Peter Franken

Gürbaca’s ‘I Capuleti e i Montecchi’ is vooral een belcanto triomf

Tekst: Peter Franken

De eindejaarproductie van DNO die afgelopen zondag in première ging is dit seizoen ‘I Capuleti e i Montecchi’, Bellini’s eerste grote succes. De cast was van topkwaliteit en uit de bak kwam fijnbesnaarde belcanto begeleiding met voor mij als hoogtepunt de lange klarinetsolo aan het begin van de 2e scene uit de tweede akte. Gejubel alom na afloop met een enkele krachtige ‘boe’ voor het regie concept van Tatjana Gürbaca.

Het libretto van Felice Romani lijkt oppervlakkig op Shakespeare’s toneelstuk maar maakt gebruik van oudere bronnen. Zo zijn de Capuleti en de Montecchi rivaliserende politieke groeperingen in plaats van twee in aanzien gelijkwaardige families die gescheiden worden door een vete.

De Capuleti staan voor de Guelfen, de Montecchi voor de Ghibellijnen. Giulietta is verloofd met Tebaldo maar in het geheim verliefd op Romeo, iemand uit het andere kamp. Om het ingewikkeld te maken heeft Romeo per ongeluk Giulietta’s broer vermoord tijdens een degengevecht waarna hij uit Verona is verbannen

.

Breng je het grootschalige politieke conflict tussen Ghibellijnen en Guelfen terug tot een enkele stad, in dit geval Verona, dan zijn de exponenten ervan nauwelijks meer dan elkaar bestrijdende families die een bende-oorlog voeren.

Gürbaca heeft dat idee aangegrepen om de Capuleti neer te zetten als een maffiose ‘famiglia’ met Capellio als ‘capo’. De lijfarts Lorenzo krijgt in die setting het karakter van een ‘consigliere’, denk aan Robert Duvall als Tom Hagen in ‘The godfather’. Dat het geen chique club is blijkt alras tijdens het openingskoor van de mannen van Capellio.

Deze ‘Capuleti’ worden in kledij en gedrag ten tonele gevoerd als een zootje ongeregeld. De Montecchi zijn de stad uitgejaagd en er is al langere tijd weinig te doen geweest. Wellicht als herinnering aan vroeger tijden hebben ze een slachtoffer van de straat geplukt dat in zijn ondergoed het equivalent van een serieverkrachting moet ondergaan. Om de beurt gaat er iemand met veel geweld op hem los en hij eindigt in een vuilniszak.

De gehele opera speelt zich af in en om het paleis van de Capuleti en bij aanvang zien we een spoedvergadering in de vroege ochtend. De Ghibellijnen onder aanvoering van de gehate Romeo bereiden een aanval voor. Romeo is al zo lang niet meer in de stad gezien dat niemand nog weet hoe hij eruit ziet. Dat hij toegang heeft gehad tot Giulietta kan alleen met hulp van binnenuit het geval zijn geweest. Daarin speelt Lorenzo een grote rol.

Romeo komt naar Capellio’s paleis om over vrede te praten. Het moet nu maar eens afgelopen zijn met die eeuwige strijd, temeer daar hij er nu ook persoonlijk belang bij heeft. Hij komt echter als Romeo’s afgezant en niemand doorziet dit.

Als hij vrede voorstelt onder voorwaarde dat de Ghibellijnen en Guelfen gelijke rechten krijgen in de stad en ter bezegeling daarvan Romeo met Giulietta mag trouwen, ontsteekt Capellio in grote woede. De moordenaar van zijn zoon als schoonzoon? Dat nooit. Sowieso heeft hij al een schoonzoon klaar staan in de persoon van Tebaldo die zwaar verliefd is op Giulietta. De ontmoeting eindigt met een ongeremde oproep tot nieuw geweld: dood aan de Ghibellijnen.

In de volgende scène zien we Romeo in Giulietta’s slaapkamer doordringen. Hij ziet haar voor het eerst sinds lange tijd maar de liefde is allerminst gedoofd. Maar toch weigert ze met hem het paleis te ontvluchten. Letterlijk zegt ze dat ze wordt tegengehouden door een macht die sterker is dan de liefde. Dan gaat het om familie-eer, loyaliteit, gehoorzaamheid aan de wet.

Feitelijk is hier sprake van een meisje dat de facto gegijzeld is door haar vader. Die enorm sterk gevoelde dwang om aan al haar vaders wensen en vooral eisen te voldoen (zijn wil is haar wet) komt duidelijk naar voren als ze hem in een later stadium om begrip en vergeving vraagt voor haar omgang met Romeo, en hij dat ondanks alle smeekbeden hardvochtig afwijst.

Lorenzo wil Giulietta te hulp komen door middel van een drank die haar schijndood zal maken waardoor het huwelijk met Tebaldo kan worden verijdeld. Hij zal Romeo op de hoogte stellen van deze situatie zodat die zijn geliefde kan ontvoeren zodra ze weer bij kennis is. Maar Capellio vertrouwt zijn consigliere niet meer en geeft opdracht hem goed in de gaten te houden. Zodoende loopt alles anders met het bekende tragische einde.

De dood van die twee wordt overigens al ruim tevoren getelegrafeerd als we de moeite nemen goed naar de tekst te kijken. Voortdurend spreekt Giulietta over de dood als haar enige uitweg, over dat een huwelijk met Tebaldo haar dood betekent enzovoort.

Ook Romeo heeft maar weinig vertrouwen in een goede afloop tijdens zijn aardse leven. Hij ervaart de dood als zijn permanente metgezel, altijd nabij waar hij ook gaat. In dat opzicht vertoont het gebeuren veel overeenkomsten met de tweede akte van ‘Tristan und Isolde’.

Opvallend is dat de Guelfen, die als één man achter Capellio staan in hun afwijzing van de Ghibellijnen en die walgelijke Montecchi, nadrukkelijk pleiten voor een minder harde aanpak van Giulietta, zelfs Tebaldo staat allesbehalve op zijn strepen. Hij wil haar alleen trouwen als dat uit vrije wil is, van een gedwongen gesleep naar het spreekwoordelijke altaar wil hij niets weten.

Het componeren van dit werk was een haastklus voor Bellini en hij loste dit op door een tiental complete stukken uit zijn mislukte opera Zaira in omgewerkte vorm te gebruiken. Als we de muziek vergelijken met zijn latere werk dan valt op dat belcanto hier vooral de betekenis heeft van mooie zang, zonder die opgeklopte uithalen in de hoogte die zo kenmerkend zijn voor La Sonnambula en vooral I Puritani.

Het valt te betreuren dat de componist niet verder is gegaan op deze weg maar zich heeft aangepast aan de kennelijke smaak van het publiek, met dank aan Rossini. Opmerkelijk is ook de keuze van een mezzo voor de rol van de minnaar, geen tenor-sopraan duetten hier. Tebaldo neemt in dat opzicht de honneurs waar en Capellio vervult de rol van de bas die er een stokje voor steekt.

Alle handelingen spelen zich af op een draaitoneel, ontworpen door Henrik Ahr. In tegenstelling tot de kostbare zware kolos van Tcherniakov in ‘De Maagd van Orléans’ had het hier wel een duidelijke functie. De verdeling in meerdere compartimenten maakte snelle scènewisselingen mogelijk en dankzij de Ikea uitvoering zal het ook flink goedkoper zijn uitgepakt.

Als ‘Romeo’s afgezant’ stuit op een botte afwijzing van Capellio begint hij dreigende taal uit te slaan. Gürbaca liet hem tijdens die lange scène een schijngevecht leveren met een figurant die de schim van Capellio’s overleden zoon moest voorstellen. Ook al beweert Romeo dat diens dood in een formeel gevecht heeft plaatsgevonden, toch zaait de regie daar enige twijfel over door tot tweemaal toe in een van de compartimenten van het draaitoneel een gecrashte motor neer te leggen met diezelfde jongen dood ernaast. Om zijn bezwering kracht bij te zetten dat diens dood hem zwaar op het hart drukt legt Romeo er zelfs een klein bosje bloemen neer. Ook in latere scènes blijft de schim van broerlief Romeo achtervolgen als een soort doodsaankondiging.

Het is een van de vele flashbacks waarmee de regie de handeling wat meer inhoud probeert te geven. Vele scènes zijn immers tamelijk statisch doordat er over en weer doodsbedreigingen worden geuit maar nergens wordt gevochten. Door ‘vroeger’ erbij te halen kan in die lacune worden voorzien. Ook zien we Romeo, Giulietta en Lorenzo toe ze nog wat jonger waren. Giulietta vlindert al flirtend van de een naar de ander. Heel onschuldig natuurlijk: ze draagt vlindervleugels als opzetstuk en heeft steeds een suikerspin bij zich alsof ze op de kermis zijn.

Giulietta’s slaapkamer wordt getoond als grote ruimte met enkel een bed in de hoek. Het idee van een opgesloten meisje dat geheel is overgeleverd aan de nukken en grillen van een overheersende vader – nergens een moeder met mitigerende invloed te bekennen – wordt hiermee sterk benadrukt.

Koor en figuranten wisselen weliswaar zo nu en dan van kleding maar van een onderscheid tussen Guelfen en Ghibellijnen is nergens sprake. Dat maakte sommige scène onnodig lastig te duiden, vooral tegen het einde in de grafkelder. Gürbaca liet Giulietta niet sterven aan een harstilstand, zou ook weinig passen in haar regie. Het arme kind staat in een hoekje te treuren en haar vader wordt voor straf neergestoken: ‘het was allemaal zijn schuld’. Hoe het nu zat met dat motorongeluk is me helaas niet duidelijk geworden.

Vocaal was het zonder meer een triomf, goede tot uitnemende zang over alle fronten. De klassieke rollen voor hoge en lage mannenstem kwamen voor rekening van tenor Julien Dran als Tebaldo, fraai gezongen maar naar mijn smaak een tikje snerpend in de lang aangehouden hoge tonen, de bas Jerzy Butryn als een prettig barse Capellio en de bas Bogdan Talos als de in deze regie wat verdwaalde lijfarts Lorenzo

.

De frêle publiekslieveling Ying Fang stond in de seizoenbrochure aangekondigd als Giulietta maar bleek vervangen door Yaritza Véliz. Fang mag dan wel een betere typecast zijn geweest maar vocaal zijn we er beslist niet op achteruit gegaan. Véliz was een paar jaar geleden te horen als Suzel in ‘L’amico Fritz’ in de Matinee en daar wist ze al veel indruk op mij te maken. Ik schreef: ‘Ze heeft een dijk van een stem maar wist steeds heel goed te doseren, nergens klonk ze te luid.’ Die kwalificatie was ook van toepassing op haar Giulietta tijdens de première al wil ik daar nog ‘loepzuiver’ aan toevoegen. Ik vond haar ronduit geweldig.

Mezzo Vasilisa Berzhanskaya zong eerder de rol van Vagaus, de adjudant van Holofernes in ‘Juditha triumfans’. Dat was de meest onsympathieke rol in het stuk maar wel met de spectaculairste muziek. Als Romeo gaf ze opnieuw een staaltje van haar vocale mogelijkheden en die zijn niet gering. Haar bereik is enorm, van ‘kelderdiep’ tot heel hoog en zonder een waarneembare overgang tussen de registers. Verder bleek ze goed opgewassen tegen de stress van te moeten zingen en tegelijkertijd een veeleisend schijngevecht leveren en ook in latere fysiek belastende scènes gaf ze geen krimp. Berzhanskaya was voor deze productie de perfecte Romeo.

Het Nederlands Philharmonisch stond onder leiding van Antonino Fogliani die zich zeer dienstbaar opstelde naar zijn zangers, net als Bellini overigens. Individuele bijdragen uit het orkest, naast de eerder genoemde klarinetsolo, kwamen onder meer voor rekening van hoorn en harp, schitterende momenten.

Het koor van DNO was ingestudeerd door Ad Broeksteeg. Silke Willrett ontwierp de kostuums en Stefan Bolliger was verantwoordelijk voor de belichting.

Er volgen nog 7 voorstellingen, een aanrader.

Discografie:

De Speler uit Salzburg


Tekst: Peter Franken

Prokofjevs opera De Speler ging in 1929 in première in De Munt te Brussel. De componist schreef zelf het libretto, naar de gelijknamige roman van Dostojevski uit 1868. De auteur stond onder grote druk van zijn uitgever om snel een nieuwe roman op te leveren wat resulteerde in een autobiografisch verhaal, hij was zelf gokverslaafd en kon gemakkelijk putten uit eigen ervaringen.

In De Speler is de hoofdpersoon Aleksey Iwanowitsj privéleraar van de kinderen van een gepensioneerde Russische generaal. Deze verblijft met zijn gevolg in een Duitse stad die voor het gemak Roulettenburg genoemd wordt. De privéleraar is hopeloos verliefd op Polina, de stiefdochter van de generaal, en stelt alles in het werk om in haar nabijheid te zijn en zijn liefde te betuigen. Maar zij lijkt vooral met hem en zijn gevoelens te spelen. Zo laat ze hem Baron Wurmerhelm en diens vrouw beledigen, gewoon om te zien of hij dat voor haar wil doen.

De generaal is aan lager wal geraakt en moet steeds meer geld lenen om zijn gokverslaving te bevredigen. Met vertrouwen wacht hij op het bericht van de dood van zijn vijfenzeventigjarige tante in Moskou die hem in één klap een grote erfenis zal nalaten, zodat hij vrij van schulden zal kunnen trouwen met de opportunistische Mademoiselle Blanche, een echte golddigger.

Plotseling verschijnt echter de van haar doodsbed verrezen Babulenka in levenden lijve en zij begint verwoed haar vermogen aan de roulettetafel in te zetten en vooral te verliezen. De generaal en andere betrokkenen zien radeloos toe hoe hun toekomst en zekerheid als sneeuw voor de zon verdwijnt.

Als de rijke dame al haar liquide middelen heeft vergokt, aanvaardt ze de reis terug naar Moskou, met geleend geld want ze is nog steeds rijk, in het bezit van drie dorpen en twee huizen. De markies die de generaal financieel in de tang had met eerdere leningen haast zich naar Sint Petersburg om beslag te laten leggen op onroerend goed van de generaal. Hij laat voor zijn minnares Polina een bericht achter waarin zij 50.000 krijgt toegezegd, ter compensatie voor het feit dat de generaal nu ook haar bruidsschat kwijt is.

Aleksey heeft alle gebeurtenissen van nabij gevolgd, grotendeels als buitenstaander. Zijn handelen wordt vooral bepaald door het onvoorspelbare gedrag van Polina, ze heeft hem als het ware zijn eigen wil ontnomen en dan raak je bij zo’n borderline type al gauw in onbekende wateren. Tot zijn verrassing duikt ze ineens op in zijn kamer, met de brief van de markies. Ze wil hem zijn (beloofde) geld in het gezicht smijten vanwege de beledigende suggestie dat ze te koop was.

Aleksey weet raad, hij leent geld van de vage Engelsman Mr. Astley die ook Babulenka’s treinkaartje heeft voorgeschoten, en gaat naar het casino. Door middel van een alles of niets spel laat hij daar alle banken springen en keert triomfantelijk bij Polina terug met een heus vermogen. Hij geeft haar de benodigde 50.000 en zij lijkt hem als nieuwe minnaar te accepteren.

De volgende ochtend krijgt echter Aleksey het geld in zijn gezicht gesmeten en is hij definitief een illusie armer. Hoewel niet moet worden uitgesloten dat hij daarna gewoon als een schoothondje achter haar aan blijft lopen tot ze hem zal vragen van een hoge rots af te springen om te tonen hoeveel hij van haar houdt. De speler gaat immers niet alleen over gokverslaving maar ook over blinde verliefdheid en borderline gedrag.

De productie die Peter Sellars in 2024 maakte voor de Salzburger Festspiele concentreert zich op de interactie tussen de verschillende hoofdfiguren. Afgezien van een groot aantal schotelvormige objecten die boven het toneel hangen blijft het toneel leeg. Het oogt een beetje als een stripboek uit de jaren ’50 al kan je er ook de suggestie van roulettetafels in herkennen

Het brede ondiepe toneel van de Felsenreitschule is minder geschikt voor deze minimalistische benadering maar daar merkt je op een videoregistratie natuurlijk weinig van, kwestie van veel inzoomen. De belichting is vaak helrood, roulettekleur, en wordt vooral gebruikt als de personenregie een zekere intimiteit wil oproepen. Dat is voornamelijk het geval als er iets passeert tussen Polina en Aleksey.

De toneelvloer is grotendeels groen wat een beetje vervreemdend werkt, alsof de handeling zich buiten afspeelt. De openingen in de achterwand zijn allemaal dichtgemaakt, sommige met spiegels, aardig idee. De scene in het casino wordt aangekleed met computer gegenereerde attributen en een zeer groot aantal zangers in kleine rollen plus de nodige figuranten.

George Tsypin is verantwoordelijk voor het toneelbeeld, decor zou ik het niet willen noemen. De kostumering komt voor rekening van Camille Assaf. Deze is eigentijds en past goed bij de verschillende karakters. Blanche natuurlijk op en top als modepop, Babulenka in een mantelpak, de generaal in een pak dat doet denken aan een uniform. Het meest opvallend is de wijze waarop Polina is gekleed. Ze oogt als iemand die dat aspect van haar bestaan opzettelijk wat verwaarloost. Nog net niet van de straat geplukt, zoiets.

Sellars heeft zo op het oog veel moeite gedaan om een zeer diverse cast bijeen te brengen. Je krijgt de indruk dat hij alle denkbare etniciteiten vertegenwoordigd heeft willen zien. Gelukkig gaat het niet ten koste van de kwaliteit: alle solisten zijn volledig aan de maat met uitstekende vertolkingen van de drie hoofdrollen Aleksey, Polina en de Generaal.

Tenor Sean Pannikar is vrijwel voortdurend zingend op het toneel aanwezig. Hij geeft geen krimp en slaat zich op bewonderenswaardige wijze door zijn loodzware rol. Sinds zijn vertolking van Dionysos tijdens de Salzburger Festspiele van 2018 is hij duidelijk gegroeid, zowel qua stem als in zijn gestalte. Hij zingt de rol van Alekey met ogenschijnlijk gemak, zeer intens en met een perfect volume. Een prachtige zanger, deze tenor uit Sri Lanka.

De Chinese bas Peixin Chen was zeer overtuigend als de gokverslaafde Generaal die een hypotheek op zijn onroerend goed in Petersburg heeft genomen om geld te lenen bij de ‘Markies’. De man zit aan alle kanten klem en alleen de dood van zijn puissant rijke grootmoeder kan hem redden. De vertwijfeling als Babulenka plots in levende lijve voor zijn neus staat en ook nog eens, om zijn op zijn nummer te zetten, haar vermogen verbrast, is prachtig geacteerd en uitstekend gezongen.

Die markies wordt tot leven gebracht door de Argentijnse tenor Juan Francisco Gatell die een prima typecast is voor de griezel die zijn personage geacht wordt te zijn. Hij zingt de rol toepasselijk nogal schmierend.

Violetta Urmana als Babulenka is verrassen goed bij stem, bijna als in haar beste jaren. Natuurlijk is dit geen dragende rol maar hoe dan ook is het prettig om te kunnen constateren.

Haar kleindochter Polina komt voor rekening van Salzburgs diva Asmik Grigorian. Naar eigen zeggen vereenzelvigt ze zich altijd met haar personage: ze acteert niet, ze is. Voor zover ik Asmik heb leren kennen hoeft ze daar ditmaal niet erg veel moeite voor te doen. Haar Polina is niet al te ver verwijderd van haarzelf zo’n 20 jaar geleden, vermoed ik.

De regie laat haar in een bijna overdreven simpele outfit optreden en in close up is duidelijk te zien dat ze nauwelijks is opgemaakt. Deze Polina is ‘the real thing’. Acterend is Grigorian in deze rol op haar best, ook als ze slechts toeschouwer is bij de handeling. De eerste drie aktes wordt er muzikaal al te veel van haar gevergd, gerekend naar wat ze in huis heeft. Pas in de laatste akte komt haar Polina helemaal los en zingt ze de sterren van de hemel. Zeer geëmotioneerd, ten prooi aan tegenstrijdige gevoelens, maar tegelijkertijd met volledige stembeheersing. Dat laatste deel heb ik direct nog maar eens bekeken.

Opvallend detail is dat Mr. Astley tijdens de laatste scène op de achtergrond toekijkt en Polina direct volgt als ze het toneel afloopt. Het is een subtiele verwijzing naar het vervolg van de gebeurtenissen die in Dostojevski’s roman worden beschreven.

De Wiener Philaharmoniker staan onder leiding van Timur Zangiev.

Trailer:

Asmik Grigorian:

Asmik Grigorian en Violetta Urmana:

Gesprek met Sellers:

Uitgebracht op Unitel.


Discografie:

De Speler in Amsterdam:

De Speler in Berlijn:

‘The idiot’ van Mieczyslaw Weinberg

Tekst: Peter Franken

Tijdens de Salzburger Festspiele van 2024 stond Weinbergs opera The idiot op het programma, zijn laatste opera uit 1986 die in 2013 de première had beleefd in Mannheim. Het betrof in Salzburg een productie van regisseur Krzysztof Warlikowski met decor en kostumering van Malgorzato Szczesniak. Een opname van een van de voorstellingen verscheen in juni 2025 op Bluray.

Het libretto van The idiot werd geschreven door Alexander Medvedev naar de gelijknamige roman van Fyodor Dostoevsky. De titel heeft betrekking op de centrale figuur van de roman, Prins Myshkin. Er hoeft zoals blijkt uit het verloop van het verhaal niet aan zijn verstandelijke vermogens te worden getwijfeld maar doordat hij niet functioneerde als gevolg van regelmatige epileptische aanvallen kreeg hij geen kans zich sociaal te ontwikkelen.

Door toedoen van een weldoener heeft hij een aantal jaren kunnen doorbrengen in een Zwitsers sanatorium waar men hem tot op zekere hoogte heeft kunnen genezen. Hij heeft zich ontwikkeld tot een overempathisch zachtaardig persoon die het beste met iedereen voor heeft en geen onrecht verdraagt.

Aan het begin van de opera treffen we hem in de trein naar Sint Petersburg, een stad in een land waar hij niemand (meer) kent. Daarin maakt hij kennis met de handelaar Rogozhin, een wat ruig personage die hem vertelt over Nastasya Filippovna, een jonge vrouw met een opvallende reputatie waarop hij hartstochtelijk verliefd is. De intrigant Lebedev die ook in die trein zit mengt zich in het gesprek. Hij kent Nastasya natuurlijk ook, kent iedereen en zal tijdens het verdere verloop van de handeling zo nu en dan opduiken om te proberen er zelf beter van te worden.

In Petersburg logeert Myshkin bij de familie Yepanchina. De vrouw des huizes is het enige verre familielid dat hij kent. Er zijn drie ongetrouwde dochters in huis en dat maakt een prins als logee natuurlijk welkom. Aanvankelijk wordt Myshkin niet erg serieus genomen maar gaandeweg krijgt Aglaya, de jongste van de drie, oprechte belangstelling voor die vage figuur.

Hij is een beetje gek en wordt eigenlijk door niemand begrepen maar alles went. Om dat te benadrukken laat de regie Myshkin een ingewikkelde formule op een groot bord schrijven die zogenaamd afkomstig is van Einstein. Verder hebben ‘kap en grime’ ervoor gezorgd dat Bogdan Volkov die de rol vervult een beetje op de beroemde fysicus lijkt. Onwillekeurig moest ik denken aan een limerick waarin de genoemde eigenschappen alle drie voorkomen:

‘Once there was a family called Stein
There was Gerd, there was Ep and there was Ein
Gerds writings were crazy,
Eps statues were hazy
And nobody understood Ein

Als Myshkin later volledig onverwacht een fortuin erft wordt hij plotseling een geschikte huwelijkskandidaat voor Aglaya. Eerder was dat de verarmde Ganya die tevens zijn zinnen had gezet op Nastasya vanwege haar geld. Het is de eerste driehoeksverhouding in een reeks.

Nastasya maakt pas laat haar opwachting maar er is al volop over haar gesproken. Ze is een wees die aanvankelijk door haar weldoener Totsky is bevoogd maar toen ze de tienerleeftijd had bereikt heeft hij haar tot zijn maîtresse gemaakt, met bijbehorend huis en financiële middelen. Haar verleden is duidelijk van grote invloed op de wijze waarop ze zich thans gedraagt: onberekenbaar, brutaal, ongrijpbaar. Als ik er een paar eigentijdse etiketten opplak komt ik tot: borderline, narcisme en neiging te vluchten in een slachtofferrol.

Als Myshkin kennis maakt met Nastasya is zijn reactie voorspelbaar. Als enige ‘begrijpt’ hij haar en wil haar ‘redden’. Dat brengt hem in een tweede driehoek, samen met Rogozhin die erop gebrand is Nastasya te ‘kopen’ en daarvoor 100.000 roebel op tafel legt. Om Ganya te vernederen gooit ze dat pak geld in het vuur.

Tenslotte ontstaat een derde driehoek en wel tussen Aglaya, Nastasya en Myshkin waarin Nastasya haar rivale aanmoedigt met de prins te trouwen maar tegelijkertijd het zelf met haar probeert aan te leggen. Nastasya besluit met Myshkin te trouwen maar dat lijkt vooral ingegeven door de wens haar rivale af te troeven. In de kerk verlaat ze Myshkin alsnog voor Rogozhin. Buiten beeld vindt de afloop plaats: ze wordt door Rogozhin vermoord. De regie had dit al aangekondigd middels een tekst: ‘She leaves him, he kills her’ wat suggereert dat Roghozin met zijn vrouw afrekent omdat ze hem aanvankelijk heeft afgewezen.

Het ondiepe toneel van de Felsenreitschule biedt ruimte aan min of meer gescheiden locaties waar zich een bepaalde scène voltrekt. Helemaal rechts een paar stoelen die een treincoupe suggereren. Op de achterwand worden bewegende beelden van het landschap geprojecteerd. Het middendeel is de plek waar mensen samenkomen in verschillende huizen. De afloop voltrekt zich links, min of meer verscholen achter een vitragegordijn in een ‘doos’ die het toneel wordt opgereden.. Het is sober maar effectief. De kostumering doet recht aan de sociale status van de personages, met dien verstande dat het eigentijdse kledij is, niet iets uit de tijd van Dostoyevski.

De opera duurt meer dan drie uur maar verveelt geen moment. Er gebeurt steeds zeer veel en vaak is er sprake van onderhuidse dreiging. Halverwege de avond krijgt Myshkin een epileptische aanval die hij zo overtuigend acteert dat het gewoon griezelig is om naar te kijken.

Muzikaal komt Weinberg vrij sterk overeen met Shostakovich, zij het met minder sarcasme en humor in de instrumentatie. Ook een vergelijking met het werk van Hindemith kan worden gemaakt, denk aan Mathis der Maler. Weinbergs zanglijnen zijn melodisch en tonaal maar echte lyriek ontbreekt, het blijft vooral steken in reciteren.

Bariton Vladislav Sumlinsky is zeer overtuigend als de ruige Rogozhin die in termen van gedragsproblematiek niet lijkt onder te doen voor Nastasya. Bariton Iurii Samoilov vertolkt de rol van Lebedev als een wezel die zich overal weet tussen te wurmen, heel goed. Sopraan Xenia Puskarz Thomas is zowel qua uiterlijk als zang een prachtige Aglaya.


Sopraan Ausrine Stundyte was in 2013 Warlikovski’s keuze voor de rol van Elektra. Daarin wist ze op mij onvoldoende indruk te maken, als Straussiaan heb ik veel vergelijkingsmogelijkheden en Stundyte viel me gewoon een beetje tegen, zeker na de rollen waarin ik haar eerder had beleefd.

Als Nastasya is ze helemaal in haar element en weet met gemak een personage te creëren waarop al die door mij genoemde etiketten van toepassing kunnen zijn. Haar uiterlijk draagt hier aan bij, op de portretfoto die bij aanvang in beeld wordt gebracht ziet ze er onweerstaanbaar uit en eigenlijk hoeft nauwelijks nog te zingen om de rol over het voetlicht te brengen. Al is die gifgroene jurk in de tweede akte natuurlijk wel een enorme miskleun. Ook al is haar zang zodoende bijna een bonus, ook op dit punt scoort ze een voltreffer. Haar beste optreden tot nu toe dat ik heb gehoord en gezien.

Tenor Bogdan Volkov is een geweldige typecast als Myshkin vanwege zijn wat kinderlijke uiterlijk. Zijn rol is zeer zwaar, hij staat vrijwel in elke scène op het toneel en moet ook nog eens die epileptische aanval suggereren. Samen met Stundyte maakt Volkov deze voorstelling tot een groot succes.

In de bak zit de Wiener Plhilharmoniker. Op het toneel zien we de heren van het Wiener Staatsopernchor en dirigent Mirga Graźinytè-Tyla heeft de muzikale leiding.

Uitgebracht op Unitel.

Foto’s: © Bernd Uhlig

Heftige Tosca van Barrie Kosky hernomen

Tekst: Peter Franken

De Nationale Opera opent het seizoen met een herneming van Barrie Kosky’s productie van Tosca uit 2022. Tijdens de première was ik op vakantie zodat ik pas de zesde voorstelling kon bezoeken, toevallig de eerste met een andere Tosca in de hoofdrol: Natalya Romaniw in plaats van Elena Stikhina.

Puccini’s opera Tosca (1900) speelt zich af op drie locaties in Rome en wel gedurende de middag, avond en nacht van 17 en 18 juni 1800. Kosky heeft de handeling van deze ‘revolutie-opera’ verplaatst naar het heden, duidelijk te zien aan de kostumering van Klaus Bruns en het minimalistische moderne decor van Rufus Didwiszus.

Scarpia wordt vrijwel voortdurend vergezeld door een posse van zes agenten in burger, keurig in het pak gestoken moordenaars in overheidsdienst. Ze krijgen ruim de gelegenheid zich uit te leven in onnodig geweld. Zo wordt de koster hard aangepakt terwijl hij niets liever wil dan alles eruit flappen wat hij gezien heeft. Ook Cavaradossi moet het later zwaar ontgelden; het verhoor is zeer bloederig en ten bewijze dat het er in de kelder hard aan toe gaat worden een paar afgehakte vingers naar boven gebracht. Aan eentje zit een ring die Scarpia zorgvuldig afveegt en aan een van zijn eigen vingers doet.

De kerk in de eerste akte is leeg op een ezel en wat schilderijtjes na. Attavanti krijgen we niet te zien, Cavaradossi loopt er sjofel bij in een schilders jas die onder de verfvlekken zit. Pas als Tosca verschijnt zien we dat Bruns zich heeft mogen uitleven. Sopraan Natalya Romaniw draagt hier een lichtblauwe creatie in meerdere lagen naar beneden uitlopend. In de tweede akte is er een rode jurk en in de derde zien we haar in een zwart broekpak: van diva naar catwoman.

Om dat kinderkoortje kon Kosky niet heen maar hij heeft een manier gevonden om het koor aan het einde van de eerste akte weg te werken. Zo’n mensenmassa past immers niet in zijn minimalistische enscenering. Een wand schuift weg en we zien een enorm schildering met talloze figuren. De hoofden worden ingevuld door de koorleden en die brengen hun paar maten vanachter dit grote doek ten gehore. Bepaald geen grensverleggend nieuw idee maar in deze opzet zeer effectief. Scarpia staat er in zijn eentje voor te zingen, het Te Deum is hier feitelijk achtergrondmuziek.

Het decor in akte twee toont een keuken waarin Scarpia op zijn gemak een bordje sushi voor zichzelf klaarmaakt. Hij wordt neergestoken met een van zijn keukenmessen. Bij aanvang van de derde akte is het toneel weer grotendeels leeg. Later wordt er een stellage opgerold waarop het vuurpeloton plaatsneemt. Drie verdiepingen hoog, tien man totaal, geen halve maatregelen: Palmieri kan er postuum over meepraten. Van diezelfde stellage stort Tosca zich naar beneden, we zien haar lichaam op de grond liggen als het gevaarte om zijn as draait.

Romaniw krijgt van Kosky vrij spel om alle facetten van Tosca’s onstuimige karakter de vrije loop te laten. Ze is onevenwichtig en onzeker ondanks haar grote reputatie als zangeres, ziet overal rivalen in de liefde. Als ze Cavaradossi in bescherming wil nemen acteert ze als een tijgerin om vervolgens als een ballon leeg te lopen wanneer dit niet helpt. Haar ‘Vissi d’arte’ is een klaagzang aan haar god en haar schutspatroon Maria. Ze heeft hen zoveel geschonken, zeg maar verwend en is dit wrede lot nu haar beloning? Het is bijna het equivalent van Jezus’ klacht aan het kruis.

Tosca is vrijwel de gehele opera agerend bezig, ze moet tegen twee mannen opboksen en doet dat met flink volume. Tijdens haar klaagzang merkte ik dat ze hiermee had weten te verhullen dat haar stem niet zo vol klinkt als je zou wensen. De lyrische Tosca in ‘Vissi d’arte’ viel me ronduit tegen. Voor het overige stond ze ‘haar mannetje’, vooral ook acterend.

Tenor Joshua Guerrero zette een uitstekende Cavaradossi neer. Bij aanvang klonk zijn stem nogal brokkelig maar al vrij snel zong hij met herkenbaar timbre. Ik hoorde hem eerder in Frankfurt als Des Grieux waar hij me zeer was bevallen. Ook in deze productie laat hij zijn klasse horen. Acterend wordt er minder van hem gevergd, hij verkeert vrijwel voortdurend in een positie waarin hij op anderen moet reageren.

Bariton Gevorg Hakobyan oogt als een straatvechter die zich met de jaren heeft opgewerkt tot chef van de geheime dienst. Daarbij zal hij over de nodige lijken zijn gegaan, moorden doet hij niet langer zelf, hij geeft nog slechts opdrachten. Eigenlijk verveelt het hem, die Angelotti is de zoveelste politicus die uit de weg moet worden geruimd. Hadden de kaarten anders gelegen dan was deze man wellicht nu gewoon zijn baas geweest. Het gaat hem om Tosca, mannen doden is saai, vrouwen veroveren als seksueel roofdier is spannend. Hakobyan acteerde weinig subtiel en zong naar mijn smaak onnodig luid. Een bulderende Scarpia is niet mijn gewenste slechterik op het toneel. Pas tijdens het kat en muis spel met Tosca in zijn keukentje voldeed hij meer aan mijn wensen en verwachtingen.

In mijn recensie van de Tosca in de Met die in november 2024 in de bioscoop te zien was schreef ik: ‘Tosca willen actualiseren is feitelijk net zo zinvol als Napoleons Grande Armée willen uitrusten met moderne tanks. Scarpia doet gewoon zijn werk zoals vandaag de dag over de hele wereld functionarissen in staatsdienst hetzelfde werk verrichten. Als hij zich niet zo knullig had laten vermoorden aan het einde van de tweede akte, zou hij zonder twijfel door Napoleons plaatsvervanger in Rome zijn herbenoemd na de instelling van het Koninkrijk Rome met Napoleons zoontje als nominaal heerser.’

En dat bepaalt feitelijk mijn kijk op Kosky’s productie. Hij heeft de handeling ontdaan van elke franje en er vooral grof geweld voor in de plaats gezet. Zijn Tosca moet het vooral hebben van de muzikale component en voor de liefhebbers van een ‘griezeleffect’. Gelukkig was de zang tijdens de door mij bezochte voorstelling beslist aan de maat en ook over de bijdrage van koor en orkest was ik alleszins te spreken. Het Nederlands Philharmonisch stelt zelden teleur, ook ditmaal niet. Nathalie Stutzmann had de muzikale leiding.

Foto’s: © Koen Broos

Heftige Tosca van Barrie Kosky op dvd uitgebracht

Tosca, finalmente mia!”? Alleen nog steeds niet helemaal voor mij


Mijmeringen over Tosca







La Fiamma: Ottorino Respighi’s laatste opera

Tekst: Peter Franken

La Fiamma ging in 1934 in première en was redelijk succesvol met voorstellingen in Rome, Milaan, Buenos Aires, Montevideo, Chicago en Wenen. In 1936 ging er een Duitstalige versie aan de Staatsoper Berlin.

De première op 29 september 2024 van Christof Loy’s nieuwe productie voor Deutsche Oper Berlin is sindsdien de eerste keer dat dit vergeten werk in Duitsland op de bühne te zien is.

Opmerkelijk snel daarna is hiervan een opname op Bluray uitgebracht. Carlo Rizzi, artistiek directeur van ‘Opera Rara’, heeft de muzikale leiding.

Anne Pedesdotter . Ontwerp voor het libretto van La fiamma (1954). Archivio Storico Ricordi

Het libretto van Claudio Guastalla is losjes gebaseerd op het toneelstuk Anne Pedersdotter, de Heks. Het gaat over een vrouw die ervan wordt beschuldigd haar stiefzoon te hebben verleid door middel van tovenarij. Na een veroordeling wordt ze als heks verbrand. Anne Pedersdotter is een historische figuur en haar proces en executie in het Noorwegen van 1590 is goed gedocumenteerd.

De gebeurtenis kan gemakkelijk worden geplaatst in de tijd dat angst voor heksen en verbrandingen wegens vermeende hekserij veelvuldig voorkwamen. Het was typisch een laat middeleeuws fenomeen en dat maakt de keuze van Guastalla om de handeling te situeren in het Byzantijnse Exarchaat begin 8e eeuw nogal opmerkelijk. Zonder enig probleem had hij Ravenna en Byzantium kunnen vervangen door bijvoorbeeld Genua zes eeuwen later. Ook met de tijdlijn neemt de librettist het niet zo nauw getuige het meermalen noemen van de Byzantijnse keizerin Irene die nog geboren moest worden toen het Exarchaat ophield te bestaan. Maar goed, het gaat uiteindelijk om een vrouw die haar stiefzoon weet te verleiden en dat hoort natuurlijk niet, ongeacht het tijdsgewricht.

Basilio is de Exarch die namens de Byzantijnse keizer het bewind voert over dat deel van Italië dat nog niet door de Longobarden is veroverd. Voor de Rooms Katholieke paus in Rome zijn beide groeperingen wezensvreemd: de Longobarden zijn Ariaanse christenen en de Byzantijnen zijn Grieks Orthodox. Eigenlijk zijn het gewoon allemaal ketters.

Basilio is betrekkelijk oud en kennelijk al geruime tijd in functie. Uit zijn eerste huwelijk heeft hij een zoon, Donello, die wordt opgeleid in Byzantium. Kort na het begin van de opera keert hij terug in Ravenna en dat zal grote gevolgen hebben.

Basilio’s moeder Eudossia bestiert het hof, een dominante vrouw met onaangename trekjes in de trant van de Kosteres bij Janacek. Ze laat niet na om haar nieuwe schoondochter Silvana in te peperen dat ze door haar onbeduidende komaf niets aan het hof heeft te zoeken. In de eerste scène bezingt ze de lof van Basilio’s eerste vrouw op een wijze die sterk doet denken aan het liedje ‘My husbands first wife’ van Jerome Kern, zo leuk vertolkt door Maartje Rammeloo op haar cd ‘Longing to be loved’.

https://maartjerammeloo.bandcamp.com/track/my-husbands-first-wife-jerome-kern

Als het verhaal zich ontrolt wordt duidelijk dat Basilio zich door een vrouw heeft laten overhalen om haar dochtertje, een kind nog, mee te nemen en met haar te trouwen. Hij beschrijft dit als een ervaring waarbij hij volledig werd overweldigd door de wijze waarop de vrouw met hem sprak en naar hem keek. Hij voelde zich gereduceerd tot een willoos object dat niets anders kon doen dan gehoorzamen.

Silvana’s moeder blijkt een dubieuze reputatie te hebben en als Agnese di Cervia tijdens de eerste akte het paleis invlucht om te ontkomen aan een woedende menigte die haar van hekserij beschuldigt zinspeelt ze daarop om Silvana over te halen haar te helpen. Eudossia laat de menigte binnen als de officiële exorcist van de stad dat van haar eist en Agnese vervloekt alles en iedereen voor ze op de brandstapel sterft. Daarmee is Silvana verdacht gemaakt en Eudossia zal daar te gelegener tijd gebruik van maken.

Silvana heeft een grote groep jonge vrouwen om zich heen, in deze productie doen ze denken aan kostschoolmeisjes, versterkt door hun zwarte jurkjes met witte kraag. Haar favoriete is Monica, feitelijk haar enige vriendin. Als Donello zijn opwachting maakt raakt dit meidenaquarium in grote staat van opwinding maar vooral Monica valt voor hem als een blok.

Als Silvana dat merkt reageert ze overdreven streng en stuurt Monica naar een klooster om haar voor verdere zonden te behoeden.

Voorspelbaar legt ze het later zelf met de jonge man aan, een leeftijdgenoot die ze ooit als kind al eens heeft gezien. Als ze van haar echtgenoot heeft begrepen hoe die door haar moeder is beïnvloed probeert ze zelf iets dergelijks met Donello. Ze wenst hem als het ware naar zich toe en als hij daadwerkelijk verschijnt is er weinig voor nodig om een affaire te laten beginnen.

Dat loopt een paar maanden aan en Eudossia doet alsof ze het niet in de gaten heeft. Intussen is ze bezig om het hof in Byzantium zover te krijgen dat Donello terug wordt geroepen. Als dat bericht komt weigert hij te vertrekken. En Silvana bepleit zijn zaak bij Basilio: ze wil niet dat hij haar verlaat. Als ze vervolgens een tirade houdt waarin hem wordt verweten haar jeugd gestolen te hebben en dat ze hem vreselijk vindt, krijgt de man een hartinfarct en sterft.

Uiteraard wordt Silvana van moord beschuldigd maar haar verweer is dat ze slechts het pad van oprechte liefde heeft gevolgd en alleen aan god verantwoording schuldig is. Dan komt Eudossia op de proppen met het verhaal over Silvana’s moeder die haar zoon Basilio ooit heeft behekst. En nu doet haar dochter hetzelfde met diens zoon. Als Silvana hapert in het herhalen van de tekst die de bisschop haar voorspreekt om zichzelf door een eed van alle beschuldigingen vrij te pleiten, ziet men hierin het bewijs van hekserij. Ook Silvana eindigt op de brandstapel.

Teaser:

Het toneelbeeld met decor van Herbert Muraurer is sober. We zien een toneel dat trapsgewijs oploopt Daarachter een wand die soms geopend wordt en dan een minder relevantvergzicht toont, kennelijk om wat kleur in het geheel te brengen. Iedereen loopt in zwarte of donkerblauwe kledij wat de troosteloosheid van het leven voor Silvana aan het hof benadrukt. Alleen de twee mannen Basilio en Donello is enige kleur gegund. De twee verbrandingsscènes vinden op het achtertoneel plaats met de suggestie van veel vuur.

Carlo Rizzi over La Fiamma:

https://deutscheoperberlin.de/en_EN/24-25-carlo-rizzi-ueber-ein-meisterwerk-des-verismo

De muziek van Respighi is weinig eenduidig, nergens een consistent voorbeeld van een bepaalde stijlperiode uit de operageschiedenis. In plaats daarvan gebruikt hij een stijl die kennelijk in zijn beleving het beste bij een bepaalde scène past, of dat nu Gregoriaans, Monteverdi of Strauss is Dirigent Carlo Rizzi geeft daarvan zelf een paar voorbeelden:

Daar waar de handeling refereert aan het Griekse Byzantium en als Eudossia aan het woord is maakt Respighi gebruik van Gregoriaanse koormuziek of vergelijkbare motieven. Maar als Donello verschijnt klinkt de muziek lyrisch en wordt hij begeleid door een prachtige klarinet passage.

Het liefdesduet van Silvana en Donello aan het begin van de derde akte wordt voorafgegaan door een orkestraal intermezzo dat buitengewoon gepassioneerd klinkt. Het einde markeert het begin van de postcoïtale fase van de ontmoeting waarin de twee geliefden met elkaar beginnen te praten. Het doet sterk denken aan de tweede akte Tristan, de overeenkomst kan weinig luisteraars ontgaan. Als in een later stadium Silvana aangeeft met Donello te willen sterven gebruikt Respighi een muzikale taal die doet denken aan Monteverdi. Aldus een parafrase van een paar van Rizzi’s overwegingen.

Het volk roert zich als er iemand beschuldigd kan worden en dat gebeurt tweemaal met donderend geluid. Voor de solisten is het nauwelijks mogelijk zich daartegen staande te houden maar ook zonder koor is het erg hard werken voor met name Silvana die een partij heeft die in de hoogte een moeilijkheidsgraad heeft vergelijkbaar met Aitra of Helena in Strauss ’Die Agyptische Helena. Of gewoon Brünnhilde in het slot van Götterdämmerung.

Het koor van DOB verzorgt een uitstekende bijdrage aan de voorstelling, zowel acterend als zingend. De beperkte bewegingsruimte op het toneel wordt uitstekend benut en de massa komt dreigend over, zoals het een op hol geslagen volksmassa betaamt.

Rizzi leidt het orkest van DOB met vaste hand. Hij laat het op gezette momenten donderen maar is zeer alert zijn zangers alle ruimte te geven voor het etaleren van hun mogelijkheden. Voor zover het mogelijk is dat te beoordelen bij een volslagen onbekend werk brengt Rizzi de partituur tot leven op een wijze die Respighi voor ogen moet hebben gestaan.

De Koreaaanse sopraan Sua Jo heeft een mooie scène met Silvana als die ontdekt dat ze verliefd is op Donello. Het is een schitterend duet waarin Jo’s personage Monica met de eer gaat strijken maar niettemin wordt afgevoerd, haar zien we niet meer terug.

Veterane Doris Soffel vertolkt de rol van de gedoemde Agnese di Cervia, adequaat maar niet bijzonder. Maakt niet uit natuurlijk, geweldig om haar op het toneel te zien.

Martina Serafin kruipt in de huid van Eudossia en geeft die manipulerende vrouw de juiste toneelprésence mee. Ook qua zang komt haar personage goed uit de verf.

Bariton Ivan Inverardi is adequaat als Basilio, hij doet wat hij moet doen zonder verder veel indruk te maken. Tenor Georgy Vasiliev zet een geloofwaardige Donello neer. Hij zingt goed maar zijn rol is niet van dien aard dat ik me gemakkelijk in zijn personage kan verplaatsen waardoor het allemaal wat op afstand blijft.

Olesya Golovneva is zoals verwacht de ster van de show. Ik zag haar voor het eerst als Natacha in Oorlog en Vrede, een van de laatste producties die in 2011 in de opera van Keulen gingen voor de eindeloze renovatie een aanvang nam. Ik vond haar aandoenlijk in die rol, Natacha is natuurlijk ook aandoenlijk dus wat wil je.

Twee jaar nadien schitterde ze als Anna Bolena waarbij opviel dat ze ook een laag bereik heeft. Als Silvana is dat van minder belang, hier gaat het om topnoten en wel heel erg veel daarvan. Golvovneva acteert afwisselend als een meisje dat zich zo onopvallend mogelijk probeert te maken maar op andere momenten is ze een tijgerin. Het gaat haar gemakkelijk af, zo lijkt het en haar zang laat geen moment af. Het is een absolute triomf voor deze van oorsprong Russische sopraan.

Al met al een bijzondere opname van een absolute rariteit. Voor liefhebbers van dit genre een must, voor de overige operaliefhebbers van harte aanbevolen.

Trailer:

Reacties van het publiek:

Foto’s van de productie: © Monika Rittershaus

La Fiamma in Barcelona 1989 met Montserrat Caballé, Juan Pons, Martha Szirmay, Vera Baniewicz, Antonio Ordóñez:

La Fiamma in Rome 1997 met Nelly Miricioiu en Gabriel Sade




Zeer aanbevolen ook de opname op Hungarothon met Ilona Tokody, ·Tamara Takács en Péter Kelen olv Lamberto Gardelli

Act 3. het liefdesduet “Io sono nata quella notte” :


Schuberts Alfonso und Estrella uit Cagliari, interessante rariteit

Tekst : Peter Franken

Franz Schubert (1797-1828) staat vooral bekend om zijn liederen en symfonieën. Hij heeft echter ook de nodige werken voor het theater geschreven, veelal Singspiele en een klein aantal opera’s. Geen van allen brachten ze de componist het succes waar hij zo hoopte, vooral om een reputatie te vestigen als operacomponist.

Playbill Weimar 1854, conductor Liszt

Het Teatro Lirico Cagliari kwam in 2004 met een uitvoering van zijn meest geslaagde werk: Alfonso und Estrella uit 1822. Een opname is door Dynamic op dvd uitgebracht. Het werk volgde zeer kort na Webers Der Freischütz maar werd genegeerd. De première vond pas in 1854 plaats in Weimar door toedoen van Liszt.

Het libretto van Franz von Schober gaat uit van een simpel verhaal. Koning Froila van Léon leeft al vele jaren in ballingschap in een vallei die door bergen van zijn vroegere rijk wordt afgeschermd. De usurpator Mauregato heeft het te druk met onder de duim krijgen van de Moren om zich te bekommeren om die zonderling daar achter de bergen.

Na weer een succesvolle campagne begaat Mauregato de klassieke vergissing zijn legeraanvoerder een wens te laten doen die op voorhand zal worden ingewilligd. Generaal Adolfo vraagt om de hand van zijn dochter Estrella die hem echter absoluut niet accepteert. Uit wraak komt Adolfo in opstand: als hij zelf koning is krijgt hij Estrella er gratis bij. Dat meisje is al eens verdwaald na een jachtpartij en toevallig is ze Alonso tegen het lijf gelopen, de zoon van Froila. Liefde op het eerste gezicht. Vanwege Estrella komt Alfonso de troepen van Mauregato te hulp als die dreigen te verliezen van Adolfo. Hij neemt deze veldheer persoonlijk gevangen als die Estrella bedreigt om zijn zin te krijgen. Mauregato denkt zich verslagen en geeft het op: hij laat zijn gestolen rijk weer aan Froila en zo krijgt het verhaaltje een happy end.

Bij het horen van de ouverture moest ik direct aan Schuberts symfonische muziek denken. Bepaalde wat opgewonden klimmende passages herinnerden me onwillekeurig aan Fidelio. De koormuziek is erg fraai maar doet weinig meer dan de handeling ophouden. Dat geldt ook voor veel van de aria’s. Ze klinken eerder als opgerekte liederen waar Schubert natuurlijk zijn faam aan te danken heeft dan als onderdelen van een theaterstuk.

Teatro Lirico Cagliari heeft wel een behoorlijke gok genomen met deze productie. Ik kan me niet voorstellen dat er in andere theaters veel publiek op af zou komen maar daar op Sardinië houdt men kennelijk wel van een rariteit zo nu en dan. En Dynamic is er altijd bij om dat vast te leggen.

Het speelvlak is heel opvallend. Het bestaat uit decorstukken die de vorm hebben van muziekinstrumenten, voornamelijk celli en bassen. Maar hier en daar zien we ook een trede of een plint in de vorm van een toetsenbord. Verder staan er muziekstandaards waarop een solist zogenaamd kijkt tijdens het zingen. Als de camera inzoomt blijkt er gewoon een prentenboek op te staan. Het toneel verandert niet per scène of akte, alles speelt zich daar af.

Variaties in de handeling worden uitgebeeld door op het achtertoneel marionetten op een lopende band langs te sturen. Ze zijn op normale grootte en gekleed als de personen die ze uitbeelden. Omdat ze worden bediend door in het donker gehulde toneelknechten kan men zich afvragen of het niet eenvoudiger was geweest daar normale levende figuranten voor in te zetten. Regisseur Luva Ronconi en Margherita Palli die verantwoordelijk was voor de algehele aankleding zullen daar wel hun redenen voor hebben gehad.

Wat de voorstelling muzikaal de moeite waard maakt is vooral de topcast die men bijeen heeft gebracht. Eva Mei excelleert als de koningsdochter Estrella, de enige grote rol voor een vrouw. Tenor Rainer Trost vertolkt de rol van de koningszoon Alfonso die nu eindelijk die benauwde vallei eens uit wil. Bariton Markus Werba als Froila heeft dat verboden om tenminste nog een plekje voor zichzelf te hebben. Leven en laten leven is zijn motto t.a.v. Mauregato.

Het duet van Alfonso en Froila zet de toon waar het Schuberts benadering van theatermuziek betreft. Het klinkt prachtig allemaal maar de handeling komt er geen millimeter mee vooruit. Mauregato komt voor rekening van bariton Jochen Schmechenbecher. Generaal Adolfo wordt ten tonele gevoerd door de bas Alfred Muff.

Koor en orkest van Teatro Lirico Cagliari staan onder leiding van Gérard Korsten.

De complete opera is hier te vinden:

https://www.operaonvideo.com/alfonso-und-estrella-cagliari-2004-mei/

P.s. (BJ) in 1978 is de opera onder Suitner opgenomen met een all star cast: Edith Mathis, Hermann Prey, Dietrich Fischer-Dieskau, Peter Schreie en Theo Adams:

P.s. 2: en vergeet Fierrabras niet, mijns inziens (BJ) een meesterwerk

Opname onder Claudio Abbado, niet te missen!:

https://www.operaonvideo.com/fierrabras-vienna1983-abbado/

Schubert’s Alfonso und Estrella: what a surprise!

Door computer gegenereerde Parsifal in Bayreuth 2023

Tekst: Peter Franken

In de aanloop naar de première van Jay Scheibs nieuwe productie van Parsifal ging de aandacht vooral uit naar een technologisch nieuwigheidje: het gebruik van AR brillen door het publiek. AR staat voor Augmented Reality wat inhoudt dat degene die zo’n bril opheeft naast de werkelijkheid ook nog veel computer gegenereerde beelden te zien krijgt. De toeschouwer ziet planeten, bomen, doodshoofden, vuur, ganzen, slangen en zo meer voorbijkomen. Het enige moment dat AR echt iets toevoegt is wanneer Klingsor de Speer naar Parsifal gooit. Dan ervaart men dat alsof die recht op je af komt. Overigens had slechts een select deel van het publiek zo’n bril op, ongeveer 300 personen gezeten in de Loge en de achterste zaalrijen. Voor de overige bezoekers was het business as usual.

Interview met Scheib:

Scheib is een toneelregisseur en heeft weinig tot geen ervaring met opera. Dat merk je direct aan de statische wijze waarop hij het koor positioneert: als een zingende muur. Verder is de aandacht kennelijk zozeer uitgegaan naar de visuele effecten dat de personenregie grotendeels is overgelaten aan de zangers zelf. Dat was indertijd ook nadrukkelijk het geval in de Ring van Castorf. De wijze waarop Andreas Schager zijn handen en armen beweegt in de dialoog met Kundry is ronduit knullig. Daar laat Scheib het duidelijk afweten en dat is helaas niet het enige moment.

Laten we alle hype en hooplah even voor wat het is dan valt op dat Scheib het libretto tamelijk volledig heeft gevolgd. Een scène tijdens de ouverture doet aanvankelijk anders vermoeden. Een figurant die dubbelt als Kundry verleidt de op de grond liggende Gurnemanz en na afloop zie je hem opschrikken. Laten we het er maar op houden dat hij het heeft gedroomd maar echte seks of niet, de chef van Montsalvat heeft duidelijk onkuise gedachten.

Dat is natuurlijk symptomatisch voor de treurige staat waarin de Graalgemeenschap verkeert sinds Amfortas de Speer is kwijt geraakt aan Klingsor en nu uitsluitend nog maar kan verlangen naar zijn einde. Zijn plicht is echter het onthullen van de Graal omdat de ridders en vooral zijn vader Titurel daar nieuwe levenskracht uit putten. Een Graalkoning die zich aan die plicht onttrekt is als Freia die het vertikt om de goden van appels te voorzien. En onder die teloorgang van de gemeenschap heeft ook het kuisheidsideaal te lijden.

Scheib heeft de verleiding niet kunnen weerstaan om dit breder te treken door een vergelijking te maken met de uitputting van de aarde door toedoen van haar bewoners die blijven graven op zoek naar steeds weer nieuwe essentiële bodemschatten om hun door technologie bepaalde cultuur in stand te houden.

In de derde akte hoeft hij het alleen nog maar in te koppen. De Graalridders zijn vervallen tot dierlijk gedrag, van de gemeenschap als ‘gevechtscentrum op religieuze grondslag’ is niets meer over. Op het toneel zien we een vijver met blauwgroen water, overblijfsel van de kobaltwinning, en het wrak van een enorme combine die grond afgraaft en verwerkt. Dat alles staat de gebruikelijk afhandeling van het verhaal echter niet in de weg.

Die schaduw Kundry blijft de rest van de avond in beeld al heeft ze weinig te doen. Haar enige klusje (behalve dan dat prettige samenzijn met Gurnemanz) is het verzorgen van de wond van Amfortas, gezeten aan de rand van een bad dat in de toneelvloer is uitgespaard. De wond blijft zichtbaar dankzij een ronde uitsparing in zijn kleding. Zo kan hij die gemakkelijker laten bloeden als Titurel hem heeft weten te pressen de Graal te onthullen. Dit object wordt getoond als een overmaats zwartblauw kristal dat aanvankelijk onder een geel lapje verborgen is. Bloed uit de wond komt aan Amfortas’ handen en hij wast ze in een kom water. Dat wordt over het kristal gegoten en opgevangen in een ander bakje waaruit iedereen vervolgens een druppeltje mag ontvangen. Als iedereen weer zijn ‘appeltje’ heeft gekregen kan de gemeenschap er weer even een beetje tegen, vooral Titurel natuurlijk.

De Bloemenmeisjes worden getoond als een roze Barbieharem en Klingsor draagt een helm met hoorns op zijn hoofd. Kundry gaat in een donkere lange jurk en doordat ze nu een zwarte pruik op heeft is ze vrijwel onherkenbaar na haar optreden ervoor toen ze lange blonde haren had en een lichte jurk droeg. Amfortas pakt de Speer eenvoudig van hem af, de AR gebruikers zien dat anders.

Wat opvalt in de derde akte is de wijze waarop Kundry door Gurnemanz tot leven wordt gewekt. Hij masseert langdurig haar hand en arm en is teleurgesteld als ze ‘geen woord voor hem heeft’. Kundry is echter al weer verdergegaan: zij en Parsifal blijven aan elkaar plakken na het doopritueel. Ze knuffelen wat af en Parsifal geeft haar zelfs een kusje.

Met het opnieuw onthullen van de Graal, ditmaal door de nieuwe koning Parsifal, grijpt Scheib ten tweede male in het libretto in. Parsifal gooit het kristal met kracht op de grond waardoor het in stukken uiteen valt. Het symboliseert het einde der tijden, niet alleen van de wereld getuige dat enorme wrak op het toneel, maar natuurlijk ook van de selectieve gemeenschap die het alleenrecht koestert op een onuitputtelijke energiebron en eeuwigdurend leven. Het is een nivelleringsmoment, van nu af wordt er niet meer door de lucht gevlogen om ergens reddend op te treden en leeftijden van meer dan honderd jaar worden een hoge uitzondering.

In de slotscène lopen Parsifal en Kundry samen de kobaltgroene vijver in, als waren ze een liefdespaar. Zien we hier Kundry als toekomstige incarnatie van Condviramour, de moeder van Lohengrin. Zal wel niet, bijna niemand heeft ooit van die vrouw gehoord. Gurnemanz kijkt besmuikt naar het stel en krijgt gelukkig gezelschap van de schaduw Kundry die zich liefdesvol tegen hem aanvlijt.

Alles overziend: redelijk librettogetrouw, geen concept dat sterk ingrijpt in de handeling, veel irrelevante bewegende beelden voor een klein deel van het publiek dat het in meerderheid moet doen met het in overdadige kleureffecten vormgegeven kasteel van Klingsor

Het decorontwerp kwam voor rekening van Mimi Lien en is geslaagd in zoverre dat Scheids concept ermee wordt vormgegeven. De kostumering van Meentje Nielsen is een kwestie van smaak: vreemde kleureffecten, rommelig. Parsifal onverzorgd met kapotte broek. Gurnemanz in een gele wikkelrok, van die dingen. De belichting laat te wensen over, althans voor de videolijker. Hele kwartieren gaan voorbij waarin alles in het donker is gehuld. En natuurlijk zijn er ook videobeelden maar die heeft de videregisseur gelukkig vrijwel volledig weten te vermijden.

Derek Welton (Amfortas)

Muzikaal is dit een geweldige Parsifal met een schitterend spelend orkest onder leiding van Pablo Heras-Casado. Over de gehele linie wordt zeer goed gezongen. Derek Welton is een prachtige Amfortas en Tobias Kehrer weet zowaar iets moois uit zijn kleine rol als Titurel te halen.

Zeppenfeld (Gurnemanz) en Scgager (Parsifal)

GeorgDerek_ Zeppenfeld is sinds hij Günther Groisböck in deze is opgevolgd uitgegroeid tot de ‘eigenaar’ van de rol. Hij woont erin en dat staat garant voor een uitnemende vertolking. Zijn Gurnemanz is tamelijk goedmoedig, iemand die alles al vele malen eerder heeft gezien en beleefd en met zijn mimiek weet hij de handeling zo nu en dan haarfijn te becommentariëren.

De Klingsor van Jordan Shanahan is heel behoorlijk maar in deze rol vind ik hem uitwisselbaar met vele anderen.

Gurnemanz, Parsifal, Kundry en schaduw Kundry

Andreas Schager hoorde ik in 2018 live in de vorige Parsifal en bij die gelegenheid vond ik hem wat te luid, op het schreeuwerige af. Vooral na zijn kreet ‘Amfortas’ in de tweede akte was dat storend omdat hij dat voorgeschreven geluidsniveau vervolgens volhield tot het einde. Op dit punt heeft Schager zich enorm verbeterd en vooral in de derde akte zingt hij uitgesproken lyrisch.

Elina Garanca is een mooie Kundry zonder dat ze iets bijzonders toevoegt. Ze brengt haar beroemdheid in en dat mag ze etaleren door als laatste te verschijnen tijdens het individuele slotapplaus.

Productiefoto’s: © Enrico Nawrath

Zie ook:

Multimediale Karfreitagszauber zonder betovering

Opera Zuid brengt Puccini’s debuut Le Villi met een proloog

Tekst: Peter Franken

Zondag 18 mei was een bewogen dag in Eindhoven waar veler ogen gericht waren op het spannende slot van het voetbalseizoen. Voor operaliefhebbers lag het centrum van aandacht echter in een buitenwijk van de stad waar het fraaie Parktheater is gelegen. Daar vond de première plaats van een nieuwe productie van Le Villi, voorafgegaan door de wereldpremière van Silenzio, speciaal gecomponeerd als introductie op Puccini’s eersteling. En hoewel de tenor ziek was werd het toch een zeer geslaagde middag.

Voor wie bekend is met de Puccini canon zal Le Villi ook bij eerste kennismaking bekend in de oren klinken. Het is een embryonale Puccini, vooruitwijzend naar wat uiteindelijk komen gaat. En dat veel meer dan zijn tweede opera Edgar. De draad wordt weer opgepakt met Manon Lescaut ‘and the rest is history.’

Het verhaal draait om de legende van de Villi, bosnimfen die ontrouwe mannen opwachten en meenemen in een dans tot de dood erop volgt. Zijn dood wel te verstaan, het zijn een soort wraakgodinnen.

De hoofdpersoon Roberto staat op het punt te trouwen met Anna, beiden kennen elkaar al sinds hun jeugd in hetzelfde dorp. Voor het zover is moet hij naar Mainz om een erfenis te incasseren die zijn kortelings overleden tante hem heeft nagelaten. Anna heeft hem met goedvinden van haar vader al geaccepteerd als arme jongen maar nu zal hij over een paar dagen in het dorp terugkeren als de rijkste van allemaal. Dat boeit haar niet echt, Anna ziet hem node gaan. Liefst zou ze met hem mee naar Mainz maar in plaats daarvan legt ze een paar bloemblaadjes in zijn koffer. Robert bezweert haar dat hij snel weer terugkomt maar zij wordt op voorhand wanhopig bij de gedachte dat dit niet zo zal zijn. En als hij wegblijft sterft ze aan een gebroken hart.

In een tussenspel wordt uitgebeeld wat er met Roberto in Mainz is gebeurd. Hij is in de klauwen gevallen van een courtisane die hem pas heeft laten gaan toen ze hem zijn hele vermogen afhandig had gemaakt. Nu keert Roberto terug, niet wetend dat zijn Anna inmiddels in overleden en haar vader Guglielmo Wulf de Villi heeft aangeroepen om haar te wreken.

En zo geschiedt, de nimfen laten hem zich dood dansen. Maar niet voor de schim van Anna is verschenen om het uit te leggen. Haar liefde is verkeerd in haat, het is om haar te wreken dat de Villi hem opwachten in het bos.

Voor de pauze ging alle aandacht uit naar de wereldpremière van Silenzio, een korte eenakter gecomponeerd door Karmit Fadael die samen met Rick van Veldhuizen ook verantwoordelijk was voor het libretto. Hierin komen we wat meer aan de weet over de gedachten van Anna. In Le Villi wordt ze kort na aanvang in de steek gelaten en verderop vernemen we dat ze is gestorven aan een gebroken hart.

Silenzio is bedoeld om dit ongelukkige personage wat dichter bij het publiek te brengen. De tekst is grotendeels in het Engels, hier en daar onderbroken door Italiaans. Vermoedelijk vanwege die Engelse tekst kreeg ik wat ‘Britten associaties’ bij de muziek. Het kabbelt voort met plotseling emotionele uithalen, zowel in de orkestpartij als door de sopraan. De choreografie in dit deel van de avond beperkte zich tot heen en weer lopen, daar was wellicht wat meer mee te doen geweest bijvoorbeeld door ondersteunende dansers in te zetten.

Want die waren er genoeg en in de ‘dansopera’ Le Villi zeer nadrukkelijk aanwezig. Het toneelbeeld was volledig op hen afgestemd: afhangende bijna witte dunne gordijnen rondom en in het centrum 12 afhangende cilinders van eveneens dunne stof in pasteltinten. Die waren groot genoeg om een persoon te omvatten en stevig genoeg om aan te hangen en acrobatische toeren mee uit te halen. Het resultaat was een zeer levendige uitbeelding van de kernscènes van de opera met als hoogtepunt natuurlijk die waarin Roberto zich dood moet dansen.

Het is niet ongebruikelijk om een verteller op te voeren die de twee delen aan elkaar praat door samen te vatten wat Roberto in Mainz is overkomen. Dat is een keuze en in deze productie werd geopteerd voor stil spel waarin we zien dat Roberto omringd wordt door mannen in stadse kledij en vervolgens in een hoerenkast terecht komt, zeer suggestief met veel rode belichting.

Vooraf werd aangekondigd dat tenor Denzil Delaere weliswaar ziek was maar beslist wilde zingen om zodoende de voorstelling te kunnen redden. Voor die rol haal je immers niet zomaar een vervanger in huis, daarvoor wordt Le Villi veel te weinig gespeeld. Delaere werd duidelijk gehinderd door zijn malheur maar wist door regelmatig een octaaf lager te zingen en zijn volume terug te brengen op één been het einde te halen.

Daar waar hij probeerde voluit te zingen kon ik horen dat hij een fraai timbre heeft en dan neem je al gauw genoegen met het feit dat zo’n man zich speciaal voor jou enorm staat te forceren. Compliment. Hopelijk is hij dinsdag weer bij stem, de tweede voorstelling in de reeks van 13 die over een maand eindigt in Den Bosch.

Anna’s vader Guglielmo werd vertolkt door bariton Ivan Thirion, vorige maand nog te horen als Albert in Werther in de Opéra de Wallonie. Zijn Guglielmo was van een heel behoorlijk niveau al had ik iets meer van hem verwacht.

De Portugese sopraan Silvia Sequiera is inmiddels in Nederland geen onbekende na haar televisieoptreden in het programma Aria. Voor operaliefhebbers is het Koningin Elisabethconcours natuurlijk relevanter waar ze in de laatste editie de finale wist te halen, ook uitgebreid op de telvisie te zien.

Sequiera heeft een grote stem en kan een orkest met gemak aan. Hoewel ik haar al veel verschillend repertoire heb horen vertolken waarin ze er blijk van gaf heel ingehouden te kunnen zingen vind ik haar op zijn mooist als ze de emoties van haar personage de vrije loop laat en daar was in Le Villi duidelijk ruimte voor, veel meer dan in Silenzio.

Sequiera heeft als Anna een fantastische binnenkomer met ‘Se come voi piccina io fossi’ waarmee ze de rij van Puccini heldinnen opent die het einde van de avond niet zullen halen. Met deze aria geeft de componist zijn visitekaartje af, het is de stijl waar we geheel en al mee vertrouwd zullen raken, met Liu als laatste exponent. Sequiera gaf een fraaie vertolking van dit topstuk en was ook later zeer goed op dreef al moet ik stellen dat ze in de ‘Elisabeth finale’ een betere indruk wist achter te laten.

Dreya Weber voerde de regie en was verantwoordelijk voor de choreografie. Weber zag ik eerder in de productie bij Opera Zuid van Midsummernight’s Dream als luchtacrobate. Daar staat ze om bekend en dat is duidelijk bepalend geweest voor de opzet van deze voorstelling. Haar aanpak heeft echter zijn beperkingen zoals bleek uit het statische concept voor Silenzio waarin ze haar grote troef niet kon uitspelen.

Kostuums, kap&grime kwamen voor rekening van Marrit van der Burgt, decor- en lichtontwerp van Bretta Gerecke.

Karel Deseure had de muzikale leiding en wist met Philzuid een mooie uitvoering te geven van de eerste uitvoering van Silenzio. In Le Villi liet hij het orkest met een onvervalste Pucciniklank spelen, heerlijk om naar te luisteren. Het theaterkoor van Opera Zuid leverde eveneens een bijdrage aan het muzikale succes van de voorstelling.

Foto’s van de productie: ©Joost Milde

Maartje Rammeloo’s cd ‘Longing to be loved’ is heerlijk om naar te luisteren


Tekst: Peter Franken






De titel is ontleend aan het zevende lied uit de tiendelige cyclus ‘December songs’ van de Amerikaanse musical componist Maury Yeston, bekend van onder meer ‘Titanic’ en ‘Grand Hotel’. Yeston schreef de cyclus in 1991 en zowel de titel als de inhoud verwijzen duidelijk naar Schuberts ‘Winterreise’.

In de cyclus komt een jonge vrouw aan het woord die net een verbroken relatie achter de rug heeft. Het eerste lied (‘December Snow’) is de expositie, ze kijkt terug op hoe het twee jaar eerder is begonnen, vol hoop, liefde en goede moed. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit openingsnummer muzikaal niet het meest geïnspireerde deel is van de cyclus maar we weten na afloop wel waar we aan toe zijn met de ik-figuur.

Het tweede lied brengt de vaart er in. In een hoog tempo worden situaties bezongen waarin de vroegere geliefde lijkt op te duiken: een schim, een paar ogen, een reflectie in een etalageruit. Heel aansprekend voor iedereen die dit zelf al eens heeft meegemaakt.

Dat de vrouw nog aan het begin van haar verwerkingsproces staat wordt duidelijk in het derde lied. De kans bestaat dat ze haar vroegere liefde onverwacht tegenkomt en daar kan ze (nog) niet mee omgaan: ‘So, please let’s not even say hello’. Het is een heel gevoelig nummer en voor mij persoonlijk het meest herkenbare.

Nummers 4, 5 en 6 gaan over gedachten, herinneringen, bijzondere situaties. Nummer 6 (‘My grandmother’s loveletters’) is een onversneden musical nummer en na een wat aarzelende start ontwikkelt nummer 7 (‘I am longing’) zich ook in die richting, modulerend, bijna ‘beltend’ op het laatst. Nummer 8 (‘I had a dream about you’) is een regelrechte tongue twister, hoog tempo en veel tekst. Het kantelpunt in de emotionele reis van de vrouw komt in nummer 9 (‘By the river’). Het is nog steeds winter en overal ligt sneeuw en ijs, zo ook op de rivier. Die probeert haar ervan te overtuigen dat ze zich beter door het ijskoude water kan laten meevoeren naar de zee. Dan zijn al haar problemen voorbij en heeft ze voor altijd rust.

In nummer 10 heeft ze zich herpakt al blijft het moeilijk allemaal. De sneeuw blijft vallen en haar lover is en blijft weg. ‘Als we elkaar zomaar ergens tegenkomen laten we dan vooral niets zeggen.’

Maartje Rammeloo geeft een zeer goede vertolking van deze cyclus, begeleid oor pianist Enrico Delamboye. Maartjes zang is doorleefd, uitstekend  te verstaan en muzikaal tot in de perfectie verzorgd. In een theateroptreden zou je het daar bij laten maar op deze cd worden we nog verwend met een serie losse nummers uit de beginjaren van Broadway. Ik pik er een paar uit.

‘I wish hit so’ uit de musical ‘Juno’ van Blitzstein verhaalt over iemand die de liefdeskriebels heeft: ‘It’s the unrest inside me and I think I’ll go mad.’ Prachtige begeleiding door een zevenkoppig orkestje (arrangement Bob Zimmermann) maakt er een extra mooi nummer van. Ronduit geinig is ‘That’s him’ uit ‘One touch of Venus’ van Weill en Nash. Er moet heel veel tekst in worden gedebiteerd en Maartje heeft daar niet de minste moeite mee, zo lijkt het.

‘Show me’ uit ‘My fair lady’ laat tenor Jan Willem Schaafsma (‘meneer Rammeloo’) een paar strofen aan het woord als Freddy voor hij ruw wordt onderbroken door Eliza die aangeeft geen belangstelling te hebben voor zijn romantische gewauwel maar wil dat hij nu eindelijk gewoon laat zien wat hij voor haar voelt. Gelukkig krijgt Jan Willem nog een herkansing in ‘So in love’ uit ‘Kiss me Kate’ waarin hij een volwaardig duet zingt met zijn echtgenote.

Ronduit hilarisch is ‘My husbands first wife’ uit ‘Sweet Adeline ‘ van Kern en Hammerstein waarin de alles kunnende eerste vrouw door haar opvolgster wordt bezongen. ‘Haar kinderen waren ’s ochtends geboren maar ‘s avonds had ze zelf al weer het eten gekookt.’ Het is een vlot walsje en wordt met veel enthousiasme vertolkt. ‘What I’ll do’ van Irving Berlin is heel anders, klinkt als iets dat Marlene Dietrich in de jaren ’30 gezongen zou kunnen hebben. Zo biedt de cd een goede balans in getoonde emoties, muzikale stijlen en onderwerpen.

Het genoemde orkestje is op vijf nummers te horen, voor de overige begeleiding is Delamboye verantwoordelijk. Ik wil Maartje Rammeloo en alle medewerkende van harte feliciteren met het resultaat. ‘Longing to be loved’ is een prachtige cd geworden waarop deze getalenteerde sopraan laat blijken wat ze op het gebied van zang, tekstbeheersing en algehele muzikaliteit in huis heeft. Van harte aanbevolen.

\

Boito’s Nerone: een onvoltooide opus magnum?

Test : Peter Franken

In 2021 stond in Bregenz Arrigo Boito’s onvoltooide opera Nerone op het programma. Een opname hiervan is recent op dvd uitgebracht door het label Cmajor. De productie van Olivier Tambosi geeft een goed beeld van wat Boito’s magnum opus had moeten worden.

Boito vatte reeds in 1860 het plan op een opera te schrijven over Nero tegen de achtergrond van de conflicten tussen het ‘heidense’ Rome met zijn veelgodendom en de joodse Jezussekte die aldaar voet aan de grond had gekregen. Toch zou het tot 1901 duren voor er eindelijk een libretto werd gepubliceerd, bestaande uit vijf aktes.

Bij Boito’s dood in 1918 waren de eerste vier aktes vrijwel voltooid en dankzij de inbreng van Toscanini kon een volwaardige versie uiteindelijk in 1924 in La Scala in première gaan. Door toedoen van de maestro bleef het werk daar een tiental jaren op het programma, elders werd het slechts zelden uitgevoerd.

Nerone, costume design for Nerone act 2 (1924)

Nerone paste uitstekend in de Bregenz traditie om vergeten en verwaarloosde grote werken nieuw leven in te blazen en na het succes van Alfano’s Amleto, waarvoor Boito het libretto schreef, heeft Tambosi zich nu ook aan Boito’s moeilijk uitvoerbare eigen compositie gewaagd. Het werd een qualified success.

Boito schetst het klassieke Rome aan de hand van Nero’s reactie op de door hem gepleegde moord op zijn moeder Agrippina. Hij vergelijkt zichzelf met Orestes en wentelt in zelfmedelijden en angst voor de reactie van de goden en vooral van het volk. Wat staat hem te wachten als hij na de begrafenis in de stad terugkeert? Gelukkig voor hem wordt hij glorieus ingehaald in een koorscène die muzikaal kan wedijveren met de opening van Mefistofele.

De Jezussekte krijgt gestalte in de persoon van de prediker Fanuèl die zich gemakshalve presenteert als Jezus zelve, compleet met doornenkroontje. Hij citeert uitspraken die in de evangeliën aan Jezus worden toegeschreven waaronder een lange passage uit de ‘Bergrede’.

Zijn concurrent is Simon Magus, uiterlijk nauwelijks van hem te onderscheiden door gelijke kleding en eveneens een doornenkroontje. Deze Simon was een succesvolle magiër die de apostelen veel wind uit de zeilen nam. Hij leeft nog slechts voort in het begrip ‘simonie’ maar in zijn tijd had hij veel volgelingen. In het ‘relilab’ van de eerste eeuw was zijn beweging zeker zo prominent als die van wat later de christenen werden genoemd.

Simon speelt ook iets na uit het Nieuwe Testament, hij wil zich als apostel aansluiten bij de sekte van Fanuèl. Net als door Petrus eertijds wordt hem dat geweigerd waarna Simon definitief de kant van Nero’s Rome kiest. De vrouwelijke inbreng komt van de Vestaalse maagd Rubria die in het geheim ook Fanuèls volgeling is. Met haar loopt het niet goed af. Boito verwijst hier onopvallend naar de parabel over de wijze en de dwaze maagden met hun olielampjes, wachtend op de bruidegom.

De vrouwelijke tegenhanger van Simon, als tweede stoorzender, is Asteria. Haar rol is dermate complex dat je er alle kanten mee uit kan. Ze twijfelt welke god ze zal kiezen als levensvervulling en na een korte aarzeling kiest ze voor de god Nerone. Zijn brute wreedheid trekt haar aan, zonder lijden en dood kan er geen liefde zijn. Aangezien de opera stopt na de vierde akte krijgen we haar einde niet te zien.

De feitelijke plot is onsamenhangend en kan verder buiten beschouwing blijven. Aardig detail is de wijze waarop Magus aan zijn einde komt. Hij moet in het circus van een grote hoogte springen om te laten zien dat hij kan vliegen, vergelijkbaar met de anekdote uit het evangelie van Petrus. Fanuèl ontkomt zodat hij elders zijn sekte kan blijven verbreiden.

Het decor van Frank Philipp Schlößmann is sober: een draaitoneel en erboven lichtzuilen in wisselende kleuren. Een biljart fungeert als altaar en als toevallige zetel voor Nerone, als er tenminste niet gewoon op gespeeld wordt. Iedereen loopt met ‘bloedvlekken’ rond op kleding en gezicht. Nerone’s heerschappij is een bloederige hel.

Om onderscheid te maken met Nerone’s volgelingen die hem zo enthousiast inhalen aan het einde van de eerste akte, loopt het vrouwenkoor later rond in heuse habijten, komt een paar eeuwen te vroeg. Veel meer valt er niet over de enscenering te zeggen.

Muzikaal is het werk moeilijk te duiden. Veel Sprechgesang maar ook de nodige breed uitgesponnen lyrische passages. Als het erom spant laat Boito het orkest flink donderen. Feitelijk is het van alles wat, eigenlijk net zoals in zijn Mefistofele. Wel is soms hoorbaar dat hij componeerde in een tijd dat ook iemand als Richard Strauss furore maakte maar wellicht is dat een persoonlijke preoccupatie.

De Mexicaanse tenor Rafael Rojas groeit in zijn rol en weet vooral in de laatste twee aktes te overtuigen in de titelrol. Goed beschouwd komt het werk qua zang pas tot leven tegen het einde van de eerste akte en dat bepaalt ook de indruk die de andere protagonisten weten te maken.

De Italiaanse bariton Lucio Gallo neemt als Simon gemakkelijk bezit van het podium wanneer hij maar even iets te zingen heeft, de beste man van het veld. Hij heeft ook de meest aansprekende rol. Dat neemt niet weg dat hij ook als zanger behoorlijk veel concurrentie krijgt van de Canadese bariton Brett Polegato als Fanuèl. En zodra Simon zijn hielen licht haalt deze pseudo Jezus met gemak alle aandacht naar zich toe. Beide kemphanen leveren een schitterende vocale prestatie.

Svetlana Aksenova stelt me een beetje teleur als Asteria. De partij ligt hoorbaar buiten haar comfortzone en kent sowieso maar weinig echt aansprekende momenten. Acterend is ze voortdurend in de weer maar qua zang stelt Boito zijn Asteria duidelijk achter bij Rubria, ‘torn between two religions’. Dat is een mooie rol van de Italiaanse mezzo Alessandra Volpe. De kleinere rollen zijn over het geheel genomen goed bezet.

Mooie inbreng van het Prague Philharmonic Choir onder leiding van Lukas Vasilek. De Wiener Symphoniker staan onder leiding van Dirk Kaftan. Hij weet zijn orkest goed af te stemmen op de gebeurtenissen op het toneel, niet eenvoudig gelet op de onbekendheid met dit stuk en de bij vlagen bijna chaotische handeling.

Alles overwegend is dit een redelijk geslaagde poging een rariteit uit het operarepertoire enige bekendheid te geven. Tot veel nieuwe voorstellingen zal het niet leiden maar gelukkig kan iedereen er nu kennis van nemen dankzij deze dvd.

Kostuums Gesine Völlm. Belichting Davy Cunningham.