Don’t expect any elephants in this Aida from Brussels. Also, no big mass scenes and – mainly – don’t expect emotions. With Robert Wilson, everything has to be minimalist and aesthetically pleasing, which undeniably makes for nice pictures but it makes for a very large discrepancy with the music. The singers move very slowly, almost in slow motion, and their (sparse) gestures are stylised after ancient Egyptian drawings.
No one touches anyone and no one is even looking at anyone else. All the characters are mainly preoccupied with themselves and their own suffering, which, according to the director, may be the key to the drama. For me it is too far-fetched.
The staging is dominated by the colours black and blue, there are hardly any sets and/or props. Deadly dull.
The truly amazing singers seem to be trapped in a straitjacket of emotionless acting, although Ildiko Komosi (Amneris) occasionally manages to sneak in a gesture. Together with Norma Fantini (Aida), she provides most of the tension and emotion, and their duet in the first act is a vocal highlight.
Marco Berti is an excellent Radames with beautiful high notes and a touch of “Pavarotti” in his timbre, and the rest of the cast is also first-rate. Kazushi Ono conducts calmly, with great attention to detail.
Returning to the director: Robert Wilson seems to repeat himself over and over again. If you have seen one of his productions, you have seen them all. Almost..
But then……
Nothing less than phenomenal: Die Dreigroschen in Amsterdam 2009
At the end of April 2009, the renowned Berliner Ensemble visited Amsterdam. They brought with them Die Dreigroschenoper, in the magnificent staging Robert Wilson had given to the company two years earlier. Worth knowing: the Berliner Ensemble is based in the Theater am Schiffbauerdam where the work was premiered in 1928.
All four performances at the Muziektheater were sold out and audiences responded with frenzied enthusiasm. Perfectly justified because everything was just great. The production, the direction, the lighting, the costumes, the movements…. And the performance, of course, because isn’t that why we go to the music theatre?
The performance was very cabaret-like, in the good sense of the word. It was grotesque and vaudeville-like with lots of slapstick, (film) quotes and whatnot without it becoming a complete farce. Occasionally I was reminded of Otto Dix.
In a word: breathtaking. And of course it was a treat to be able to hear all those well-known and still oh-so-current songs again, but now as part of a whole.
The performance did take a long time (yes folks, it was not only Wagner who took his time), over three hours, but then also you got a lot. For a start, the complete dialogues.
Stefan Kurt was a formidable, androgynous dandy Macheath and Angela Winkler a very moving Jenny. Also great were Jürgen Holtz as J.J. Peachum and Axel Werner as Tiger Brown, and Christina Drechsler was a terrific Polly.
“Kunst heeft niet als taak heeft om optimistisch te zijn of om iemand zich beter te doen voelen. Kunst moet zich bezighouden met het leven in al zijn brutaliteit en schoonheid.” Dit is een citaat van de Amerikaanse auteur Ta-Nehisi Coates dat Van Hove heeft geïnspireerd bij zijn regie van Aufstieg und Fall der StatdMahagonny, de opera uit 1930 van Bertolt Brecht en Kurt Weill.
Eigenlijk geldt het adagium van Ta-Nehisi Coates voor alle kunst. Maar het expressionisme drukte dat idee wel heel expliciet uit. Denk aan de schilderkunst uit die tijd, de expressionistische film, en ook andere opera’s uit dezelfe tijdsperiode, zoals Die Gezeichneten (Schreker), Der Zwerg (Zemlinsky), Das Nusch-Nuschi (Hindemith), Flammen (Schulhoff) en Lulu (Berg).
In veel van deze opera’s stond ook de Scheiternde Held centraal, een erfenis van de helden en heldinnen van veel Wagner-opera’s die allemaal ten onder gaan. Ivo van Hoves regie van Mahagonny zoekt daar welbewust aansluiting bij. Brechts mannelijke protagonist is Jim Mahoney, een houthakker die naar de net uit de woestijnzand verrezen Mahagonny was gekomen, een soort Las Vegas of misschien wel Dubai, om met zijn schamele, in Alaska vergaarde spaargeld van de geneugten van de moderne stad te komen genieten, om vervolgens failliet te gaan en ter dood te worden veroordeeld omdat hij zijn rekeningen bij de bar niet meer kan betalen, in Brechts Mahagonny een doodzonde.
Brechts Jim Mahoney is daarmee een begin-twintigste antipode van de mythische Wagneriaanse held, een symbool voor de moderne mens, een kleinburgerlijke consument van de geneugten van de consumptiemaatschappij, die juist in al zijn onbetekenendheid een martelaar wordt.
Zanger Douglas Nasrawi schreef mij dat Jim Mahoney één van de ondankbaarste rollen was die hij ooit zong.
In zijn regie vergroot Ivo van Hove Brechts de Wagneriaans trekken. Na Mahoney’s executie zien we de massa zijn lichaam inwikkelen in een doek, als op een Middeleeuws schilderij van een Kruisafname, en zien we de massa het lijk in de lijkwade vervolgens ronddragen als in een Mediterrane begrafenisprocessie. Bij Van Hove transfigureert de dode Mahoney alsnog tot Wagneriaane held.
Onder dirigent Markus Stenz hoor je het Nederlands Philharmonisch Orkest alle verwijzingen in Kurt Weills partituur naar de late Mahler, Schoenberg, Berg, Schulhoff, Hindemith of Ullmann vloeiend samenvoegen, maar je hoort ook Weills eigen stijlelementen zoals die ook te horen is in zijn te weinig gespeelde symfonieën. Spectaculair is een passage waarin Stenz op rechts een complexe passage van het koor dirigeert terwijl op links uit de orkestbank de trombones en overig laag koper een prachtig georkestreerde contrapuntische tegenstem spelen, en dit alles spat-synchroon. Daarnaast zitten er natuurlijk de jazz- en pop-elementen in de partituur, zoals Jenny Hillswelbekende ‘Alabama Song’.
Deze ‘Alabama Song’, vroeg in de opera, was regie- en vocaal-technisch meteen al een hoogtepunt. Regie-technisch door een inventief gebruik van videoprojecties, wanneer Jenny Hill en haar sekswerker-collegas de nieuwe bordelen van de stad, betrekken.
Vocaal-technisch doordat voormalig BBC Cardiff Singer of the World-winnaar Lauren Michelle als Jenny Hill een vertolking van jewelste gaf. Ze beschikt over een veelzijdige stem die zowel geschikt is voor het riedeltje van de Alabama Song als voor de veeleisender en subtielere overige delen van haar rol. Intussen heeft Lauren Michelle het juiste theatrale overwicht om duidelijk te maken dat Jenny Hill in de stad eigenlijk haar feministische eigen gang gaat, en ze, ondanks haar professie, de liefde een rol laat spelen in haar handel en wandel.
Daarmee is Jenny Hill een formidabele tegenspeelster voor Leokadja Begbick, ofwel Evelyn Herlitzius, Richard Strauss-vedette, eerder onder meer Färberin en Elektra bij De Nederlandse Opera. Leokadja Begbick, grondlegster van de stad en lid van een bende die elders vandaan is gevlucht vanwege criminele activiteiten, is degene die bewerkstelligt dat haar mede-bendeleden in een nep-proces Jim Mahoney ter dood veroordelen als die zijn rekening bij haar café niet meer kan betalen. Herlitzius’ uitstraling op het toneel, enerzijds een kordaat, anderzijds een cynische matrone, en haar wat lagere mezzo-timbre, maken haar perfect voor de ro.
Nikolai Schukoff (in 2014 Lohengrin bij de Nederlandse Opera) is, ondanks het in Douglas Nasrawi’s woorden ‘underwhelming’ personage, een indrukwekkende Jim Mahoney, waarbij je je pas tegen het eind van de opera realiseert hoe zwaar deze rol eigenlijk is.
Ook de andere rollen waren prima bezet. Vermeldenswaard is dat van Jim Mahoneys drie kompanen, ook houthakkers uit Alaska, de fraaie lage bas Mark Kurmanbayev (Joe) net tot de Opera Studio is toegetreden en de bariton Martin Mkhize (Bill) de Opera Studio net achter de rug heeft. Met de deelname van Martin Mkhize en van Thembinkosi Magagula als één van Jenny Hill’s collegas valt op hoeveel operatalent tegenwoordig uit Zuid-Afrika komt.
Decorontwerper Jan Versweyveld laat het aanvankelijk lege podium steeds voller worden, zoals een stad groeit. De video licht daarbij fraaie details uit, zoals de levende bedrijvigheid in Jenny Hills bordeel en in Leokadja Begbicks bar. Merkwaardig is een vertraging in het videobeeld die opvalt als we de zangers zien zingen. Dat zal wel iets met de complexe videotechniek te maken hebben, die waarschijnlijk veel rekencapaciteit vergt. Er wordt namelijk deels gebruik gemaakt van green screen, een techniek waarbij de handelingen van de acteurs gefilmd worden voor een groen scherm, waarbij computertechnisch de groene achtergrond wordt vervangen door een apart opgenomen video-achtergrond en het geheel zo op het videoscherm wordt geprojecteerd. Zo zien we bij de bokswedstrijd de protagonisten boksbewegingen maken voor het groene scherm terwijl we ze op de video in een volle sportarena zien. Ook schijnbaar liveseks-scenes in het bordeel worden via green screen gemonteerd en op het scherm vertoond alsof ze echt zijn. Een verwijzing naar het de rol van de fake in de manier waarop we de wereld om ons heen tot ons komt, nepnieuws, nep-internetfilmps, enz.
Muzikale leiding Markus Stenz Nederlands Philharmonisch Orkest Regie Ivo van Hove Decor en licht Jan Versweyveld Leokadja Begbick Evelyn Herlitzius Fatty Alan Oke Dreieinigkeitsmoses Thomas Johannes Mayer Jenny Hill Lauren Michelle Jim Mahoney Nikolai Schukoff Jack O’Brien/Tobby Higgins Iain Milne Bill Martin Mkhize Joe Mark Kurmanbayev Sechs Mädchen von Mahagonny Viola Cheung Thembinkosi Magagula Elisa SosteRaphaële Green Kadi Jürgens Jessica Stakenburg Koor van De Nationale Opera Gezien 6 september Nationale Opera en Ballet Amsterdam
Opera Zuid opent het seizoen met een musical van Kurt Weill, niet eentje uit zijn vooroorlogse periode maar de eerste die hij schreef voor Broadway. Lady in the dark had première op 23 januari 1941 en werd goed ontvangen. Het tekstboek is van Moss Hart en de songteksten zijn van Ira Gershwin. Zoals vrijwel elke musical heeft het één hitsong die het stuk typeert: ‘My ship’. De productie van regisseur Anna Pool en haar team blijft geheel in de Broadway traditie van die tijd en staat garant voor vlot entertainment op hoog niveau. De veelheid aan gesproken tekst werkt echter zo nu en dan als een showstopper.
De hoofdpersoon is Liza Elliot, hoofdredacteur van het modemagazine Allure, dat eigendom is van haar minnaar Kendall Nesbith. Liza wordt getoond als workaholic die alle touwtjes in handen wil hebben en zich afsluit voor emoties die haar leefwereld kunnen beïnvloeden. Een man op afstand, immers getrouwd met een ander, voldoet daar prima in. Maar haar gepantserde bestaan, aardig geaccentueerd door Liza’s strakke mantelpak en kapsel, wordt bedreigd door angstaanvallen en depressieve gevoelens. Dus gaat ze naar een shrink.
Het eerste bezoek is wat onwennig. Om te beginnen heeft de psychiater geen baard en spreekt evenmin met een Weens accent. In deze productie wordt dit personage gespeeld door een vrouw, mooie ingehouden vertolking door actrice Sylvia Poorta.
Maar Liza begin al gauw te praten en die sessies en de problemen waar ze op kantoor mee te maken heeft vormen een raamvertelling waarbinnen drie grote droomscènes zijn gesitueerd. En daarin haalt het complete gezelschap werkelijk alles uit de kast. Natuurlijk met een grote rol voor een groep koorsolisten aangevuld met een zestal uitstekende dansers die er regelmatig een wervelende show van maken.
De eerste droom laat zien wat Liza parten speelt: ze heeft ‘childhood issues’ en dat past natuurlijk prima in het beeld dat het toenmalige publiek gehad zal hebben van ‘neurotics’ die bij een psychiater lopen. Een negatief zelfbeeld door toedoen van haar ouders en bij de high school graduation verkozen als ‘most likely to succeed’ en vervolgens gedumpt door een klasgenoot als die wordt opgeëist door het mooiste meisje van de klas.
In de eerste droom zien we Liza als mode icoon, iedereen wil haar gezelschap en ze komt zelfs op een postzegel. Maar de droom wordt ruw verstoord, de werkelijkheid is anders. In een tweede droom speelt de episode op de high school zich af en zien we Liza ook als kind, het lelijke eendje naast haar oh zo mooie moeder.
Gevolg is dat de handeling toch een wat melodramatische wending neemt, alle pogingen tot grapjes en gespeelde joligheid ten spijt. Je zit te kijken naar iemand met zeer herkenbare ernstige problemen in een omgeving die dat probeert te compenseren met hype and hoopla. En dan is het pauze.
De hervatting biedt soelaas. Een lange ouverture waarin Weill zich manifesteert als operacomponist die zeer wel thuis is in een jazzy musical idioom is de opmaat voor de droomscène die als thema een circus heeft. Liza ‘staat terecht’ wegens aanhoudende besluiteloosheid, zeer onprofessioneel en ook schadelijk voor haar persoonlijke entourage.
Net als in eerdere dromen speelt die ook hier een belangrijke rol. Modefotograaf Russel Paxton verschijnt als circusdirecteur en ceremoniemeester. Zijn grote moment komt met het nummer ‘Tschaikowsky (and Other Russians)’ waarin hij in hoog tempo de namen van een reeks componisten aftikt. Het is geheel in de stijl van Gilbert and Sullivan en Simon Butteriss gaf het een perfecte vertolking.
In 1941 kwam dit voor rekening van Danny Kaye die er op slag beroemd mee werd binnen het muziekwereldje van Manhattan. De circusscène is een evenwichtige mix van vaudeville en musical en brengt de broodnodige vaart in de afwikkeling van Liza’s problemen. Meer nog dan in de voorgaande scènes was het gehele gezelschap hier enorm op dreef: absoluut top.
Danny Kaye:
Liza weet zich te herpakken. Ze laat een huwelijksaanzoek van filmster Randy Curtis (Quirijn de Lang) onbeantwoord en laat haar minnaar Kendall (Jeremy Finch White) weten dat hij voor niets zijn leven voor haar heeft gereorganiseerd door eindelijk van zijn vrouw te scheiden. Dat voelt (onbewust) natuurlijk prima na die vernederingen van vroeger. Met haar redacteur Charly Johnson (Eliott Carlton Hines) sluit ze vrede door hem te accepteren als compagnon. Van nu af hebben ze samen de leiding over het magazine en misschien laat ze hem nog wel meer toe in haar leven.
Een belangrijke bijrol is weggelegd voor moderedacteur Maggie Grant, heel natuurlijk geacteerd door Nienke Nasserian Nillesen. Grant is een mooie zelfverzekerde vrouw die heel gemakkelijk met iedereen omgaat, feitelijk Liza’s rolmodel: zo zou ze willen zijn. Leuke bijrol verder voor Veerle Sanders als Liza’s p.a. Elinor Foster.
En dan Liza herself, het personage waar alles om draait en de vrouw die bijna voortdurend op het toneel staat. Soms is ze er even niet en dan hebben de anderen het erover waar ze blijft, straks loopt alles in het honderd.
Sopraan Maartje Rammeloo als Liza tijdens repetitie Lady in the Dark (foto: Bjorn Frins)
Maartje Rammeloo leverde een topprestatie als de Boss Lady van een belangrijk modeblad die haar leven ziet ontsporen doordat ze wordt ingehaald door het verleden. Prachtig acteerwerk in uitstekend verstaanbaar Engels waarmee ze de grote overgangen van heerlijke momenten in haar dromen, die vervolgens uiteenspatten bij het ontwaken, levensecht laat lijken. Je hebt met haar te doen en zij met zichzelf, een hoopje ellende zo nu en dan. Maar natuurlijk danst en zingt ze ook de hele tijd. Rammeloo’s vertolking van de hitsong ‘My ship’ liet blijken dat je daar een echte operazangeres voor nodig hebt, de musical stem moest even plaats maken, huiveringwekkend mooi gedaan.
In de bak de philharmonie zuidnederland dat goed raad wist met Weill’s partituur. Het koor was ingestudeerd door Jori Klomp en David Stern had de muzikale leiding.
De opera Mahagonny heeft als voorloper het Mahagonny Songspiel, een concertante eenakter die in 1927 in première ging. Hieruit zijn de twee Engelstalige nummers afkomstig die ook buiten het werk grote bekendheid hebben gekregen: de ‘Benares Song’ en vooral de ‘Alabama Song’. In 1930 ging de ‘grote’ opera in première, afgezien van die twee songs geheel in het Duits op teksten van Bertholt Brecht. Deze versie wordt ook gespeeld in de nieuwe productie van Ivo van Hove die ik afgelopen zondag in Antwerpen bezocht.
Van Hove is er goed in geslaagd het bij vlagen volstrekt absurde spektakel over het voetlicht te brengen. Een echt decor was daarvoor niet nodig, in plaats daarvan de nodige rekwisieten die het toneel op en af worden geschoven zoals een kaptafel voor de hoeren die zich omstandig omkleden: reiskostuum maakt plaats voor werkkleding. En in de vreetscène een tafel waaraan Jack zich aangespoord door Jim Mahoney en Bill letterlijk dood eet. Aardig detail ook het drietal grote ventilatoren die de dreigende hurricane verbeelden, een storm die overigens het stadje nooit echt bereikt. Maar het meest op de voorgrond treedt natuurlijk het grote videoscherm waarop live gefilmde beelden van de spelers te zien zijn. Welke regisseur kan tegenwoordig nog zonder dit attribuut? Het is het ultieme modeverschijnsel van de laatste jaren. Pech is dat de beelden nooit helemaal synchroon lopen met de handeling, toch wel een beetje treurig.
Met een veelheid aan koorleden en figuranten, waarvan met name de vrouwen nogal uitdagend gekleed, is het op het toneel een drukte van belang. Maar voor de pauze, het deel waarin de gebeurtenissen zich afspelen tot net voor die hurricane, wist het op mij geen indruk te maken. Vlak, gladjes, ongeïnspireerd, feitelijk exact als het leven in Mahagonny zelf. Niet voor niets constateert men dat het experiment is mislukt.
Dit effect wordt echter versterkt door de zang van vooral de vrouwen. Natuurlijk zal niet iedereen er zo over denken maar Mahagonny moet in mijn beleving recht doen aan zijn ontstaansgeschiedenis. Het is een Songspiel uit het interbellum met muziek die herkenbaar uit die periode stamt. Er een opera van maken met geschoolde stemmen doet hier al gauw afbreuk aan. Nadrukkelijk was dit het geval bij de ‘Alabama Song’ vrijwel direct aan het begin. Als een stel door de wol geverfde hoeren loopt te zeiken dat ze dringend een shot whisky nodig hebben om te overleven dan wil ik geen veredeld nonnenkoortje horen. Het wegpoetsen van het rauwe karakter van de personages en hun tekst is een enorm minpunt in mijn beleving.
Meer in het algemeen dient Jenny niet al te gepolijst overkomen en vooral niet zo willen zingen.Iedere liefhebber van Weil en Brecht kijkt immers uit naar de volgende tekst: “Meine Herren, meine Mutter prägte auf mich einst ein schlimmes Wort: Ich würde enden im Schauhaus oder an einem noch schlimmern Ort. Ja, so ein Wort, das ist leicht gesagt, aber ich sage euch: Daraus wird nichts! Das könnt ihr nicht machen mit mir! Was aus mir noch wird, das werdet ihr schon sehen! Ein Mensch ist kein Tier! Denn wie man sich bettet, so liegt man, es deckt einen da keiner zu. Und wenn einer tritt, dann bin ich es, und wird einer getreten, dann bist’s du.
Sopraan Katharina Persicke had geen enkele moeite met dit lied maar zong het als een aria met zelfs een paar coloraturen. Dat ze tegelijkertijd acterend het luisterende manvolk probeerde te intimideren was vooral komisch. De zelfkant van het leven die uit de tekst spreekt ontbrak volledig waardoor het nummer bijna een overbodig intermezzo werd. Immers de punchline ‘und wird einer getreten, dan bist’s du‘ was als afsluiting van de eerste akte al door alle aanwezigen zeer luid en duidelijk het publiek ingeslingerd.
Na te zijn ontsnapt aan de hurricane begint het leven in Mahagonny opnieuw, en nu echt: de stad waar alles mag. En heel toepasselijk veert ook de voorstelling geheel en al op. In hoog tempo gaat alles en iedereen zijn ondergang tegemoet, zo lijkt het waarbij de laatste scène voor een onnodig en ook vrij onbestemd einde zorgt. Maar dat komt uit de koker van Brecht.
Leonardo Capalbo zette een aardige Jim neer, redelijk geacteerd en heel behoorlijk gezongen. Van zijn kameraden Bill, Jack en Joe wist alleen Thomas Oliemans als Sparbüchsenbill echt op de voorgrond te treden. Voorspelbaar wist Maria Riccarda Wesseling mooi gestalte te geven aan de weduwe Begbick. Behalve door haar zang viel ze als enige op door haar spreekstem. Dialogen met vaak absurde humor kwamen bij de anderen nauwelijks over het voetlicht. De andere rollen waren naar behoren bezet.
De eerder genoemde Katharina Persicke is een lichte sopraan zonder presence in de laagte en zingt nadrukkelijk met een klassieke ‘operatic voice‘. Dat doet ze uitstekend maar in dit stuk vind ik dat gewoon niet thuis horen.
Alejo Pérez had de muzikale leiding. Hij had het geheel goed onder controle, niet eenvoudig met bij wijlen een waar pandemonium op het toneel. Pérez liet zijn orkest redelijk vrij, de jazzy klanken kwamen daardoor goed tot hun recht. Mooi spel van vooral de blazers- en ritmesectie. Het koor, ingestudeerd door Jan Schweiger, mocht van Pérez onbekommerd fortissimo zingen, had wel iets minder gekund.
The making of:
Al met al een redelijk geslaagde Mahagonny waarbij overigens de vraag blijft waarom dit stuk voor de derde maal in 11 jaar wordt geprogrammeerd. Het feit dat een regisseur het graag wil mag toch geen prioriteit krijgen boven een afgewogen gevarieerde lange termijn programmering? Of is dat ook de nieuwe trend, net als een videoscherm met live beelden?
Nadat hij Duitsland was ontvlucht verbleef Weill enige jaren in Parijs. De monoloog Die sieben Todsünde stamt uit deze periode. In 1935 vertrok Weill naar New York waar hij een studie maakte van de Amerikaanse populaire- en theatermuziek. Hij streefde in navolging van Gershwin naar het scheppen van een nieuw genre, American Opera, dat zowel artistiek als commercieel succesvol zou zijn.
Weill is er met zijn muzikale versie van het toneelstuk Streetscene van Elmer Rice meer dan in welk ander werk uit die periode in geslaagd een brug te slaan tussen het in zijn ogen springlevende Broadway en The Met die hij zeer waardeerde maar vooral als muziekmuseum.
Street Scene opende in 1947 op Broadway en kreeg daar 147 uitvoeringen in ruim vier maanden tijd. Daarna is het werk er nooit meer hernomen maar dat zal vooral zijn oorzaak hebben in het sterk naturalistische karakter van de inhoud: een liefdesdrama eindigend in een dubbele moord was wellicht toch niet zo geschikt voor de entertainment industry. Als toneelstuk trok het een ander publiek en was dat aspect van minder belang. In de opera waar men gewend was aan moord en doodslag was Street Scene feitelijk meer op zijn plaats: American Verismo.
Street Scene speelt zich af in een tijdsbestek van ongeveer 24 uur tijdens de late jaren ’20, maar duidelijk voor de beurskrach. De plaats van handeling is de straat voor een tweetal voordeuren in een blok huurkazernes in New York, upper lower east side of zoiets. Het gebeuren draait om een paar families die achter die twee voordeuren wonen, (boven)buren die elkaar bij gebrek aan iets anders vooral goed in de gaten houden en graag becommentariëren. Alles wat men te zien krijgt speelt zich af op de stoep en de straat, binnen of verder weg krijgt men verteld. Omdat iedereen graag op de stoep zit of uit het raam hangt blijft dat laatste tamelijk beperkt.
Links woont onder meer het kleine gezin van de oudere Jood Abraham Kaplan die nadrukkelijk sympathiseert met het communisme en de Russische revolutie. Dat brengt hem in conflict met zijn buurman Frank Maurant, een toneelknecht die de wereld het liefst precies zo wil houden als hij is, zowel maatschappelijk als in de privéverhoudingen. Hij is duidelijk emotioneel geblokkeerd en niet in staat zelfs maar eens een beetje vriendelijk te doen naar zijn gezin. Zijn vrouw lijdt daar al sinds het begin van hun huwelijk onder en is daardoor een gemakkelijk doelwit voor de melkboer Steve Sankey. Uiteraard wordt daar door de andere buurvrouwen al flink over geroddeld.
Abrahams zoon Sam studeert rechten en is al jaren verliefd op zijn buurmeisje Rose Maurant die op een makelaarskantoor werkt. Hij wil met haar dit leven in een achterstandswijk ontvluchten, ver weg naar een land aan de andere kant van de regenboog.
Een productie van Francesca Zambello voor Houston Grand Opera is in 1995 op dvd uitgebracht. De opname is gemaakt in Duitsland maar de cast is overwegend Amerikaans. Weills muziek klinkt zeer gevarieerd, het begin lijkt een direct vervolg op Porgy and Bess maar gaandeweg gaan we richting Puccini. Dat is vooral duidelijk waar de familie Maurant de handeling bepaalt.
Als Mrs. Maurant door haar man wordt betrapt met de melkboer schiet hij hen beiden dood. Zowel muzikaal als inhoudelijk maakt dit die liefdestragedie tot een pendant van Il tabarro. Max krijgt de gelegenheid een zeer lyrische aria ten beste te geven maar als een ander buurmeisje laat thuiskomt met haar vriendje laat Weil onbekommerd Count Basie muziek horen en dansen die twee de jitterbug, overigens het enige dansnummer.
Na de dood van haar moeder vertrekt Rose. Ze heeft ervaren dat liefde en iemands ‘bezit’ zijn niet goed samen gaan. De kooi waarin ze haar moeder heeft zien wegkwijnen wil ze hoe dan ook ontlopen. Sam is heartbroken zoals het betaamt in een romantische verhaal met slechte afloop.
Behalve die primaire verhaallijn is er natuurlijk ook het gewone dagelijks leven in de straat. De gemoedelijke Italiaan Fiorentino komt thuis met zes ijsje die hij uitdeelt. Daarna zingen ze een icecream sextet. En de familie Hildebrand komt opgetogen terug van een diploma-uitreiking van de School of Arts. De oudste dochter is met vlag en wimpel geslaagd en dat leidt tot een klein straatfeestje van alle aanwezigen. Helaas kan de alleenstaande moeder Hildebrand de huur al een tijdje niet betalen en de volgende ochtend worden ze op straat gezet. Terwijl de politie de dubbele moord in het gebouw onderzoekt worden er meubels op de stoep gezet alsof er niets aan de hand is.
“Ice-Cream Sextet” in the original Broadway production, 1947.
Het eenvoudige leven van een groepje eenvoudige mensen met al hun verlangens en frustraties wordt heel fraai geportretteerd. Natuurlijk gebeurt er wel erg veel in dat etmaal maar dat doet niets af aan het levensechte karakter. Een zeer geslaagd werk deze Street Scene, en een eyeopener voor iedereen die Weill alleen maar kent van zijn carrière in Duitsland.
Ashley Putnam geeft een fraaie vertolking van de diep ongelukkige maar in vergelijking met haar roddelende buren zeer waardige Mrs. Maurant. Marc Embree zit de rol van de in zijn frustraties verstikte Frank Maurant als gegoten. Teri Hansen is als Rose de spreekwoordelijke ingénue, mooie vertolking. Haar pendant is Sam Kaplan, prima zang van Kip Wilborn. Goed spel in de overige rollen. De Staatsphilharmonie Rheinland Pfalz staat onder leiding van James Holmes.
Overigens is het met die American Opera uiteindelijk nooit echt iets geworden. Het uitventen van zo’n label louter en alleen omdat een bepaald werk door de Houston Grand Opera of vooral de San Francisco Opera wordt geprogrammeerd dient slechts de schone schijn. Niet dat dit erg is, er zijn voldoende volwaardige werken gecreëerd door Amerikaanse componisten die de status ‘opera’ in de klassieke betekenis volledig waardig zijn. Denk aan A streetcar named Desire, The consul,Vanessa, A quiet place, Moby Dick en Marnie. En Broadway is nog steeds gewoon een musical fabriek.
Eind april 2009 bezocht het vermaarde Berliner Ensemble Amsterdam. Ze brachten Die Dreigroschenoper mee, in de prachtige enscenering die Robert Wilson twee jaar eerder het gezelschap maakte. Wetenswaardigheid: Berliner Ensemble is gevestigd in het Theater am Schiffbauerdam waar het werk in 1928 in première werd gebracht.
Alle vier de voorstellingen in het Muziektheater waren uitverkocht en het publiek reageerde uitzinnig enthousiast. Volkomen terecht want alles was gewoon geweldig. De productie, de regie, de belichting, de kostuums, de bewegingen… En de uitvoering, uiteraard, want daarvoor gaan we naar het muziektheater?
De voorstelling was zeer cabaretesk, in de goede zin van het woord. Het was grotesk en vaudevilleachtig met veel slapstick, (film)citaten en wat niet meer zonder dat het ‘theater van de lach’ werd. Af en toe moest ik aan Otto Dix denken. In één woord: adembenemend. En het was natuurlijk een feest om al die bekende en nog steeds o zo actuele nummers weer eens te kunnen horen, maar nu als onderdeel van een geheel.
De voorstelling duurde wel lang (ja mensen, het was niet alleen Wagner die er tijd voor nam), ruim drie uur, maar dan kreeg je ook wat. Om te beginnen de complete dialogen.
Stefan Kurt was een formidabele, androgyne dandy Macheath en Angela Winkler een zeer ontroerende Jenny. Ook Jürgen Holtz als J.J. Peachum en Axel Werner als Tiger Brown waren niet te versmaden en Christina Drechsler was een geweldige Polly.
In maart stond Kurt Weils Mahagonny geprogrammeerd bij DNO maar de coronacrisis gooide roet in het eten. Voorlopig zal een uitvoering van deze productie uit Aix en Provence in regie van Ivo van Hove er wel niet van komen. Bij wijze van substituut belicht ik daarom een oude opname onder leiding van James Conlon. Het betreft de productie van John Doyle voor LA Opera in 2007, op dvd uitgebracht door EuroArts.
De opera Mahagonny heeft als voorloper het Mahagonny Songspiel, een concertante eenakter die in 1927 in première ging. Hieruit zijn de twee Engelstalige nummers afkomstig die ook buiten het werk grote bekendheid hebben gekregen: de ‘Benares Song’ en vooral de ‘Alabama Song’. In 1930 ging de ‘grote’ opera in première, afgezien van die twee songs geheel in het Duits op teksten van Berthold Brecht.
De productie in Los Angeles gebruikt Engels als voertaal en daarmee gaat veel van de sfeer verloren. Met name het topnummer ‘Denn wie man sich bettet, so liegt man‘ wordt in mijn beleving volledig onherkenbaar. Iedere liefhebber van Weil en Brecht kijkt uit naar de volgende tekst:
‘Meine Herren, meine Mutter prägte auf mich einst ein schlimmes Wort:
Ich würde enden im Schauhaus oder an einem noch schlimmern Ort.
Ja, so ein Wort, das ist leicht gesagt, aber ich sage euch: Daraus wird nichts!
Das könnt ihr nicht machen mit mir! Was aus mir noch wird, das werdet ihr schon sehen!
Ein Mensch ist kein Tier!
Denn wie man sich bettet, so liegt man, es deckt einen da keiner zu
Und wenn einer tritt, dann bin ich es, und wird einer getreten, dann bist’s du.
Audra McDonald heeft als operasopraan en toneelactrice geen enkele moeite met de vertolking van dit lied maar het doet me niets. De rauwe sfeer ontbreekt die de technisch onvolkomen interpretatie van Lotte Lenya kenmerkt. Net als de ‘Alabama Song’ moet ook dit nummer meer cabaretesk gebracht worden, vind ik. Denk aan Ute Lemper.
De decors van Mark Bailey en de kostuums van Ann Hould-Ward zijn inventief en goed verzorgd, ze sluiten uitstekend aan bij de inhoud van het stuk. Dat laatste geldt ook de casting van de voornaamste rollen. Zo wordt Fatty the Bookkeeper vertolkt door een zeer omvangrijke Robert Wörle en Trinity Moses door de zwaargewicht Donny Ray Albert.
Patti LuPone is op zich goed gecast als de Weduwe Begbick maar vertolkt de rol naar mijn smaak iets teveel als Norma Desmond in Sunset Boulevard. Haar bravoure is te gekunsteld, echte hardheid en sarcasme ontbreken. Hier was een ervaren Klytemnestra beter op haar plaats zijn geweest.
De tenor Anthony Dean Griffey is zeer goed op dreef als Jimmy Mahoney, hier Jimmy MacIntyre. Zijn vertolking van ‘When the sky turns brighter’ waarin hij de zon vraagt niet op te komen om zodoende de dag van zijn proces uit te stellen, is een hoogtepunt in Griffey’s optreden. Het nummer doet enigszins denken aan ‘E lucevan le stelle’ uit Tosca.
De hoer Jenny, hier alomtegenwoordig op het toneel, is in goede handen bij Audra McDonald. Ze is een absolute blikvanger, een effect dat nog wordt versterkt door haar ‘scanty costume’, en zet al haar acteertalent in om Jenny zoveel als mogelijk in de pas te laten lopen met wat men zich bij een ervaren professional in het Wilde Westen voorstelt. Maar betaalde liefde is geen liefde, ze laat Jim als een baksteen vallen en verklaart zich nader met ‘Meine Herren…. und wird einer getreten, dann bist’s du’.
Overigens is zij niet de enige. Jim heeft zich schuldig gemaakt aan de grootste misdaad die men in Mahagonny kan begaan: hij heeft geen geld en kan zijn whisky niet betalen. Daarvoor wordt hij ter dood veroordeeld, niemand springt voor hem in de bres.
Mahagonny is een politieke satire maar de inhoud is zo weinig eenduidig dat men er zeer verschillende interpretaties aan kan geven. De kritiek op de oppermacht van het geld in de maatschappij is echter duidelijk genoeg.
James Conlon heeft de muzikale leiding en is verantwoordelijk voor een muzikaal smetteloze vertolking van dit weinig gespeelde stuk, een opera die naar mijn smaak echter beter gespeeld kan worden als cabareteske musical. Alleen zo kan recht worden gedaan aan de tijd en sfeer waarin het stuk is ontstaan.
Tegenwoordig geldt hij als één van de allerbeste componisten voor het muziektheater, maar in 1922 was Kurt Weill maar een beginner. De Zaubernacht, een ballet–pantomime voor kinderen (Weill noemde het zelf een ‘droom dans’) was de eerste opdracht die hij kreeg, het kwam van een Russisch balletgezelschap uit Berlijn. Het werk werd nooit uitgegeven en het scenario is kwijtgeraakt. Het enige wat overbleef was een onvolledige, met de hand geschreven piano-uittreksel.
In opdracht van de WDR heeft Meirion Bouwen, Engelse musicoloog en musicus (ooit de artistieke en persoonlijke manager van Michael Tippett) het ballet gereconstrueerd en in juni 2000 werd het op de Triennale in Keulen uitgevoerd. Het is een liefelijk sprookje over twee kinderen en een goede fee. Zodra de kinderen gaan slapen komt de fee aan hun bed en met een toverspreuk wekt zij hun speelgoed en de personages uit hun boeken tot leven.
Nee, het is geen meesterwerk, integendeel, het is eerder een niemendalletje, maar wat is het mooi! De dansjes zijn aanstekelijk en de melodieën buitengewoon prettig. Wat ik wel heel erg jammer vind is dat de ‘Tovernacht’ op cd en niet op dvd is verschenen, want ik neem aan, dat het visuele effect de waarde van het werk aanzienlijk kon vergroten. De uitvoering door het Ensemble Contrasts Köln olv Celso Antunes is van een zeer hoog niveau.
Kurt Weill
Zaubernacht Ingrid Schmithüsen sopraan
Ensemble Contrasts Köln olv Celso Antunes
Capriccio 67011
Een kunstenaar is een egoïst par excellence: hij leeft voornamelijk voor zijn kunst en daar moet alles en iedereen voor wijken. Soms gaat hij er zo intensief op in dat hij het (wel of niet verzonnen) verhaal met het echte leven verwart. Zo verre zelf dat je je als acteur in je rol van de bedrogen echtgenoot daadwerkelijk de overspelige vrouw vermoordt.
Het gegeven kennen wij al uit o.a. de Pagliacci van Leoncavallo, en het is ook het hoofdthema van Der Protagonist van Kurt Weill. Niet dat je die twee opera’s met elkaar kunt vergelijken (en dat bedoel ik niet alleen muzikaal) want ging het in de Leoncavallo’s hit om het drama pur sang, het libretto van Der Protagonist zit vol met dubbele bodems en morele vraagstukken.
Georg Kaiser, een in die tijd vermaard schrijver, cabaretier en satiricus bewerkte hiervoor zijn eigen toneelstuk en voor de muziek tekende de toen nog totaal onbekende Kurt Weill. De première in 1926 was een groot succes en maakte van de componist een beroemde man.
Er zijn van die opera’s die je eigenlijk zou moeten zien, en daar is Der Protagonist er één van: het is namelijk bijzonder moeilijk het theater in het theater in de muziek zelf te ontwarren. Toch, degene die de moeite neemt zich erin te verdiepen wordt dubbel en dwars beloond want zelden vormen muziek en tekst zo’n hechte eenheid. De zangers en de dirigent zijn voortreffelijk.
Kurt Weill
Der Protagonist
Robert Wörle, Amanda Halgrimson, Alexander Marco-Burmester, Corby Welch e.a.
Deutsches Symphonie-Orchester Berlin o.l.v. John Mauceri.
Capriccio 60086