Sergei_Leiferkus

Domingo in de Met, deel 4 Samson et Dalila

Tekst: Peter Franken

In 1998 werd het dertigjarig jubileum van Domingo aan de Met gevierd met een voorstelling van Samson et Dalila als seizoen opening. Toenmalig burgemeester Giuliani zat in het publiek en was ook een van de sprekers na afloop bij deze heuglijke gebeurtenis. Uiteraard werd het live uitgezonden en later op dvd uitgebracht.

Het betrof hier de productie van Elijah Moshinsky. In 1998 wilde men liever niet het Palestijns Israëlisch conflict op het toneel naspelen dus werd de handeling verplaatst.

Palestijnen zijn inwoners van Palestina, de naam die de Romeinen aan het gebied hadden gegeven. Van een directe link met de Filistijnen die in de grijze oudheid een smalle kuststrook bewoonden is echter geen sprake. De bijbel voert hen echter op ter versterking van een vijandbeeld en als voorbeeld van wat er gebeurt als de Israëlieten van de rechte leer afwijken.

We zien de Filistijnen hier op het toneel als donkere mensen, halfnaakte beschilderde mannen met speren en schilden. De Hebreeërs hebben ook een tintje. We zitten duidelijk in Afrika. Je zou er Falasha’s in kunnen zien die mot hebben met ‘ongelovige’ Ethiopiërs.

Het toneelbeeld wordt bepaald door de mooie kleding en decors van Richard Hudson, eerder verantwoordelijk voor The lion king. Hudson maakt veel gebruik van helle kleuren: blauw, oranje en magenta. De Hebreeërs zijn in grauwe kledij, grijs en zwart. Alleen Samson heeft een wit shirt en blauwe mantel. De satraap Abimélech heeft idioot lange nagels waardoor hij oogt als Edward Scissorhands. We zien veel cliché’s van ‘Afrikaanse wilden’ en spectaculaire dansscènes met als hoogtepunt het bacchanaal.

De liefdesrelatie tussen Samson en Dalila ligt al in het verleden als het verhaal begint. Hij is een uitverkorene, moet wel want hoe komt hij anders aan die enorme kracht, zij heeft haar volk verraden door zijn minnares te worden. Van beide kanten zal er met weinig sympathie naar gekeken zijn. Kijken we echter wat preciezer naar de tekst dan blijkt dat Dalila hoereert voor haar volk. Van liefde is geen sprake, ze is louter uit op wraak voor de nederlaag die Samson haar volk zo ongeveer in zijn eentje heeft toegebracht al moet gezegd dat Dalila’s beweegredenen slechts worden geuit in de beslotenheid van een monologue intérieur.

Ondanks verwoede pogingen is ze echter niet in haar missie geslaagd: hem ertoe brengen dat hij het geheim van zijn uitzonderlijke kracht aan haar prijsgeeft. Dat is en blijft iets tussen hem en zijn god, hij is immers zoveel als een ‘richter’, een spiritueel leidsman. Dalila heeft het opgegeven maar nu wil de Filistijnse hogepriester haar voor zijn karretje spannen. Ze moet hem opnieuw zien te verleiden om zodoende dat geheim aan de weet te komen.

Het verleiden van een man met het doel misbruik te maken van zijn post coïtale sluimer komt op verschillende plaatsen voor in bijbelse mythen. Dalila is in dat opzicht een collega van Debora en Judith die korte metten maken met hun vijand. Probleem is echter dat Dalila geen jodin is en dus in het verkeerde kamp zit. Zodoende laten de bijbelschrijvers haar slechts het voorbereidend werk doen, zodat Samson alsnog de Filistijnen de genadeklap kan geven en het uitverkoren volk aan het langste eind kan laten trekken.

De gedachte dat Samson zijn bovenmenselijke kracht zal verliezen door zijn haar af te knippen wordt geparafraseerd in Lohengrin. Ortrud bezweert Telramund dat Lohengrin zijn magische krachten onmiddellijk kwijt zal raken als hij ook maar een klein deel van zijn lichaam zou verliezen, het topje van zijn pink is al voldoende.

Dalila sputtert tegen maar gehoorzaamt uiteindelijk. Hij vertrouwt haar niet, maar laat zich toch inpalmen. Zij bedriegt hem en als toeschouwer zien we het stereotiepe beeld van de bitch die hoereert voor geloof en volk. In ‘Mon coeur s’ouvre à ta voix’, volgens Susan Graham het volkslied voor mezzosopranen, spint Olga Borodina op kunstige wijze een web om Samson. Pas als ze haar huis inloopt, het wordt weer niks met die man, gaat Samson voor de bijl en volgt hij zijn hormonen.

Sergei Leiferkus als de hogepriester zingt goed maar klinkt niet mooi, zijn stem lijkt minder geschikt voor de Franse taal. Olga Borodina is geweldig als Dalila, ze beeldt perfect uit wat ze zingt.

Domingo zingt een prima Samson, vol overgave. Hij kan echter niet verhullen dat zijn personage eigenlijk een hersenloze krachtpatser is. In een interview liet hij blijken gefascineerd te zijn door rollen waarin een sterke man te gronde gaat door toe te geven aan een zwakheid. Het is bijna profetisch te noemen, met de kennis van wat Domingo zelf nog te wachten zou staan.

James Levine heeft de muzikale leiding. Al met al een mooie opname om nog eens terug te zien.

Meer Samson van Domingo:

https://basiaconfuoco.com/2022/12/02/just-a-few-words-about-three-recordings-of-samson-et-dalila-by-saint-saens/





Boris Godoenov met Gergiev in het Mariinsky

Tekst: Peter Fanken

Boris Tarkovski

Een productie van de Royal Opera met Robert Lloyd in de titelrol werd in 1990 in het Mariinsky uitgevoerd onder leiding van Gergiev. Ik bekeek een dvd van de opname van deze in alle opzichten zeer geslaagde voorstelling.

Regisseur Andrei Tarkovsky heeft in deze productie gekozen voor de complete versie in vier akten. Dat voegt beslist veel toe aan het werk. In de oorspronkelijke versie heeft Moessorgski een aantal scènes ingevoegd die de kennelijke bedoeling hebben het geheel wat op te fleuren. Zo is er het volksliedje dat wordt gezongen door de voedster van Boris’ dochter Xenia in de derde akte. De tweede akte laat hij beginnen met een vergelijkbaar liedje dat wordt gezongen door de herbergierster, voordat Varlaam, Missail en Grigori binnen komen vallen. Varlaam is het cliché van de sjacherende losbandige monnik en hij heft direct een dronkemanslied aan over de verovering van Kazan.

Die tweede akte had als enig doel de link te leggen tussen de jonge monnik Grigori en de pretendent Dmitri die tegen het einde zijn opwachting maakt. En verder natuurlijk het opfleuren van het werk door die liedjes. Maar met het toevoegen van een forse akte die zich afspeelt in Polen, verliest die tweede akte zijn betekenis. De toeschouwer wordt nu immers al uitvoerig meegenomen in de metamorfose van Grigori in Dmitri. Tegelijkertijd krijgt de rol van de pretendent meer inhoud. In plaats van een bordkartonnen personage in een bijrol, treedt hij nu meer op de voorgrond en krijgt ook meer te zingen. Marina vertolkt een grote rol voor mezzosopraan en maakt daarmee die liedjes zingende herbergierster en voedster volledig overbodig.

Het ware beter geweest als Moessorgski de gehele tweede akte had laten vervallen en ook de rol van de voedster en van Xenia had geschrapt. Dat gebral van Varlaam is sowieso een van de momenten die mij altijd storen in Russische opera’s.

Het toneelbeeld is tamelijk eenvoudig gehouden. Een licht oplopend breed plankier dat reliëf krijgt door een geaccentueerde verdeling in vierkanten. Zo nu en dan worden er rekwisieten bijgeplaatst of neergelegd zoals in geval van het grote kleed dat Boris’ rijk voorstelt en waar Fjodor met hem over spreekt. De kostumering is ronduit overweldigend, absoluut top en dat maakt het gebruik van zetstukken om een omgeving te definiëren bijna overbodig.

De Poolse akte spreekt me het meeste aan, het operahart in een zich voortslepend historisch drama. Sergei Leiferkus is geweldig op dreef als de manipulerende Jezuïet Rangoni. Hij vraagt Marina zonder veel omhalen om te hoereren voor het Rooms Katholieke geloof en als ze botweg weigert en hem wegstuurt, gooit hij het over een andere boeg. Haar gezicht is reeds vervormd door de komst van de duivel die op het punt staat in haar te varen of dreigementen van gelijke strekking. Dat werkt en ze stemt toe in het bewerken van Dmitri zodat hij zijn verliefdheid op het tweede plan zal plaatsen en zich zal richten op hogere doelen: de kroning van Marina tot tsarina en de vestiging van het rooms-katholicisme in een Pools-Litouwse vazalstaat zoals gepropageerd door Rangoni.

Marina bespeelt Dmitri in die scène werkelijk als een piano en krijgt de voormalige monnik geheel waar ze hem hebben wil. Olga Borodina haalt deze akte geheel naar zich toe, eerst in het verbale duel met Rangoni, vervolgens hetzelfde nog eens met Dmitri, een mooie rol van Alexei Steblianko. Dit vormt het hart van de opera en is in deze voorstelling een hoogtepunt dat slechts wordt geëvenaard door de scène waarin Boris sterft, een meesterstuk van Robert Lloyd.

Hoewel al een oude opname is deze productie zeker het aankijken en beluisteren waard. Als ik dat nog eens doe zal ik mijn eigen adviezen volgen en de tweede akte en het begin van de derde gewoon overslaan.

Tribute to Gegam Grigorian.

Text: Peter Franken

 

Armenian tenor Gegam Grigorian died in 2016 shortly after his 65th birthday. Today he would have turned 70. For that reason, a memorial performance took place on 28 January in the Mariinsky Theatre where Grigorian achieved so many great successes under Gergiev in the 1990s. His now world-famous daughter Asmik sang the role of Lisa in Pique Dame, the opera in which her father so often starred as Herman.

For over 20 years, after travel restrictions were lifted due to the collapse of the Soviet Union, Grigorian had an unparalleled international career that took him to all the leading opera stages. He sang almost every major tenor role in the Russian repertoire, but also many others. His Italian repertoire included Radames, Renato, Don Carlo, Alfredo, Il Duca, Manrico, Otello, Pinkerton, Loris, Cavaradossi, Pollione, Count Almaviva, Maurizio, Canio and Turridu.

I am not sure that I have ever heard him sing live. In 1996, Gergiev came to The Hague with the Mariinsky for two performances of Prince Igor, a production that he had recorded for Philips. On this recording Grigorian sang Vladimir Igoryevich, but I cannot find out if he was actually present in The Hague. On other recordings that I possess, he sings Pierre Besuchow in War and Peace and Don Alvaro in La forza del Destino.

But in view of the choice that the Mariinsky made for the memorial concert, I thought it appropriate to take another look at the 1992 recording of Pique Dame. It is a live performance from the Mariinsky under a very young Valery Gergiev. The credits still refer to the Kirov Opera, as the performance took place shortly after the revolution.

pique-gergiev

Yuri Temirkanov’s production is extremely classical, both in terms of the costumes from the time of Catherine the Great and the manner of staging. Everything is done exactly as prescribed by the libretto, down to the smallest details. The cast is representative for the top quality that characterised the company in those days; there are the big names in all the leading roles.

There is the luxurious cast of Olga Borodina as Pauline and Sergei Leiferkus as Count Tomsky. Leiferkus is emphatically present; you can hardly ignore him because of his somewhat ‘over the top’ costume. His two arias about the three cards and the little birds that are allowed to sit on his branch are performed with humour and verve.  Ludmilla Filatova as the Countess is rather a caricature, especially when she is given a nightcap to wear. Vocally, her contribution is adequate. The same applies to Alexander Gergalov’s Prince Yeletsky who, all considered, has only one chance to make himself heard. His declaration of love is moving, but Lisa walks away without any perceptible reaction immediately after the last note.
Lisa is sung by Maria Gulegina, and she gives an excellent performance. In her big solo in the last act, she does have to force herself a bit, but that may be blamed on the composer rather than the soprano. I would have liked to hear Asmik in this role; if anyone can handle these passages well, it is she.

But the reason I am reviewing this DVD is, of course, the Herman of the company’s star tenor at the time, Gegam Grigorian. He is 42 years old and in very good shape, Hochform as they say in Germany. His simple black costume, a kind of uniform, makes him stand out from the other men, who look a bit like tropical ornamental birds in a cage. This makes him instantly recognizable as an outsider. For that matter, Lisa’s dress is also remarkably sober, so simple indeed that she also stands out from her own entourage and thus is immediately paired up visually with Herman.

 

Grigorian’s Herman gets more and more touching towards the end. First he leaves his troubled Lisa to her fate and then he enters the gaming room. His behaviour is that of someone almost haunted, he is no longer in control of himself. After his winning card, the seven, he sings ‘What is our life? A game’. He is about to make a fortune, but it does not really matter to him any more. The death scene at the end, where, with his last breath, he asks Prince Yeletsky for forgiveness, reminds me of Fedora in the opera of the same name that I saw in Stockholm with daughter Asmik in the leading role. Gegam once sang the role of Fedora’s lover Loris.

I am determined to see his Forza del Destino again, not only because Grigorian sings Don Alvaro, but also because of the director of this production: the recently deceased Elijah Moshinsky. Also someone who will be sorely missed.

Troika: Il Trittico van Rachmaninov

troika

Rachmaninov associeer je niet gauw met de opera. Toch heeft hij er drie (plus drie onafgemaakte) gecomponeerd.

Dat Aleko meer dan alleen een naam is komt door de cavatina: geen bariton van formaat die het niet op zijn repertoire heeft staan. Het op ‘Tsigany’ (De Zigeuners) van Poesjkin gebaseerde libretto verhaalt van liefde, jaloezie en dood; geen ongebruikelijke thema’s in de opera. Daar gaat ook Francesca da Rimin over, de minst bekende titel van de ‘Troika’, Il trittico in het Italiaans. Al horen de opera’s, anders dan bij Puccini niet bij elkaar.

The Miserly Knight is een vreemd eend in de bijt: hier geen passie, maar een gierige vader en zijn alles verkwistende zoon.

Het was een slimme zet van de Munt om de drie éénakters op één avond te programmeren, maar minder  slim was de uitbesteding van de productie aan een design bureau.

De regie was non existente. De zangers, gestoken in fluorescerende (Aleko) of zwart-witte (Francesca) op-art kostuums werden op de trap achter het orkest opgesteld en er gebeurde werkelijk niets.

Gelukkig waren de zangers van allereerste garnituur. De rol van de gierige Baron is zeer veeleisend – in de tweede akte krijgt hij maar liefst een 20-minuten durende monoloog te zingen, waarin hij alle scala’s aan emoties moet tonen. Leiferkus, bijna 70, zong de rol uitmuntend. Gemiste kans wat regie betreft. Maar wat een uitvoering!

SERGEI RACHMANINOV
TROIKA
Aleko; The Miserly Knight; Francesca da Rimini
Kostas Smoriginas, Sergey Semishkur, Alexander Vassiliev, Anna Nechaeva, Yaroslava Kozina, Sergei Leiferkus, Dimitris Tiliakos e.a.
Orchestre Symphonique &Choers de la Monaie olv Mikhail Tatarnikov
Regie Kirsten Dehlholm in samenwerking met Hotel pro Forma
BelAir BAC 133 (2 dvd’s)