
Hans Werner Henze. Foto: Berliner Philharmoniker
Merkwaardige man, die Henze. Links georiënteerd, sociaal betrokken en politiek geëngageerd. Ooit flirtte hij met het communisme en droomde van een wereldrevolutie. Maar hij was ook een estheet en een erudiet. Lichtelijk snobistisch, dat wel, maar ook zeer aimabel, makkelijk benaderbaar, lief, aardig en … zeer controversieel.
In 1953 verhuisde Henze naar Italië. Niet zozeer om Duitsland, als wel om de Duitse avant-garde muziek te ontvluchten. Hij heeft het er nooit zo op gehad met de strenge regels van het serialisme; en het twaalftoons systeem combineerde hij zeer eigengereid met het expressionisme en een behoorlijke dosis romantiek. En sensualiteit, want Henze’s muziek is bovenal sensueel.
“Men vindt mijn muziek vulgair” zei hij ooit. “Wellicht omdat ik zo van ritme, van dans en springen houd? Ik ben opgegroeid met een enorme sehnsucht naar de muziek, en de muziek betekent voor mij voornamelijk novocento. En Mozart. Dat hele strenge, dat heb ik nooit gewild”.
Zijn muziek is altijd zeer theatraal geweest. Ook voelde hij zich nauw verbonden met de opera, die hij, in tegenstelling tot de toenmalige hardliners van de avant-garde, nooit als verouderd had bestempeld. Zijn discografie vermeldt dan ook meer dan twintig muziektheaterwerken, die met grote regelmaat worden opgevoerd.
Zijn eerste grote succes bereikte hij met de Boulevard Solitude (zeg maar: een moderne versie van Manon Lescaut) en Der Prinz von Homburg. En in 1964 ging met een groot succes zijn wellicht grootste meesterwerk, het beklemmende Die Bassariden, in Salzburg in première.
Bijna veertig jaar later werd er in Salzburg een nieuwe opera van Henze opgevoerd: L’Upupa und der Triumph der Sohnesliebe. De bijna 80-jarige, zieke componist beweerde dat het zijn laatste zou zijn, maar dat bleek gelukkig niet waar te zijn.
Het kan niet vaak genoeg gezegd worden: wij mogen ons enorm gelukkig prijzen met de ZaterdagMatinee, die ons de grootste operaschatten uit de geschiedenis in de best mogelijke uitvoeringen op een presenteerblaadje aanbiedt.
Op 17 maart was het de beurt aan Henze’s L’Upupa, één van mijn meest geliefde opera’s van één van mijn meest geliefde hedendaagse componisten. En alweer was er feest, al heeft het Nederlandse publiek de voorstelling een beetje links laten liggen. De zaal was niet goed gevuld en na de pauze werden de lege plekken pijnlijk zichtbaar.
Hoe onterecht! De muziek is niet moeilijk, met de zeer romantische strijkers-partijen, indrukwekkende orgelklanken, slagwerken (alleen al de gong aan het begin!) en de ettelijke vogelgeluiden.
Het libretto, een op Syrisch-Persische verhalen gebaseerd sprookje, werd door Henze zelf geschreven. De drie zonen van De Oude Man gaan op zoek naar L’Upupa (een hop), een door de man verloren vogel met de gouden veren. De twee oudsten laten het meteen afweten en vermaken zich met drinken en kaartspelen.
De jongste, Kasim, bijgestaan door een Demon (een soort Papageno) doorstaat allerlei avonturen, waaronder ook de aanslag op zijn leven door zijn broers, vindt de vogel en terloops ook nog een geliefde (een Joodse Prinses), en keert naar zijn oude vader terug. Om meteen weer te vertrekken, deze keer om een gedane belofte na te komen. Een open eind dus, dat ook voor een ontroerende muziek zorgt.

Markus Stenz. Foto: Concertgebouw Amsterdan
Het weergaloos spelende Radio Filharmonisch Orkest werd zeer liefdevol gedirigeerd door hun nieuwe chef dirigent, Markus Stenz. Men kon duidelijk horen, dat hij affiniteit heeft met de muziek van Henze. Geen wonder – zijn operadebuut maakte hij in La Fenice met diens Elegy for Young Lovers, waarna nog meer Henze volgde, inclusief L’Upupa in Salzburg.
De zangers waren, bijna allemaal, zonder meer voortreffelijk. De enige met wie ik moeite had, was Annette Schönmüller, last minute invalster in de rol van Malik de Sultan. Ik vond haar “zeer ruime vibrato” nogal storend, gelukkig was haar rol niet zo groot.
Edith Haller was werkelijk betoverend als de Joodse Prinses Badi’at. Niet alleen zag zij er in haar paars/blauw/rode avondjurk als een echte prinses uit, ook haar stem was een echte prinses waardig. Warm, rond, soepel en zeer romig van timbre – daar kon je niet anders dan verliefd op worden.
Detlef Roth was een goede Kasim en Wolfgang Schöne een zeer memorabele Alte Man, maar niemand kon zich met John Mark Ainsley (Der Dämon) meten.

John Mark Ainslay