Claudio_Monteverdi

L’incoronazione di Poppea: it’s about sex, isn’t it?

Tekst: Peter Franken

Zo ongeveer de oudste opera uit het repertoire, gestoken in een eigentijdse jas, levert in de productie waarmee de Reisopera momenteel rondtoert een onderhoudende avond op. Eerlijk gezegd vind ik die vroege barok nogal slaapverwekkend maar in de regie van Ted Huffman komt het verhaal over de kroning van Poppea helemaal tot leven. Ik beleefde een mooie avond in Amare.

Drie godinnen kibbelen over wie de grootste invloed heeft op het reilen en zeilen van de mens: Virtu, Fortuna en Amor. Fortuna zet de Deugd weg als iets van gisteren maar beiden worden overtroefd door Amor. Liefde wint altijd omdat het nu eenmaal de sterkste menselijke drijfveer is. Kijkend naar het gedrag van Nerone en Poppea dan valt daar wel een kanttekening bij te plaatsen.

Poppea is de minnares van Ottone, een van Nerones generaals. Hij is door Nerone op dienstreis gestuurd en bij thuiskomst bemerkt hij dat de keizer zijn plaats als Poppea’s geliefde heeft ingenomen. Daar valt weinig tegen te beginnen, Nerone is immers almachtig. Op Poppea is een mooi citaat uit Shakespeare’s ‘Measure for measure’ van toepassing: ‘In her youth there is prone and speechless dialect such as move men; besides she has prosperous art when she will play with reason and discourse and well she can persuade.’

Tegenwoordig zijn we wat directer: Poppea is seksueel zeer bedreven en kan mannen met een natte vinger lijmen. Nerone is haar nieuwe project en via hem wil ze hogerop. Hij hoeft alleen maar de huidige keizerin Ottavia te verstoten en haar op de troon te zetten. En daarvoor zet ze alle middelen in die ze beschikbaar heeft. Mooie zang over hevige verliefdheid, zoete kussen en eeuwige trouw zijn slechts voor de bühne. Huffman laat daar in zijn benadering geen enkele twijfel over bestaan. Niet Nerone maar Poppea is hier de drijvende kracht door te appelleren aan zijn primaire instincten. Seks zit in de hardware, moraliteit die zich uit in zaken als deugd, respect, plicht, zich conformeren aan de verwachtingen van de omgeving en zo meer vormen slechts de software.

Nerone is daar heel duidelijk in naar zijn leraar Seneca. Wetten zijn onbelangrijk, als ze me niet passen maak ik nieuwe. De mening van het volk en de senaat is irrelevant, alleen die van de keizer doet er toe. Voegen we hier nog het hooggerechtshof aan toe en zijn gedrag wordt pijnlijk actueel.

De opera draait vooral om de interactie van Nerone met Poppea, Seneca en zijn vertrouweling Lucano. Poppea komt naar zijn paleis om hem schaars gekleed nog even een beurt te geven zodat hij vooral bij de les blijft. Seneca appelleert aan de morele aspecten van zijn voornemen om Octavia te verstoten. Hij blijkt niet meer de enorme invloed op zijn vroegere pupil te hebben die hij kennelijk vroeger wist uit te oefenen. Als Poppea hem zwart maakt bij Nerone is zijn lot beslist: verplicht zelfmoord plegen. Zo komt er schot in de zaak en Nerone bezingt dat in een duet met Lucano waar Huffman een homo-erotische ontmoeting van maakt. Zodra Poppea dat ziet mengt ze zich daar in en even later lopen ze met zijn drieën het toneel af. Op het laatst laat Poppea haar jas van de schouders vallen en is ze vrijwel naakt. Dat Nero kennelijk biseksueel is deert haar niet, ze doet aan alles mee wat haar project kan doen slagen.

Goed beschouwd is de rest van de handeling gewoon franje. Ottavia klaagt, Ottone doet hetzelfde en zoekt troost bij Drusilla. Er volgt nog een knullige poging om Poppea te vermoorden en diverse matrones doen hun zegje waar niemand echt naar wil luisteren.

Sopraan Catherine Trottmann was een geweldige Poppea, niet alleen door haar zang maar vooral ook door de wijze waarop ze de seksuele kant van het gedrag van haar personage wist neer te zetten. Ze was de ultieme golddigger die met de winst gaat strijken. Dat de historie leert dat haar ‘geluk’ van korte duur zou zijn doet er niet toe. En Amor kan de overwinning claimen.

Countertenor Jake Arditti kroop in de huid van de grillige potentaat Nerone die zich door niets of niemand van zijn pad laat brengen. Zijn gedrag was zo macho dat ik bijna vergat dat hij klonk als een vrouw, mijn ultieme compliment voor dit stemtype. Ook countertenor Jakes Ingbar in de rol van Ottone voldeed op zich prima al had ik hier net zo lief een tenor gehoord.

De mezzo Luciana Mancini dubbelde als Virtu en Ottavia. Daarvoor moest ik wel even schakelen. Het toneel was namelijk leeg op een bank en een paar stoelen na waarop alle zangers braaf op hun beurt zaten te wachten. Iemand die kort daarvoor is gaan zitten als Virtu komt even later op als Ottavia. En zo ging het vaker met die dubbelingen.

Tenor Marcel Beekman vertolkte zelfs vier verschillende personages, uiteraard op zijn geheel eigen wijze. Lilian Farahani begon als Fortuna en was later te zien als Drusilla en Amore kwam voor rekening van Lucia Martin Cartón.

Bariton Alex Rosen was de enige ‘echte’ man op het toneel in termen van stemgeluid en dat wist hij goed uit te buiten. Hij trad Nerone tegemoet als zijn pupil, overheersend en bars maar merkte dat hij tegen een muur sprak. Daarna was het snel met hem gedaan. Tegen de tijd dat hij zijn vonnis te horen krijgt is er weinig meer van hem over dan een leeggelopen ballon. Hij heeft hoog spel gespeeld en verloren. Voor nu zijn er maar twee winnaars: Nerone en Poppea. En daar wordt enorm mooi over gezongen, zozeer dat je bijna in dat sprookje gaat geloven.

De orkestbegeleiding kwam voor rekening van Capella Mediterranea onder leiding van Mónica Pustilnik.

Foto’s van de productie © Marco Borggreve.

Monteverdi’s Poppea in twee opnamen uit de archieven

Exuberante L’Incoronazione di Poppea en ingetogen Ein Deutsche Barockrequiem in het Festival Oude Muziek





Tekst: Neil van der Linden

Na de theatraal uitgevoerde Maria Vespers van Monteverdi door La Tempête, presenteerde een paar dagen later het ensemble Le Banquet Céleste Monteverdi’s opera L’Incoronazione di Poppea juist ‘kaal’, zonder enscenering. Maar dat werd volledig gecompenseerd door de uitdrukkingskracht van het volmaakt op elkaar ingespeelde ensemble. Dat is niet helemaal verwonderlijk, want wat we in het Festival Oude Muziek in Utrecht te zien kregen was een concertante versie van wat binnenkort geënsceneerd op de planken komt te staan bij de Opera van Rennes.

Door allemaal zo te zien piepjonge zangers ook nog. Wat natuurlijk heel goed bij het libretto past. Keizer Nero kwam aan de macht toen hij nog geen 17 jaar oud was en zijn entourage zal voor het merendeel niet veel ouder geweest zijn. En de drijfveren van de personages zijn vaak behoorlijk puberaal. Monteverdi lijkt dat te hebben onderstreept door op één na bijna alle mannelijke hoofdrollen te componeren voor (mannelijke) sopraan- of alt-stem.

Voor deze uitvoering was dan ook niet bezuinigd op jonge top-counters. De sopraan-rol van Nero werd gezongen door een echte mannelijke-sopraan, die heel hoge noten aankan, de Amerikaan Ray Chenez. De kwinkelerende coloraturen in zijn partij contrasteren dan weer grappig met het moderne strakke blauwe pak dat hij nu aanhad, waardoor je hem associeert met een jonge telg uit de Europese adellijke jetset, en interessant is dat dat deze Nero enger maakt dan de rol die hij van Monteverdi en librettist Busenello meekreeg.

De mannelijke mezzosopraan Paul-Antoine Benos-Djian is een aandoenlijke Ottone, ondanks het immorele karakter dat hij speelt, wanneer hij in zijn wanhoop, en gechanteerd door Ottavia, zijn geliefde Poppea wil vermoorden. Benos-Djian’s gave om muzikaal en qua fysieke expressie van kleur te kunnen veranderen past mooi bij zijn nerdy en opportunistische personage. Intussen is hij een sterke vocalist met een mooi mezzo-register.

De alt Paul Figuier speelt, jong en bebaard, de dubbelrol van de oude voedsters van Poppea respectievelijk Ottavia, dus eigenlijk met tegengestelde loyaliteiten. Maar zo werd het in Monteverdi’s tijd. Men kan zich trouwens afvragen waarom deze rollen door mannen werden gezongen, vrouwen mochten immers zingen in het theater. Misschien omdat men het niet gepast vond dat vrouwen ‘lelijke’ rollen zouden zingen, zoals dat de ouder wordende mens steeds meer op een wandelende zak vol botten lijkt, en ook dat we op het erotisch vlak onze gang moeten gaan zo lang als het nog kan. Vrouwonvriendelijk is de tekst zeker niet; de uitspraak van Ottavia’s voedster dat als vrouwen een zoon baren, ze eigenlijk hun toekomstige onderdrukkers en moordenaars baren is feminisme van de bovenste plank.

De enige mannelijke hoofdrol voor lage stem is die van filosoof Seneca, Nero’s voormalige leermeester. Bas Adrien Mathonat beschikt over een kleurrijke diepe basstem die in de toekomst niet zou misstaan bij lage Wagner-rollen. (Overigens valt op dat de soldaten, die in de opera min of meer ‘de stem van het volk’ vertegenwoordigen, Seneca een hypocriet en een zakkenvuller vinden; ofwel het ‘gewone volk’ heeft bij Monteverdi en Busenello ook geen hoge dunk van de filosofen en wetenschappers.)

Sopraan Catherine Trottmann zong Poppea fraai en wist ook de emoties van haar karakter duidelijk over te brengen. Mezzo Victoire Bunel zong de rol van de bedrogen echtgenote Ottavia die vervolgens Ottone ertoe opdraagt haar rivale Poppea te vermoorden, en anderzijds van de Deugd die Ottavia’s handeling afkeurt.

Ook sopraan Camille Poul gaf de schijnbaar lichtzinnige personages Amor en Page met haar theaterpersoonlijkheid en haar virtuoze zang-acrobatiek het nodige inhoudelijke en zangtechnische gewicht. Hetzelfde geldt voor Maïlys de Villoutreys in de dubbelrol van Fortuna en Drusilla.

Dit moeten allemaal razend intelligent zangers zijn, gezien alle psychologische nuances die ze met hun stem en hun fysieke expressie weten aan te brengen.

Claudio Monteverdi 1567-1643

L’Incoronazione di Poppea (1642)

Libretto: Francesco Busenello

Catherine Trottmann Poppea
Ray Chenez Nero
Victoire Bunel Ottavia/Deugd
Paul-Antoine Benos-Djian Otto
Adrien Mathonat Seneca, Consul
Paul Figuier – Arnalta/Voedster/Vriend 1
Maïlys de Villoutreys Fortuna/Drusilla
Camille Poul Amor/Valetto
Sébastien Monti Lucano/Soldaat 1/Vriend 2
Thibault Givaja Liberto/Soldaat 2
Yannis François Vriend 3/Littore/Mercurio

Le Banquet Céleste   
Damien Guillon, klavecimbel & dirigent

Gezien 2 september, TivoliVredenburg, Grote Zaal, Festival Oude Muziek

Foto’s Marieke Wijntjes en Neil van der Linden

Vanaf 10 oktober komt de NPO-opname op NPO-Klassiek

Poppea uit Nootwegen, trailer:

Complete opera is hier te zien:

https://www.operaonvideo.com/lincoronazione-di-poppea-oslo-2010-christensen-laszczkowski-mead/

Het sober gebruik van instrumentale middelen voerde ook de boventoon in de Duitse muziek uit de vroege barok zoals die ten gehore werd in het programma Ein Deutsches Barockrequiem door Vox Luminis. Men gebruikte de teksten die voorkomen in Brahms’ Ein Deutsches Requiem als uitgangspunt voor een compilatie van Lutherse motetten uit de eerste helft van de zestiende eeuw met thema’s rond dood en hoop.

Het gaat vaak om tamelijk obscure componisten, althans bij een iets groter publiek is alleen Johann Hermann Schein bekend. Binnen nog selectere kringen zijn Andreas Hammerschmidt  en Thomas ook nog wel bekend. Maar van Andreas Scharmann (vertegenwoordigd met ‘Trauer-Klag: Gedenke, Herr, wie es uns gehet’) weet men alleen dat hij in de 17de eeuw leefde en Christian Geist wel dat hij in 1711 is gestorven, maar niet precies wanneer hij is geboren.

En wie kent Johann Philipp Förtsch? En het is allemaal even mooi. En tekstueel is het allemaal wel in de lijn van wat later Brahms zou doen: ‘Selig sind, die da geistlich arm sind’ (Schein), ‘Trauer-Klag: Gedenke, Herr, wie es uns gehet’ (Hammerschmidt), ‘Und da der Sabbath vergangen war’ (Selle), ‘Trauer-Klag: Gedenke, Herr, wie es uns gehet’ (Scharmann), ‘Die mit Tränen säen’ (Geist), ‘Selig sind die Toten’ (Förtsch).

De teksten passen ook bij de situatie in Duitsland van toen. De pest was nog maar nauwelijks goed en wel voorbij, er waren de godsdienstoorlogen, de dertigjarig oorlog, die eigenlijk veel erger was dan onze tachtigjarige oorlog. Dat wordt ook weerspiegeld in de ingetogen muziek. Wat dan ook wel paste bij het Protestantisme, dat niet kien was op veel uiterlijk vertoon in de kerken.

Ein Deutsches Barockrequiem door Vox Luminis
Zsuzsi Toth, Tessa Roos, Erika Tandiono, Victoria Cassano sopraan
Jan Kullmann, alt
Philippe Froeliger, Raphael Höhn, Jacob Lawrence, Olivier Berten tenor
Sebastian Myrus bas
Tuomo Suni, Johannes Frisch viool
Josh Cheatham, Lies Wyers viola da gamba
James Munro violone
Bart Jacobs orgel
Lionel Meunier bas en muzikale leiding

Gezien 29 augustus, TivoliVredenburg, Grote Zaal, Festival Oude Muziek

Foto’s Foppe Schut

Op Spotify:

La Tempête met Simon-Pierre Bestion. Claudio Monteverdi: Vespro della beata vergine

Tekst: Neil van de Linden

 

Een tijd lang leek er elke maand en nieuwe opname van Monteverdi’s Maria Vespers uit te komen. En toch, vergeleken bij de bijvoorbeeld ook telkens weer nieuwe opnamen van Mahler en Brahms symfonieën kan ik er moeilijk genoeg van krijgen.

het titelblad van één van de zangpartijen van de Vespers, uitgegeven in Venetië,

Zelf werd ik voor het eerst door de ‘Vespers’ gegrepen toen ik via de radio een van de eerste opnamen hoorde onder David Willcocks. Ik stond aan de grond genageld in mijn studentenkamer. Gelukkig had ik snel mijn AKAI bandrecorder paraat, zodat ik het werk nog vaak kon beluisteren. In dezelfde levensfase had ik een vergelijkbare ervaring bij een radiouitzending van Schönbergs Gurrelieder; gemeenschappelijk kenmerken zijn de evocatieve kracht en de grootschaligheid. Van ‘Gurrelieder’ mogen er meer opnamen uitkomen (er is nog steeds geen helemaal ideale), maar aan Vespers geen gebrek. En toch zet La Tempête een nieuwe standaard.

Wat doen ze? Allereerst breiden ze het werk uit met parallelle liturgische muziek uit Sardinië en Corsica, waar polyfonie werd gezongen met niet-klassiek geschoolde stemmen. Het is niet bekend waar de Vespers voor het eerst werden uitgevoerd, en ook niet alsof ze als het geheel werden uitgevoerd zoals we het werk nu kennen. Wel werd het werk gedrukt in Venetië in 1610 en aangezien Monteverdi vanaf 1613 maestro di capella werd aan de San Marco in Venetië is het werk daar waarschijnlijk ook uitgevoerd.

In het programmaboekje schrijft dirigent Simon-Pierre Bestion dat hij wil laten horen dat Venetië, in Monteverdi’s tijd nog steeds een machtige stad, een smeltkroes was waar Italiaanse, Griekse, Turkse, Perzische, Armeense, Sefardische en Noord-Afrikaanse gemeenschappen naast en met elkaar leefden en muziek van elkaar overnamen. Dat moet ook in de kerk te horen zijn geweest. Daar moet de muziek ‘aardser’ en diverser hebben geklonken dan het ideaal van de ‘strakgetrokken’ zangstijl voorschrijft die wij nu gewend zijn. Kenmerkend van veel van zulke lokale polyfonie is de faux-bourdon (tweede en derde stemmen bewegen parallel mee met de melodie, dus zonder contrapunt), wat fraaie ‘primitieve’ harmonieën oplevert.

Daarmee contrasteert de contrapuntische eigenlijke muziek van Monteverdi en het ensemble laat de contrast in harmonie duidelijk uitkomen, maar laat in de klankkleur ook een ‘rauw randje’ horen, dat aansluit bij de natuurlijke muzikale omgeving waarin de musici van toen moeten hebben geleefd. Dat is erg mooi te horen in het ‘Ave Maris Stella’.


Hier is een promotie YouTube clip waarin Bestion uitlegt wat hij met de Vespers doet:

Onder meer dat door het hele koor laten neuriën in een oerversie van de melodie die Monteverdi gebruikte in het ‘Ave Maris Stella’ (in de YouTube clip bij 1:39, in de track op Spotify bij 3:45) en dan de ‘oerversie’ over laten gaan in de Monteverdi-versie is één van de kippenvelmomenten:

Het is altijd een onderwerp van discussie geweest of je deze muziek sereen moet uitvoeren, zoals de Engelsen (Gardiner, The Sixteen) of juist warm, aards en ‘Mediterraan’ moet uitvoeren, zoals eerder Savall met Montserrat Figuerras deden, Gabriel Garrido, Christina Pluhar. Dit is muziek van de Contrareformatie, bedoeld om zieltjes weer terug te winnen voor de katholieke kerk. De moederkerk was in gevaar, vanwege het opgekomen Protestantisme.

Om de zieltjes te winnen, zou je de muziek zo etherisch mogelijk kunnen uitvoeren, maar misschien kon je de gelovigen beter vasthouden met een warm feestje. Kijk eens naar de stunts die tijdgenoten Bernini en Caravaggio uithaalden. Bij Bernini zag marmer eruit als kneedbare was, de spiraalzuilen in de Sint-Pieter lijken eetbaar als honing, zijn Extase van de Heilige Teresa in de Sint-Pieter is een orgasme. Caravaggio’s Jezus was steevast een hunk waarvoor vast een fraaie maar misschien ook wel onbetrouwbare jongeman model had gezeten die hij in een kroeg had opgepikt.

Monteverdi gebruikte in de Vespers teksten uit het Hooglied. Dat vraagt waarschijnlijk ook in de muziek om erotiek. Én, vindt dirigent Bestion, je moet het hedendaags publiek kunnen overtuigen.

Ook prachtig zijn de syncopische basloopjes in het Laudate Pueri en Laetatus Sum, maar dan weer net niet zo extravert als Pluhar het soms doet. En dan aan het eind, in het Gloria Patri van het Magnificit, is er een extra tweede en soms derde en zelfs vierde echo die de passages van de solozanger herhalen, die je nergens anders hoort, ijzingwekkend mooi:

Na die overweldigende eerste kennismaking via David Willcocks, heb ik vele favoriete opnamen gehad. Harnoncourt niet eens, Gardiner was te braaf Engels, maar wel Savall met de prachtige Montserrat Figuerras en Nuria Rial en een klein ensemble, die het heel intiem hielden. Savall-discipel Gabriel Garrido maakte het vervolgens juist imponerend door massaliteit.

Rinaldo Alessandrini’s uitvoering was een tijd lang de standaard. Christina Pluhar gebruikte expressieve emotionaliteit, maar de live-uitvoering die te zien op Youtube is dan eigenlijk geslaagder, mede door de vele jonge durfals die ze bij de solisten en instrumentalisten:

Dat werken met jonge energieke mensen zie je ook terug bij Raphaël Pichon:

(de complete opname staat op Medici TV).

En nu ook bij La Tempête, dat met dit concept de geslaagdste opname levert. Met dan als bonus al die fraai ‘oer’-Vesper-muziek.

De vorige opname van het ensemble, ‘Larmes de Résurruction’, was ook al zo’n voltreffer, een combinatie Heinrich Schütz’ Historia der Auferstehung  Jesu Christi met Johann Hermann Schein’s Israelis Brünnlein. Hoewel Schütz en Schein beiden Protestants waren en dus eigenlijk vertegenwoordigers waren van waar de Contrareformatie tegenin ging, leenden Schütz en Schein gretig allerlei muzikale vindingen van Contrareformatiecomponisten als Monteverdi en Gabrieli, bij wie ze zelfs in de leer gingen.

In die ‘Larmes de Résurruction’ pasten dirigent Bestion en La Tempête ook een ‘Mediterranirende’ truc toe, door de evangelist in Schütz’ paasmuziek te laten zingen door een Libanese zanger uit de Byzantijnse traditie, Georges Abdallah:

Maar daarover binnenkort meer, want La Tempête voert op 1 september ‘Larmes de Résurruction’ uit in het festival Oude Muziek, met Georges Abdallah, in de imposante Jacobikerk.

Hier probeert tot besluit de Vlaamse televisiemusicoloog Sander de Keere ook aan niet-ingewijden uit te leggen wat er zo goed is aan Monteverdi’s Vespers:

La Tempête met Simon-Pierre Bestion
Claudio Monteverdi, Vespro della beata vergine
Alpha 552

‘Larmes de résurrection’
Heinrich Schütz Historia der Auferstehung  Jesu Christi
Johann Hermann Schein, Israelis Brünnlein
Alpha 394

Illustraties: foto’s van de opname van de Vespers met dirigent Simon-Pierre Bestion en leden van het ensemble La Tempête. @ La Tempête

Twee maal Orfeo van Monteverdi op dvd

ROBERT WILSON

https://www.hdclub.ua/files/music_release/big/bigi4d3ed1a148ee5.jpg

Het komt niet vaak voor dat een (vroeg)barokopera uitgevoerd wordt in La Scala. Zeker in geval van Monteverdi heb je veel meer aan de intieme sfeer van een klein theater. Maar de in september 2009 in het Milanese toptheater opgenomen Orfeo van Robert Wilson bewijst dat het toch kan. En dat het werkt. Althans, op het scherm van je tv.

De beelden zijn zo zeer gestileerd dat je soms het gevoel hebt naar ‘film stills’ te kijken. Ik ben geen groot liefhebber van Robert Wilson, maar de voor hem zo typische bewegingen en gebaren werken hier wonderwel. Het klopt.

Het zeer statische maar o zo mooie bühnebeeld, met weinig decorstukken, geeft alle ruimte aan de muziek. De werkelijk betoverende belichting creëert heel veel sfeer en de kostuums zijn prachtig.

Rinaldo Alessandrini dirigeert gespierd, met nadruk op het dansante van de muziek. Zijn tempi zijn voortvarend, zonder gehaast te klinken.

Gerg Nigl is een mooie Orfeo. Nooit gedacht dat hij na zijn optredens als Wozzeck nog zo veel lyriek in zijn stem zou hebben.

Iedereen van de verder uitstekende cast verbleekt echter bij Sara Mingardo (Messagera/Speranza). Haar stem is warm en vol kleuren. Ook permitteert zij zich gezichtsuitdrukkingen (bij Wilson meestal niet toegestaan), waardoor alle aandacht, zeer terecht, naar haar gaat (Opus Arte OA 1044 D).

Hieronder een fragment:

TRISHA BROWN

https://img.discogs.com/UmxE5cMetLBH3MkVUKvBLZB_Ags=/fit-in/426x600/filters:strip_icc():format(jpeg):mode_rgb():quality(90)/discogs-images/R-10561841-1499946253-5600.jpeg.jpg

De Amerikaanse choreografe Trisha Brown heeft in 1998 in Brussel een zeer dansante Orfeo geregisseerd. Als u heel erg veel van ballet houdt en Madama Butterfly van Wilson tot uw lievelingsvoorstellingen telt, dan zult u er erg van genieten. In alle andere gevallen: zet het beeld uit en geniet van het prachtige geluid, want René Jacobs dirigeert meesterlijk en Simon Keenlyside is een kanjer van een Orfeo (ja, hij danst ook!).

Er zit bij deze uitgave een aparte dvd met ‘the making of’ en de opera is ook Nederlands ondertiteld (Harmondia Mundi HMD 9909003.004).

Hieronder een fragment:

Il combattimento di Ponnelle e Audi, oftewel Monteverdi cycli in Zürich en Amsterdam

Het was geen uitvinding van Pierre Audi om de opera’s van Monteverdi als cyclus te presenteren. Ponnelle ging hem met Harnoncourt voor, en dat al twintig jaar eerder.

De uit jaren de zeventig stammende registraties uit Zürich zijn het resultaat van een nauwe samenwerking tussen de regisseur en de dirigent. Door de zeer consequente regieopvattingen, het gebruik van een vast muziekensemble en dezelfde zangers – die in alle drie de opera’s één van de rollen vertolken – is een drieluik gecreëerd waarin alles op alles is afgestemd. Een volkomen eenheid, versterkt nog door de eendrachtige decors, kostuums en rekwisieten.

De opera’s werden in de studio verfilmd, zo’n half jaar na de opvoeringen, maar het geluid is daadwerkelijk afkomstig van de live voorstellingen.

Mijn gevoelens over het geheel zijn zeer gemengd. Aan de ene kant bewonder ik de sfeervolle, authentieke decors en kostuums. Aan de andere kant hebben de jaren zeventig duidelijk een stempel op het geheel gedrukt. De make-up en pruiken zijn gewoon knudde en, inderdaad, very seventy’s. Dat stoort. Wat verder ook stoort, en niet weinig ook, is het vibratoloze zingen van de meeste zangers

Audi gaf zijn visitekaartje in Amsterdam af met de in 1990 uitgevoerde Il Ritorno d’Ulisse in Patria, het eerste deel van wat een indrukwekkende Monteverdi-cyclus zou worden. De opera’s werden in de loop van de jaren negentig voor de tv opgenomen en zijn nu zowel los als in een prachtig ogende box verkrijgbaar.

Als bonus zit er dan ook (niet los verkrijgbaar) Il Combattimento di Tancredi e Clorinda bij, verrukkelijk gespeeld (of beter gezegd: uitgevochten) door Maarten Koningsberger en Lorna Anderson, en met een prachtig gezongen commentaar van Guy de Mey.

Audi’s regie is gestileerd en zeer esthetisch, wat in de intimiteit van de huiskamer nog wordt versterkt. Anders dan Ponnelle werkte Audi met verschillende zangers, ensembles en dirigenten. Over het algemeen zijn zijn zangers beter dan bij Ponnelle, al is zijn keuze (de dirigents keuze?) voor een bepaald stemtype niet altijd gelukkig.

Een minpunt is het ontbreken van synopsis en er is ook geen tracknummering. De Nederlandse ondertitels krijgen een plusje.

L’Orfeo

monteverdi-l-orfeo-dvd-0044007341636

Ponnelle roept in zijn L’Orfeo de sfeer van de première in Mantua op, door de voorstelling plaats te laten vinden tussen de schuifdeuren van een paleisje. De acteurs, zangers, balletdansers en musici mengen zich onder het door het koor gespeelde publiek, die dan ook commentaar geeft op het verloop van het verhaal. Prachtig, speels, en zeer overtuigend.

Philippe Hüttenlocher is een niet echt fraai zingende Orfeo en zijn Euridice is het noemen van haar naam niet waard, maar Trudeliese Schmidt is zeer overtuigend als La Musica/Speranza.

Tussen de Spiriti en Pastori ontdek ik verder tot mijn grote vreugde een piepjonge Francisco Araiza, wat mijn waardering voor de uitvoering meteen opkrikt.

Monteverdi audoi orfeo

Nee, dan de zangers bij Audi, met zowat de mooiste Orfeo ooit: John Mark Ainsley. Een punt erbij.

Maar niet alles vind ik goed. Zo begrijp ik de keuze voor de countertenoren voor de rollen van La Musica en Speranza niet. Zelfs de meest fanatieke ‘authentiekelingen’ deden het niet. Het is niet alleen volstrekt overbodig, maar ook ridicuul. Wiens keuze het was, weet ik niet. Jammer vind ik het wel.

Des temeer daar de te nadrukkelijk nichterige David Cordier niet over de beste stem beschikt, en zo een karikatuur maakt van La Musica. Het lijkt net een travestieshow. Michael Chance zingt wel mooi, maar La Speranza, net als La Musica, hoort door een vrouw gezongen te worden.

Ook met de enscenering ben ik niet altijd gelukkig, en ik snap het nut van het water aan het begin van de opera niet. Het orkest(je) onder leiding van Stephen Stubbs vind ik dan wel heel erg mooi spelen; nog één punt erbij. De stand: 3-2 voor Audi.

Il Ritorno d’Ulisse in Patria

monteverdi-il-ritorno-dulisse-in-patria-0044007342680

Hier is de wedstrijd niet helemaal eerlijk, want Ponnelle heeft er een film van gemaakt en Audi heeft een nieuwe versie van het verhaal geschreven.

De zangers bij Ponnelle zijn middelmatig. Hollweg (Ulisse en L’Humana Fragilita) schreeuwt zich door de hemels mooie ‘Dormo ancora’ heen en Trudeliese Schmidt is weinig overtuigend als Penelope. Telemaco van Araiza is daarentegen zo wonderschoon, dat ik onmiddellijk twee punten toegeef voor het werkelijk adembenemend mooie zingen (maar hoeveel strafpunten verdient hij dan niet voor het verpesten van zo’n prachtig materiaal?).

Monteverdi Ulisse audi

Audi (of is het Stubbs?) wil het verhaal maar eens verfrissen en gooit bijna alle goden uit de opera. Waarom? Het doet zo’n enorme afbreuk aan het verhaal! Die gaat namelijk niet alleen over de terugkeer van Ulisse in zijn vaderland, maar ook (of eigenlijk voornamelijk) over een spel dat goden met de mensen en hun lot spelen. Daar klaagt L’Humana Fragilita aan het begin van de opera ook over.

Ook de abrupte overgang van het liefdesduet tussen Melanto en Eurimaco naar de ontwakende Ulisse op het strand in Ithaca is niet logisch. En de reden is? Was de muziek niet van de maestro zelf? Of is het een ‘herinterpretatie’? Niet de goden maar de mensen zelf zijn verantwoordelijk voor hun lot? Maar ja, in dit geval klopt de hele beginscène niet, en komt helemaal los van de rest van het verhaal te zitten.

Maar de enscenering is wondermooi, en de zangers, met Anthony Rolfe Johnson, Graciela Arraya en Alexander Oliver voorop, werkelijk fantastisch. 5-3 voor Audi, maar wel met een gele kaart.

L’incoronazione di Poppea

monteverdi-lincoronazione-di-poppea-0044007341748

Deze opera gaat over seks, wellust, machtsverlangen, jaloezie, moord en nog meer van dat soort zaken. Daar profileert Ponnelle zich ook naar. Zijn Poppea (Rachel Yakar) is bloedmooi, uitdagend en zeer geraffineerd. Nero, hier gezongen door een tenor (Erik Tappy) is, ondanks zijn sadistische trekjes, als was in haar handen.

Matti Salminen zet een zeer imposante Seneca neer, en Alexander Oliver is kostelijk als Arnalta. Ook de rest van de cast is heel erg goed, en het decor en kostuums zeer indrukwekkend.

Monteverdi Poppea audi

Daarmee vergeleken is Audi’s versie een kuis aftreksel. Zijn regie is hier nog meer dan voorheen gestileerd en de enscenering sober en intiem. Zeer fraai om te zien, maar vrijwel emotieloos en op den duur gewoon saai. Zolang het over goden en mythologische figuren gaat, werkt die esthetisch esoterische aanpak prima, maar zodra de hoofdpersonen mensen van vlees en bloed zijn, lijkt het meer op een aderlating en wordt het drama anemisch.

Cynthia Haymon is zeer mooi als Poppea, maar ze lijkt meer op een onschuldig meisje dan op een bloeddorstige courtisane. Ook Brigitte Bailey’s Nerone ontbeert het aan uitstraling en Dominique Visse maakt een karikatuur van zijn rol als Arnalta.

Het prachtige slotduet ‘Pur ti miro, pur ti godo’ ontbreekt. Wellicht omdat het niet door Monteverdi zelf, maar later door diens leerling Francesco Sacrati werd gecomponeerd? Hoe dan ook, ik mis het wel. 4-1 voor Ponnelle.