It were not only Americans that considered Broadway as something to take seriously. The Don Giovanni and one of the biggest Verdi-basses of the second half of the last century, Cesare Siepi, didn’t look down on the musical theatre either.
His CD on which he gives his vision on the songs of Cole Porter is called Easy to Love. It sounds ‘easy’ indeed, but it is not at all. Porter’s music benefits from simplicity, coupled with the best vocal chords in the world, and Siepi has it all.
His interpretation of ‘Night and Day’ is one of the most beautiful ones I’ve heard in my life. Not to mention ‘So in love’ or the delicious ‘Blow, Gabriel blow’ from Anything Goes.
As a bonus we get to hear some of his best Verdis: Nabucco, Philip II and a Boccanegra like you don’t hear anymore.
This CD is entitled The romantic voice of Cesare Siepi and that is exactly what you get: a beauty of a voice that awakens all the romantic feelings in you! No Broadway here anymore, but popular Italian songs that fit Siepi like a glove: just delicious.
What really makes the CD special are the bonus tracks, with arias from Meyerbeers Robert le Diable and Les Huguenots, La Juive by Halévy and – for most people a real rarity – an aria from Salvator Rosa by Antônio Carlos Gomes. My goodness, what beautiful music! I ask (again): when do we get to see another opera by Gomes? After the performances of his Il Guarany in 1994 in Bonn it has remained silent for much too long around this Brazilian Verdi.
Below ‘Di Sposo Di Padre Le Gioie Serene’ from Salvator Rosa van Gomes, 1954:
The album was recorded in 1961 (songs) and in 1954 (arias) and the sound is excellent. In the arias Siepi is accompanied phenomenally well by the Orchestra dell’Accademia di Santa Cecilia and Alberto Erede. At that time Erede was considered a ‘decent’ conductor, but now he would be considered one of the greatest opera conductors of all. He gives his soloist all the space he needs and allows the orchestra to breathe with him.
Errol Flynn als Don Juan in ‘The adventures of Don Juan’ uit 1948. Beeld Hollandse Hoogte / REX features
Kan denken door verleiden worden vervangen? Kunnen we ‘ik (word) verleid dus ik ben’ als een soort variatie op ‘cogito ergo sum’ gebruiken? Is ons leven minder waard zonder verleiding? En zou dat een verklaring kunnen zijn voor het onmetelijke aantal uitvoeringen en opnamen van de ultieme verleidingsopera? Geen dag zonder Don Giovanni?
Toegegeven: de opera is gewoon volmaakt. Wat niet alleen de verdienste is van de muziek van Mozart, maar ook (of misschien zelfs voornamelijk?) het geniale libretto van Da Ponte. Daar staat al alles in wat je hoort te weten en voor de rest gebruik je eigen fantasie, want alleen zo kom de mythische verleider je verlangens tegenmoet.
Salzburg, 1954
In 1954 werd in Salzburg een jaar oude productie van Don Giovanni verfilmd (DG 0730199). Het was geen registratie met publiek, maar een heuse film, gedraaid tijdens vele, meestal nachtelijke, uren in een nagebouwde studio.
Historisch document of niet – het valt mij tegen. De tempi van dirigent Wilhelm Furtwängler zijn tergend langzaam, van een regie is amper sprake en het resultaat is hopeloos statisch en saai.
Ook de zangers zijn – op de werkelijk fenomenale Cesare Siepi (Giovanni), Lisa Della Casa (Elvira) en wellicht Anton Dermota (zijn ‘Dalla sua pace’ is geschrapt!) na – weinig idiomatisch en niet echt overtuigend.
Milaan, 1987 / Koln, 1991
Thomas Allen was beslist één van de beste Don’s van de laatste 25 jaar van de vorige eeuw. Zijn interpretatie is twee maal op dvd vastgelegd: in de Scala-productie uit 1987 (regie: Giorgio Strehler; Opus Arte OA LS3001) en in 1991 in Köln (regie: Michael Hampe; Arthaus Musik 100020).
Hieronder Thomas Allen en Susanne Mentzer (Zerlina) in ‘La ci darem la mano’ uit La Scala:
Persoonlijk geef ik de voorkeur aan de Keulse versie, niet in de laatste plaats vanwege de intelligente regie van Hampe, de magistrale Elvira van Carol Vaness en de werkelijk onweerstaanbare Leporello van Feruccio Furlanetto.
In de productie uit Aix-en-Provence (Bel Air BAC010) wordt veel aan de verbeelding overgelaten. De decors bestaan uit fel blauwe en rode houten bankjes, stoeltjes en tafeltjes, waaraan veel te sleutelen valt, en die zich voor van alles en nog wat lenen. Ook de rekwisieten zijn schaars; eigenlijk alleen maar stokjes, die naar gelang de situatie als dolken, zwaarden of pistolen dienen. Spannend om naar te kijken.
Peter Brook is een intelligente regisseur, hij ‘herïntepreteert’ niet, hij schept een eigen wereld, waarin Don Giovanni meer is dan alleen maar een gewetenloze verleider en Donna Anna niet zo onschuldig als ze beweert te zijn.
Peter Mattei is een volmaakte Giovanni: in zijn op maat gesneden pakken ziet hij er buitengewoon aantrekkelijk uit. Hij verleidt met zijn stem en zijn hele lichaam. Geen wonder dat niemand hem kan weerstaan.
Fantastisch is ook Masetto (Nathan Berg). Iedereen is eigenlijk goed, misschien op een iets te zwakke Elvira (Mireille Delunsch) en een mij maar matig overtuigende Ottavio (Mark Padmore) na.
Zürich, 2001
Ondanks de een beetje klungelig aandoende enscenering van Erich Wonder, is de Züricher productie uit 2001 (Arthaus Musik 100328) één van de spannendste die ik ooit heb gezien. Jürgen Flimm beschikte over de beste zangeracteurs van dit moment, en met een zeer adequate personenregie is het hem gelukt een spektakel van formaat neer te zetten.
Rodney Gilfry is de personificatie van Don Giovanni. Zijn aangenaam warme bariton is licht van timbre, zeer wendbaar en willig. Daar doet hij werkelijk wonderen mee. Zo kan hij naar gelang de situatie verleidelijk of beangstigend klinken. Zijn knappe verschijning is mooi meegenomen.
Cecilia Bartoli is zeer charismatisch als Donna Elvira. Lekker hysterisch, maar ook breekbaar en ontroerend.
Op papier had ik zo mijn twijfels over de bezetting van Donna Anna door Isabel Rey, maar in dit ensemble van kleine stemmen past zij wonderwel, al komt ze in ‘Non mi dir’ duidelijk aan haar grenzen.
Barcelona, 2002
De Catalaanse regisseur Calixto Bieito zorgde voor menig schandaal in de operawereld. Zijn producties – veelal geïnspireerd door de films van Almódovar, Bunuel en Kubrick – zijn alles behalve conventioneel.
Zo ook de in december 2002 in het Liceu in Barcelona verfilmde Don Giovanni (Opus Arte OA 0921). De voorstelling baarde veel opzien met de vele seks-, drugs- en geweldsscènes, wat in de Britse pers zorgde voor koppen als ‘coke-fuelled fellatio feas’.
Toch klopt het allemaal wel en het geheel laat zich als een bijzonder spannende film volgen. Des te meer daar alle zangers ook voortreffelijke acteurs zijn.
Voor de productie werd de oerversie van de partituur gebruikt. Verder is het zeer verheugend om in de rol van Don Ottavio de Nederlandse tenor Marcel Reijans te horen.
Londen, 2008
Een uitmuntende Don Giovanni werd in 2008 gemaakt door regisseur Francesca Zambello en dirigent Sir Charles Mackerras voor het Royal Opera House in Londen (Opus Arte OA 1009).
Dat kwam niet alleen door de prachtige Simon Keenlyside in de titelrol, maar ook door de sterke bezetting van de andere rollen. Iedere rol was bezet alsof het een titelrol was en heel karakteristiek uitgedacht door Zambello.
Naast Keenlyside schitterden ook Kyle Ketelsen als Leporello en Joyce DiDonato als Donna Elvira. En dan zijn Ramon Vargas, Marina Poplavskaya, Miah Persson, Robert Gleadow en Eric Halfvarson nog niet eens genoemd.
Een Don Giovanni dus om volop van te genieten. Geen vocale onvolkomenheden, wel fantastische aria’s en ensemblestukken, een indringende regie en fantastisch acteerwerk.
SALZBURG 2008
Eerlijk is eerlijk: de zich in een weelderig en donker bos afspelende productie van Claus Guth (Salzburg 2008) is best spannend. Verder vind ik het één van de domste en slechtste Don Giovanni’s ooit. Zo erg als de Amsterdamse beddenpaleis wordt het niet, maar wat we krijgen is een totaal andere opera. Waar ook nog eens alle logica ontbreekt: heeft u ooit een bus (dus ook een bushokje) midden in een bos gezien?
Dacht u dat Giovanni continu achter de vrouwtjes aan zit? U hebt het mis. Het is juist andersom. De arme Anna moet hem zelfs verkrachten als hij aan haar probeert te ontsnappen. Giovanni zelf denkt voornamelijk aan zijn volgende shot heroïne en aan zijn dodelijke schotwond, opgelopen tijdens het gevecht met de Commendatore, die overigens helemaal niet dood is (waarom weet Anna dat niet?).
Vanwege het hoge flowerpowergehalte doet de productie mij sterk aan Easy Rider denken. Het verbaast me dan ook niet dat de Don gezellig met Zerlina en Masetto een stickie zit te roken.
Erwin Schrott (Leporello) lijkt sprekend op Sylvester Stallone en verrek: hij kan ook in de bomen klimmen! Maar op Schrott en de werkelijk prachtig zingende en acterende Christopher Maltman (Giovanni) na kan geen van de zangers me echt overtuigen. Iets wat grotendeels de regisseur te verwijten valt. Want hoe kunnen ze overtuigen als alles wat ze doen zo belachelijk is? En zo tegen de muziek ingaat?
Voor de productie werd de Weense versie van de partituur gebruikt, wat onder meer inhoudt dat ‘Il mio tesoro’ is geschrapt. En dat we het onbenullige en totaal onlogische duet van Zerlina en Masetto erbij krijgen.
Voor de muzikale directie van Bertrand de Billy kan ik niet warm lopen. De ouverture begint behoorlijk hakkelend, met vreemde accenten. Er wordt zelfs vals geïntoneerd, iets wat je je bij Weners niet echt kunt voorstellen. (EuroArts 2072548)
Salzburg, 2014
In 2014 mocht Salzburg weer een nieuwe productie van ’s werelds meest geliefde opera bewonderen. Nu ja, bewonderen… Was de rare Guth tenminste nog spannend, de voor het oog best aantrekkelijke enscenering van Eric Bechtolf is gewoon dodelijk saai. Daar kan zelfs de perfect gecaste latin lover Giovanni (een zeer aantrekkelijke Ildebrando D’Arcangelo) niets aan doen.
De actie speelt zich in de lobby van een hotel (nieuwe trend?) af en er is een komen en gaan van gasten, bruiloften, crime passionels en wat ook niet. Gedoe.
Luca Pisaroni (Leporello) stelt me een beetje teleur, zijn stem klinkt vaak vlak. Bovendien doet hij aan overacting. Donna Anna wordt gezongen door onze eigen Lenneke Ruiten, wat de opname meteen aantrekkelijker maakt. Anett Fritsch is een mooie, licht getimbreerde Elvira.
Helaas: ook in deze opname kan het orkest uit Wenen me niet echt bekoren. Eschenbach dirigeert nogal nogal sloom. (Unitel Classica 2072738)
Milaan, 2011
Gelukkig hebben we Robert Carsen nog. Eén van de weinige hedendaagse regisseurs die het verhaal intact weet te laten. Natuurlijk heeft ook hij zijn eigen ‘handtekening’: bij hem is het zijn liefde voor de (geschiedenis van) cinema en de grote sterren van weleer. Vaak past hij ook het concept ‘theater in het theater’ toe. Zo ook in deze Don Giovanni uit de Scala (2011).
De voorstelling ziet er prachtig, kleurig en weelderig uit en de kostuums zijn oogstrelend. Middels eindeloze doeken, die naar believen opzij schuiven en open- en dichtgaan, creëert hij een wereld die tussen verbeelding en werkelijkheid balanceert.
Anna Netrebko overtreft zichzelf als Donna Anna, die zich de liefdeskunsten van Giovanni laat welgevallen. Met haar looks à la Claudia Cardinale past ze zo in een maffiadrama uit de jaren vijftig. Haar ‘Chi mi dice mai’ is gewoonweg perfect.
Peter Mattei is een heerlijke Don: een echte dandy, die af en toe meer geeft om zijn garderobe (ach, die verkleedpartijen!) dan om de dames. Barbara Frittoli is – voornamelijk scenisch – een zeer overtuigende Elvira en Bryn Terfel een kostelijke Leporello. Het bruidspaar Zerlina en Massetto wordt zeer geloofwaardig gezongen en gespeeld door Anna Prohaska en Štefan Kocán: voor mij het beste ‘boerenkoppel’ sinds jaren.
Daniel Barenboim dirigeert bedeesd. Zijn trage tempi vallen het meest op bij ‘La ci darem la mano’. Geen nood: zo kun je er nog meer van genieten. Zeer aanbevolen! (DG 0735218)
George London
Bij mijn weten bestaat er geen complete beeldopname van Don Giovanni met George London, één van de grootste bas-baritons uit de twintigste eeuw. Des te meer kan ik iedereen het portret van de zanger aanbevelen dat een paar jaar geleden bij Arthaus Musik (101473) verscheen. De documentaire draagt de alleszeggende titel Between Gods and Demons.
Behalve van zijn Don Giovanni was London voornamelijk beroemd van zijn Scarpia en zijn Boris Godoenov. Maar hij was ook een echte entertainer, die de populaire muziek serieus nam: voor hem waren het allemaal ‘artificial art songs’. Over zijn Giovanni was iedereen het eens: als je zo veel seks uitstraalt, dan kan het demonisch worden. Iets om over na te denken.
Jacques Fromental Halévy (1799-1862) was a much loved and celebrated composer during his lifetime. He composed about forty operas, of which at least half were quite successful. Yet: none of his works has ever matched the popularity of La Juive.
La Juive: setting for the first act from the original production in 1835.
La Juive, ‘The Jewess’ once was an absolute audience favourite and until the thirties of the last century the piece was performed with great regularity. The role of Éléazar was sung by the greatest and most famous tenors of the time: Caruso, Leo Slezak, Giovanni Martinelli… Who not?
Terracota portrait of Caruso as Éléazar, made by Onorio Ruotolo in 1920.
Enrico Caruso in a recording made on 14-09-1920:
Leo Slezak (in German) in a 1928 recording:
Giovanni Martinelli as Éléazar
I could not find an example of Martinelli on Youtube, but a live recording from 1936 of the second act exists (with Elisabeth Rethberg as Rachel), plus some fragments of the fourth act, from 1926 (SRO 848-1).
Adolphe Nourrit, interpreter of the first Éléazar
Éléazar is not an amiable man. Like Shakespeare’s Shylock, he is repulsive and pitiful at the same time. He’s full of resentment and insists on retaliation for which he’s prepared to sacrifice anything, including what he loves most. But has he always been like that, or have circumstances made him like that? Moreover, he too has his doubts – in his great aria he sincerely asks himself (and God) whether he has acted well.
Actually, you can see him as a male equivalent of Azucena. Both have lost their own child(ren) and both have taken care of a child of their enemy and raised it as their own flesh and blood. As a result, Manrico became a gypsy boy and Rachel a Jewess. With all the consequences that follow.
RICHARD TUCKER
In the 1930s Halévy was labelled ‘degenerate’ and, together with his opera, ended up in the big garbage dump of what the Nazis called ‘Entartete Musik.’
Nowadays La Juive is staged by all the major opera houses and in 2009 she even visited Amsterdam – in a magnificent production by Pierre Audi. However, it is not so long ago that Halévy was known as the composer of one aria and his opera was a real curiosity, especially in Europe. I wonder, therefore, what would have happened to La Juive if there had not been someone like Richard Tucker.
Tucker (1913-1975), one of the greatest tenors of his time, was not only the star singer at the Metropolitan Opera, but also the cantor at the New York main synagogue. Éléazar was his dream role and with his star status he could afford to get the opera on stage with different companies in different countries, if only in concert.
His greatest dream, however, was to sing La Juive in the Met, completely staged. In January 1975 he was told that the opera was planned for the 1975/1976 season. Bernstein would conduct and the other roles would be sung by Beverly Sills (Rachel), Nicolai Gedda (Léopold) and Paul Plischka (the cardinal).
It was not meant to be: on January 8, a day before the production talks were to start, Tucker suffered a heart attack, from which he died.
You can get the heavily cut La Juive with Tucker on several labels (mine is on Legato Classics LCD-120-2). The (pirate) recording was made in London, in 1973. The sound is poor and the rest of the singers are only so-so, but because of Tucker it is an absolute must.
In 1973 RCA (now Sony 88985397782) recorded highlights from the opera with Tucker, Anna Moffo and Martina Arroyo in the studio.
I have strong suspicions that the reason for this recording was Moffo (Eudoxie). At that time she was one of the stars of the firm. A literally gorgeous soprano, who not only presented herself well on the cover but also was not the worst singer. With her light, agile voice she was extremely suitable for young girl’s roles, but Eudoxie was also a good fit for her.
Martina Arroyo is a fine Rachel and Bonaldo Giaiotti a great cardinal, but the real star of the recording is – next to Tucker – the conductor. Antonio de Almeida has a clear feeling for the work.
Tucker and Martina Arroyo in the ‘Seider scene’:
JOSE CARRERAS
I have never been able to understand why José Carreras added the role of Éléazar to his repertoire. It did fit in with his desire to sing heavier, more dramatic roles. Roles that were one size too large for his beautiful, lyrical tenor. Which absolutely does not mean that he could not sing the role! He succeeded quite nicely and the result is more than worth listening to, but he doesn’t sound truly idiomatic.
In the live recording from Vienna 1981 Carreras also sounds too young (he was only thirty-five then!), something that is particularly noticeable in the Seider-evening scene. It is sung beautifully, but due to a lack of weight he tends to shout a bit.
José Carreras sings ‘Rachel, quand du Seigneur’:
Ilona Tokody is a Rachel of a Scotto-like intensity (what a pity she never sang the role onstage!) and Sona Ghazarian sings an excellent Eudoxie.
But, to be honest: nobody, but nobody can measure up to Cesare Siepi in his role as Cardinal Brogni. After his first big aria he is justifiably rewarded with a long ovation.
Below Cesare Siepi in ‘Si la rigeur’:
Chris Meritt (Léopold) may not have the most beautiful of all tenor voices, but he has all his high notes. Although they sometimes came out a little squeezed. The heavily cut score was conducted with great love by Gerd Albrecht (Legato Classics 224-2).
La Juive, recorded by Philips in 1989, marked the first studio recording Carreras made after his illness. His voice was now less sweet and smooth than before, but sounded much more alive, which improved his interpretation of the role.
Julia Varady is a beautiful Rachel, perhaps one of the best ever and Eudoxie is in excellent hands with June Anderson.
Dalmacio Gonzales is a more than decent Léopold, in any case much better than Chris Merrit and the French-American-Portuguese conductor Antonio de Almeida shows he has a real affinity with the opera. (Philips 475 7629)
FRANCISCO CASANOVA
We know Eve Queler not only as one of the first famous female conductors, but also as one of the greatest champions of the unknown opera repertoire. On 13 April 1999 she conducted a very exciting performance of La Juive in New York’s Carnegie Hall.
Paul Plishka was a good cardinal and Jean-Luc Viala and Olga Makarina sounded excellent as respectively Léopold and Eudoxie.
Francisco Casanova – after Tucker and Shicoff – in my opinion is perhaps the greatest Éléazar of our time. His robust tenor sounds tormented and passionate but also extremely lyrical. The Rachel, sung by Asmik Papian with sizzling passion, fits in perfectly with this. So beautiful, I have no words for it.
If you manage to get the CDs: buy them right away! Also, because the recording is almost complete. (House of Opera CD 426)
Below Francisco Casanova sings ‘Dieu que ma voix tremblante’:
NEIL SHICOFF
Neil Shicoff, like Tucker, has made Éléazar the role of his life. The first time he sang him was in Vienna, in 1998. The performance, with an excellent cast (Soile Isokoski as Rachel, Zoran Todorovich as Léopold and Alastair Miles as the cardinal Brogni), was recorded live and released by RCA on CD (RCA 795962).
The same production (with Shicoff and Isokoski) travelled to the Met in 2003 and a few months later returned to Vienna, where the opera was recorded on DVD (DG 0734001). Shicoff was still present, but the other singers were replaced.
Rachel was sung by a breathtaking Krassimira Stoyanova (what a voice, and what radiance!), Eudoxie was in good hands with Simina Ivan, but Jianyi Zhang was a little problematic in his role of Léopold.
“The role that Shicoff was born to sing,” was the headline of the program booklet and that was certainly true. As the son of a cantor he was not only at home in the Jewish tradition and singing, but his voice, slightly nasal and with a tear, also sounded very Jewish.
The production by Günter Krämer was updated: no Constance in 1414, but clearly 1930s and the rise of National Socialism. And although it was not explicitly mentioned anywhere, the choir dressed in German hunter’s suits spoke volumes.
Éléazer was portrayed as a fanatic with little or no sympathetic qualities, the cardinal on the other hand was all love and forgiveness – a proposition I had quite a hard time with.
As a bonus, the DVD features an interview with Shicoff and we follow his preparations for the role. Extremely interesting and fascinating, but what a bag of nerves that man is!
In April 2014 the series ‘Decca’s Most Wanted Recitals’ was launched: fifty albums by legendary singers, often never released on CD before. It’s a true treasure chest and it’s to be hoped that it is still available.
It was all the ‘fault’ of Victor Suzan. This employee of Universal Mexico went through the old Decca archives and lovingly restored no less than fifty albums never released on CD before. She digitized and remastered them, adding bonuses where possible and utilising the artwork from the original LP issues. Nostalgia at its bests, and moreover of the highest quality…
Fortunately, all Universal branches responded more than enthusiastically to her initiative. EDC/Hannover picked it up and so the series ‘Decca’s Most Wanted Recitals’ was born. The first batch consisting of twenty titles appeared on the market in early April 2014. Fifteen more titles followed in June and the last fifteen in September of that year.
These are treasures. Real treasures. For many, certainly younger voice lovers there is plenty to (re)discover. Enough also to shake up their world view, because in the fifties and sixties the word “crossover” did not yet exist and musicals were just as much appreciated as Wagner and Verdi.
I have selected ten titles from the collection and divided them into two parts in random order.
GEORGE LONDON (4808163)
Let’s start with George London. He was the very first American who sang Boris Godunov (in Russian!) at the Bolshoi in Moscow and was considered one of the best Wotans/Wanderers of his time. His Scarpia was also legendary during his lifetime.
Below is George London (in a perfect Russian!) as Boris, recording from a concert from 1962
He started his career in the early forties as a member of the ‘Bel-Canto Trio’, with soprano Frances Yeend and … Mario Lanza as the other two members.
On the CD On Broadway he gives a masterclass how to sing the music of musical composers Rogers, Kern and Loewe.
Below London sings ‘f I loved you’ by Rogers and Hammerstein.
You get Wagner as a bonus.
CESARE SIEPI: Easy to love (4808177)
Not only Americans considered Broadway as something to take seriously. The Don Giovanni and one of the biggest Verdi-basses of the second half of the last century, Cesare Siepi, didn’t look down on the musical theatre either.
His CD on which he gives his vision on the songs of Cole Porter is called Easy to Love. It sounds ‘easy’ indeed, but it is not at all. Porter’s music benefits from simplicity, coupled with the best vocal chords in the world, and Siepi has it all.
His interpretation of ‘Night and Day’ is one of the most beautiful ones I’ve heard in my life. Not to mention ‘So in love’ or the delicious ‘Blow, Gabriel blow’ from Anything Goes.
As a bonus we get to hear some of his best Verdis: Nabucco, Philip II and a Boccanegra like you don’t hear anymore.
CESARE SIEPI: The romantic voice of Cesare Siepi (4808178)
This CD is entitled The romantic voice of Cesare Siepi and that is exactly what you get: a beauty of a voice that awakens all the romantic feelings in you!
No Broadway here anymore, but popular Italian songs that fit Siepi like a glove: just delicious.
What really makes the CD special are the bonus tracks, with arias from Meyerbeers Robert le Diable and Les Huguenots, La Juive by Halévy and – for most people a real rarity – an aria from Salvator Rosa by Antônio Carlos Gomes. My goodness, what beautiful music! I ask (again): when do we get to see another opera by Gomes? After the performances of his Il Guarany in 1994 in Bonn it has remained silent for much too long around this Brazilian Verdi.
Below ‘Di Sposo Di Padre Le Gioie Serene’ from Salvator Rosa van Gomes, 1954:
The album was recorded in 1961 (songs) and in 1954 (arias) and the sound is excellent. In the arias Siepi is accompanied phenomenally well by the Orchestra dell’Accademia di Santa Cecilia and Alberto Erede. At that time Erede was considered a ‘decent’ conductor, but now he would be considered one of the greatest opera conductors of all. He gives his soloist all the space he needs and allows the orchestra to breathe with him.
ARNOLD VAN MILL (4808167)
The Dutch bass Arnold van Mill is almost completely forgotten nowadays. How unfair! His voice is a bit reminiscent of the young Kurt Moll, which of course is also due to the repertoire. Beautiful!
Below is the duet from Der Fliegende Holländer. Arnold Van Mill sings Daland and George London Der Holländer:
Van Mill was mainly famous for his Wagner roles. Unfortunately they are not on this CD. But his smooth bass was also very suitable for Singspiel and operetta. His Lortzing, Cornelius, Nicolai and Weber (all present on this CD) are a pure delight for the ear. All real collector items. Thank you, Decca!
The CD is complemented by Russian songs, sung by the Bulgarian bass Raphael Arié. (not available on YT anymore). The combination isnot really a happy one: not only does the repertoire differ like day and night, the voices are incomparable as well; which does not prevent me from enjoying him enormously! Hopefully Decca will have more of Arié on the shelf, because my wish list with his recordings is quite long!
Below Arié sings ‘Ella giammai m’amo’ from Don Carlo
In april 2014 werd de serie ‘Decca’s Most Wanted Recitals’ gelanceerd: vijftig vaak niet eerder op cd uitgebrachte albums van legendarische zangers. Het is een ware schatkist en het is te hopen dat het allemaal nog op de markt is!
Het was allemaal de ‘schuld’ van Victor Suzan. De medewerker van Universal Mexico heeft de oude Decca-archieven omgespit en maar liefst vijftig nooit eerder op cd uitgebrachte albums liefdevol geremasterd, gedigitaliseerd en waar mogelijk van bonussen voorzien, inclusief kopieën van de vroegere voor- en achterkantjes. Het is nostalgie ten voeten uit, en bovendien van de allerbeste kwaliteit..
Gelukkig reageerden alle Universal-filialen meer dan enthousiast op het initiatief. EDC/Hannover pikte het op en zo werd de serie ‘Decca’s Most Wanted Recitals’ geboren. De eerste ‘worp’, met twintig titels, is begin april 2014 op de markt verschenen. In juni volgden nog vijftien titels en in september dat jaar de laatste vijftien.
Schatten zijn dat. Echte schatten. Voor veel, zeker jongere stemliefhebbers zit er genoeg in om te (her)ontdekken. Genoeg ook om hun wereldbeeld aan het wankelen te brengen, want in de jaren vijftig en zestig bestond het woord “crossover” nog niet en musicals werden net zo gewaardeerd als Wagner en Verdi.
Van de collectie heb ik tien titels uitgepikt en in een willekeurige volgorde over twee delen verdeeld
GEORGE LONDON (4808163)
Neem George London maar. Hij was de allereerste Amerikaan die Boris Godunov (in het Russisch!) in het Bolshoi in Moskou heeft gezongen en werd beschouwd als één van de beste Wotans/Wanderers van zijn tijd. Ook zijn Scarpia was al bij zijn leven legendarisch.
Hieronder George London (in een perfecte Russisch!) als Boris, opname uit een concert uit 1962
Zijn carrière begon hij begin jaren veertig als lid van het ‘Bel-Canto Trio’, met als de andere twee leden de sopraan Frances Yeend en … Mario Lanza.
Op de cd On Broadway geeft hij ons een les in hoe je de muziek van musicalcomponisten Rogers, Kern en Loewe moet zingen.
Hieronder zingt London ‘f I loved you’ van Rogers and Hammerstein’s
Wagner krijgt u als bonus.
CESARE SIEPI: Easy to love (4808177)
Het waren niet alleen de Amerikanen die Broadway beschouwden als iets wat erbij hoorde. De Don Giovanni en één van de grootste Verdi-bassen van de tweede helft van de vorige eeuw, Cesare Siepi, haalde evenmin zijn neus op voor het populaire.
Easy to love heet zijn cd, waarop hij zijn visie geeft op de songs van Cole Porter. Het klinkt inderdaad ‘easy’, maar dat is het allerminst. Porters muziek is gebaat bij ongekunsteldheid, gepaard met de beste stembanden ter wereld, en dat heeft Siepi allemaal paraat.
Zijn interpretatie van ‘Night and Day’ behoort tot één van de mooiste die ik in mijn leven heb gehoord. Om over ‘So in love’ of het overheerlijke ‘Blow, Gabriel blow’ uit Anything Goes nog maar te zwijgen.
Als bonus krijgen we een paar van zijn beste Verdi’s te horen: Nabucco, Filips II en een Boccanegra zoals je hem niet meer hoort.
CESARE SIEPI: The romantic voice of Cesare Siepi (4808178)
Deze cd draagt als titel The romantic voice of Cesare Siepi en dat is precies wat u kunt verwachten: een pracht van een stem, die alle romantische gevoelens in u wakker maakt!
Hier geen Broadway meer, maar populaire Italiaanse liedjes, iets wat Siepi zowat op zijn lijf is gecomponeerd, gewoon heerlijk.
Wat de cd écht bijzonder maakt, zijn de bonustracks, met aria’s uit Meyerbeers Robert le Diable en Les Huguenots, La Juive van Halévy en – voor de meeste mensen een echte rariteit – een aria uit Salvator Rosa van Antônio Carlos Gomes. Mensen, mensen: wat is het mooi!Wat mij (alweer) een kreet doet slaken: wanneer krijgen we weer eens een opera van Gomes te zien? Na de voorstellingen van zijn Il Guarany in 1994 in Bonn is het onfatsoenlijk stil rond de Braziliaanse Verdi.
Hieronder ‘Di Sposo Di Padre Le Gioie Serene’ uit Salvator Rosa van Gomes, 1954:
De opnamen van het album dateren uit 1961 (liedjes) en 1954 (aria’s) en het geluid is absoluut goed. In de aria’s wordt Siepi fenomenaal begeleid door Orchestra dell’Accademia di Santa Cecilia onder leiding van Alberto Erede. In die tijd werd Erede als een ‘fatsoenlijke’ dirigent beschouwd, maar nu zou hij tot één van de allergrootste operadirigenten worden gerekend. Hij gunt zijn solist alle ruimte en laat het orkest mee-ademen.
ARNOLD VAN MILL (4808167)
De Nederlandse bas Arnold van Mill is tegenwoordig vrijwel helemaal vergeten. Hoe onterecht! Zijn stem doet een beetje aan de jonge Kurt Moll denken, wat natuurlijk ook aan het repertoire ligt. Prachtig!
Hieronder het duet uit Der Fliegende Holländer. Arnold Van Mill zingt Daland en George London Der Holländer:
Van Mill was voornamelijk beroemd van zijn Wagner-rollen. Jammer genoeg staan die niet op deze cd. Maar zijn soepele bas was ook uitermate geschikt voor het Singspiel en de operette. Zijn Lortzing, Cornelius, Nicolai en Weber (wel op deze cd) zijn een puur genot voor het oor. Allemaal echte verzamelaarsitems. Dank u wel, Decca!
De cd wordt aangevuld met Russische liederen, gezongen door de Bulgaarse bas Raphael Arié.
De combinatie vind ik niet echt gelukkig: niet alleen verschilt het repertoire als dag en nacht, ook de stemmen zijn onvergelijkbaar; wat niet belemmert dat ik er enorm van geniet! Hopelijk heeft Decca meer van Arié op de plank staan, want mijn wenslijstje met zijn opnamen is best lang!
Hieronder zingt Arié ‘Ella giammai m’amo’uit Don Carlo
Jacques Fromental Halévy (1799-1862) was tijdens zijn leven een zeer geliefde en gevierde componist. Op zijn naam staan zowat 40 opera’s, waarvan minstens de helft best succesvol was. Toch: geen één van zijn werken heeft ooit de populariteit van La Juive kunnen evenaren.
La Juive: decor voor de eerste acte uit de originele productie in 1835
La Juive, ‘De Jodin’, behoorde ooit tot de absolute publiekslievelingen en tot de jaren dertig van de vorige eeuw werd het stuk met grote regelmaat opgevoerd. De rol van Éléazar werd gezongen door de grootste en beroemdste tenoren uit die tijd: Caruso, Leo Slezak, Giovanni Martinelli… Wie eigenlijk niet?
Terracota portret van Caruso als Éléazar, gemaakt door Onorio Ruotolo in 1920.
Enrico Caruso in een opname gemaakt op 14-09-1920:
Leo Slezak (in het Duits) in een opname uit 1928:
Giovanni Martinelli als Éléazar
Van Martinelli kon ik geen voorbeeld vinden op Youtube, maar van hem bestaat er een opname van de hele tweede acte (met Elisabeth Rethberg als Rachel), opgenomen in 1936, plus wat fragmenten van de vierde akte, uit 1926 (SRO 848-1).
Adolphe Nourrit, vertolker van de eerste Éléazar
Éléazar is geen aimabele man. Gelijk Shakespeare’s Shylock is hij weerzin- en meelijwekkend tegelijk. Hij zit vol wrok en zint op vergelding waarvoor hij bereid is alles op te offeren, ook datgene wat hij het meest liefheeft. Maar is hij altijd zo geweest, of zijn het omstandigheden die hem zo hebben gemaakt? Bovendien kent ook hij zijn twijfels – in zijn grote aria vraagt hij zich (en God) oprecht af of hij goed heeft gehandeld.
Eigenlijk kun je hem als een mannelijk equivalent van Azucena zien. Beiden hebben ze hun eigen kind(eren) verloren en beiden hebben ze zich over een kind van hun vijand ontfermd en als eigen vlees en bloed opgevoed en grootgebracht. Waardoor Manrico een Zigeunerjongen en Rachel een Jodin is geworden. Met alle gevolgen van dien.
RICHARD TUCKER
In de jaren dertig werd Halévy als ‘ontaard’ bestempeld en belandde samen met zijn opera op de grote vuilnisbelt van wat de nazi’s ‘Entartete Musik’ noemden.
Tegenwoordig gaat La Juive alle grote operahuizen rond en in 2009 heeft zij zelfs – in een schitterende productie van Pierre Audi – Amsterdam aangedaan. Het is echter nog niet zo lang geleden dat Halévy bekend was als componist van één aria en zijn opera was een echte rariteit, zeker in Europa. Ik vraag me dan ook af, hoe het met La Juive zou zijn afgelopen, als er niet iemand als Richard Tucker zou hebben bestaan.
Tucker (1913-1975), één van de grootste tenoren uit zijn tijd, was niet alleen de sterzanger bij de Metropolitan Opera, maar ook de voorzanger aan de New Yorkse hoofdsynagoge. Éléazar was zijn droomrol en met zijn sterstatus kon hij het zich permitteren om de opera op de planken te krijgen bij verschillende gezelschappen in verschillende landen, al was het maar concertante.
Zijn grootste droom was echter om La Juive in de Met te zingen, volledig geënsceneerd. Begin januari 1975 kreeg hij te horen dat de opera voor het seizoen 1975/1976 op de planning stond. Bernstein zou dirigeren en de andere rollen zouden gezongen worden door Beverly Sills (Rachel), Nicolai Gedda (Léopold) en Paul Plischka (de kardinaal).
Het mocht zo niet zijn: op 8 januari, een dag voor de productiebesprekingen zouden beginnen, kreeg Tucker een hartaanval, waaraan hij overleed.
Op verschillende labels (de mijne is op Legato Classics LCD-120-2) is de sterk gecoupeerde La Juive met Tucker te koop. De (piraten) opname is gemaakt in Londen, in 1973. Het geluid is pover en de rest van de rollen is zo-zo, maar vanwege Tucker een absolute must.
In 1973 heeft RCA (tegenwoordig Sony 88985397782) hoogtepunten uit de opera met Tucker, Anna Moffo en Martina Arroyo in de studio opgenomen.
Ik heb sterk de vermoedens dat het ze toen – voornamelijk – om Moffo (Eudoxie) te doen was. In die tijd was zij namelijk één van de stersterren van de firma. Een letterlijk bloedmooie sopraan, die zich niet alleen goed op de cover presenteerde maar ook als zangeres de slechtste niet was. Met haar lichte, wendbare stem was zij buitengewoon geschikt voor het zingen van jonge meisjesrollen, maar ook Eudoxie lag haar goed.
Martina Arroyo is een prima Rachel en Bonaldo Giaiotti een dito kardinaal, maar de echte ster van de opname is – naast Tucker – de dirigent. Antonio de Almeida heeft er duidelijk feeling mee.
Tucker en Martina Arroyo in de “Seider-scène”:
Niet op cd, maar wel op You Tube vindt u de Seider-scène uit Barcelona. De opname is gemaakt op 14 december 1974, drie weken voor Tuckers overladen:
JOSE CARRERAS Nooit heb ik goed kunnen begrijpen waarom José Carreras de rol van Éléazar op zijn repertoire heeft gezet. Het paste wel bij zijn verlangen om ook zwaardere, meer dramatische rollen te gaan zingen. Rollen die voor zijn prachtige, lyrische tenor een maatje te groot waren. Wat absoluut niet inhoudt dat hij de rol niet aankon! Dat lukte hem best aardig en het resultaat is het beluisteren meer dan waard, maar echt idiomatisch klinkt hij niet.
In de live opname uit Wenen 1981 klinkt Carreras ook nog eens te jong (hij was toen nog maar vijfendertig!), iets wat zich voornamelijk wreekt in de Seider-avond scène. Het is mooi gezongen, maar bij gebrek aan overwicht gaat hij zich een beetje overschreeuwen.
José Carreras zingt ‘Rachel, quand du Seigneur‘
Ilona Tokody is een Rachel van intensiteit die alleen Renata Scotto wist te bereiken (jammer, dat zij de rol nooit heeft gezongen!) en Sona Ghazarian zingt een uitstekende Eudoxie.
Maar, eerlijk is eerlijk: niemand, maar dan ook niemand kan zich met Cesare Siepi in zijn rol van kardinaal Brogni meten. Na zijn eerste grote aria wordt hij dan ook terecht beloont met een langdurend opendoekje.
Hieronder Cesare Siepi in ‘Si la rigeur’ in een opname uit 1954:
Chris Meritt (Léopold) bezat misschien niet de mooiste van alle tenorstemmen, maar hij had zijn hoge noten paraat. Al kwamen ze soms een beetje geknepen uit. De zeer sterk gecoupeerde partituur werd zeer liefdevol gedirigeerd door Gerd Albrecht (Legato Classics 224-2)
De in 1989 door Philips opgenomen La Juive markeerde de eerste studio-opname dat Carreras maakte na zijn ziekte. Zijn stem was nu minder zoet en smeuïg dan voorheen maar klonk veel doorleefder, wat de invulling van de rol ten goede kwam.
Julia Varady is een schitterende Rachel, misschien één van de beste ooit en Eudoxie is bij June Anderson in uitstekende handen.
Dalmacio Gonzales is een meer dan fatsoenlijke Léopold, in ieder geval veel beter dan Chris Merrit en de Frans-Amerikaans-Portugese dirigent Antonio de Almeida bewijst alweer zijn affiniteit met de opera. (Philips 475 7629)
FRANCISCO CASANOVA
Eve Queler kennen we niet alleen als één van de eerste beroemde vrouwelijke dirigenten, maar ook als één van de grootste voorvechters van een onbekend operarepertoire. Op 13april 1999 dirigeerde zij in het New-Yorkse Carnegie Hall een zeer spannende uitvoering van La Juive.
Paul Plishka was een goede kardinaal en Jean-Luc Viala en Olga Makarina klonken uitstekend als resp. Léopold en Eudoxie.
Francisco Casanova vind ik – na Tucker en Shicoff – misschien de allerbeste Éléazar van onze tijd. Zijn robuust gevoerde tenor klinkt gekweld en gepassioneerd maar ook buitengewoon lyrisch. Daar past de door Asmik Papian met zinderende passie gezongen Rachel uitstekend bij. Om stil van te worden, zo mooi.
Mocht het u lukken om de cd’s te bemachtigen: meteen doen! Ook omdat de opname vrijwel complete is. (House of Opera CD 426)
Hieronder zingt Francisco Casanova ‘Dieu que ma voix tremblante’:
NEIL SHICOFF
Neil Shicoff, gelijk Tucker, had van Éléazar zijn levensrol gemaakt. De eerste keer zong hij hem in Wenen, in 1998. De voorstelling, met ook verder een voortreffelijke cast (Soile Isokoski als Rachel, Zoran Todorovich als Léopold en Alastair Miles als de kardinaal Brogni), werd live opgenomen en door RCA op cd uitgebracht (RCA 795962).
Dezelfde productie (met Shicoff en Isokoski) reisde in 2003 naar de Met om een paar maanden later terug te keren naar Wenen, waar de opera op dvd (DG 0734001) werd geregistreerd. Shicoff was nog steeds van de partij, maar de rest van de rollen werd vervangen.
Rachel werd gezongen door een adembenemende Krassimira Stoyanova (wat een stem, en wat een uitstraling!), Eudoxie was in goede handen van Simina Ivan, maar Jianyi Zhang was een beetje problematisch in zijn rol van Léopold.
‘The rol that Shicoff was born to sing’, kopte het programmaboekje en daar zat wat in. Als zoon van een voorzanger was hij niet alleen kind aan huis in de Joodse traditie en gezangen, ook zijn stem, lichtelijk nasaal en met een traan, klonk zeer Joods.
De regie van Günter Krämer was geactualiseerd: geen Konstanz in 1414 dus, maar duidelijk jaren dertig van de vorige eeuw en de opkomst van het nationaal-socialisme. En al werd het nergens expliciet gezegd, het koor gekleed in Duitse jager pakjes sprak boekdelen.
Éléazer werd neergezet als een fanatiekeling met weinig of geen sympathieke eigenschappen, de kardinaal daarentegen was één en al liefde en vergiffenis – een stelling waar ik het behoorlijk moeilijk mee had.
Als bonus staat er op de dvd een interview met Shicoff en volgen we zijn voorbereidingen voor de rol. Buitengewoon interessant en fascinerend, maar wat is die man toch een zenuwpees!
Hieronder zingt Shicoff ‘Rachel, quand du Seigneur‘:
The Original Poster/Bill For The Premier In Prague, 1787.
Kan denken door verleiden worden vervangen? Kunnen we ‘ik (word) verleid dus ik ben’ als een soort variatie op ‘cogito ergo sum’ gebruiken? Is ons leven minder waard zonder verleiding? En zou dat een verklaring kunnen zijn voor het onmetelijke aantal uitvoeringen en opnamen van de ultieme verleidingsopera? Geen dag zonder Don Giovanni?
Toegegeven: de opera is volmaakt. Wat niet alleen de verdienste is van de muziek van Mozart, maar ook van het geniale libretto van Da Ponte. Daar staat alles in wat je hoort te weten. En voor de rest gebruik je je eigen fantasie, want alleen zo komt de mythische verleider je verlangens tegemoet.
Van de enorme stapel recent uitgebrachte opnamen van de opera op dvd heb ik er drie uitgekozen. Twee uit Salzburg en één uit de Scala. En ik noem kort de drie beste Dons die ik ken: Cesare Siepi, George London en Thomas Allen.
Salzburg, 2008
Eerlijk is eerlijk: de productie van Claus Guth uit Salzburg (2008) – binnenkort in Amsterdam te zien – is best spannend. Maar verder vind ik het één van de domste en slechtste Don Giovanni’s ooit. Zo erg als het Amsterdamse beddenpaleis wordt het niet, maar wat we krijgen, is een totaal andere opera. Het speelt zich af in een weelderig en donker bos, waar alle logica ontbreekt. Hebt u ooit een bus (en bushokje) midden in een bos gezien?
Dacht u dat Giovanni continu achter de vrouwtjes aan zit? U hebt het mis. Het is juist andersom. De arme Anna moet hem zelfs verkrachten als hij aan haar probeert te ontsnappen. Giovanni zelf denkt voornamelijk aan zijn volgende shot heroïne en aan zijn dodelijke schotwond, opgelopen tijdens het gevecht met de Commendatore, die overigens helemaal niet dood is (waarom weet Anna dat niet?).
Vanwege het hoge flowerpowergehalte doet de productie mij sterk aan Easy Rider denken. Het verbaast me dan ook niet dat de Don gezellig met Zerlina en Masetto een stickie zit te roken.
Erwin Schrott (Leporello) lijkt sprekend op Sylvester Stallone en verrek: hij kan ook in de bomen klimmen! Maar op Schrott en de werkelijk prachtig zingende en acterende Christopher Maltman (Giovanni) na kan geen van de zangers me echt overtuigen. Iets wat grotendeels de regisseur te verwijten valt. Want hoe kunnen ze overtuigen als alles wat ze doen zo belachelijk is? En zo tegen de muziek ingaat?
Voor de productie werd de Weense versie van de partituur gebruikt, wat onder meer inhoudt dat ‘Il mio tesoro’ is geschrapt. En dat we het onbenullige en totaal onlogische duet van Zerlina en Masetto erbij krijgen.
Voor de muzikale directie van Bertrand de Billy kan ik niet warm lopen. De ouverture begint behoorlijk hakkelend, met vreemde accenten. Er wordt zelfs vals geïntoneerd, iets wat je je bij Weners niet echt kunt voorstellen. (EuroArts 2072548)
Salzburg, 2014
In 2014 mocht Salzburg weer een nieuwe productie van ’s werelds meest geliefde opera bewonderen. Nu ja, bewonderen… Was de rare Guth tenminste nog spannend, de voor het oog best aantrekkelijke enscenering van Eric Bechtolf is gewoon dodelijk saai. Daar kan zelfs de perfect gecaste latin lover Giovanni (een zeer aantrekkelijke Ildebrando D’Arcangelo) niets aan doen.
De actie speelt zich in de lobby van een hotel (nieuwe trend?) af en er is een komen en gaan van gasten, bruiloften, crime passionels en wat ook niet. Gedoe.
Luca Pisaroni (Leporello) stelt me een beetje teleur, zijn stem klinkt vaak vlak. Bovendien doet hij aan overacting. Donna Anna wordt gezongen door onze eigen Lenneke Ruiten, wat de opname meteen aantrekkelijker maakt. Anett Fritsch is een mooie, licht getimbreerde Elvira.
Helaas: ook in deze opname kan het orkest uit Wenen me niet echt bekoren. Eschenbach dirigeert nogal nogal sloom. (Unitel Classica 2072738)
Milaan, 2011
Gelukkig hebben we Robert Carsen nog. Eén van de weinige hedendaagse regisseurs die het verhaal intact weet te laten. Natuurlijk heeft ook hij zijn eigen ‘handtekening’: bij hem is het zijn liefde voor de (geschiedenis van) cinema en de grote sterren van weleer. Vaak past hij ook het concept ‘theater in het theater’ toe. Zo ook in deze Don Giovanni uit de Scala (2011).
De voorstelling ziet er prachtig, kleurig en weelderig uit en de kostuums zijn oogstrelend. Middels eindeloze doeken, die naar believen opzij schuiven en open- en dichtgaan, creëert hij een wereld die tussen verbeelding en werkelijkheid balanceert.
Anna Netrebko overtreft zichzelf als Donna Anna, die zich de liefdeskunsten van Giovanni laat welgevallen. Met haar looks à la Claudia Cardinale past ze zo in een maffiadrama uit de jaren vijftig. Haar ‘Chi mi dice mai’ is gewoonweg perfect.
Peter Mattei is een heerlijke Don: een echte dandy, die af en toe meer geeft om zijn garderobe (ach, die verkleedpartijen!) dan om de dames. Barbara Frittoli is – voornamelijk scenisch – een zeer overtuigende Elvira en Bryn Terfel een kostelijke Leporello. Het bruidspaar Zerlina en Massetto wordt zeer geloofwaardig gezongen en gespeeld door Anna Prohaska en Štefan Kocán: voor mij het beste ‘boerenkoppel’ sinds jaren.
Daniel Barenboim dirigeert bedeesd. Zijn trage tempi vallen het meest op bij ‘La ci darem la mano’. Geen nood: zo kun je er nog meer van genieten. Zeer aanbevolen! (DG 0735218)
Cesare Siepi
In 1954 werd in Salzburg een één jaar oude productie van Don Giovanni verfilmd. De tempi van Furtwängler zijn tergend langzaam en van een regie is amper sprake, wat het resultaat statisch en hopeloos ouderwets maakt. Maar Cesare Siepi (Giovanni) en Lisa Della Casa (Elvira) maken alles goed. (DG 0730199)
Thomas Allen
Sir Thomas Allen is beslist één van de beste Dons van de laatste 25 jaar van de vorige eeuw. Zijn interpretatie is tweemaal op dvd vastgelegd: in 1987 in Milaan (Opus Arte OA LS3001) en in 1991 in Köln (Arthaus Musik 100020). Persoonlijk prefereer ik de Keulse versie, niet in de laatste plaats vanwege de intelligente regie van Hampe en de werkelijk onweerstaanbare Leporello van Feruccio Furlanetto.
Er zijn ook twee cd-uitgaven met Allen als Don: een mooie, maar niet echt sprankelende onder Sir Neville Marriner uit 1990 (Philips 4321292), met de onvergetelijke Francisco Araiza als Ottavio. En een in alle opzichten fatsoenlijke, nuchtere visie van Bernard Haitink (ooit EMI 7470378), met de onweerstaanbare donna’s van Maria Ewing (Elvira) en Carol Vaness (Anna).
Hieronder de trailer van de Keulse productie:
George London
Bij mijn weten bestaat er geen complete beeldopname van Don Giovanni met George London, één van de grootste bas-baritons uit de twintigste eeuw. Des te meer kan ik iedereen het portret van de zanger aanbevelen dat een paar jaar geleden bij Arthaus Musik (101473) verscheen. De documentaire draagt de alleszeggende titel Between Gods and Demons.
Behalve van zijn Don Giovanni was London voornamelijk beroemd van zijn Scarpia en zijn Boris Godoenov. Maar hij was ook een echte entertainer, die de populaire muziek serieus nam: voor hem waren het allemaal ‘artificial art songs’. Over zijn Giovanni was iedereen het eens: als je zo veel seks uitstraalt, dan kan het demonisch worden. Iets om over na te denken.