was released on the Musica Mundi label, conducted by Gerd Albrecht, but this revised edition omits the interlude]

Das Urteil der Kalliope, interlude from Die Bassariden :

L’UPUPA

Almost forty years later, a new (and also the last, the then almost 80-year-old composer claimed) [Ed: He would produce two more after this, in spite of ill health] opera by Henze was performed in Salzburg: L’Upupa und der Triumph der Sohnesliebe. It was a commissioned work by the Salzburg Festival, and its premiere at the Kleines Festspielhaus in August 2003 was recorded live for DVD (EuroArts 2053929).

The libretto, a fairy tale based on Syrian-Persian tales, was written by Henze himself. The three sons of The Old Man go in search of L’Upupa (a hop), a bird lost by the man with the golden feathers. The two eldest drop out immediately and amuse themselves by drinking and playing cards. The youngest, Kasim (an excellent role by Mattias Goerne), assisted by a Papageno-like ‘Demon’ endures all kinds of adventures, including an attempt on his life by his brothers. But he finds the bird and, in passing, a lover in the guise of a Jewish Princess (Laura Aikin) and returns to his old father. Only to leave again immediately, this time to fulfil a promise made. An open-ended ending, then, that also makes for beautiful imagery and moving music.

The text is at times very comic, but also very poetic. Jürgen Rose’s sets and costumes are truly dazzling, and Dieter Dorn’s direction very intelligent. There is also more than excellent singing and acting, especially by the truly inimitable John Mark Ainsley as the Demon.

DER PRINZ VON HOMBURG

On Arthaus Musik (100164) you will find another superb opera by Henze: Der Prinz von Homburg. It was recorded at Bayerischer Staatsoper in Munich in 1994 and Nikolaus Lehnhoff’s direction is truly inimitable.

The story of a daydreaming prince, who fails to follow orders properly during the war and is sentenced to death but is exonerated as soon as he accepts his punishment, is based on a play by Heinrich von Kleist.

François Le Roux seems cut out for the lead role, but the rest of the cast: William Cochran, Helga Dernesch, and Marianne Häggander is also particularly strong.

MEMOIRS OF AN OUTSIDER

I also warmly recommend the documentary about Henze made by Barrie Gavin in 1994 (Arthaus Musik 100360). It features – apart from the composer himself and his Italian friend – Simon Rattle and Oliver Knussen, who candidly confesses that his own music would never have become anything without Henze’s influence. All this is interspersed with music excerpts and with beautiful archive footage. As an encore, you get a stunning performance of Henze’s absolute masterpiece, his Requiem.

Hans Werner Henze. Das Floss der Medusa

Der junge Lord van Henze. Satire? Of meer?

L’upupa und der Triumph der Sohnesliebe

Tekst: Peter Franken

Henze werkte aan deze opera waarvoor hij ook het libretto schreef in de periode 2000-2003. Het is een opdrachtwerk voor de Salzburger Festspiele waar het op 12 augustus 2003 zijn première beleefde. Naar verluidt was Henze opgelucht dat hij ondanks zijn gevorderde leeftijd dit grote werk had weten te voltooien en het zag er dan ook naar uit dat het zijn laatste opera zou worden. Niettemin wist hij er nog twee op te laten volgen: Phaedra in 2007 en Gisela voor de Ruhrtriennale van 2010. L’upupa is een komedie waarvan het verhaal is gebaseerd op Arabische vertellingen. Van de première is een opname op dvd uitgebracht door EuroArts.

Een upupa is een fraai uitgedoste zangvogel die ook wel ‘hop’ wordt genoemd. Een oude heerser wordt dagelijks door zo’n kleurrijk wondertje bezocht en hij raakt er volledig aan verslingerd, zozeer dat hij het wil vangen. Dat lukt maar de vogel pikt hem en weet zich zo te bevrijden om vervolgens nooit meer terug te komen.

De oude man kwijnt hierdoor weg en geeft zijn drie zonen opdracht het beestje te gaan zoeken en terug te brengen, koste wat kost, met inbegrip van hun eigen leven. Enig egocentrisme is dit personage niet vreemd. Zijn oudste zoon is een leugenaar, de middelste een nietsnut maar Al Kasim, de jongste, is zijn oogappel. Die wordt door zijn broers vooruit gestuurd en vervolgens besluiten ze maar gewoon te wachten tot hij terugkeert van zijn queeste.

Al Kasim ontmoet zijn Demon die zich ontpopt als de beschermengel die hem al had verwacht. Samen vliegen ze naar het eiland Pate waar inderdaad die vogel in een kooi wordt aangetroffen in het paleis van de bejaarde koning Malik. In de stijl van Osmin willen diens ondergeschikten gelijk de oren en handen afhakken van die diefachtige indringers maar Malik beslist anders. Hij stuurt die twee erop uit om in Kipungani een Joods meisje voor hem te halen als bruid. Ze wordt daar gevangen gehouden door de plaatselijke heerser Dijab die haar tot de zijne wil maken. Zo langzamerhand dringt de vergelijking zich op van Tamino, Papageno, Sarastro en Malik in de rol van Koningin van de Nacht.

Al Kasim treft het meisje dat luistert naar de welluidende naam Badi’at el-Hosn wal Dschamal daar slapend aan, wekt haar en ze verklaren elkaar prompt liefde tot in de dood. In zijn enthousiasme probeert Kasim haar gelijk te bestijgen wat haar onwillekeurig ‘help’ doet roepen. De Demon had nog zo gewaarschuwd alles heel stil en snel te doen, geen onnodig risico te nemen. Terwijl ze hun liefdesontmoeting hebben zien we hem waarschuwend langs de zijlijn, als Brangäne die Tristan en Isolde tot voorzichtigheid maant.

Betrapt na dat hulpgeroep worden Kasim en zijn Demon ter dood veroordeeld maar de smeekbeden van Badi’at brengen de barse Dijab op andere gedachten. Hij laat hen gaan als ze tenminste eerst naar het rijk van een kwaadaardige heerser afreizen om daar voor hem een toverkist te halen. Niet zozeer omdat hij die wil hebben maar gewoon omdat hij niet kan uitstaan dat niemand hem kan vertellen wat er in zit.

Uiteindelijk komen het drietal terug bij de waterput waar de broers zijn achtergebleven. De Demon torst de kist en Al Kasim koestert zijn nieuwe bruidje. Niemand denkt nog aan Malik en Dijab die ze erop uit hebben gestuurd. De upapa is er natuurlijk ook bij, in een kooi. Door een list weten de broers Al Kasim in die waterput te krijgen waarna Badi’at hem achterna gaat, ‘Isoldes Liebestod’ in combinatie met ‘Joseph und seine Brüder’: Henze gebruikt veel materiaal in zijn libretto. Afgezien daarvan doorspekt hij het ook nog eens met subtiele anachronismen variërend van napalm tot psychotherapie.

Vader is ontzet als hij verneemt dat zijn favoriete zoon dood is maar knapt gauw op zodra hij de meegebrachte vogel ziet. De queeste is dan toch geslaagd, het is het waard geweest. Als de broers met het afgeluisterde wachtwoord de kist openen komen er dwergen uit die hen een pak slaag geven. Op dat moment komen Al Kasim en Badi’at aanlopen, bevrijd door de net op tijd teruggekeerde Demon.

Zij kennen het wachtwoord om de kist zich te laten sluiten, met al die dwergen weer veilig opgeborgen. De oude man is ontzet over het bedrog van zijn twee zonen en wil hen op gruwelijke wijze laten ombrengen. De jongste pleit echter voor gedeeltelijke amnestie. Ze moeten eerst die kist terugbrengen naar de rechtmatige eigenaar en daarna worden ze verbannen naar twee provincieplaatsen aan de randen van het rijk waar ze te werk zullen worden gesteld bij het schoonhouden van het hoofdriool.

Voor het tot een huwelijk komt tussen Al Kasim en Badi’at moet de jongeman eerst nog even terug naar de waterput waar de Demon op hem wacht. Als afscheidsgeschenk heeft hij een appel van de levensboom bedongen en die heeft hij natuurlijk ten volle verdiend. Samen lopen de oude man en zijn aanstaande schoondochter de zonsondergang tegemoet. De vogel is vrijgelaten, het was van meet af aan een vergissing hem te willen kooien. Een zangvogel net als ‘kunst’ moet vrij zijn.

De enscenering die regisseur Dieter Dorn maakte voor de Salzburger Festspiele is oogverblindend mooi. Niet in de laatste plaats door de decors en kostuums van Jürgen Rose en de belichting van Tobias Löffler. We zien een koepelvormig decor met een ring bovenaan. Het oogt als de bovenste helft van een vogelkooi. In die open ring zingt de oude man. Beneden op het licht gewelfde grondvlak spelen de scènes zich af. Door veelheid aan exotische kostuums krijgt alles het oriëntaalse tintje dat zozeer bepalend is voor de verhaallijn.

Laura Aikin is een prachtige Badi’at: een onschuldig meisje dat heel mooi kan zingen en niet voor een kleintje vervaard is als het er om spant. Haar directe tegenspeler Al Kasim wordt uitstekend vertolkt door bariton Matthias Goerne. Daarmee laat Henze de eer die de tenor altijd toevalt aan John Mark Ainsley die weet te excelleren als de Demon. De egocentrische oude vorst die zijn zonen wel wil opofferen voor een zangvogeltje wordt prima vertolkt door Alfred Muff.

Leuk om een van mijn sentimental favourites Hanna Schwarz te zien als Malik, compleet met puntbaardje. Jammer eigenlijk dat Muff en niet Donald McIntyre als oude man was gecast, wie mij kent begrijpt wel waarom. De bas Günther Missenhardt is een aansprekende barse Dijab. De twee oudere broers worden vertolkt als een duo list en bedrog door Axel Köhler en Anton Scharinger.

Markus Stenz dirigeert de Wiener Philharmoniker met veel oog voor alle instrumentele details die Henze in de partituur heeft verwerkt. Een fraai klankbeeld is het resultaat. Met 20e eeuwse muziek is het altijd verleidelijk om de essentie van een werk op te roepen door middel van ‘het klinkt als’ uitspraken waarna een reeks bekende componisten de revue passeert. Ik zie daar deze keer van af. Het is een opera uit Henzes nadagen en wie zijn werk een beetje kent zal genoegen kunnen nemen met de kwalificatie: ‘klinkt als Henze’.

https://my.mail.ru/video/embed/7148156706873149405

Der junge Lord van Henze. Satire? Of meer?

Tekst: Peter Franken

Dit werk ging in 1965 in première aan de Deutsche Oper Berlin. Net als bij Mozart en Schikaneder is het de vraag wie de belangrijkste bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan. De aftiteling van de Unitel opname uit DOB die daar in 1968 werd gemaakt vermeldt librettist Ingeborg Bachmann als de auteur van het werk, ‘met muziek van Henze’.

Bachmann was echter in hoge mate schatplichtig aan het verhaal Der Affe als Mensch van Wilhelm Hauff uit 1826. De getoonde productie met decors en kostuums van Filippo Sanjust doen volledig recht aan deze periode, op het karikaturale af. Je zou het kunnen omschrijven als Biedermeier naturalisme zoals geproduceerd door een zondagsschilder. De regie is in handen van Gustav Rudolf Sellner, de toenmalige intendant van DOB.

Henze en Bachmann

Het verhaal is volstrekt ongerijmd en leent zich uitstekend voor de opera buffa die Bachmann en Henze er van wisten te maken. In Hülsdorf-Gotha, een kleine stad in Oberfranken, wachten alle notabelen met spanning op de komst van een nieuwe belangrijke en vooral zeer rijke bewoner: Sir Edgar. De eerste twee koetsen die arriveren blijken echter tot hun teleurstelling en verwondering slechts een complete menagerie aan exotische dieren te bevatten. Pas in derde instantie arriveert de door Prinz Heinrich aanbevolen Engelsman zelf.

Zijn secretaris doet het woord en slaat alle uitnodigingen voor welkomstfestiviteiten beleefd af. Hij spreekt voor zijn werkgever die overigens de gehele opera geen mond open zal doen. Men is in zijn waardigheid aangetast maar schikt zich in zijn lot, Prinz Heinrich zal wel geweten hebben wie hij hen op hun dak heeft gestuurd. En de man heeft het grootste pand in de stad gekocht voor zeer veel geld, op termijn zal hij de plaatselijke economie wel stimuleren.

Maar als Sir Edgar wordt uitgenodigd voor de thee bij barones Grünwiesel stuurt hij zijn Moorse lakei in vol oosters ornaat pas met een bericht van afwijzing als haar salon al vol zit met alle echtgenotes van heren die er toe doen in de stad. De vernedering is groot en ze neemt zich voor hem zijn verblijf onmogelijk te maken. Dan arriveert een klein Italiaans circus en verschijnt Sir Edgar voor het eerst sinds zijn komst buiten op het plein.

Nu voelt alles en iedereen zich geschoffeerd: voor die nietsnutten komt hij wel naar buiten terwijl hij de gehele sociale bovenlaag al die tijd heeft genegeerd. De burgemeester wil het circus wegsturen omdat ze niet voor hun vergunning hebben betaald maar Sir Edgar springt bij. Nog erger wordt het als de gehele troupe door de secretaris naar binnen wordt genood om de gastvrijheid van Sir Edgar te genieten. Behalve de obligate krachtpatser, koorddanseres en jongleur zit er ook een gedresseerde Orang-oetan bij.

Louise is het mooiste meisje van de stad en wordt opgevoed als pupil van de barones. Ze is gecharmeerd van de student Wilhelm maar de barones denkt dat er een betere partij voor haar is weggelegd, eentje die ook haar eigen status verder kan verhogen. Niettemin weten die twee elkaar te vinden en over en weer verklaren ze hun liefde. Intussen worden er vreemde jammerkreten uit Sir Edgars huis gehoord.

Als de notabelen om opheldering komen vragen vertelt de secretaris dat een neef van Sir Edgar uit Engeland is overgekomen en dat die nog veel moeite heeft zich de Duitse taal aan te leren. Gepast geweld moet deze jonge Lord Barrat stimuleren om beter zijn best te doen. Daar heeft iedereen alle begrip voor, zonder tuchtiging wordt het immers niets met opvoeden en onderwijzen? Maar als de jonge Lord zover is zal iedereen wordt uitgenodigd om tijdens een feestelijke ontvangst met hem kennis te maken.

Het verdere verloop is voorspelbaar. De barones probeert Louise aan die hoog adellijke heer te koppelen. Die valt als een blok voor hem en een gedroomde toekomst, Wilhelm heeft het nakijken. Hij is de enige die overal doorheen kijkt: die man gedraagt zich onbeheerst en kan maar een paar zinnen uitbrengen. Later wordt dat beter en binnen een paar maanden is hij the talk of the town die onmerkbaar een voorbeeldfunctie heeft gekregen. Beter gezegd: men gaat hem imiteren. Een Engelse lord is nu eenmaal altijd een beetje excentriek en hij brengt leven in de brouwerij. Naar verwachting zal tijdens een bal in het casino de verloving van Louise met die bijzondere Engelsman bekend worden gemaakt.

Barrat danst met Louise en maakt daarbij vreemde hoge sprongen die vooral door de jongere gasten braaf worden geïmiteerd. Vervolgens loopt alles echter vreselijk uit de hand doordat Barrat ‘zijn manieren’ begint te verliezen en als de ontreddering compleet is neemt Sir Edgar zijn neef het gezichtsmasker af: hij is een aap. Louise probeert zich te redden door te zwijmelen dat alles een kwade droom is geweest. Wilhelm weet wel beter maar heeft er geen belang bij haar al te zeer tegen te spreken.

De gehele gemeenschap voelt zich in zijn hemd gezet. Het waarom hiervan blijft onduidelijk. Welke drijfveer kan die Engelsman hebben gehad hen een spiegel voor te houden om te tonen dat men zich slaafs gedraagt als gedresseerde wezens die elkaar alleen maar na-apen?  Zij zijn kleinburgerlijk maar dat was in die tijd de norm in Duitsland, een reactie op woelige tijden die standhield tot revolutiejaar 1948. En waarom moest Sir Edgar zich zo nodig in dat oord vestigingen als hij er sowieso geen deel van uit wenste te maken?

From DER JUNGE LORD by Ingeborg Bachmann and Hans Werner Henze – Edith Mathis with Loren Driscoll and Bella Jasper © Archiv Deutsche Oper Berlin, April 1965

Sopraan Edith Mathis is betoverend mooi als de onstandvastige Louise. Haar vriendin Ida wordt alleraardigst vertolkt door coloratuursopraan Bella Jasper. Comic relief komt van mezzo Vera Little als Begonia, de Jamaicaanse kokkin van Sir Edgar en van Margarete Ast dankzij haar Mrs. Bouquet act als barones Grünwiesel.

Tenor Donald Grobe is een prima Wilhelm en bariton Barry McDaniel maakt goede sier als de onverzettelijke secretaris die altijd precies weet te vertellen wat zijn meester wil. De titelrol wordt met verve vertolkt door tenor Loren Driscoll. Qua zang wordt er niet heel veel van hem gevergd, zijn rol steunt op acteren. Omdat het moeilijk valt te voorspellen hoe een getrainde aangeklede Orang-oetan zich zal gedragen in de sociale omgang met grote groepen bewonderaars, heeft de regie hem vooral robotachtige bewegingen laten instuderen die tegen het einde ontaarden in wilde gebaren, hoge sprongen en de aankondiging van regelrecht geweld. Op dat moment laat Sir Edgar zijn zweep knallen waarop het dier op slag kalmeert en gedwee met zijn meester het casino uit loopt, terug naar huis. De vele overige rollen zijn stuk voor stuk naar behoren bezet.

Muzikaal is het werk een collage van Mozart, Lortzing, Strauss en Stravinsky. Veel eigenwijs geklets van in hun eigen belangrijkheid verstrikte notabelen en vergelijkbaar gekwetter van hun echtgenotes die maar al te graag het gevolg van de barones vormen. Het is aardig om eens te bekijken en ook wel om te beluisteren. Maar als middel tegen de existentiële angst die het ontstaanstijdperk bij de twee scheppers had doen ontstaan is het ongeloofwaardig en volledig gedateerd. Niettemin een waardevol tijdsdocument. Christoph von Dohnányi heeft de muzikale leiding.

.

Henze’s  Der Prinz von Homburg: een opera over individualiteit en eigen verantwoordelijkheid versus regels en bevelen

Tekst: Peter Franken

Hans Werner Henze (1926-2012) werd een jaar voor het einde van de oorlog opgeroepen voor dienst in de Wehrmacht. Dat is sterk bepalend geweest voor de wijze waarop hij het oorspronkelijke toneelstuk van Heinrich von Kleist uit 1810 heeft benaderd, in samenwerking met zijn librettist Ingeborg Bachmann. De nadruk verschuift van onderwerping en blinde gehoorzaamheid, zo typisch Duits in veler ogen net na de oorlog, naar individualisme en humanisme.

Tijdens de slag bij Fehrbellin is door toedoen van Homburgs cavalerie de overwinning behaald. De keurvorst had echter vooraf nadrukkelijk bevolen dat Homburg pas in actie mocht komen als hij daartoe een schriftelijk bevel had ontvangen via een ordonnans. Om die reden daagt hij hem voor de krijgsraad waarbij op voorhand door hem de doodstraf wordt bepaald wegen insubordinatie.

Homburg wordt getoond als een dromerig type dat ook nog eens slaapwandelt. Hij wordt wakker met een rode handschoen in zijn hand, eentje die toebehoort aan prinses Natalie van Oranje, de nicht van de Kurfürstin. Hij weet niet hoe die handschoen in zijn bezit is geraakt, zij vraagt zich hetzelfde af. Vermoedelijk is er een grap met Homburg uitgehaald, dat is in elk geval aan de orde bij von Kleist. In de opera blijft het onbenoemd om de vage grens tussen droom en realiteit te benadrukken.

Die handschoen activeert de sluimerende liefdesgevoelen tussen Homburg en Natalie waardoor er een situatie ontstaat die in zijn dramatiek doet denken aan een grand opéra. Een liefdespaar dat vermorzeld dreigt te worden door de dynamiek van een historische gebeurtenis. Hier dreigt Homburg geëxecuteerd te worden. Dat het uitdraait op een schijnexecutie maakt de gang van zaken er niet prettiger op.

De keurvorst is slechts bereid het vonnis te herroepen als Homburg verklaart dit onjuist te vinden  Hij moet het aanvechten en daarbij zijn eer als militair prijsgeven om zijn hachje te redden. De opstelling van de keurvorst wordt door alles en iedereen bekritiseerd maar hij geeft niet toe. Kan zijn dat hij erop uit is zijn impulsieve generaal een les in discipline te leren en niet echt van plan is hem te laten fusilleren. Maar ondanks smeekbeden van Natalie weigert Homburg op deze wijze vernederd te worden en kiest voor een eervolle dood.

Uiteindelijk wordt hij geblinddoekt naar de tuin van het paleis gevoerd en in plaats van de dood wacht hem een vrolijke groep bekenden die hem een welkom terug in hun kring bieden. Enerzijds zien we hier een volledig gebrek aan empathie bij de keurvorst, anderzijds laat hij wel toe dat zijn oordeel nadrukkelijk door officieren en familieleden in twijfel wordt getrokken. Erg eenduidig is het allemaal niet, het gedrag van de protagonisten, maar het maakt het verhaal wel interessant.

Dat kan niet echt gezegd worden van de muziek die me nog het meest doet denken aan Alban Berg en Gottfried von Einem. Er wordt nauwelijks echt gezongen, het is vooral heel veel Sprechgesang. De opera moet het in muzikaal opzicht vooral hebben van de orkestrale tussenspelen.

De handeling speelt zich vooral af in een lege ruimte met achter op het toneel een witte betegelde wand die zo op het oog het midden houdt tussen een waslokaal en een abattoir. Natuurlijk heel geschikt om te contrasteren met het verplichte toneelbloed, immers er wordt ergens ver weg strijd geleverd. In latere scènes staat er een soort glazen kiosk met spiegelende achterwanden voor de betegelde achterwand. Dat geeft wel mooie beelden.

De kostumering is matig verzorgd. Mannen lopen rond zonder broek onder een lang overhemd of colbert. Lange grijze jassen over onderkleding. Alleen prinses Natalie en haar tante mogen er fatsoenlijk gekleed bijlopen. De regie laat de mannen tijdens hun dialogen de meest vreemde bewegingen maken, spastisch bijna. Een choreograaf wordt niet vermeld dus vermoedelijk doet men maar wat.

De mooiste zang komt voor rekening van sopraan Vera-Lotte Boecker als Natalie, prachtig optreden. Niet onverwacht, zij strijdt voor haar geliefde en is dus de romantische heldin in het verhaal. Tenor Stefan Margita is vooral in zijn acteren een geloofwaardige keurvorst. Gekleed in een lange leren jas en met een zonnebril op toont Kimmig hem hier vooral als Pruisische potentaat die heel erg ver wil gaan om zijn autoriteit te bevestigen, enig inlevingsvermogen lijkt hem vreemd te zijn ook al ziet hij dan uiteindelijk af van de ultieme consequentie.

Bariton Robin Adams geeft uitstekend gestalte aan de titelheld. Hij doorloopt als enige een aantal fasen gedurende het verloop van de opera. Een dromende slaapwandelaar die confuus is vanwege die rode handschoen en daardoor niet goed oplet tijdens de briefing voor de slag. De enthousiaste Draufgänger die ziet dat de cavalerie NU moet ingrijpen om te voorkomen dat men de slag tegen de Zweden verliest. De onbezorgde held die het aangekondigde doodvonnis aanvankelijk niet serieus neemt.

Als de Zweedse koning Natalie wenst te trouwen om de vrede te bezegelen dan is hij slechts een pion in het politieke spel dat de keurvorst speelt. Maar Natalie zal haar geliefde vast en zeker niet laten vallen en dan is er geen enkele reden meer om hem van het toneel te laten verdwijnen. Dan de wanhoop, hij wil perse blijven leven, is bereid alles daarvoor op te geven. En uiteindelijk de ommekeer, hij weigert op de eis van de keurvorst in te gaan en pleegt daarmee feitelijk zelfmoord. Uiteraard is dit vooral een kwestie van acteren, het Sprechgesang is er vooral om zich verbaal te uiten.

Cornelius Meister heeft de muzikale leiding over het geheel, heel verdienstelijk.

Trailer van de productie:



Meer over Henze en zijn opera’s

Hans Werner Henze: esthetisch -theatrale wereldverbeteraar in drie opera’s en een biografie

Boulevard Solitude: Manon meets Lulu

Boulevard Solitude: Manon meets Lulu

Tekst: Peter Franken

Naar verluidt liet Hans Werner Henze zich voor de titel van zijn eerste voor het toneel bestemde opera inspireren door Billy Wilders film Sunset Boulevard uit 1950. Boulevard Solitude is losjes gebaseerd op de roman Histoire du chevalier des Grieux et de Manon Lescaut die eerder al werd verklankt door Massenet en Puccini. Henze en zijn librettist Grete Weil situeren deze liefdesgeschiedenis met fatale afloop in het naoorlogse Parijs, feitelijk de tijd waarin de opera ontstaat. De première was in 1952 in Hannover.

In Boulevard Solitude is Armand des Grieux een centrale figuur, bijna meer nog dan Manon. Ze ontmoeten elkaar op een station, leven korte tijd in een liefdesnestje maar als Armands vader zijn toelage stopt omdat hij niet langer studeert, koppelt Manons broer Lescaut haar aan een rijke oude man, in deze versie Monsieur Lilaque.

Als Lescaut zijn zus bezoekt om haar geld af te troggelen werkt ze niet mee. Daarom steelt hij maar zelf een pak bankbiljetten uit de safe. Lilaque doet alsof hij niets in de gaten heeft maar eist na een trio waarin gespeelde vriendelijkheid de boventoon voert per direct zijn geld terug. Lescaut weigert en daarop wordt Manon de deur uit gezet.

Manon zit zonder minnaar en wellicht ook zonder passend onderkomen dus komt ze Armand opzoeken in de Sorbonne waar hij zijn studie maar weer heeft opgepakt. Ze hernieuwen hun relatie maar Lescaut weet Manon al gauw aan een andere welgestelde heer te koppelen: Lilaque junior. Als deze een nachtje de stad uit is laat Manon haar grote liefde Armand overkomen. Lescaut is er natuurlijk ook weer en steelt een schilderij.

Ze worden betrapt door Lilaque senior en om te voorkomen dat hij de cel in moet wegens diefstal geeft Lescaut zijn pistool aan Manon en gebaart dat ze moet schieten. Lilaque wordt door haar neergeknald, een aanwijzing dat zelfstandig denken en handelen al langer niet meer Manons sterkste kant is. In de laatste scène wacht Armand op het station om daar Manon voor het laatst te zien, als ze van de ene naar de andere gevangenis wordt overgebracht. De parallellen met Lulu van Alban Berg zijn overduidelijk.

De opera bestaat uit zeven scènes elk gescheiden door een intermezzo. Muzikaal is het een caleidoscoop waarin de luisteraar onder meer twaalftoons idioom kan herkennen maar tevens vele tonale melodische lijnen. Verder Sprechgesang, duetten waarin beiden simultaan dezelfde tekst zingen maar op enigszins verschillende melodieën, choralen en onbekommerde big band jazz.

Van een voorstelling uit het Gran Teatre del Liceu Barcelona in 2007 is een opname op dvd uitgebracht door EuroArts. Het betreft een coproductie met ROH in een regie van Nikolaus Lehnhof. Het eenheidsdecor van Tobias Hoheisel doet denk aan het interieur van de opera in Düsseldorf, een gebouw uit de wederopbouw periode. Hoheisel was ook verantwoordelijk voor de kostumering, zeer consistent uitgevoerd in de stijl van begin jaren ’50. Het ziet er prachtig uit allemaal.

Bij aanvang zien we een groot station met een trap naar beneden en eentje naar boven, richting perrons. Een groot aantal figuranten bevolkt de ruimte en is levensecht actief. Men komt via de grote deuren naar binnen, zoekt, telefoneert, loopt trappen op en af, staat te wachten. Tijdens elk intermezzo wordt dit herhaald waarbij de figuranten zich steeds weer anders weten te gedragen.

Zodra er een andere omgeving nodig is weet Hoheisel met een paar zetstukken en eenvoudige attributen de juiste sfeer op te roepen, geholpen door een uitgekiende belichting. Manon wisselt als enige regelmatig van kostuum waar bij ze wordt getoond als een hybride van Marlene Dietrich en Lulu: veel bloot maar geen naakt. Als Lescaut Manon komt weghalen uit Armands liefdesnestje haalt ze een laken van een tafeltje en maakt onopvallend een groetend gebaar. Een leuke verwijzing naar Massenets ‘Adieu, notre petite table’.

Lehnhofs regie is heel spannend en sluit werkelijk naadloos aan op de sfeer die Henze heeft willen oproepen. De teksten van Weil lopen daar niet steeds mee in de pas, vooral waar Armand in een van zijn monologen verstrikt raakt. Hij vergelijkt zichzelf met Orpheus en Manon met Euridyce: ze is dood (voor hem) maar toch ook weer niet. En steeds weer weet ze hem een briefje met haar nieuwe adres toe te spelen. Waar ze ook woont en met wie, voor hem blijft ze beschikbaar.

De rol van Manon is een ervaren Lulu vertolker als Laura Aikin natuurlijk op het lijf geschreven. Ze oogt zo mogelijk nog sexyer dan als Lulu in de productie die Sven-Eric Bechtolf in 2002 maakte voor Oper Zürich. Aikins zang is voortreffelijk en haar acteren laat niets te wensen over, de ideale bezetting voor deze rol.

Tenor Pär Lindskog is welluidend en stabiel als de onfortuinlijke Armand en de kwade genius Lescaut is in goede handen bij bariton Tom Fox. De kleinere rollen van vader en zoon Lilaque worden goed verzorgd gebracht door respectievelijk Hubert Delamboye en Pauls Putnins.

Het orkest van Liceu staat onder leiding van Zoltan Pesko. Beiden leveren een uitstekende prestatie. Een beter monument om Henzes eersteling te gedenken is nauwelijks voorstelbaar. Mocht het werk in geënsceneerde vorm ooit ergens in ‘de buurt’ vertoond worden, dan ga ik er zeker heen.

Ondanks de goede ontvangst van Boulevard Solitude ontvluchtte Henze in 1953 zijn Heimat. Als overtuigd Marxist voelde hij zich er niet langer thuis en de door hem ervaren homofobie versterkte dit gevoel. Hij vestigde zich op het eiland Ischia in de Golf van Napels. Daar raakte hij in de ban van Napolitaanse canzone als muzikale uiting.

In zijn opera König Hirsch, een sprookje met een nauwelijks te volgen verloop, speelt dat een belangrijke rol. Henze heeft hier, in een voor het overige volstrekt atonaal werk, een paar stukken in verwerkt die duidelijk herkenbaar zijn als aria’s. In volledige vorm duurt de opera 5 uur en bij de première in september 1956 werd dit door dirigent Hermann Scherchen zonder pardon teruggebracht tot nog geen 2 uur.

Ondanks Henzes protesten werden de ‘aria’s’ als eerste geschrapt. ‘Ach mein Lieber, zo componeren we tegenwoordig toch niet meer’ meende Scherchen, die zijn reputatie van modern musicus over het Derde Rijk heen intact had kunnen houden en nu beslist niet zat te wachten op een werk dat hieraan afbreuk zou kunnen doen.

An excellent West Side Story by Michael Tilson Thomas

West Side Story ranks among the best and most famous musicals ever. It owes its enormous popularity to a wonderful, highly imaginative story by Arthur Laurents; strong lyrics by Stephen Sondheim and the genius music of Leonard Bernstein. Additionally, Jerome Robbins’ inimitable choreography. The first performance on Broadway in 1957 was an instant success, and the 1961 feature film brought worldwide popularity.

The complete musical is still performed – though far too infrequently in my opinion – but recordings of it are scarce. This is due to many factors. One is that when you record it, you miss the visual. And you have to deal with something else: the rights. The work may not be performed concertante. At least, not in the correct order of the songs and not with all the dialogues. Why? Don’t ask me, I am not a lawyer.

The San Francisco Symphony is the first orchestra ever to get permission from the relatives of all four rights holders to perform the complete musical in concert. The performance was recorded live at Davies Symphony Hall in June and July 2013.

trailer:

Michael Tilson Thomas, chief conductor of the San Francisco Symphony, is an obvious choice of conductor for the work. It is all the more surprising, therefore, that it took him so long to venture into it.

MTT grew up in the best Broadway and Hollywood tradition: his grandfather Boris Tomaszewski was the man behind the Jewish theatre, his grandmother Bessie one of the greatest tragédiennes of her time (Hers was the first Yiddish Salome in America) and his father worked in the film industry. He was a child in the Bernstein household and, like Lenny, his spiritual father and mentor, he has “jazz in the tips of his fingers”. So musical theatre is pretty much in his genes!

Expectations for this recording were therefore high, and the result exceeds all expectations. It seems impossible, but the performance under MTT surpasses the recording under Bernstein himself. Not least because of the singers. As wonderful as I found the contributions of Kiri Te Kanawa and José Carreras, not for a second did they make me believe they were Maria and Tony. They were adult opera stars and that’s how they sounded.

Orchestrally, too, I find the new recording superior to the composer’s own. The orchestra really swings wildly and, in the dance night at the gym, you can hardly stay in your seat. The mambos and cha-chas are played so evocatively that you don’t even miss the visuals. Smoothly and seamlessly, they transition into the ‘Meeting Scene’ that follows. Search quick for handkerchief!

The chilling “Cool”, sung very evocatively by Riff (Kevin Vortmann) and the Jets, reminds me of Bernard Herrmann (Hitchcock’s in-house composer). The tension is up for grabs. And then comes the velvety “One Hand, One Heart” and your heart will melt.

The way the orchestra plays the diminuendo at “Make of our lives…. Even death won’t part us now” into “Tonight” is a stunning feat of perfection. How do they do it, in San Francisco?

The role of Tony is played by Cheyenne Jackson, a renowned Broadway musical star and a regular in the gossip columns of showbiz magazines. The, in all respects very attractive singer possesses that little bit extra that turns a good performer into a world performer.

Young Scottish soprano Alexandra Silber is a very credible Maria. Her “I feel Pretty” is very catchy: this is what a young girl preparing for her first date with her lover sounds like.

The San Francisco Symphony Chorus does an excellent job as the street gangs: the Polish-American Jets and Puerto Rican Sharks.

The two CDs are enclosed in a beautiful hundred-page booklet, containing all the information, an interview with MTT, photos and the complete libretto. An absolute must have!!!

‘WEST SIDE STORY’ revisited

lMichael Tilson Thomas: in interpretation there is no absolute truth