In the accompanying textbook, I read that Eva Urbanová was coached by Renata Scotto, and this can clearly be heard. Her text handling and deep empathy are truly phenomenal and indicate a singing actress of great stature. The choice of her roles may also point to this, although I had to frown a little when I read, that at the Metropolitan Opera she sang Ortrud (Lohengrin) and Tosca at the same time.
That this is not exactly healthy for the voice you can hear in the opening aria from Smetana’s Libuše , a real tour de force alla Turandot, in which she sounds a little shrill. However, as the recital progresses (everything was recorded live during a concert in Prague), her voice becomes calmer and more balanced, culminating in the monologue of Kostelnicka (Jenufa).
That she also possesses another, more lyrical, side can be heard in a beautiful duet from Smetana’s Dalibor. By the way: this music is so very beautiful!
The choice of sung fragments is rock solid: most of the operas they come from are virtually unknown outside Urbanová’s homeland. She is assisted by a host of Czech singers who unfortunately are not able to reach her level. But that is not really a big deal. This CD is definitely worth your while; because of the superb music and because of this exceptionally interesting singer.
Water dat gelijktijdig beweegt in twee richtingen – voorwaarts en opwaarts – wordt een golf genoemd. Zodra zo’n golf een naam wordt gegeven: Rusalka, krijgt dit eenvoudige natuurverschijnsel antropomorfische kenmerken. Mensen doen dat graag, het maakt zaken beter herkenbaar. Van oudsher wordt de godenwereld bevolkt met personages waaraan menselijke kenmerken worden toegeschreven. En met zo’n golfje kan een sprookjesschrijver natuurlijk ook alle kanten op.
Růžena Maturová, de eerste Rusalka – Národní divadlo 1901 (archiv ND)
Het golfje, van nu af Rusalka, heeft menselijke ervaringen, ze wordt zelfs verliefd. Op de een of andere wijze slaagt ze erin contact te maken met iemand aan de wal, de heks Jezibaba. Of ze op eigen kracht uit het water is gekomen en zo ja, in welke gedaante, vertelt het sprookje niet. Is ook niet belangrijk, slechts een detail. We concentreren ons nu gewoon op een verliefd wezen dat een menselijke gedaante wil aannemen. Ze is nu kennelijk golf noch mens, maakt niet uit. En zo ontrolt zich de rest van het verhaal waarbij tegen het einde Rusalka kennelijk weer transformeert tot golf. Maar wel eentje die ‘door haar zusters’ is verstoten, een onwelkome golf derhalve. En ook nog met liefdesverdriet tot in alle eeuwigheid.
“Rusalki” by Iwan Nikolajewitsch Kramskoj, 1871
De ene ongerijmdheid volgt kort op de andere en we slikken dat voor zoete koek omdat het een sprookje is. Maar we kunnen ook voorbij dit Bouquet reeks verhaaltje kijken en ons afvragen of die hele episode ergens voor staat, een voor mensen relevante betekenis heeft. We hebben de antropomorfische benadering al van meet af aan geaccepteerd, wat let ons om op die weg voort te gaan? Vergeet de naturalistische folklore zoals ruisende wateren en Moravische bossen. Voor iemand die gewend is zo te componeren wordt dat als vanzelf een methode. En het past ook wel aardig bij het sprookje zo lang we ons concentreren op de niet-menselijke kant van het verhaal. Dus toen Rusalka nog een golfje was en geen gemankeerd mens, immers koudbloedig en stom.
In de productie van Barrie Kosky voor Komische Oper Berlin kwam Rusalka op, zich moeizaam door een luikje wurmend. Ondanks haar enorme staart wist ze zich redelijk vlot over het toneel te verplaatsen. Na het duet met de watergeest waarin ze haar wens te kennen gaf een mens te worden, verscheen Jezibaba, de heks, op het toneel. Er volgde een scène waarin Rusalka werd geopereerd. Ze werd opengesneden waarna er een enorme visgraat naar buiten werd getrokken. Vervolgens werd haar vissenstaart afgestroopt en kwamen er benen en voeten tevoorschijn.
Kosky stelt in zijn toelichting dat Rusalka in zijn visie een sirene is, een wezen dat door haar stem mannen in het verderf stort. Haar stem is als het ware haar instrument, de oorsprong van haar macht. Als ze mens wordt, verliest ze haar stem, oftewel: haar macht. Dat daarmee op voorhand een normaal functioneren in de menselijke samenleving onmogelijk wordt, beseft Rusalka onvoldoende en dat is haar tragiek. Kosky geeft verder aan dat er bij een sprookje sprake moet zijn van enige mate van vervreemding. Het moet niet al te dicht op de werkelijkheid van de toeschouwer staan. Vandaar de keuze voor het zeemeerminlijf. Rusalka werd zo nadrukkelijk geïntroduceerd als een wezen uit een andere wereld.
Melly Still
Ter vergelijking Glyndebourne 2019. In een begeleidend schrijven vraagt Jan Smaczny, musicoloog en Dvorak expert zich af wat een reden kan zijn geweest om in een tijd dat Verismo de nieuwe trend was met een sprookje te komen over een waternimf. Het loopt natuurlijk niet goed af zoals in een echt sprookje behoort, maar toch. Librettist Jaroslav Kvapil zou wellicht geïnspireerd kunnen zijn door het lot van vele Moravische plattelandsmeisjes die dienst namen in Wenen. Omdat ze de taal niet spraken werd hen als het ware hun stem ontnomen, ze konden zich niet uiten. Eenmaal verleid door iemand uit de familie van hun werkgever werden ze dan zwanger terug naar huis gestuurd, het begin van een uitzichtloos bestaan. In die zin kan Rusalka worden begrepen als iemand die bezwijkt voor de verlokkingen van een leven onder beter gesitueerden en van een koude kermis thuis komt. Een sociaal drama verpakt als sprookje, herkenbaar voor het toenmalige publiek.
En daarmee komen we dicht in de buurt van de productie van Philipp Stölzl voor DNO, door mij omschreven als ‘Rusalka goes to Hollywood’. De ongerijmdheden in zijn regie vallen in het niet bij alles dat er conform het sprookje al aan vooraf is gegaan. Die kunnen we rustig voor kennisgeving aannemen. Een antropomorfische benadering is een keuze die niet achteraf selectief kan worden gehanteerd. En geen gezwijmel over de maan die in Moravië heel anders schijnt dan in de rest van de wereld, gewoon de kern van het verhaal en welke allegorie daarin wordt verbeeld is een kwestie van interpretatie.
Stefan Herheim
Hoe ver je verwijderd kan raken van het origineel bewees Stefan Herheim in zijn productie voor De Munt in 2008. De herneming uit 2012 is op dvd uitgebracht. Herheims Rusalka stamt uit hetzelfde jaar als zijn Parsifal in Bayreuth, een historiserende productie met een veelheid aan interpretatielagen en vaak verwarrende beelden. Wat Herheim hierin echter onderscheidt van deconstructie regisseurs zoals Castorf en in nog sterkere mate Rau is dat hij het verloop van de handeling onaangetast laat maar er zonder enige remming van alles en nog wat aan toevoegt tot het alleen voor ingewijden nog herkenbaar is als de opera die op het affiche staat.
Bij zijn Rusalka in Brussel heeft hij die drempel echter overschreden en is er sprake van een gedeconstrueerd werk dat Herheim de mogelijkheid biedt een ander verhaal te vertellen.
Hij maakt de Watergeest tot het centrale personage. De oudere man voelt zich opgesloten in een huwelijk dat al te lang heeft geduurd en een toevallige ontmoeting met een hoertje op straat is aanleiding voor een trip down memory lane. Daarin zien we de Vreemde Prinses als zijn echtgenote, zowel vroeger als nu, en de Prins als zijn jongere zelf, overigens in de persoon van een matroos. In plaats van te kiezen voor het hoertje, uiteraard Rusalka, is hij blijven plakken aan iemand uit zijn eigen wereld. De ouder geworden Watergeest vermoordt uiteindelijk zijn vrouw en wordt geboeid afgevoerd. Rusalka is inmiddels ook ouder geworden en dubbelt qua indentiteit met Jezibaba.
Die persoonsdubbeling worden op z’n Herheims getoond door middel van identieke kostuums en het gebruik van spiegels. Verder worden er nieuwe personages opgevoerd zoals een politieagent, een priester en een stel nonnen, en blijven de scènes met de koksmaat achterwege. Het geheel oogt als een bonte kermis waarin voortdurend veel te doen is. Je komt ogen tekort.
Voor de rol van Vodnik, de Watergeest, was veteraan Willard White gecast, een goede keuze gelet op het feit dat zijn personage voortdurend op het toneel staat en in de handeling is betrokken. Renée Morloc is goed gecast als Jezibaba. De Vreemde Prinses ofwel Vodniks echtgenote komt voor rekening van Annalena Persson, goed maar niet bijzonder, ik heb mooier horen zingen. Pavel Cernoch is weer eens te beleven als de Prins, de rol is zo ongeveer zijn visitekaartje, Rusalka wordt vertolkt door Myrto Papatanasiu, vooral oogstrelend en met goed gelukte zang in de hogere regionen.
De personenregie is zeer uitgekiend en bij vlagen hilarisch als meerdere personen dezelfde gebaren maken, beetje slapstick. Het toneelbeeld laat weinig te wensen over: een stadspleintje met een kerk, een metro-ingang, een hoerenkastje en een uitspanning in de stijl van Edward Hopper waarin de waternimfen hun opwachting maken.
Muzikaal een goede voorstelling, mede dankzij Adam Fischer en het koor en orkest van De Munt. Als opname vooral interessant voor verzamelaars van Herheim producties.
De beginjaren (en het martelaarschap van de heiligen) van het Christendom zijn al eeuwenlang een meer dan belangrijke inspiratiebron van de Westerse kunstwereld. Ook De heilige Ludmila, een weinig bekend oratorium van Antonin Dvořak gaat daar over. Het libretto van Jaroslav Vrchlický is gebaseerd op een historisch waar verhaal over de bekering van de vorstin Ludmila en haar geliefde Bořivoj, hertog van Bohemen. Het was Dvořaks derde oratorium, hij componeerde het in 1886. De première was een fiasco, waarna de componist zijn werk een paar keer heeft bewerkt.
Dat de compositie niet zo vaak wordt uitgevoerd, dat snap ik wel. Ik zelf vind het behoorlijk onevenwichtig, nergens wil het maar één geheel worden. Niet dat het niet mooi is, integendeel. En met een goede uitvoering kan men best veel bereiken, iets wat hier zeer zeker het geval is.
Adriana Kohútková is een pracht van een Ludmila en de tenor Tomáš Černý een meer dan een overtuigende Bořivoj. Karla Bytnarová zingt een fraaie Svatana, de vertrouwde dienares en vriendin van Ludmilla en ook de bas Peter Mikuláś (Ivan) kan mij goed bekoren.
Maar het mooist vind ik de bijdragen van het werkelijk sublieme koor en de mooier dan mooi spelende Slovak Philharmonic Orchestra onder leiding van Leoš Svarovský.
ANTONIN DVOŘAK Saint Ludmila Adriana Kohútková, Karla Bytnarová, Tomáš Černý, Peter Mikuláś Slovak Philharmonic Orchestra and Choir o.l.v. Leoš Svarovský Naxos 8.574023/4
Men neme een Israëli, een Fransman en een in Oostenrijk geboren Iraniër, men zet ze samen op een podium in Aix-en-Provence met de partituren van de Russische en Tsjechische meesters voor hun neus. Men neemt het live op en het resultaat is een zowat de beste cd van het jaar 2019. Nu al.
De op 5 april 2018 opgenomen pianotrio’s van Tsjaikovski en Dvorák zijn natuurlijk het ‘gefundenes fressen’ voor een liefhebber van kamermuziek. Want zeg maar zelf, alleen al de beginmaten van Tsjakovski’s op. 50, die krijg je je hoofd niet meer uit.
Of de uitvoering beter is dan die van het Beaux Arts Trio of het drietal Perlman/Ashkenazy/Harrell (om er maar twee te noemen)? Nee, dat denk ik niet. Maar het is zonder meer spannender. Ik wil het woord verfrissend niet in mijn mond nemen, maar dat is het natuurlijk wel. Wat je hoort is een ongepolijste klank van een echte live uitvoering. Je hoort de hartstocht.
De drie protagonisten, Laham Shani (piano), Renaud Capuçon (viool) en Kian Soltani (cello) weten niet alleen de droevige verhalen achter de noten tot leven te wekken maar ze ook voelbaar te maken. Intens. Nee, die uitvoeringen laten je niet los.
Als we de aanhangers van BDS (Boycot, Desinvesteringen en Sancties) hun zin moesten geven dan was deze cd nooit opgenomen kunnen worden. De reden is simpel: Lahav Shani, in het dagelijkse leven chef-dirigent van het Rotterdams Philharmonisch Orkest en ook nog eens een begenadigd pianist is een Israëli. En daar willen de goedbedoelende pseudo wereldverbeteraars niets van weten. Gelukkig bestaat er nog steeds zoiets als muziek, waar alle mensen daadwerkelijk ‘broeders kunnen worden’ en waar samenspelen tot het grootste goed is verheven.
Tsjaikovski: Pianotrio in a, op. 50 Dvorák: Pianotrio nr. 3 in f, op. 65
Lahav Shani (piano), Renaud Capuçon (viool), Kian Soltani (cello)
Warner 0190295525415
Het repertoire voor piano vierhandig lijkt bijna onuitputtelijk en toch hoor je het niet vaak in de concertzalen. De reden is nogal logisch: vind nou eens een tweetal gelijkgestemde pianisten van formaat, tweelingen en/of andere familieleden daargelaten, die het podium en alle aandacht bereid zijn te delen! Anders is het met de studio-opnamen gesteld, die zijn namelijk niet te tellen.
Dat er dan bijna altijd om de Hongaarse Dansen van Brahms en de Slavische Dansen van Dvořák gaat is niet meer dan begrijpelijk. Het zijn fantastische, emotionerende stukken, makkelijk verteerbaar en met een grote oorwurmfactor.
Het duo Claire Chevallier en Jos van Immerseel is een grote uitdaging aangegaan om al die andere opnamen zo niet te overtroeven dan zeker van een verrassingsfactor te voorzien. Dat laatste is ze zonder meer gelukt. Van Immerseel en Chevallier bespelen een Bechstein uit 1870, een concertvleugel met parallel–besnaring (gewone hedendaagse instrumenten hebben een kruis-besnaring), waardoor, onder andere, de bas-kant veel transparanter klinkt.
En dat klopt aardig, de klank is inderdaad zeer transparant en helder, waardoor het zeer prettig is om er naar te luisteren. Je zou zelfs kunnen stellen dat de opname een zekere rust ademt. Heerlijk, dat wel, maar zijn rust en de – zeker de Hongaarse – dansen niet een contradictio in terminis?
JOHANNES BRAHMS, EDVARD GRIEG, ANTONÍN DVOŘÁK
Music for piano four hands
Claire Chevallier & Jos van Immerseel • 71’
Regisseur Martin Kušej creëerde in 2010 een nieuwe Rusalka voor de Bayerische Staatsoper in München. Met de nadruk op nieuw, want de opera zelf was amper meer te herkennen. De zieke enscenering zette de ijzersterke cast helaas op het tweede plan.
Het label Cmajor (706408) heeft de opera op dvd opgenomen en daar ben ik niet echt blij mee. De regisseur Martin Kušej heeft het drama naar de Oostenrijkse Amstetten verhuisd. Weet u nog wie Josepf Fritzl was? Juist ja.
Hoe ziek moet je brein zijn om Rusalka, één van de allermooiste, maar ook één van de allerdroevigste sprookjes ooit, met het gruweldrama in het Oostenrijkse Amstetten te vergelijken? Hoe ziek moet je brein zijn om van Watergeest, de allerbeminnelijkste en liefhebbendste ‘sprookjesvader’, de psychopaat Joseph Fritzl te maken? Hoe ziek moet je geest zijn om van de naïeve, kinderlijke waternimf een krolse kat te maken?
Nee, dat staat niet in het libretto. En het staat ook niet in de muziek. De kleine Rusalka heeft haar hart en ziel aan een menselijk wezen verpacht. En in ruil voor het menselijk lichaam offert ze aan de heks Ježibaba het mooiste wat zij heeft – haar stem.
In het sprookje van Andersen loopt het niet goed af, en niet anders is het in het sprookje van Dvořak. Maar: voor ze haar stem kwijtraakt, zingt Rusalka het ‘lied aan de maan’, zowat het mooiste wat er ooit is gecomponeerd.
Maar kan het de regisseur wat schelen? Als hij maar scoren kan! Wat een zonde van de prachtige opera! En wat een zonde van de werkelijk fantastische zangers.
Kristine Opolais (Rusalka) is om te zoenen zo mooi. Letterlijk en figuurlijk. Klaus Florian Vogt is een goede prins en zingt beter dan ik van hem gewend ben.
Günther Groissböck is met zijn diepe, warme bas absoluut één van de beste keuzes voor Wodnik. Hij doet zijn best om de enge Fritzl te verbeelden. Dat wat hij zingt en wat hij doet in geen enkel geval met elkaar sporen, is zijn schuld niet.
Soms wens je jezelf terug naar het cd-tijdperk.
Gabriela Beňačková
De wegen (en de programmering) van sommige operahuizen zijn ondoorgrondelijk. Want waarom de ene opera wel en de andere niet?
Rusalka, toch een groot succes in veel operahuizen ter wereld, bereikte Wenen pas in 1987, 86 jaar na de première. Waarom? Dat weet niemand, maar de voorstelling was het grote wachten meer dan waard. Al op de premièreavond sprak men (terecht!) van een legendarische uitvoering.
Gelukkig voor ons werd de voorstelling toen voor de radio opgenomen en later op cd uitgebracht. De muziek werd met twintig minuten ingekort (de scènes met de boswachter en de koksjongen). Jammer eigenlijk, maar niet meer dan dat.
De hoofdrol werd gezongen door mijn geliefde Rusalka allertijden: Gabriela Beňačková. Haar stem was een juweel op zich: licht, teder en toch intens en vol van emoties. Het lied aan de maan heeft nog nooit ontroerender geklonken: onschuldig, maar al vol met passie.
Schitterend was ook de Prins van Peter Dvorsky. Wat een mooie, lyrische stem! Jevgenij Nesterenko was zeer indrukwekkend en ontroerend in zijn rol van de smartelijke Watergeest.
Eva Randova imponeerde in haar dubbele rol van de heks Ježibaba en de Vreemde Prinses, al is de keuze om beide rollen door dezelfde zangeres te laten zingen nogal vreemd en verwarrend. Het Weense orkest onder Václav Neumann speelde zeer bezield(Orfeo C638 0421)
Hieronder zingt Beňačková het ‘lied tot de maan’, tijdens een concert in Praag, 1988:
Ana María Martinéz
Het Glyndebourne Festival zette in 2009 Dvořáks Rusalka op het toneel en toen ook meteen live voor cd opgenomen. Een jaar later bracht het festival een opname van de productie uit op haar eigen label (GFOCD 007-09)
Men kan zich afvragen waarom er geen dvd van gemaakt is (de foto’s zien er prachtig uit), maar misschien is het ook maar beter zo. Want nu kunnen we ons geheel op de muzikale kant concentreren. En geloof me: zo’n prachtig orkestspel hebt u nog nooit gehoord. Al bij de ouverture ziet u wat er gebeurt, ondanks het gebrek aan beeld. U ziet het meer, omgeven door bossen, u ziet de dansende nimfen en de heldere maan. De betovering, die is voornamelijk aan het London Philharmonic Orchestra te danken en aan de magische directie van Jíří Bělohlávek.
De hoofdrol van de ongelukkige waternimf, wier liefde voor de man haar fataal werd, wordt hier gezongen door Ana María Martinéz. Zij combineert de Slavische, ietwat hysterische vibrato met de Latijnse passie. Minder romig dan wij van een bepaalde zangeres zijn gewend, maar met veel meer gevoel en onverholen droefheid. Aan de ene kant nog de maagdelijke nimf, maar aan de andere al de liefhebbende vrouw van vlees en bloed.
Larissa Diadkova is Ježibaba uit duizenden en Brandon Jovanovich een zeer mannelijke prins.