Nina_Minasyan

Geslaagde herneming door DNO van Der Rosenkavalier

Tekst: Peter Franken

De Nationale Opera herneemt dit seizoen de productie van Der Rosenkavalier die in 2015 werd gegeven bij gelegenheid van het vijftig jarig jubileum. Deze keer stond het voor velen in het teken van de chef van het NedPho Lorenzo Viotti die zijn eerste ‘Strauss’ dirigeerde.

Regisseur Jan Philipp Gloger heeft de handeling verplaatst van midden 18e eeuw naar het heden. Uiteraard leidt dat tot kleine ongerijmdheden in de tekst, maar die zijn nauwelijks van invloed op de handeling.

Resi, de Marschallin, is gewoon de vrouw van een rijke vooraanstaande man, die haar bestaan opvrolijkt met een minnaar die een generatie jonger is dan zijzelf. Faninal is ook hier de nouveau riche die toegang zoekt tot ‘de hogere kringen’. En Ochs is gewoon wat hij altijd is: de exponent van de verarmde landadel, die door een huwelijk zijn financiën weer een beetje op orde probeert te krijgen. Dat was hem zonder meer gelukt als hij niet zozeer slaaf van zijn hormonen was geweest.

De fraaie decors van Ben Baur tonen op effectieve wijze het verschil in sociale status tussen de Marschallin en Faninal. In de eerste akte is toneelbreed een goed ingerichte huiskamer met open haard te zien. Resi en Octavian liggen aan weerszijden van de kamer te slapen; zij op de grond naast een omgevallen antieke sofa, hij op een moderne leren bank.

Octavian maakt aan deze postcoïtale sluimer een einde met de verzuchting: “Wie du warst, wie du bist.” Vervolgens ontrolt zich de gebruikelijke handeling. Octavian verkleedt zich achter een gordijn en komt tevoorschijn met een roze jurk over zijn mannenkleren. Ochs verschijnt in tenniskleding, op zich niet onaardig gevonden.

Huize Faninal in de tweede akte ziet er uit als een overmaats theehuis, met groen geverfde gietijzeren spanten en veel glas. De fascinatie met het leven van ‘hoger geplaatsten’ wordt uitgebeeld in de aankleding van het personeel. Uitgerekend zij lopen erbij in 18e-eeuwse kostuums, compleet met hoge pruiken.

Sophie is gekleed in een wijd uitstaande baljurk en Octavian komt op, gezeten op een houten paard, in 18e-eeuwse dracht en voorzien van een degen. Er wordt gegoocheld met verschillende tijdsgewrichten, waardoor de harde kantjes van de algehele modernisering worden afgeslepen.

Als het gevolg van Ochs de boel op stelten zet, stapt Sophie uit haar baljurk en mengt zich, gekleed in een klein onderjurkje, samen met haar redder in nood Octavian in de strijd. Het maakt later het verwijt dat zij intiem met hem geweest zou zijn een stuk levensechter.

Ochs schampt zijn been aan de degen van Octavian en wordt in zijn ondergoed op een tafel gelegd. Tegen het einde van de akte lijkt hij een hartaanval te krijgen, maar dat is slechts schijn.

Waar ik tot dan toe wel te spreken was over de regie merkte ik dat de derde akte me vooral irriteerde. Gloger maakt voortdurende gebruik van enorme aantallen figuranten. Tijdens de levée komt hij daar mee weg doordat het gehele toneel kan worden benut.

Maar in de derde akte is die ruimte er niet. We zien een gang met een aantal deuren, bevinden ons in een hotel waar de kamers per uur worden verhuurd. Het gebruik van die deuren blijkt uiterst effectief om Ochs in verwarring te brengen met spookverschijningen. Maar doordat de rij deuren vrij vooraan op het toneel staat, is het speelveld erg klein, wat tot het nodige duw- en trekwerk leidt.

Ochs krijgt zijn (afhaal)eten in een zak op de gang geserveerd. Het is nogal ‘low life’ allemaal – iets minder had van mij wel gemogen. Ook de wijze waarop Ochs aan het einde wordt ‘geprügelt’ en in zijn onderbroek (bij gebrek aan pek en veren) het toneel af wordt gejaagd is flink over the top. Tot aan de afsluitende zang van de drie sopranen heeft Glogers derde akte de subtiliteit van een sloopkogel,

Na de nodige verwikkelingen met half Wenen op het toneel verschijnt de Marschallin, schitterend gekleed en gekapt als een Grace Kelly lookalike. Alfred Hitchcock zou als een blok voor haar zijn gevallen. Nogal uit de hoogte geeft ze Ochs te kennen dat het spel uit is. Hij dient zijn biezen te pakken en wel onmiddellijk. Daar komt ze mee weg doordat ze hoger staat in de sociale pikorde, niet vanwege enige morele superioriteit.

Ochs ziet in haar wat de onbevooroordeelde toeschouwer ook niet kan zijn ontgaan: een ‘desperate housewife’ met een ‘toyboy’, ofwel Mrs. Robinson. Wat als de Feldmarschall en Octavian elkaar een keer hadden ontmoet. Zou hij dan ook hebben gezegd: ‘I have one word for you my boy: plastic’?  

De decors en kostuums verdienen een compliment. Niet omdat iedereen er zo mooi bijloopt, maar omdat de kostumering bij de personages past, met name de figuranten. In de tweede akte speelt de fraaie belichting een grote rol en aan de personenregie is veel aandacht besteed. De georganiseerde chaos in de massascènes is dan ook echt georganiseerd.

Tijdens het conversatiestuk tot aan de levée was ik niet erg te spreken over de zang. De stemmen van Octavian en de Marschallin wisten mij op rij 9 onvoldoende te bereiken waardoor vooral de uithalen naar boven domineerden. In de latere scènes werd er meer voor op het toneel gezongen waardoor dit euvel als vanzelf verdween. Aan het orkest lag het in elk geval niet, Viotti hield het volume goed in toom.

De cast is zeer uitgebreid dus beperk ik me tot de voornaamste rollen. Eva Kroon en Marcel Reijans waren absoluut top als het duo, List en Bedrog: Annina en Valzacchi, ook leuk gekleed die twee.

Lila jurk en ‘lila gedrag’ vormden een mooie eenheid bij Iris van Wijnen als Marianne Leitmetzering. Scott Wilde was erg dominant als Polizeikommissar om vervolgens direct te knielen voor de Marchallin.

Sinds ik weet dat je met de aria van de Italiaanse zanger het Vocalistenconcours Den Bosch kan winnen, kijk ik naar diens optreden met andere ogen. Angel Romero gaf een zeer overtuigende vertolking van dit muziekstukje maar het blijven toch goed beschouwd niet meer dan een paar strofen.

De titelrol was in handen van Angela Brower die een zeer complete Octavian wist neer te zetten. Verliefd tot in alle eeuwigheid maar eenmaal met zijn neus op de feiten gedrukt – zijn Oedipale relatie met Resi kan nooit lang duren – valt hij als een blok voor een meisje van zijn eigen leeftijd. Lastig wel: van man naar vrouw (Mariandl), terug naar man, dan weer vrouw en uiteindelijk man, of liever een verlegen jongen. Brower heeft er een geschikte stem voor en komt er ook fysiek goed mee weg. Haar kostumering als jongen vond ik minder geslaagd.

Maria Bengtsson oogde en zong als een echte Marschallin. Minder melancholiek dan bijvoorbeeld Anne Schwanewilms maar ook heel geloofwaardig als ze met haar narcistische geneuzel de indruk weet te wekken van iemand die diepgaand filosofeert over het leven en de tijd. Stimmlich kwam ze hier het meeste tot haar recht en later nog in het Abgesang einde derde akte.

De lichte sopraan Nina Minasyan was ronduit verrukkelijk als Sophie. Loepzuiver in de hoogte en gezegend met een uiterlijk waarmee ze alle aandacht op zich gericht weet te houden. Nog voor Ochs ten tonele verscheen was Octavian al verkocht. Dat haar vader haar anderszins al verkocht had was een vlekje dat nog even moest worden weggepoetst.

Ik heb altijd een beetje een zwak voor Ochs, de slechterik in het stuk. Ook hier kwam hij er niet erg goed van af. Maar maakt men van Ochs een beschaafde man, dan zakt de handeling totaal in; het stuk drijft op zijn lompe gedrag.

Christof Fischesser gaf prima gestalte aan de landjonker met slechte manieren die in de grote stad moet ervaren dat hij daar slechts een kleine vis is in een heel grote vijver en zijn gedrag niet als vanzelfsprekend wordt geaccepteerd. Zijn zang was zonder meer goed en ondanks kennelijke problemen met zijn rug legde hij zich in zijn acteren geen enkele zichtbare beperking op. Prima bezetting voor de rol.

Voor Viotti was het een vuurdoop: zijn eerste grote Strauss. Hij wist zijn NedPho goed bij elkaar te houden en gaf de zangers veel ruimte. Zou ik de voorstelling nogmaals bezoeken dan kon ik me permitteren zijn bijdrage wat meer aandacht te geven. Nu was het daar te druk voor op het toneel.

Er volgen nog zes voorstellingen. Vooral voor de laatste drie zijn er nog volop plaatsen beschikbaar.

Fotomateriaal: © © Clärchen & Matthias Baus | De Nationale Opera

Les Contes d’Hoffmann in Amsterdam

lescontesdhoff-m2464_baus

John Osborn als Hoffmann © BAUS

De bij het publiek zeer geliefde Les Contes d’Hoffmann van Offenbach kent honderden versies en duizenden uitvoeringspraktijken. Bij wijze van spreken dan. Daar is het laatste woord nog steeds niet over gezegd en ik betwijfel of het ooit zo ver komt. Erg is het niet, als de volgorde van de actes maar niet wordt omgegooid en als er maar voldoende (bij de velen zeer dierbare) muziek intact blijft.

De voorstelling die we gisteren in het Muziektheater voorgeschoteld kregen was prima, al miste ik het sextet (niet van Offenbach, maar toch) een beetje wel. Daarentegen hoorde ik een paar flarden muziek die onbekend in mijn oren klonken, dus daar hoort u mij niet over klagen. Wel over de regie, want er was weer eens een ‘concept’. Niet eens zo verschrikkelijk vergezocht maar soms een beetje raar en vaak onlogisch.

_1mb2489_baus

© BAUS

Om te beginnend was er een reusachtige poppenkast. Dat ding nam de hele immense bühne van het muziektheater in beslag, maar echt volgen kon je alleen de actie die zich middenvoor afspeelde: in de afschuwelijk saaie, grijze huiskamer van Hoffmann.

De hele eerste acte was geregisseerd tegen de muziek. Daarin was Tobias Kratzer werkelijk zeer goed in geslaagd. Het lukte hem waarachtig niet alleen om de noten van Offenbach te negeren maar ook om het ritme dat uit de orkestbak kwam teniet te doen. Wat ik hoorde klopte voor geen meter met wat ik zag. Het werkte contraproductief, storend en verwarrend.

lescontesdhoff-b1939_baus

John Osborn (Hoffmann) en Antonia (Ermonela Jaho) © BAUS

De tweede acte was dodelijk saai. Het hielp niet dat Carlo Rizzi het orkest kleiner dan noodzakelijk heeft gehouden waardoor zelfs het orkestbak niet voor de nodige afwisseling kon zorgen. En wat een ramp voor mensen die minder goede plaatsen hadden dan ik! Van vrienden die boven zaten heb ik vernomen dat ze alleen de (afzichtelijke) kamer van Hoffmann konden zien en daar gebeurde dus echt helemaal niets.

lescontesdhoff-b2102_baus

© BAUS

De derde acte was behoorlijk verward en verwarrend. Nu is de Giulietta-acte ook geen voorbeeld van samenhang, maar zo rommelig hoeft het toch ook weer niet te zijn? Toch? Zeemeerminnen (wel in laguneblauw, dat weer wel) in Venetië? Werkelijk? Gokautomaten? Aan heroïne verslaafde (en aan een verkeerd toegediende shot gestorven) Schlemiel?

lescontesdhoff-b2069_baus

© BAUS

Er werd lustig gespoten en gesnoven en er werd ook een stickie rondgestuurd. Alsof het ‘naar onze tijd halen’ ergens in de jaren zeventig is blijven plakken.

lescontesdhoff-m2230_baus

Irene Roberts (Muze) en John Osborn (Hoffmann) © BAUS

Zelfs als je het ‘concept’ probeerde te volgen (muze is de trouwe echtgenote en de enige ware liefde van Hoffmann) dan nog steeds was de samenhang ver te  zoeken.

Gelukkig gaat de opera niet over regisseurs en hun concepten maar – voornamelijk – over de zangers en daar zat het goed snor.

John Osborn heeft het juiste timbre en de juiste noten voor de hoofdrol. Zijn stem is soepel en elegant, wat hem buitengewoon geschikt maakt voor de rollen uit het Frans repertoire die het belcanto met heroïek combineren. Zoals Arnold in Wilhelm Tell van Rossini of Jean in ‘Le Prophéte’ van Meyerbeer.

Met Hoffmann voegde Osborn een nieuwe, zeer veeleisende rol aan zijn repertoire toe en ik neem het de regisseur dan ook kwalijk dat hij de tenor vaak in zeer stemonvriendelijke positie liet zingen. Want, hoe groot je stem ook is en hoe goed je ook projecteert, er gaat veel verloren als je je hoofd in een matras moet stoppen. Of een liefdesduet tegen een muur te moeten zingen, met je rug naar het publiek toe.

lescontesdhoff-b1978_baus

© BAUS

Daar had Erwin Schrott (Lindorf/Coppélius/Le docteur Miracle/Le capitaine Dapertitto) weinig last van. Zijn stem is enorm en volumineus: imposant. Het is alleen jammer dat zijn invulling van de rollen weinig idiomatisch was, weinig Frans, al moet ik toegeven dat zijn optreden indrukwekkend was.

DSC05631

Irene Roberts bij het slotapplaus © Lieneke Effern

La Muse werd zeer mooi gezongen door de Amerikaanse mezzo Irene Roberts. Met haar onopvallende verschijning paste zij in het concept van trouwe en grijze echtgenote, maar haar zingen was alles behalve grijs. Roberts’ stem is warm en gevoelig, rijk aan nuancen en zeer kleurrijk. Zij verdiende dan ook een beter concept …

Van de drie grote liefdes van Hoffmann beviel Antonia (Ermonella Jaho) mij het meest. Haar stem is niet heel erg groot maar buitengewoon gevoelig en sensueel. Zij bezit ook iets wat je niet kunt aanleren: een enorm charisma en persoonlijkheid. Bij vlagen moest ik aan Ileana Cotrubas denken… Een ding is zeker: Jaho heeft mijn hart gestolen!

lescontesdhoff-m2296_baus

Nina Minasyan © BAUS

Nina Minaysan was een zeer goede Olympia, haar coloraturen waren bijna perfect (de première koorts heb ik er ingecalculeerd) en haar acteren zeer indrukwekkend. Haar angst voor wat haar bij haar eerste ‘optreden’ wachtte (nee, het ging niet om het zingen) was invoelbaar.

Iets meer moeite had ik met Christine Rice (Giulietta), maar dat kan aan haar bespottelijke uitdossing liggen. In het concept van Kratzer was zij ook een beetje een zeemeermin maar dan één zonder staart. Er is wel een remedie tegen: ogen dicht!

DSC05623

Sunnyboy Dladla tijdens het slotapplaus © Lieneke Effern

Zeer indrukwekkend vond ik het optreden van Sunnyboy Dladla (André/Cochenille/Frantz/Pitinacchio), van deze tenore di grazia gaan we zeer zeker meer horen!

DSC05620

François Lis ©  Lieneke Effern

François Lis zette een fantastische Schlemiel neer, zijn prachtige bas deed mij bijna dat heroïne-gedoe vergeten.

Eva Kroon klonk prachtig als La Voix de la tombe en Rodolphe Briand en Paul Gay waren uitstekend in hun rollen van resp. Spalanzani en Maïtre Luther/Crespel.

Mark Omvlee, Frederik Bergman en Alexander de Jong waren heel erg goed als de ‘beste vriendjes’ van Hoffmann (wat miste ik in de scènes in de proloog en de epiloog het voltallige koor en de drukte van een kroeg in de kelder van een operahuis zoals door Offenbach en zijn librettisten voorgeschreven!) en Peter Arink was zeer goed in zijn rolletje van Le capitaine des Sbires.

Het koor van de Nationale Opera klonk excellent – kan het anders? – maar toch minder goed dan gewoonlijk. Verborgen achter/onder/tussen (waar weet ik eigenlijk niet) de bühne raakten ze hun volume (én verstaanbaarheid) een beetje kwijt.

 

DSC05672

© Lieneke Effern

Het was de eerste keer dat Carlo Rizzi Les Contes d’Hoffmann dirigeerde en dat was te merken. In een interview met Place de l’Opera vertelde hij dat hij de opera als een “heel delicaat werk” beschouwde en zo klonk het onder zijn handen ook. Té delicaat, als je mij vraagt, zelf vind ik dat het er steviger aan toe kan gaan. Maar dat is eigenlijk niet eens een verwijt want mooi was het wel. Wat een prachtig orkest is het Rotterdams Philharmonisch eigenlijk!

Trailer van de productie:

Jacques Offenbach
Les Contes d’Hoffmann
Nina Minasyan, Ermonela Jaho, Christine Rice, Irene Roberts, Eva Kroon, John Osborn, Erwin Schrott. Rodolphe Briand, Paul Gay. François Lis. Sunnyboy Dladla, Mark Omvlee, Frederik Bergman, Alexander de Jong, Peter Arink
Koor van De Nationale Opera (instudering: Ching-Lien Wu), Rotterdams Philharmonisch Orkes olv Carlo Rizzi
Regie: Tobias Kratzer

Bezocht op 3 juni 2018 in het Muziektheater in Amsterdam

Meer Ofenbach:
LES CONTES D’HOFFMANN van Offenbach door de ogen van Carsen, Py en Pelly
FANTASIO
Offenbachs Fantasio door Opera Zuid doet het niet onder de Eurovisie Song Festival