Katia_Ledoux

Vroege Barokklanken begeleiden liefde en dood op design pijnbanken

Tekst: Neil van der Linden

Voorafgaand aan de première van Le lacrime di Eros had de Nationale Opera een email rondgestuurd met de waarschuwing dat “er in deze voorstelling verbeeldingen van bloed, marteling en zelfmoord voorkomen die als indringend kunnen worden ervaren,” met een nood-telefoonnummer erbij voor het geval toeschouwers aan zelfdoding zouden denken.

De bezorgdheid van de Nationale Opera over dat laatste sloeg vermoedelijk onder meer op de slotscène: het liefdespaar La Ninfa/Euridice en Il Poeta/Orfeo  komt ieder met een auto aanrijden op een donker podium. Het is een sterrennacht, op het achterdoek zien we De Grote Beer en De Zwaan. De twee lijken op een soort cruising-plek te hebben afgesproken. Ze omhelzen elkaar, waarna de vrouw twee grote tuinslangen tevoorschijn haalt. Ieder bevestigt die met één uiteinde aan de uitlaat van de eigen auto en schuift vervolgens het andere uiteinde door het achterraam van de andere auto. Daarna gaat ieder weer in zijn/haar auto zitten en start de motor. Langzaam komt een zwart voordoek naar beneden. Dat is het slot. Pathetisch misschien, maar het werkt indrukwekkend.

Voor Le lacrime di Eros (“De tranen van Eros”; de titel is ontleend aan een tekst van de twintigste-eeuwse Franse min of meer postmodernistische cultuurfilosoof Georges Bataille) stelde dirigent Raphaël Pichon een collage samen van fragmenten uit de prototypen van de moderne opera, zoals de madrigaaloperas van Giulio Caccini (1551 – 1618) en Jacopo Peri (1561-1633); muziekdrama’s opgebouwd uit afzonderlijke scenische secties maar zonder werkelijke dialogen.  Dus nog van vóór wat vaak wordt beschouwd als eerste ‘echte’ opera, Monteverdi’s L’Orfeo uit 1607, half nog een madrigaalopera, maar wel met dialogen.

Caccini L’Euridice door Nicolas Achten en Scherzi Musicali:

Verder gebruikte Pichon losse madrigalen, waarvan sommige bijna mini-opera’s zijn, en instrumentale muziekstukken uit de overgangstijd tussen Renaissance en Barok. Al die muziek werd indertijd in vaak spectaculaire ensceneringen uitgevoerd aan hoven zoals die van de Medici in Florence. Als vermaak; maar het is opvallend hoe vaak liefde en de dood als onlosmakelijk aan elkaar verbonden worden voorgesteld in deze muziek. Het was natuurlijk een tijd waarin klassieken als Ovidius’ Metamorphosen driftig werden gelezen. Op het Gymnasium zat ik altijd te genieten bij het lezen van de Metamorphosen, waarbij het grimmige einde van de verhalen telkens inderdaad integraal onderdeel van het leesplezier was.

In de teksten van deze madrigalen en bijna-opera’s zijn liefde en dood vaak bijna sensueel aan elkaar verbonden.

Georges Bataille, Le lacrime di Eros, uit het programmaboek bij de voorstelling.

“Zelfs door te spreken over de tranen van Eros,
zo weet ik, wek ik waarschijnlijk de lachlust op…
Eros is er niet minder tragisch om.
Wat zeg ik? Eros is de tragische god bij uitstek.
Naar bekend kon de Eros van de Ouden als
jongeling of zelfs als jonge knaap optreden.
Maar is de liefde uiteindelijk niet des te
beangstigender naarmate zij de lachlust opwekt?”

Dit is mogelijk een sleuteltekst voor de samenwerking tussen Pichon en Castellucci.
Neem ook de tekst van “Funeste piagge, ombrosi orridi campi”, gezongen door Orfeo, uit L’Euridice (1600) van Peri.

“Noodlottige oevers, sombere, donkere velden
Die nooit het flonkeren van sterren
Of de stralen van de zon hebben aanschouwd
Weerkaats bedroefd de klank van mijn gekwelde woorden,
Terwijl ik snikkend mijn verloren geliefde met jullie betreur.
En jullie, schimmen,
Ach, huil uit medelijden met mijn rouw,
Die voor eeuwig zetelt in mijn hart.
Helaas verduisterde de dageraad het licht in mijn ogen,
En toen ik nog geloofde me te warmen aan haar heerlijke stralen
Doofde de dood dat mooie licht en bleef ik koud en alleen achter,
Ten prooi aan pijn en verdriet,
Als een slang in winterslaap in een ijskoud veld,
Huil om mijn verdriet, schimmen uit het dodenrijk.”

Zulke teksten waren misschien routine. En misschien luisterde het publiek van toen maar met een half oor, te midden van al het overige hofvermaak. Maar als er zoveel van dit soort werken werd gecomponeerd, was de geest van de teksten toen blijkbaar gemeengoed bij de toehoorders. En in het geval van de mooiste zinsneden zou je ook bijna denken dat sommige tekstdichters uit ervaring spraken.

De tijd waarin deze muziek domineerde was ook de tijd waarin Bernini (geb. 1597) opgroeide. Hij was de meester van plastische verfijning in beeldhouwkunst (en architectuur), maar ook meester in wrange details. Ik moest denken aan hoe Bernini (op 23-jarige leeftijd) in zijn Ratto di Proserpina (De ontvoering van Proserpina) in marmer uitdrukt hoe Pluto’s nagels diep in Proserpina’s dijbeen drukken, waardoor je de pijn bijna kunt voelen.

Intussen schiep Bernini ook een waardige staatsiebuste van kardinaal Agostino Valier, die hij echter gekreukte kleding meegaf, waarin nota bene een knoop loszit; in sommige talen betekent een knoopje los hebben zitten hetzelfde als een steekje los hebben, dus misschien drukt Bernini uit dat de kardinaal wat aan het aftakelen was, maar misschien was het ook bedoeld als geestig detail van een man om aan te geven dat deze hoogwaardigheidsbekleder maar ook mens was.

Het is dat soort contrast tussen bovenaardse schoonheid en fysieke aardse gruwelen die de voorstelling volgens mij ook probeert uit te beelden. De voorstelling speelt zich af in een volmaakt strakke enorme ruimte, het hele podium van het Muziekgebouw wordt gebruikt. Die ziet eruit als een kliniek of een reusachtige gevangenis. De ruimte wordt eerst gevuld met vaag-grijs licht, vervolgens kleurt die ziekenhuis-wit en daarna bloedrood. In die steriele ruimte is het intussen één en al bloed en lichaamssappen op het toneel, maar ook gestileerd.

In de openingsscène komt een doorzichtige plastic slang uit het plafond omlaag. La Messagiera (Katie Ledoux) plakt die aan een arm van Euridice, waarna rode vloeistof door die slang wegstroomt, het bloed van Euridice, tot Euridice, al zingend, leeggebloed, als dood neerzijgt. De scène staat is natuurlijk deels ook voor de slangenbeet waaraan  Euridice komt te overlijden.

In het Nederlands is slang (volgens Van Dale) een hol, slangvormig voorwerp voor het transport van vloeistoffen, maar ook het langwerpig, kruipend dier, het dier dat Euridice fataal werd (en het dier dat Eva en Adam tot de zondeval en de verdrijving uit de hof van Eden bracht, maar in de barokopera was het verhaal van Euridice en Orpheus waarschijnlijk belangrijker).

Slangen in de eerste betekenis zijn sowieso een Leidmotiv in de voorstelling. Een kroonluchter die op zeker moment naar beneden komt blijkt ook uit bloedtransfusieslangen te bestaan, en op zeker moment bestaat het hele plafond uit zulke kroonluchters.

Het slang als dier treedt weer op de voorgrond in Luca Marenzio’s huiveringwekkende “Qui di carne si sfama” (Hier stilt men zijn honger met vlees), waarin het zelfs actief op zoek gaat naar mensenvlees, en de hele aarde wil verzwelgen.

Tijdens bovengenoemde aria “Funeste piagge, ombrosi orridi campi” uit Peri’s L’Euridice verschijnt dan weer een infuusslang uit de hemel, die Orfeo met bloed besprenkelt (misschien Euridice’s bloed uit de openingsscène?), waarna hij weg strompelt en Euridice, het bloed met een laken opdept, om het laken vervolgens om haar hoofd en bovenlichaam heen te draperen, en, als in een verschijning van de Heilige Maagd, maar in bloedrood in plaats van het gebruikelijke blauw, weg te wankelen. En plastic slangen spelen zoals eerder vermeld een hoofdrol in de dubbele zelfmoordscène aan het eind.

Maar voordat het zover is zijn er nog meer scènes waarop de waarschuwing van tevoren betrekking had. Op zeker moment wordt een mannelijke danser naakt vastgebonden en half omhoog getakeld en wordt een andere mannelijke danser ook ontkleed, krijgt hij een zwarte zak over zijn hoofd gedrapeerd en wordt hij op een martelwerktuig neergezet, beelden die herinneren aan de foto’s die de wereld te zien kreeg uit de Abu Ghraib gevangenis in Irak, waar Amerikaanse militairen met veel zichtbaar plezier Irakese gevangenen martelden, maar ook aan overal elders waar martelpraktijken aan de orde van de dag zijn.

Ook Orfeo krijgt zo’n donkere zak over zijn hoofd, waarna hij wordt neergezet op wat op een elektrische stoel lijkt. Euridice wordt op een plank gelegd en krijgt een witte doek over haar hoofd waarover water werd uitgegoten; waterboarden, bekend uit de Guantanamo Bay gevangenis.

Bij de eerste beelden van geweld verlieten een man en een vrouw de zaal. En later een jonge vrouw. Ik kan me overigens ook voorstellen dat het emailbericht van de Nationale Opera het publiek extra sensibiliseert, zelfs dat mensen zich daardoor juist voornemen om verontwaardigd te zijn. Terwijl opera en theater zo vaak over dood en gruwelijke dingen gaan. Maar ach, er liepen maar drie mensen weg en misschien hadden die een andere reden om de zaal te verlaten. En misschien was één van hen arts en werd die opgeroepen voor een spoedoperatie?

Maar wat zeggen die beelden? Dat de liefde in veel van de muziekstukken een marteling is, is duidelijk. Maar zijn deze beelden die de makers gebruiken om dat uit te drukken dan niet oneerbiedig tegenover de mensen die werkelijk martelpraktijken als Abu Ghraib en waterboarden ondergaan?

Roland Barthes – Uit de taal van een verliefde. Citaat uit het programmaboek:
“De afwezigheid van de ander houdt
mijn hoofd onder water; langzaam stik ik,
ik heb nog maar weinig lucht:
door die verstikking reconstrueer ik
mijn ‘waarheid’ en bereid ik me voor
op het Onverzettelijke van de liefde.”

Maar is dat een rechtvaardiging om dat waterboarden te tonen? Maar misschien wil Castelluci ons, comfortabel en veilig gezeten in het theater, herinneren aan de boze buitenwereld, waar zulke praktijken nog dagelijks voorkomen. Of worden we eraan herinnerd dat de Medici, aan wier hof we deze prachtige muziekstukken te danken hebben, in Florence een schrikbewind voerden? Of slaat het misschien op hedendaagse heersers die zelf niet zelden seksueel gefrustreerde psychopaten zijn? Misschien dat allemaal, plus het contrast tussen de beeldschone klinische esthetiek en bloederige gruwel van kroonluchters gemaakt uit transfusieslangen en de martelpraktijken op prachtige design-pijnbanken parallel lopen met de gespletenheid tussen schoonheid en gruwel in deze muziekwerken.

Aan de selectie zijn een paar stukken uit 1450 en 1480 toegevoegd, die muzikaal contrasteren, maar tekstueel aansluiten; de bewondering voor de literatuur van de klassieke oudheid was in de Renaissance immers al in volle gang. Het koor zingt die passages stilistisch anders, wilder, ruiger.

Voor enkele van de scènewisselingen componeerde Scott Gibbons, met wie Castellucci eerder werkte, nieuwe elektronische ambient-muziek. Effectief door verstildheid, soms prachtig klinkend uit een luidsprekersysteem rond de zaal, en bij bepaalde scènes in de vorm van diepe, voelbare bastonen in het ritme van een hartslag, tot die uitdooft.

Sopraan Jeanine De Bique is vocaal geweldig. Ze nam, geholpen door Pichon ook ruimte om fluisterzacht te zingen en dan nog steeds dramatisch over te komen. Acteren doet ze ook geweldig, haar personages Euridice en La Ninfa waren steeds tranentrekkend mooi.

Bariton Gyula Orendt is aan haar gewaagd, hij zet overtuigend sympathieke, beklagenswaardige personages op het toneel en ondersteunt die met een mooie ronde stem. Mezzosopraan Katia Ledoux heeft als La Messagiera een kleinere rol, maar is daarin een genot om te horen en te zien.

Voor Raphaël Pichons eigen ensemble is deze muziek vertrouwd materiaal. Het koor zong afwisselend in de orkestbak en op het podium. In vergelijking met de originele uitvoeringspraktijk van de muziek was het misschien aan de grote kant, maar door de omvang wist het podium akoestisch en visueel te vullen. Uit de koorzangers was een apart ensemble van ‘madrigalisten’ samengesteld voor specifieke polyfone passages. Dat klonk soms etherisch ver van achter of vanaf de zijkant van het podium, wat ons ons soms in een Florentijns nachtelijke paleistuin of een kathedraal deed wanen.

Regisseurs zijn qua dramatische bagage over het algemeen wat zwaarder op de hand dan dirigenten, en Castellucci is iemand die graag de extremen op zoekt in visuele uitbeelding. Toch kan ik mij gezien de inhoud van de gekozen muziek niet voorstellen dat de portee van deze voorstelling niet evenzeer de keuze is van Raphaël Pichon als van Romeo Castellucci.

Het applaus was daverend, niet alleen voor het muzikale ensemble, maar ondanks de ‘moderniteit’ ook voor het regie en ontwerpteam. Gelukkig voordeel van deze onbekende muziek is dat niemand in het publiek al van tevoren weet ‘hoe het hoort’. Mooi zo.

Gezien 15 november 2024.99

Le lacrime di Eros

Muzikaal concept, arrangementen en muzikale leiding  Raphaël Pichon
Concept, regie, decor, kostuums en licht  Romeo Castellucci
Elektro-akoestische  compositie  Scott Gibbons

La Ninfa / Euridice  Jeanine De Bique
Il Poeta / Orfeo  Gyula Orendt
La Messagiera  Katia Ledoux
Il Pastore  Zachary Wilder

Foto’s De Nationale Opera | Monika Rittershaus

Op de dubbel-CD Stravaganza d’Amore! uit 2017 staan vier vergelijkbare pasticcio’s:
All’Imperio dell’Amore, La favola d’ApolloLe lagrime d’Orfeo en Il ballo degli reali Amanti,‘Ballet van de koninklijke beminden’. Een aantal onderdelen van deze dubbel-CD komt terug in Le lacrime di Eros.

De madrigaalopera is zo’n beetje het startschot van de barok. Wie de vergelijking met laat-Renaissance wil maken raad ik deze opname aan van (de laatste grote Vlaamse polyfonist) Lassus met zijn Lagrime de San Pietro (1594), in deze opname eigenlijk ook al een bijna-opera over liefde en dood, maar dan religieus. Madrigali spirituali. Ook uit Florence:

Drie Carmens worden geen Heilige Drieëenheid.

Tekst: Neil van der Linden

Bij het stemmen van de instrumenten, terwijl het publiek nog binnenkomt, horen we al melodieën uit Carmen opklinken van achter op het grote podium van Carré. Dus ook al wordt de voorstelling niet geafficheerd als de Carmen van Bizet, hij is van meet af aan aanwezig. Voor wat een donkere poort lijkt (de toegang tot een stierenvechtersarena, en ook Les Remparts de Seville) staat de rijzige gestalte van acteur Benjamin Radjaipour, gekleed in een flamencojurk, met de rug naar ons toe.

Twee jaar geleden stond van ongeveer hetzelfde team Schauspielhaus Zürich The Whale in het Holland Festival. Dat vond ik de mooiste voorstelling van het jaar:

Helaas, zo gefascineerd en ontroerd als ik toen was, zo onberoerd verliet ik deze nieuwe voorstelling. Ik maak een uitzondering voor het aandeel van de Frans-Guadeloupees-Oostenrijkse mezzosopraan Katia Ledoux. Die gelukkig veel te doen heeft. Daarover verderop meer.

Natuurlijk, ik begrijp de opzet. Vrouw-stereotypen doorbreken. Zoveel opera’s eindigen met een stervende vrouw, slachtoffer van het een of ander, en daarvan is Bizets Carmen een voorbeeld bij uitstek. En gender-stereotypen doorbreken.

Dat laatste lukte in The Whale zo mooi. Dat was een voorstelling gebaseerd op Herman Melville’s Moby Dick, een roman die overloopt van homo-erotiek en ook genderfluïditeit. En daar zaten zulke mooie filmbeelden bij, en daar was de ook zo mooie muziek van Caroline Shaw.

Bizets Carmen is natuurlijk ook een vrijdenker, tamelijk feministisch. Maar anderzijds wordt ze ook slachtoffer van een crime passionel, vermoord door haar afgewezen voormalige minnaar Don José.

Peter Brook had in zijn bewerking La Tragédie de Carmen al meer ruimte gelaten voor een gedifferentieerde visie op Carmen, onder meer door alle grand opéra te schrappen. Ik heb levendige herinneringen aan de prachtig donkere, duistere versie van Brooks bewerking die Pierre Audi indertijd bij de Nederlandse Opera opvoerde, met een geweldige Tania Cross als zelfbewuste, soevereine protagoniste. Als ze slachtoffer was, was ze, als nederige fabrieksarbeidster, meer nog slachtoffer van de klassenmaatschappij dan van grillige passies van minnaars.

In deze voorstelling wordt het Carmen-verhaal gekoppeld aan de geschiedenis van de Rode Paloma, de Rode Duif, een verzetsstrijdster uit de Spaanse Burgeroorlog, en haar laatste rustplaats, vermoedelijk, na executie, in een massagraf. Een Franse forensisch expert wijdt haar proefschrift aan de Rode Duif en is in de omgeving van Sevilla op zoek naar dat massagraf.

Een verzetsstrijdster in de Spaanse burgeroorlog als twentigste-eeuws alter ego van Carmen. Wel,  in de opera sluiten Carmen en Don José zich aan bij een smokkelaarsbende. In dit opzicht volgt de voorstelling de opera zelfs vrij nauwkeurig, totdat Carmen Don José wegstuurt omdat hij zich alleen maar bij de strijders heeft aangesloten vanwege haar.

We zien ook de schermutseling tussen Don José en Carmens volgende geliefde Escamillo, de imposante Afro-Duitse acteur Steven Sowah, die ook een aantal frasen van Escamillo zingt, maar hiervoor niet echt de juist operastem in huis heeft. En het zou heel goed kunnen dat de Carmen uit Bizets opera gezien haar lage komaf en haar reputatie net als de Rode Paloma in een massagraf zou zijn beland.

Helaas miste ik in dit alles wat The Whale zo mooi maakte. Om te beginnen het podium. Het Muziekgebouw aan ’t IJ is niet typisch een theatergebouw, maar er kan toch veel en je kunt er een ‘vierde wand’ creëren, de illusie van een glazen wand op het podium waarachter zich alles afspeelt. Bij het pistetoneel van Carré zit het publiek rondom. De entourage heeft wel iets van een stierenvechtersarena. Maar het is ook erg groot. Dat alles betekent dat het moeilijk is met mooie illusies te werken en dan wordt het snel wel wat kaal op het toneel.

Er staan drie Carmens op het toneel. De rol wordt gezongen door de fantastische Katia Ledoux. Daarnaast is er de Carmen die we helemaal aan het begin zagen, de boomlange Duits-Iraanse acteur Benjamin Radjaipour, in travestie, die een demonisch kant van Carmen uitbeeldt. En meer nog dan Ledoux’ Carmen flirt Radjaipour met iedereen en alles.Als Thanatos versus Eros speelt de non-binaire performer Amerikaan Tosh Basco een zombie-Carmen met een zwartgeblakerd met bloed besmeurd gezicht.  

Alle drie hebben ze eenzelfde flamenco-jurk aan. De bedoeling van de verdriedubbeling is vermoedelijk dat we het Carmen-verhaal hoe dan ook niet als een stereotiep man/vrouw-verhaal mogen afdoen. Toch lopen deze drie personages elkaar dramatisch geregeld in de weg en het streven ze als drie aspecten van één persoonlijkheid te laten overkomen werkt lang niet altijd.

Er zit nog steeds heel wat Bizet-muziek in de voorstelling, onder meer veel van de succesvolle nummers uit Carmens rol. Gezongen door Katia Ledoux dus.

Maar ook van Don José is flink wat muziek overgebleven. Die wordt simultaan geacteerd door Ryan Capozzo op het toneel en van achter het toneel gezongen door tenor Peter Gijsbertsen. Laatstgenoemde doet dit uitstekend.

Vreemd is dat Capozzo die van huis uit ook tenor is (en blijkens Youtube-clips een goede) en toch niet zingt. Ik kon nergens vinden wat hier is gebeurd. Was er al vroeg iets mis gegaan met Capozzo’s stem, maar was het te laat om hem op het podium te vervangen? Was de hoop dat de stem zich zou herstellen? Of was het idee dat als we meer dan één Carmen op het toneel zien we ook Don José moeten verdubbelen? Het was intussen alsof Ryan Capozzo zich met dit alles zichtbaar ongemakkelijk voelde. *

Tyan Capozzo zingt ‘I accept their verdict’ uit Billy Budd van Britten:

De orkestpartijen worden gespeeld door Collegium Novum, een kamermuziekensemble uit Zürich, dat achter op het podium speelt. We horen fraai de melodielijnen in Bizets partituur en we kunnen ons indenken waarom Simon Vestdijk zijn protagonist Nol Rieske in De Koperen Tuin Bizets opera van even hoog niveau als Wagner laat vinden.

En we horen ook geregeld door Andrew Yee nieuw geschreven muziek in flamenco-stijl wat in een ‘echte’ orkestversie niet zou mogen, maar in een voorstelling die in Sevilla speelt eigenlijk wel thuishoort. Toch klinkt ook dit geheel wat verloren op dat enorme podium van Carré.

De rol van Micaëla is vervallen. Bij Bizet is zij een ‘braaf alternatief’ van Carmen, maar eigenlijk blijkt ze te kunnen worden gemist. Ze komt overigens ook niet voor in het boek waarop Bizets opera is gebaseerd.

Misschien is het personage dat de voorstelling uiteindelijk naar het nu verplaatst als een alter ego van Micaëla te zien. Het is een Franse academica die promoveert op het onderzoek naar het massagraf waarin de voornoemde Spaanse verzetsstrijdster de Rode Paloma begraven ligt. Er zijn overigens net als in het echte Spanje allerlei politieke facties die haar tegenwerken bij haar onderzoek. Zozeer dat het haar tot wanhoop drijft en ze de academische conventie laat varen, waarna zij uitbreekt uin een dichterlijke klaagzang, ‘to die, to get hurt, to fly’; waarin ze zich in lijkt te leven in de ziel van de Rode Paloma en van Carmen.

Mooi gespeeld door dor een Franse met een toepasselijke achternaam, Perle Palombe, en,  geregeld tussen het publiek plaats nemend, fungeert ze als een gangmaker in de gesproken dialogen uit de voortstelling. Maar ook zij redt het ook niet helemaal op dat immense podium van Carré.

Kortom ik miste veel van wat The Whale had. Maar misschien is het Carmen-verhaal daar niets geschikt voor. De volgende keer een nog wat mystiekere opera kiezen? Il Trovatore, La Forza del Destino? Of eerst Melvilles Billy Budd, met muziek uit Brittens gelijknamige opera erbij? En beelden uit Claire Denis’ Beau Travail, de film waarin ze muziek uit Billy Budd gebruikt.

Cast: Alicia Aumüller, Tosh Basco, Ryan Capozzo, Tabita Johannes, Josh Johnson, Katia Ledoux, Perle Palombe, Benjamin Radjaipour, Sophie Yukiko, Emeka Ene, Javiera de la Fuente, Tiran Willemse, Simon Thoeni, Liam Rooney, Valerie Tveiten, Dariia Yelahina, Peter Gijsbertsen 

Moved by the Motion: enscenering Wu Tsang, regie beweging Tosh Basco, choreografie Josh Johnson, muzikale leiding Asma Maroof, muzikale leiding Collegium Novum Zoi Tsokanou, compositie Andrew Yee, script Sophia Al-Maria, artistiek onderzoek Fred Moten / Pie.fmc (Pedro G. Romero, Joaquín Vázquez, Enrique Fuenteblanca),  The Solti Foundation productie Schauspielhaus Zürich coproductie Hartwig Art Foundation

Foto’s Inés Manai.

*Aanvulling:
het Holland Festival stuurt bij elke voorstelling standaard en email voor bezoekers. Bij deze was dat ook gebeurd. Deze keer stond iets verderop in de mail dat de eigenlijk Don José stemproblemen had gehad en dat daarom voor een doublure was gekozen. Men had het ook bij het begin van de voorstelling kunnen zeggen. Maar dat had wel de sfeer van de openingsscene aangetast.

 Drama in de schuilkerk: Katia Ledoux en Lucie Horsch in de  Muziekhaven Zomerconcerten.

Tekst: Neil van der Linden

Wat een geweldig concert was dit! De Muziekhaven in Zaandam is een voormalige oud-katholieke ‘schuilkerk’; in Calvinistisch Nederland mochten andere geloofsgemeenschappen, op de Mennonieten na, hun geloof wel praktiseren, maar alleen in gebouwen die niet op kerken mochten lijken. Tijdens het concert van Katia Ledoux en Lucie Horsch bleek deze Zaandamse schuilkerk over de mooiste akoestiek te beschikken die je je kunt voorstellen.  

Katia Ledoux was de favoriet van de Nederlandse muziekpers tijdens het Internationaal Vocalisten Concours in Den Bosch 2018. Eerder dit jaar was ze Proserpina in Manfred Trojahns Euridice en schitterde ze als Makuba in Anansi van Neo Muyanga en Maarten van Hinte.

Lucie Horsch is bekend als blokfluitist, maar is ook pianist, én inmiddels ook zangeres, en ze was gevraagd dit jaar de Zomerconcerten in de Muziekhaven te programmeren. Dit concert was eigenlijk ook een kleine opera of in elk geval muziekdrama.

Een selectie uit Schumanns Frauenliebe und Leben kreeg die door het weglaten van twee liederen waarin de vrouw (in de door een man geschreven tekst) zich al te serviel en stereotiep opstelt, ‘Süßer Freund, du blickest mich verwundert an’ en ‘An meinem Herzen, an meiner Brust’ extra dramatisch ontlading in ‘Nun hast du mir den ersten Schmerz getan’, het levenslied van alle slachtoffers in de liefde. Het vrolijkste vijfde lied uit de cyclus, ‘Helft mir, ihr Schwestern’, bleef bewaard voor de toegift.

Mijn favoriete uitvoering van Frauenliebe und Leben was altijd die van Margaret Price met James Lockart, en ik werd door met name Katia Ledoux op een prettige manier aan die favoriete versie herinnerd. Krachtig, rond, maar ondanks haar lagere mezzo-register was de uitvoering ook licht. Mede gesteund door de geborgen sfeer van de kerk leek Katia Ledoux regelrecht met de toeschouwer/luisteraar in dialoog te gaan.

Lucie Horsch was daarbij op de piano een gedienstig medium, al heeft Schumann de piano niet alleen als begeleiding bedacht, en ze nam de gelegenheid waar om in de vaak passages waarin de piano alleen speelt de lyriek te accentueren, met name in de slotpassage van ‘Nun hast du mir den ersten Schmerz getan’, dat bijna super-mini-opera is.

Als we door de keuze van deze gedichtencyclus van Adelbert von Chamisso Schumann min of meer van mansplaining willen beschuldigen is het goed om te bekenken dat ook Carl Loewe en Franz Lachner Chamisso’s gedichtencyclus op muziek hadden gezet.

Teksten van mannen over vrouwen in vergelijking van teksten van vrouwen en muziek van mannen over vrouwen versus muziek van vrouwen was de rode draad in dit concert.

Wagners Wesendonck Lieder stammen van achttien jaar na Frauenliebe und Leben. Deze keer waren de teksten geschreven door een vrouw, Mathilde Wesendonck, in de tijd dat zij en Wagner een verboden passie voor elkaar hadden. Net als voor Frauenliebe und Leben geldt voor de Wesendonck Lieder dat die door sopranen en mezzosopranen worden gezongen.  Ook hier bleek de lage maar ook voldoende lichte stem van Katia Ledoux zich uitstekend op zijn gemak te voelen.. En ook in deze cyclus speelde Horsch het drama in de laatste noten van het laatste lied helemaal uit.

In de volgende twee – minder bekende – liederen kon het duo helemaal losgaan om zo te zeggen, een lied van Pauline Viardot en een lied van Ethel Smythe.

Pauline Viardot-García, Spaans van geboorte, maar een wereldster tot in Rusland en Amerika, beschouwde zichzelf allereerst als zangeres en pianiste, en muziekleraar, en zei dat ze haar muziek voor haar leerlingen scheef. Maar wat een muziek! Het Lamento uit 1886, op tekst van Théophile Gautier, over een gestorven geliefde, is hartverscheurend en zo brachten Ledoux en Horsch het ook. De lage ligging van Ledoux bracht alle diepste lagen uit het lied naar voren.

Dit gold nog in het kwadraat voor Odelette van Ethel Smythe, waarmee we compositorisch de twintigste eeuw binnenstormden; een compositie vol wervelende tonaliteiten, in lijn met de dramatiek, op een gedicht van Henri de Régnier, over een falende liefde, uit 1907, geschreven drie jaar na haar bekendste werk, de opera The Wreckers. Compositorisch haalde Smythe in dit lied alles uit de kast, en dat deden Ledoux en Horsch in dit laatste dramatische onderdeel ook.

Odelette Ethel Smythe door Katia Ledoux uit 2017 Konzert und Symposium „Hinter den Spiegeln“ Clara Schumann (!) Saal:

In een versie voor sopraan en ensemble door Renate Eggebrecht:

Versie van Chausson op hetzelfde gedicht:

En een versie van Roussel:

Overigens is Ledoux in gesproken woord ook een geweldige entertainer. Tussen de programmaonderdelen gaf ze informatieve en geregeld heel geestige toelichtingen, ook als het erop volgende lied serieus van aard was; comic relief. Blijkbaar verraste ze met een deel van de informatie ook Horsch, die geregeld moest lachen.

Na Smythe volgde Fallin’ uit 2001 van Alicia Keys, die componeert én haar teksten schrijft, en in haar eigen versie de piano speelt.

Fallin’ Alicia Keys van Songs in A minor (Keys was toen nog geen eenentwintig jaar oud.):

De keuze voor ‘Helft mir, ihr Schwestern’ uit Frauenliebe und Leben als toegeeft bleek een speciale aanleiding te hebben. Over een week treedt Katia Ledoux’ in het huwelijk.

Carl Loewe Frauenliebe und Leben:

Franz Lachner Frauenliebe und Leben met Joan Sutherland:

Katia Ledoux in Den Bosch 2018 in de aria van Baba uit The Rake’s Progress, Stravinsky:

Olga’s Aria uit Eugen Onegin, Tschaikovsky:


Ich lade gern mir Gäste ein, Prinz Orlofsky in Die Fledermaus, Strauss:

 

Katia Ledoux to her younger self – DNO x Black Achievement Month oktober 2020:

Mon cœur s’ouvre à ta voix Samson et Dalila Saint-Saëns – Katia Ledoux and Djuwa Mroivili | Dutch National Opera 2022:

Muziekhaven Zomerconcerten dit jaar geprogrammeerd door Lucie Horsch: concert met Katia Ledoux, zang, en Lucie Horsch, piano, 14 juli Zaandam.
Foto’s © Neil van der Linden

Hoe De Nationala Opera de Nederland-Caraïbische cultuur in huis haalde

De Nationale Opera met  Hoe ANANSI de verhalen van de wereld bevrijdde  van componist Neo Muyanga en librettist Maarten van Hinte

Tekst: Neil van der Linden

Anansi betekent spin in het Akan, een taal uit een regio West-Afrika, samenvallend met het tegenwoordige Ghana. In de mythologie van die regio is de spin een boodschapper tussen de mensen en de goden. Een spin reist immers per web van de aarde naar de hemel en terug. Vervolgens werd Anansi in de verhalencultuur van de regio de naam van een komisch personage in allerlei lokale verhalen. Met de slavernij mee bereikte Anansi de Caräiben, waar hij ook in Suriname en de Antillen nog steeds voorkomt in de verhalencultuur.

Als karakter is Anansi wel wat vergelijkbaar met Tijl Uilenspiegel of misschien ook Arlecchino uit de Commedia dell’Arte; een sympathieke opportunist, een antiheld met een komische en tragische kant. Hij lijkt iedereen telkens te slim af te zijn, maar werkt zichzelf daarbij telkens in de nesten, en niet zelden is er een vrouw nodig om hem daaruit te redden. Dat gebeurt ook in deze opera, die qua opzet en enscenering ook wel aan Commedia dell’Arte doet denken.

In de plot van deze voorstelling moet Anansi in opdracht van koning Tigri (een tijger, de koning van het bos) een reeks andere gevaarlijke dieren zien gevangen te nemen, achtereenvolgens de slang die de rivier onveilig maakt en de hoornaars, een vervaarlijk  soort wesp, die je in het bos beter niet tegen kunt komen. En ook Tigri’s zuster Sisti, een luipaard, moet er volgens de koning aan geloven. In elk geval hoopt de koning met dit alles in het gevlei te komen bij de andere bewoners van het bos. Bovendien moet Anansi voor de koning op zoek gaan naar een geliefde die de koning telkens in zijn dromen ziet, prinses Vixen.

De deal voor Anansi is dat de koning dan de ‘verhalen van de wereld‘ vrijlaat. Die verhalen staan voor hoe we de geschiedenis kunnen kennen, niet alleen van de kant van de koning.  Het lukt Anansi allemaal, dat wil zeggen na raadpleging van zijn echtgenote Makuba, die een aantal listen verzint waarmee Anansi zijn doel kan bereiken. Ze komen erop neer dat hij de slang en de hoornaars met hun eigen ijdelheid paait en ze dan te pakken neemt.

Met de zuster van de koning pakt hij het op aanraden van Makuba anders aan. Ze blijkt veganist te zijn, dus niet zo gevaarlijk voor de andere dieren in het bos als de koning wil doen geloven en zij besluit Anansi te helpen met het bevrijdingsplan voor de verhalen. Ook krijgt hij prinses Vixen een paar keer te zien en kan de koning ervan overtuigen dat ze echt bestaat.

Maar de koning houdt zich niet aan zijn woord en doet alsof hij Anansi’s heldendaden zelf heeft verricht. Om Anansi gedeisd te houden biedt hij hem een baantje aan als ‘adviseur’ bij het hof. Iets wat dictatoren wel vaker doen. Maar het probleem voor zowel Anansi als voor de koning is dat al die slimmigheden natuurlijk bedacht waren door Anansi’s echtgenote Makuba en die is niet van plan het erbij te laten zitten. Uit angst dat de waarheid aan het licht komt zwicht de koning, Anansi erkent wie het uiteindelijk brein was en aan het eind breken alle dieren van het bos uit in een vrolijk feest.

De voorstelling bleek een teststraat voor veelbelovende jonge zangers. Anansi werd vertolkt door de krachtige Zuid-Afrikaanse tenor Zwakele Tshabalala, zijn echtgenote Makuba was Katia Ledoux, een mooie sopraan uit Frankrijk.

De koning Tigri is Agris Hartmanis, een mooie diepe bas uit Letland, woonachting in Nederland.


De slang was een sterke rol van bariton Martin Mkhize, ook uit Zuid-Afrika.
Sista Leopard is Carla Nahadi Babelegoto uit Italië, een mezzosopraan met een prachtige coloratuur (“mezzosoprano acuto di agilità” schrijft ze dan ook over zichzelf), die ook een fenomenaal danser bleek te zijn.

Princess Vixen is de coloratuursopraan Claron McFadden, altijd theatraal ook een betrouwbare kracht. k zou zeggen: zet deze cast nog een keer bij elkaar in een Mozart-Da Ponte-opera of Carmen neer en je krijgt ook dan een geweldig resultaat.

Ik had wat last van een fenomeen dat zich vaak voordoet als zangers van niet-Nederlandse komaf in het Nederlands zingen. Het blijkt dan toch moeilijk het Nederlands natuurlijk te laten klinken, zonder Engels klinkende klinkers. Iets waardoor ik mij overigens ook afvraag of Russisch publiek hetzelfde ervaart als Nederlanders Moussorgski en Tsjaikofski zingen.

Daar komt nog bij dat componist Neo Muyanga in de muzikale frasering niet altijd de klemtonen van het Nederlands volgt. Dus kreeg je in zanglijnen soms korte lettergrepen die lang werden en lange die kort werden. Een deel van de tekst werd echter gezongen in het Engels, waarmee deze problemen zich niet voordeden.

Gezien de technische mogelijkheden van het Muziektheater zou ik dit publiek  wel nog wat meer scenische ‘echte opera’-‘shock and awe’ hebben gegund. Nu werden af en toe wat decorstukken heen en weer gereden of van boven neergelaten. Het enorme podium van het Muziektheater voelt dan echt erg groot aan. Van de hoogte boven het podium werd nauwelijks visueel gebruik gemaakt. Bijna alles bewoog zich in een plat vlak, al leek dat platte vlak dan wel op een kolkend melkwegstelsel zoals we dat van de zijkant zouden kunnen bezien.

Het decor stoorde daar eigenlijk in, ik zou me kunnen indenken dat je het helemaal consequent tweedimensionaal had gehouden. Er was namelijk continu energieke en dynamische beweging op het toneel, waarvoor regisseur Kenza Koutchoukali en choreograaf Shailesh Bahoran zorg hadden gedragen. Bahoran, van Nederlands-Surinaamse komaf, is zelf ooit begonnen als breakdancer en danste eerder bij onder meer zowel ISH als bij Het Nationale Ballet, in Zwanenmeer Bijlmermeer II. Tot de mooiste momenten uit de voorstelling behoren die waarin klassieke dans en ‘urban’ (uit straatcultuur voortgekomen) stijlen samenkomen, en dat is vermoedelijk Bahorans signatuur.

Maar dit alles deerde het publiek niet. Er waren veel jongeren vanaf tien jaar, deels met ouders, ‘wit’ en ‘van kleur’. Iedereen reageerde dolenthousiast op woordgrappen, op uitdrukkingen afkomstig uit Carabaïsche talen en op jargon uit moderne urban jongeren‘straattaal’. Die zitten allemaal in het libretto van de hand Maarten van Hinte, zelf van (Portugees-Joodse) Surinaamse komaf, die jarenlang mede-artistiek leider was van de Amsterdamse multiculturele jongeren-muziektheatergroep Made in da Shade, die een lange reeks voorstellingen maakte met Nederlands-Caraïbische elementen en ook hiphop-cultuur.

Zo is in elk geval deze avond de Nationale Opera erin geslaagd een brug te slaan naar een wat jonger en diverser publiek en misschien enkele jonge zielen blijvend gewonnen voor het medium opera.

Libretto  Maarten van Hinte
Compositie  Neo Muyanga
Regie  Kenza Koutchoukali
Dirigent  Lochlan Brown 
Choreografie  Shailesh Bahoran
Decor en kostuums  Dieuweke van Reij

Anansi:  Zwakele Tshabalala 
Makuba:  Katia Ledoux 
Tigri, de koning:  Agris Hartmanis 
De Slang:  Martin Mkhize
Sista het Luipaard: Carla Nahadi Babelegoto
Princess Vixen: Claron McFadden
Hoornaars  Leonie van Rheden, Makudu Senaoana en Elenora Hu

Dansers: Luca Abdel-Nour, Katherine Bamford, Lily Carbone, Mila Caviglia, Joley Groeizaam, Lauren Hunter, Nicola Jones, Patrick Karijowidjojo, Isaac Mueller, Gregory Myles, Catarina Pires, Gabriel Rajah, Marchano Sarijoen, Guillermo Torrijos, Arjuna Vermeulen, Louisella Vogt, Lucinda Wessels, Sven de Wilde en Koyo Yamamoto. 

Gezien 13 november, Muziektheater, Amsterdam.
Volgende openbare voorstellingen op 20 en 21 november en er zijn schoolvoorstellingen.

Foto’s Bart Grietens

Mélisande, tussen alien en Lulu.

TEKST: NEIL VAN DER LINDEN

47.dno_pelleas-et-nde_300dpi

Diep onder de invloed van Wagner maar tegelijkertijd vastbesloten om niet slaafs in diens voetsporen te treden zal Debussy (1862-1918) de hemel hebben bedankt voor het toneelstuk Pelléas et Mélisande van Maurice Maeterlinck, in veel opzichten een symbolistisch vervolg op de thematiek van Wagners Tristan und Isolde. Debussy vond daarmee een mogelijkheid om van de Duitse laatromantiek af te wijken. De symbolistische theaterauteur par excellence, de Gentenaar Maurice Maeterlinck (geboren in 1862, hetzelfde jaar als Debussy, gestorven in 1949) brak zowel met de romantiek als met het realisme en probeerde de werkelijkheid te vatten in metaforen, het symbolisme. Die stijl lijkt nu ouderwets, maar daarmee was hij een voorloper van bijvoorbeeld Beckett.

Afbeeldingsresultaat voor mAETERLINCK

Maeterlick© Gerschel, Wikicommons

Debussy volgt in veel opzichten het klankidioom van Wagners Parsifal, maar hij had al gebroken met de traditie van de harmonische progressie die bovendien door Wagner tot het uiterste was doorontwikkeld. Dat onderscheidde zijn muziek van die van zijn goede vriend Ernest Chausson, en bijvoorbeeld ook van Paul Dukas, die ook een Maeterlinck-tekst, Ariane et Barbe-Bleu, op muziek zou zetten, en maakte Debussy tot een voorloper van het modernisme. Waar Wagner lange extatische spanningsbogen opbouwt breekt Debussy muzikale ontwikkelingen soms binnen een paar seconden radicaal af.

23.nationaleopera-us_mb87100

© MATTHIAS BAUS

De abstracte enscenering van deze voorstelling sluit daarbij aan. De mannen zouden qua kleding misschien zo kunnen zijn weggelopen uit Édouard Manets schilderij Le Déjeuner sur l’Herbe, maar verder is er niets van impressionisme in het theatrale beeld. Schuivende stellages scheppen messcherpe belijningen en geometrische patronen. De vrijwel helemaal zwart-witte kleurstelling lijkt vooruit te blikken naar de vroeg-expressionistische filmkunst, meer Murnau of Lang dan Manet of Monet dus; ik denk aan W.F. Murnau’s ‘Nosferatu’, Fritz Langs ‘Dr Mabuse’, Wiese’s ‘Das Kabinett des Dr Caligari’ of Wegener en Boese’s    ‘Der Golem’ voor mijn part.

16.nationaleopera-us_dsc2034

© MATTHIAS BAUS

En is Mélisande niet eigenlijk meer een soort Lulu (de figuur uit Frank Wedekind’s vroeg-expressionistische theaterstukken waarop Alban Berg zijn laat-expressionistische opera Lulu baseerde) dan een (‘onschuldige’) Desdemona of Mimi, zoals ze wel eens wordt neergezet? Of is ze een alien uit een andere dimensie? Dat zijn mogelijkheden die Maeterlinck eigenlijk al openlaat.

18.nationaleopera-us_dsc2058

© MATTHIAS BAUS

Je realiseert je in deze voorstelling dat Mélisande op het moment dat de opera begint al een beladen geschiedenis achter zich heeft. Als ze haar toekomstige echtgenoot Golaud ontmoet is ze voor iemand of iets op de vlucht, dat staat in de tekst. In de openingsscène laat ze een kroon in een bron vallen, dat staat ook in de tekst.  Ze wil niet dat Golaud die eruit vist. In deze enscenering blijft de kroon als smoking gun half in het donker voor op het toneel liggen. Als Mélisande aan het eind sterft, en het decor van de openingsscene terugkeert, herinner je je die kroon uit het begin, en ja, die ligt er nog steeds, en licht dan eventjes zacht op.

Mélisande is misschien wel een onbewuste of bewuste intrigante die al dan niet half-doelbewust haar omgeving met zich meesleept, of misschien is zij een wezen uit de onderbewuste wereld van Nosferatu, de Golem, of voor mijn part een lotgenoot van Wagners Holländer. De kroon die daar dan nog ligt is misschien een teken dat haar leven cyclisch is, zoals de levens van deze figuren.

De Russische sopraan Elena Tsallagova heeft een stem die licht is tegelijkertijd kan ze allerlei schakeringen kan aanbrengen, warm of juist koel, om al die ambivalenties uit te drukken. Ze is tenger, de mannen kunnen haar gemakkelijk optillen. Maar in deze regie is haar Mélisande verre van willoos, en zo wordt Mélisande ook gekenschetst in het libretto. Elena Tsallagova heeft rollen als Violetta, Gilda, Liù en Het Sluwe Vosje op haar naam, en verenigt van al die karakters iets in deze Mélisande.

20.nationaleopera-us_dsc2113

© MATTHIAS BAUS

Pelléas Paul Appleby heeft een mooie lyrische tenor. Ook wat betreft uiterlijk was de keuze voor hem in orde, aantrekkelijk en tegelijkertijd niet té ‘sexy’, eerder warm en sympathiek, misschien wel de ‘onschuldigste’ van alle volwassenen in deze opera. Zijn fraaie Mozart-stem heeft als nadeel dat die soms kracht mist om helemaal boven het Debussy-orkest uit te komen. Dat leek hem ook wat punten in het slotapplaus te kosten, het publiek was meer geporteerd van Golaud.

Golaud Brian Mulligan is een fenomenale acteur, die zowel Golauds tragische vertwijfeling als diens woede en jaloezie aangrijpend verbeeldt, en diens arrogantie. Zijn timbre is prachtig en flexibel al naar gelang de gemoedstoestand en natuurlijk Debussy’s lastige noten, en het volume reikt ver zonder dat de stem hoeft te worden geforceerd.

21.nationaleopera-us_dsc2162

© MATTHIAS BAUS

Yniold was een jongenssopraan van het Tölzer Knabenchor. Vanwege wetgeving en misschien ook omdat de rol echt zwaar is wisselt de Knabe per keer. Wie het ook was die zong deze avond, hij was uitstekend. Sinds Harnoncourt voor zijn Fledermaus een jongenssopraan gebruikte voor Prins Orlofsky, ook uit Tölz, en sinds die toen ook in Bernsteins Mahler 4 zong – wat allemaal wel ontroerend was, maar vocaal toch niet helemaal goed – moet je je hart een beetje vasthouden. Maar deze zanger was uitstekend bij stem en haalde met schijnbaar gemak alle hoogten maar ook een lage noot die hij met een kennelijk net beginnende borststem prachtig wist te plaatsen. Yniold en zijn vader Golaud waren, naast Pelléas en Mélisande, het andere paar van de avond, en minstens even hartverscheurend.

nationaleopera-us_dsc2430.jpg

© MATTHIAS BAUS

Het woud naast waarmee de opera begint wordt verbeeld door tientallen rijen van verticaal neerhangende aluminiumkleurig buizen. En ja, ik had geen moeite om daarin te geloven en tegelijkertijd de reflecties van het water te zien. De rijen buizen worden langzamerhand als gordijnen omhoog getrokken om plaats te maken voor steeds donkerder stellages, die het exterieur en de binnenkant verbeelden van het kasteel waar Golaud en Pelléas wonen, en, dan weer oplichtend een ander woud bij de bron der blinden, waar Mélisande in het bijzijn van Pelléas Golauds trouwring in de lucht gooit en dan kwijtraakt, en dan heel donker de grot waar Pelléas en Mélisande de ring veinzen te gaan zoeken, dan in het volle licht de plek waar Pelléas en Mélisande elkaar voor het laatst ontmoeten, buiten de stadsmuur, en een hospitaalkamer waar zieken en stervenden worden verpleegd.

nationaleopera-us_dsc2498.jpg

© MATTHIAS BAUS

De geometrische decorstukken worden heen en weer en rond-geduwd door mannen in het zwart en wekken het beeld van doodskisten, in een immens mortuarium. Dit alles ook allemaal in zwart en wit, als in die vroeg expressionistische film of fotografie. De in geometrische patronen doen ook denken aan camera-sluiters of -diafragma’s.

nationaleopera-usdsc_4037.jpg

© MATTHIAS BAUS

Dan was er Peter Rose als koning Arkel, de grootvader van Pelléas en Golaud, een bas met misschien ook weer wat licht volume, al heeft hij wel Wagner-bassen als Daland en Gurnemanz op zijn repertoire. Als acteur was ook hij uitstekend.

De Nederlandse jonge bariton Michael Wilmering zong De Dokter. Terwijl deze rol soms wordt onderbedeeld, was ik onder meer onder de indruk van zijn laag, waarmee hij in ik geloof zijn laatste frase een paar mooi geplaatste diepe noten kon scoren om gemakkelijk tot ver in de zaal te reiken. Zijn uiterlijk, dat donkerder is dan dat van de andere zangers, en de bril die hij bovendien leken het buitenstaanderschap van de arts te benadrukken, de enige temidden van al deze wanhopige en tegelijkertijd zelfzuchtige mensen die alles scherp ziet, maar – zelf alleen maar dienstbaar aan die elite – tegelijkertijd niet kan ingrijpen.

Maeterlinck zelf kwam van gegoede komaf, maar in zijn jonge jaren was hij ook wat we tegenwoordig sociaal advocaat zouden noemen geweest. Hoewel de tekst over hoogverheven beslommeringen gaat, zijn er ook verwijzingen naar een hongersnood die in het rijk van de familie heerst. Misschien bekritiseerde Maeterlinck de gegoede elite waar hij van afstamt als hij Golaud temidden van al het hoogverheven lijden op zeker moment als tekst laat zeggen en in het geval de opera laat zingen dat de verarmde boeren de onhebbelijkheid hebben om onder de ogen van de kasteelbewoners op het strand te komen sterven. Regisseur Olivier Py vergroot dit thema uit door de drie bedelaars die zich ophouden in de grot waar Pelléas en Mélisande heen gaan als lijken te laten afvoeren en later een anoniem personage te laten sterven op de trappen achter het paleis.

Bariton Brian Mulligan moet óf erg goed kunnen mikken óf geluk hebben als hij een pop waarmee Yniold speelt op die stellages gooit en de pop in precies dezelfde houding terecht komt als de stervende (of er ligt een onzichtbare technische truc aan ten grondslag). Die pop blijft tot het eind toe op de trappen liggen, en als Mélisande sterft klimt ze uiteindelijk omhoog en neemt in spiegelbeeld exact dezelfde lichaamshouding aan.

nationaleopera-usdsc_4381.jpg

© MATTHIAS BAUS

Mélisande’s sterven is ook een prachtige scène. Als een Isolde in haar Liebestod blijft ze staan, in dit geval voor op het toneel, met de rug naar de zaal, terwijl Arkel en Golaud zich om haar bekommeren maar eigenlijk met zichzelf bezig zijn. Dan loopt ze langzaam naar de trappen om daar bovenaan te gaan liggen in de stervenshouding die ik zojuist beschreef.

Nog een kleinere rol is mooi ingevuld, die van Geneviève, moeder van Pelléas en Golaud, door Katia Ledoux, een mooie mezzo, nota bene de winnaar van het laatste Internationaal Vocalisten Concours Den Bosch. Op het toneel is haar rol zelfs uitgebreid doordat ze ook een rol speelt tussen de personages als ze niet zingt.

Wat dat betreft is nog een andere rol sterk uitgebreid, die van de vader van Pelléas en Golaud, die geen zangpartijen heeft, maar wel een rol heeft in de toneelhandeling, als hij eerst ernstig ziek is dan beter wordt, als Mélisande in het kasteel komt wonen.

Het Koninklijk Concertgebouworkest heeft het altijd geëxcelleerd in Debussy. De jaren zeventig opnames van zijn orkestwerken onder Haitink worden nog altijd gerekend tot de beste. Volgens de eerste recensies waren de eerste uitvoeringen, onder Stéphane Denève, eerder bij DNO voor Prokofjevs Liefde van de Drie Sinaasappelen en de Dialogue des Carmélites, afstandelijk. Ik denk dat de samenwerking met orkesten is gegroeid. Ja, de akoestiek van het Muziektheater werkt niet goed mee en aanvankelijk klonk het orkest vooral droog. Maar misschien ook geholpen door het toenemend aantal stellages op het toneel kreeg de klank geleidelijk aan meer diepte en warmte.

Trailer van de productie:

Gezien 18 juni 2019 De Nederlandse Opera

Het Internationaal Vocalisten Concours 2018: veel goede kandidaten, spannende halve finale en een teleurstellende finale

IVC finalisten

De finalisten van het 52ste IVC: Josh Lovell, Maria Novella Malfatti, Rosina Fabius, Claire Barnett-Jones. Jan Wouters, Nina van Essen, Katia Ledoux, Marie Perbost, Stefan Astakhov © Swinkels van Hees

De grote winnaar van de 52ste editie van het Internationaal Vocalisten Concours (IVC) was de Canadese tenor Josh Lovell. Hij ontving zowel de Operaprijs als de Hoofdprijs. Of het terecht was? Voor mij – en de velen die ik sprak – niet.

IVC winnaar

Josh Lovell © Hans Hijmering

Zijn optreden in de halve finale vond ik al uitermate zwak. Zo zeer zelfs dat het mij verwonderde dat hij een plaats in de finale wist te bereiken. Goed: er waren niet zo veel tenoren in de competitie maar zijn ‘stem collega’ die ook ‘halfjes’ wist te bereiken, de onstuimige Turkse Ibrahim Yeşilay kon mij veel meer overtuigen. Zo ook de meer ingetogen ‘lyrico’, de Russische Yury Rostotsky.

IVC Josh L

Josh Lovell in actie © Hans Hijmering

Persoonlijk vond ik Lovell niet echt iemand waar ik met plezier naar luisterde. Dat de bravoure stuk ‘ Ah! Mes amis… Pour mon âme’ uit La fille du régiment met al die hoge C’s op een rijtje hem een enorm publieksapplaus heeft bezorgd is nogal wiedes: publiek houdt eenmaal van circus. Maar dat ook de jury er in trapte…. Afijn. Het kan ook aan mij liggen.

IVC Katia

Katia Ledoux © Hans Hijmering

Mijn absolute favoriet, Katia Ledoux werd beloond met de prijs van de Persjury. De zeer charismatische Franse mezzo wist mij al in de halve finales bijzonder te imponeren met haar (in een goed Russisch) gezongen Olga uit Evgeni Onegin. In de finale liet zij aan iedereen horen waarom de aria van Baba de Turk (The Rake’s Progress) door een mezzo gezongen moet worden en niet door een countertenor. Wat een rasartieste! Brava!

IVC_2018_FINALE__MG_5732

Stefan Astakhov © Hans Hijmering

De ‘baby-bariton’, nog maar 20-jarige Stefan Astakhov uit Duitsland vond ik een grootse belofte voor later. Hoe iemand op die leeftijd al over zo’n mooie, rijpe stem beschikt en zich daarbij ook op de bühne weet te presenteren, die zo taalgevoelig is en met veel tekstbegrip in meerdere talen zingt, die verdient meer dan alleen een prijs voor de jongste kandidaat.

Zijn optreden tijdens de halve finale waarbij hij een zeer ontroerende ‘Look! Through the port comes the moonshine astray! (Billy Budd) en een aria uit de zarzuela ‘ La del Soto del Parral’ van Reveriano Soutullo Otero  maakte hem voor mij niet alleen tot één van de allerbeste kandidaten maar ook de potentiële winnaar.

Helaas was zijn finale iets minder spectaculair. Wellicht lag het aan de keuze van ‘Es ist genug!’ uit Mendelssohns Elias, ik denk niet dat oratorium zijn sterkste kant is. Dat bewees hij des te meer met een ongekend prachtig en met veel passie gezongen aria van Silvio uit I Pagliacci.

IVC Wagner

Helena Koonings, Leo Cornelissen en Claire Barnett-Jones © Wagnergenootschap Nederland

De Britse mezzo Claire Bernett-Jones werd terecht beloond met de Wagnerprijs Nederland. Fantastische zangeres inderdaad, bovendien ook – eindelijk – een echte mezzo met een grote strot, uitstekende laagte en een gouden gloed in haar timbre. Ook haar presentatie op de bühne was uitstekend al was de keuze van haar jurk niet echt gelukkig te noemen. Haar Wagner was inderdaad kolossaal, maar met haar heks uit Hänsel und Gretel sloeg ze de plank behoorlijk mis. Jammer.

Er was nog één winnares van Wagnerprijs, Helena Koonings. De Nederlandse sopraan kreeg van het Wagnergenootschap Nederland een stipendium voor de Bayreuther Festspiele 2019.

IVC Nina-van-Essen-foto-Hans-Hijmering-768x512

Nina van Essen © Hans Hijmering

De Nederlandse sopraan Nina van Essen (24) mocht dankzij de ‘wildcard’ door het publiek uitgereikt na de halve finales ook in de finale meedoen. Persoonlijk was ik niet echt onder de indruk maar zij is ook heel erg jong. Dat zij publiekslieveling was, was nogal wiedes dus na afloop van het concours mocht zij ook de Publieksprijs in ontvangst nemen.

IVC Marie P

Marie Perbost © Hans Hijmering

De Dioraphte Award voor de vertolking  van ‘Oh che tranquillo mar’ van Sylvia Maessen ging zeer terecht naar de Franse sopraan Marie Perbost. De Française wist mij ook in haar operarepertoire bijzonder te imponeren, haar vertolking van ‘Me voilá seule dan la nuit’(Les Pêcheurs de perles) was zeer exemplarisch. Voor mij was zij, naast haar landgenote Ledoux de beste kandidaat die avond.

De Oratoriumprijs ging naar de Nederlandse mezzo Rosina Fabius. Of het terecht is valt moeilijk te zeggen aangezien zij de enige kandidate was in die categorie. Zelf vond ik haar vertolking van ‘Erbarme Dich’ (Matthäus-Passion) nogal aan de saaie kant – ik geeuwde meer dan dat ik ontroerd werd, maar dat kon ook aan de slome begeleiding van Hartmut Haenchen liggen.

Over Haenchen ben ik trouwens sowieso niet te spreken. Waar het aan lag weet ik niet – te weinig repetities? Orkestleden die niet echt op één lijn zaten? – we hadden ten slotte met een voortreffelijke, wereldberoemde maestro te maken, maar de tempi lagen over de gehele linie heel erg langzaam, zo langzaam dat de boel af en toe gewoon stil stond.

Maar de echte winnaar van de competitie was – en blijft – Annett Andriessen. Na twaalf jaar van een ongelooflijke inzet en fantastische leiderschap (iets waarvoor zij met speeches, staande ovatie, bloemenweelde en een ‘bescheiden’ bouquet van symbolische twaalf rozen werd gehuldigd) het stokje heeft overgedragen aan Ivan van Kalmthout.

De avond werd besloten door de waanzinnig (nomen omen) goed gezongen ’Il dolce suono’ uit Lucia di Lammermoor door de voormalige prijswinnares van het IVC, Lenneke Ruiten. Het was top.

Annett Andriessen: ik zal je heel erg missen!
Ivan van Kalmthout: ik wacht met spanning op je eerste concours en wens je veel geluk. Tot volgend jaar!

Zie ook : website van het Internationaal Vocalisten Concours.

Meer over IVC:
Internationaal Vocalisten Concours ‘s-Hertogenbosch 2014
IVC: RUSSISCHE SUMMERSCHOOL september 2015
ZANGCONCOURSEN: PRO’S EN CONTRA’S