Stéphanie_d’Oustrac

Béatrice et Bénédict from Glyndebourne is quite disappointing

The good news: the overture is played with the curtain closed! The overture is the best-known piece of the entire opera, so it goes without saying that it is given plenty of space. Otherwise, Béatrice et Bénédict is not exactly what you would call a box office hit. No wonder: the opera is not particularly exciting, which is partly due to the endless stretches of spoken text.



The story (Berlioz himself wrote the libretto based on Shakespeare’s Much Ado About Nothing) is insignificant, but the music is at times enchantingly beautiful.

The 2016 Glyndebourne production is very disappointing to me. Laurent Pelly is one of my favourite opera directors, but he has overreached himself here. He has taken the main characters’ “thinking outside the box ” too literally, and the end result is as dull and grey as the colours of the sets, the costumes and even the singers’ make-up.


Fortunately, the singers are all excellent. In her first aria, “Je vais le voir”, Sophie Karthäuser (Héro) still sounds a little heavy, but her duet with the excellent Katarina Bradic (Ursule), “Nuit paisible et sereine!”, sounds just as it should, like a real gem.



Stephanie D’Oustrac is a fantastic Béatrice, and the sexual attraction between her and Paul Appleby (Bénédict) is palpable from the start.

But it is the young baritone Philippe Sly who really steals the show as the gangly Claudio.

Agrippina, slapstick en virtuositeit

Tekst: Neil van der Linden

Lastig is dat ik Handel – ik zal het netjes zeggen – bijna altijd saai en langdradig vind. Daarop vormt de eerste akte van Agrippina, die de eerste bijna twee uur beslaat, muzikaal en dramatisch geen uitzondering. (Ik heb het nu even niet over het feit dat ik de componist zoals hij zich later, rijk geworden, gedroeg toen hij zijn kapitaal in de Royal African Company investeerde die geld verdiende aan de trans-Atlantische slavernij.)

In feite is de eerst akte van Agrippina meer een zangwedstrijd, waarin we wel kennismaken met de personages, maar waarin ik tijdens de zoveelste dacapo-aria mijn interesse in de intrige verlies.

Eigenlijk doet de regie van Barrie Kosky in deze akte ook niet veel meer dan de zangers dienstbaar de ruimte geven om hun kunsten te vertonen. En ja, kunsten vertonen kunnen ze, deze zangers. In de pauze na de eerste akte was ik niet de enige die vond dat Stéphanie D’Oustrac als Agrippina, Tim Mead als Ottone en Ying Fang als Poppea buitengewoon fraai zongen.

De Nerone van John Holiday leed aanvankelijk aan wat schelheid in hoge passages, maar hij herpakte zich in zijn ‘liefdadigheid’-aria. Een hilarische scène waarin hij op advies van moeder Agrippina in het kader van zijn door haar geëntameerde verkiezingscampagne voor het keizerschap ook op bezoek moet bij het gewone volk. Iets wat tot een theatraal hoogtepunt in de eerste akte leidde en een voorbode werd van wat in de latere akten zou komen.

Kosky laat hem in deze passage langs de voorste rij van het publiek lopen, en nu, zo vlak bij het publiek, kwam zijn stem wél helemaal tot zijn recht. Intussen fantastisch acterend, tussen moederskindje en vileine toekomstige regeerder in, zingt hij dat hij het volk aalmoezen komt brengen, maar in deze enscenering geeft hij een paar mensen op de voorste rij alleen free hugs.

“Hier, jij mag er ook een paar hebben.” En: “Het doet me pijn dat eigenlijk niemand voor jullie opkomt.” Zijn teksten hadden zo uit een betoog die van sommige hedendaagse politici afkomstig kunnen zijn. En al is hij de zoon van de keizer: “Ik zou maar wat graag met jullie willen ruilen.” Maar in een terzijde tot de rest van de zaal zingt hij: “Zo helpen list en bedrog mij mijn doel te bereiken!”

Anders dan het eerste bedrijf bestaat de tweede akte muzikaal en tekstueel uit een veel organischer opgebouwde reeks verwikkelingen, een sequens die niet onderdoet voor sommige scène reeksen uit Mozart-Daponte-opera’s.

Hier kwam regisseur Barry Kosky helemaal op dreef. Wat sommigen bij zijn eerdere regieën van Tosca en Turandot bij De Nationale Opera stoorde, zijn gebruik van abstracte gecompliceerde hi-tech decors, kreeg nu de gestalte van een enorme metalen blokkendoos die onderling kunnen draaien en met behulp van uitschuifbare delen en Luxaflex-jaloezieën telkens verschillende ruimtes verbeelden, het paleis, het plein, bij Poppea thuis, enz.

Ook de hele zangerscast kwam nu echt op stoom. Nu excelleerde ook Giunluca Buratto, de Claudio. Waar de echte Claudius historisch bekend staat als een tamelijk humanistische vorst (denk aan “I, Claudius”), hebben Händel en zijn librettist kardinaal Grimani er een opportunist van gemaakt, die allereerst zijn geslachtsdeel achternaloopt en die dan ook als het gerucht gaat dat hij in een storm op zee is verdronken, door niemand wordt betreurd, ook niet door zijn echtgenote keizerin Agrippina.

Saillant is dat Grimani misschien een persiflage op zijn politieke rivaal paus Clemens XI voor ogen had. Interessant is dan ook dat in 1709, in de eeuw na het hoogtepunt van de Contrareformatie, protestant Händel en een kardinaal samenwerkten, en minstens even interessant is ook dat de opera bepaald niet preuts te noemen is, ondanks de bijdrage van een kardinaal.

Om aan te geven hoe uitgeput Agrippina is zong Stéphanie D’Oustrac haar sleutel-aria “Pensieri, voi mi tormentate” liggend op de grond, wat dramatisch prachtig werkt, maar niet haar niet echt hielp bij het zingen, terwijl haar stem gaandeweg wat tekenen van vermoeidheid vertoonde. Maar ook vocaal herpakte zij zich al snel.

In de derde akte is een heel geestige scene waarin Poppea, als wraak voor de intriges van Agrippina, achtereenvolgens Ottone (haar ‘echte’ geliefde) en vervolgens Agrippina’s zoon Nerone en Agrippina’s echtgenoot Claudio, bij zich thuis uitnodigt. Claudio had de hele opera lang al achter haar aangezeten en Nerone had nog wel gezongen dat naar zijn opvatting een vrouw die een man bij zich thuis uitnodigt meer wil.

Met hels licht dat plotseling aangaat krijgen we een inkijk in Poppea’s woonkamer, met ligbank en bar. Elke volgende bezoeker kondigt zich aan door dwars door de muziek heen (maar wel netjes tussen twee maten) op een luid en schel klinkende elektrisch deurbel te drukken.

Het ensemble Accademia Bizantina speelde onder directie van Ottavio Dantone adequaat maar niet opwindend. Als ik naar de opname onder René Jacobs luister hoor ik orkest het meer spetteren. Er waren ook problemen met de synchronisatie tussen zang en orkest.

René Jacobs met een wat minder vermoeiende Alexandrina Pendratchanska. Je hoort dat René Jacobs ervaring heeft met Monteverdi tot en met Mozart. En Beethoven opera’s.:

Misschien de wat cast betreft evenwichtigste ‘geïnformeerde’ uitvoering op CD met onder meer Joyce Didonato, Franco Fagioli en Jakub Orliński.

De paleismuziekpassages met koperorkest en trommels gingen bij de trompetten goed fout en ik kan mij niet voorstellen dat dit bedoeld was om de sfeer van een volkse feestparade weer te geven.

Strijkers daarentegen waren prima en de fluiten tijdens Ottone’s ‘Vaghe fonti, che mormorando’ in de tweede akte, als Poppea doet alsof ze slaapt maar intussen erachter probeert te komen of hij echt van haar houdt waren aangrijpend. Het orkest kwam sowieso beter op gang in die tweede akte die ook op het toneel zo goed uitpakte.

De echte Agrippina werd een tijdje later in opdracht van zoonlief Nero vermoord. Handel en librettist Grimani lieten die gebeurtenis achterwege, om te eindigen in een triomfantelijk koor waarbij de godin Juno komt vertellen dat nu alles goed was. Dit was conform de wensen van het toenmalige publiek om de opera niet te pessimistisch te laten eindigen.

Mede met het oog op de werkelijke historische toedracht heeft Kosky deze passage, van net iets meer dan twee minuten, weggelaten. In zekere zin is dat vergelijkbaar met hoe hij indertijd op ditzelfde podium de (gebruikelijke, maar niet door Puccini geautoriseerde) ‘optimistische’ slotscène van Turandot wegliet. Gelukkig waren er nu geen boe-roepers zoals toen, maar dat ligt natuurlijk ook aan het feit dat Handels opera minder bekend is.

In plaats daarvan voegden Barrie Kosky en dirigent Dantone als slot een introspectieve orkestrale passage uit het Handels oratorium L’Allegro, il Penseroso ed il Moderato toe. In een aangrijpend slotbeeld, waarin het hi-tech-decor nu een hoofdrol speelt, zien we Agrippina, in het zwart, tussen de torenhoge stellages plaats nemen, een mortuarium en praalgraf, waarna de Luxaflex-luiken omlaag schuiven. Toch de dood.

Accademia Bizantina olv Ottavio Dantone
Regie Barrie Kosky
Agrippina Stéphanie d’Oustrac
Poppea Ying Fang
Ottone (Otho) Tim Mead
Nerone (Nero) John Holiday
Claudio (Claudius) Gianluca Buratto

Coproductie met Bayerische Staatsoper München, Royal Opera House Covent Garden London, Staatsoper Hamburg
Gezien 13 januari De Nationale Opera

Foto’s Ben van Duin

Agrippina is een coproductie met Bayerische Staatsoper München, Staatsoper Hamburg en Royal Opera House Covent Garden.

Onlangs besprak ik de live-streaming van de door Kosky geregisseerde Das Rheingold uit Covent Garden. In close-up kwam Kosky’s werken met het acteervermogen van zanges zo mooi in beeld:

Heeft operaregisseur Barrie Kosky ongelijk?

L’heure espagnole en L’enfant et les sortilèges uit Glyndebourne: heerlijk!

ravel-double-bill

Eén van de opvallendste handelsmerken van Laurent Pelly is dat hij zo onbeschaamd leuk weet te overdrijven. Iets, wat doorgaans bijzonder goed uitpakt (zijn La Fille du Regiment!), maar soms een maar half geslaagde voorstelling achterlaat (L’Étoile in Amsterdam). Het is nu eenmaal zo dat veel grappen, als je ze uitvergroot, nogal gauw in een soort theater van de lach kunnen ontaarden.

De verder prachtig geënsceneerde L’heure espagnole heeft er ook een beetje last van. Ik geef grif toe: de meeste tijd zit ik mij kapot te lachen, maar af en toe werd het zo overtrokken dat het niet leuk meer was. Zo vind ik de als een hippe Jezus-figuur voorgestelde dichter Gonzalve behoorlijk over de top. Het scheelt wel dat hij prachtig gezongen wordt door Alek Shrader (krijgen we deze tenor ooit in Amsterdam te zien?).

Bijzonder te spreken ben ik over Paul Gay (de dikke bankier) en François Piolino (de suffe echtgenoot). Zeer onder de indruk ben ik ook van bariton Elliot Madore (Ramiro). Onder zijn vrolijke en vriendelijke voorkomen schuilt de ideale potente minnaar, waar de jonge Concepción zo naar verlangt. Dat hij sprekend op dirigent Pablo Heras-Casado lijkt, zal wel toeval zijn

Met Stéphanie d’Oustrac heb ik wel een beetje moeite. Haar Concepción is mooi en verleidelijk, maar voor mij niet sexy genoeg. Simplistisch gezegd: te veel vrijblijvende ‘olalalala’ en te weinig orgastisch.

Gaat L’heure Espagnol een beetje gebukt aan te veel grappen die af en toe totaal uit balans raken, met L’Enfant et les sortilèges revancheert Pelly zich met de mooiste en de beste productie van de opera die ik ooit heb gezien. Alles is uitvergroot tot buitengewone proporties, waardoor het kind werkelijk piepklein is. Wat je ziet is een kleine kleuter die zich van zijn kattenkwaad (pun intended) niet bewust is. De grote wereld is voor hem nog te geheimzinnig en als hij in het donker achtergelaten wordt slaat zijn fantasie op hol.

Het is onmogelijk om alle zangers apart te noemen, maar Khatouna Gadelia is een fantastisch kind. En de coloraturen Kathleen Kim (vuur) zijn onaards mooi.

Het is verbazingwekkend hoe prachtig Kazushi Ono de in de muziek ingeweven grappen naar zijn orkest weet te vertalen. Daarbij valt het mij op hoe zacht zijn gebaren zijn.

Ono debuteerde in Glyndebourne in 2008 met Hänsel und Gretel van Humperdinck, ook in de regie van Pelly. Voor hun productie van de éénakters van Ravel kregen ze in 2014 Gramophone’s Opera Award. Ondanks mijn kleine opmerkingen wat de regie en Stéphanie d’Oustrac betreft volkomen terecht.

Een echte must, al was het alleen al vanwege de meest perfecte L’enfant et les sortilèges ooit!

Maurice Ravel
L’heure espagnole; L’Enfant et les sortilèges
Elliot Madore, Stéphanie d’Oustrac, Alek Shrader, François Piolino, Paul Gay, Khatouna Gadelia, Kathleen Kim e.a.
London Philharmonic Orchestra olv Kazushi Ono; regie Laurent Pelly
FRAMusica FRA 508

2 x RAVEL. OZAWA & SLATKIN

Interview met Kazushi Ono:
KAZUSHI ONO. Interview