Ottorino_Respighi

La Fiamma: Ottorino Respighi’s laatste opera

Tekst: Peter Franken

La Fiamma ging in 1934 in première en was redelijk succesvol met voorstellingen in Rome, Milaan, Buenos Aires, Montevideo, Chicago en Wenen. In 1936 ging er een Duitstalige versie aan de Staatsoper Berlin.

De première op 29 september 2024 van Christof Loy’s nieuwe productie voor Deutsche Oper Berlin is sindsdien de eerste keer dat dit vergeten werk in Duitsland op de bühne te zien is.

Opmerkelijk snel daarna is hiervan een opname op Bluray uitgebracht. Carlo Rizzi, artistiek directeur van ‘Opera Rara’, heeft de muzikale leiding.

Anne Pedesdotter . Ontwerp voor het libretto van La fiamma (1954). Archivio Storico Ricordi

Het libretto van Claudio Guastalla is losjes gebaseerd op het toneelstuk Anne Pedersdotter, de Heks. Het gaat over een vrouw die ervan wordt beschuldigd haar stiefzoon te hebben verleid door middel van tovenarij. Na een veroordeling wordt ze als heks verbrand. Anne Pedersdotter is een historische figuur en haar proces en executie in het Noorwegen van 1590 is goed gedocumenteerd.

De gebeurtenis kan gemakkelijk worden geplaatst in de tijd dat angst voor heksen en verbrandingen wegens vermeende hekserij veelvuldig voorkwamen. Het was typisch een laat middeleeuws fenomeen en dat maakt de keuze van Guastalla om de handeling te situeren in het Byzantijnse Exarchaat begin 8e eeuw nogal opmerkelijk. Zonder enig probleem had hij Ravenna en Byzantium kunnen vervangen door bijvoorbeeld Genua zes eeuwen later. Ook met de tijdlijn neemt de librettist het niet zo nauw getuige het meermalen noemen van de Byzantijnse keizerin Irene die nog geboren moest worden toen het Exarchaat ophield te bestaan. Maar goed, het gaat uiteindelijk om een vrouw die haar stiefzoon weet te verleiden en dat hoort natuurlijk niet, ongeacht het tijdsgewricht.

Basilio is de Exarch die namens de Byzantijnse keizer het bewind voert over dat deel van Italië dat nog niet door de Longobarden is veroverd. Voor de Rooms Katholieke paus in Rome zijn beide groeperingen wezensvreemd: de Longobarden zijn Ariaanse christenen en de Byzantijnen zijn Grieks Orthodox. Eigenlijk zijn het gewoon allemaal ketters.

Basilio is betrekkelijk oud en kennelijk al geruime tijd in functie. Uit zijn eerste huwelijk heeft hij een zoon, Donello, die wordt opgeleid in Byzantium. Kort na het begin van de opera keert hij terug in Ravenna en dat zal grote gevolgen hebben.

Basilio’s moeder Eudossia bestiert het hof, een dominante vrouw met onaangename trekjes in de trant van de Kosteres bij Janacek. Ze laat niet na om haar nieuwe schoondochter Silvana in te peperen dat ze door haar onbeduidende komaf niets aan het hof heeft te zoeken. In de eerste scène bezingt ze de lof van Basilio’s eerste vrouw op een wijze die sterk doet denken aan het liedje ‘My husbands first wife’ van Jerome Kern, zo leuk vertolkt door Maartje Rammeloo op haar cd ‘Longing to be loved’.

https://maartjerammeloo.bandcamp.com/track/my-husbands-first-wife-jerome-kern

Als het verhaal zich ontrolt wordt duidelijk dat Basilio zich door een vrouw heeft laten overhalen om haar dochtertje, een kind nog, mee te nemen en met haar te trouwen. Hij beschrijft dit als een ervaring waarbij hij volledig werd overweldigd door de wijze waarop de vrouw met hem sprak en naar hem keek. Hij voelde zich gereduceerd tot een willoos object dat niets anders kon doen dan gehoorzamen.

Silvana’s moeder blijkt een dubieuze reputatie te hebben en als Agnese di Cervia tijdens de eerste akte het paleis invlucht om te ontkomen aan een woedende menigte die haar van hekserij beschuldigt zinspeelt ze daarop om Silvana over te halen haar te helpen. Eudossia laat de menigte binnen als de officiële exorcist van de stad dat van haar eist en Agnese vervloekt alles en iedereen voor ze op de brandstapel sterft. Daarmee is Silvana verdacht gemaakt en Eudossia zal daar te gelegener tijd gebruik van maken.

Silvana heeft een grote groep jonge vrouwen om zich heen, in deze productie doen ze denken aan kostschoolmeisjes, versterkt door hun zwarte jurkjes met witte kraag. Haar favoriete is Monica, feitelijk haar enige vriendin. Als Donello zijn opwachting maakt raakt dit meidenaquarium in grote staat van opwinding maar vooral Monica valt voor hem als een blok.

Als Silvana dat merkt reageert ze overdreven streng en stuurt Monica naar een klooster om haar voor verdere zonden te behoeden.

Voorspelbaar legt ze het later zelf met de jonge man aan, een leeftijdgenoot die ze ooit als kind al eens heeft gezien. Als ze van haar echtgenoot heeft begrepen hoe die door haar moeder is beïnvloed probeert ze zelf iets dergelijks met Donello. Ze wenst hem als het ware naar zich toe en als hij daadwerkelijk verschijnt is er weinig voor nodig om een affaire te laten beginnen.

Dat loopt een paar maanden aan en Eudossia doet alsof ze het niet in de gaten heeft. Intussen is ze bezig om het hof in Byzantium zover te krijgen dat Donello terug wordt geroepen. Als dat bericht komt weigert hij te vertrekken. En Silvana bepleit zijn zaak bij Basilio: ze wil niet dat hij haar verlaat. Als ze vervolgens een tirade houdt waarin hem wordt verweten haar jeugd gestolen te hebben en dat ze hem vreselijk vindt, krijgt de man een hartinfarct en sterft.

Uiteraard wordt Silvana van moord beschuldigd maar haar verweer is dat ze slechts het pad van oprechte liefde heeft gevolgd en alleen aan god verantwoording schuldig is. Dan komt Eudossia op de proppen met het verhaal over Silvana’s moeder die haar zoon Basilio ooit heeft behekst. En nu doet haar dochter hetzelfde met diens zoon. Als Silvana hapert in het herhalen van de tekst die de bisschop haar voorspreekt om zichzelf door een eed van alle beschuldigingen vrij te pleiten, ziet men hierin het bewijs van hekserij. Ook Silvana eindigt op de brandstapel.

Teaser:

Het toneelbeeld met decor van Herbert Muraurer is sober. We zien een toneel dat trapsgewijs oploopt Daarachter een wand die soms geopend wordt en dan een minder relevantvergzicht toont, kennelijk om wat kleur in het geheel te brengen. Iedereen loopt in zwarte of donkerblauwe kledij wat de troosteloosheid van het leven voor Silvana aan het hof benadrukt. Alleen de twee mannen Basilio en Donello is enige kleur gegund. De twee verbrandingsscènes vinden op het achtertoneel plaats met de suggestie van veel vuur.

Carlo Rizzi over La Fiamma:

https://deutscheoperberlin.de/en_EN/24-25-carlo-rizzi-ueber-ein-meisterwerk-des-verismo

De muziek van Respighi is weinig eenduidig, nergens een consistent voorbeeld van een bepaalde stijlperiode uit de operageschiedenis. In plaats daarvan gebruikt hij een stijl die kennelijk in zijn beleving het beste bij een bepaalde scène past, of dat nu Gregoriaans, Monteverdi of Strauss is Dirigent Carlo Rizzi geeft daarvan zelf een paar voorbeelden:

Daar waar de handeling refereert aan het Griekse Byzantium en als Eudossia aan het woord is maakt Respighi gebruik van Gregoriaanse koormuziek of vergelijkbare motieven. Maar als Donello verschijnt klinkt de muziek lyrisch en wordt hij begeleid door een prachtige klarinet passage.

Het liefdesduet van Silvana en Donello aan het begin van de derde akte wordt voorafgegaan door een orkestraal intermezzo dat buitengewoon gepassioneerd klinkt. Het einde markeert het begin van de postcoïtale fase van de ontmoeting waarin de twee geliefden met elkaar beginnen te praten. Het doet sterk denken aan de tweede akte Tristan, de overeenkomst kan weinig luisteraars ontgaan. Als in een later stadium Silvana aangeeft met Donello te willen sterven gebruikt Respighi een muzikale taal die doet denken aan Monteverdi. Aldus een parafrase van een paar van Rizzi’s overwegingen.

Het volk roert zich als er iemand beschuldigd kan worden en dat gebeurt tweemaal met donderend geluid. Voor de solisten is het nauwelijks mogelijk zich daartegen staande te houden maar ook zonder koor is het erg hard werken voor met name Silvana die een partij heeft die in de hoogte een moeilijkheidsgraad heeft vergelijkbaar met Aitra of Helena in Strauss ’Die Agyptische Helena. Of gewoon Brünnhilde in het slot van Götterdämmerung.

Het koor van DOB verzorgt een uitstekende bijdrage aan de voorstelling, zowel acterend als zingend. De beperkte bewegingsruimte op het toneel wordt uitstekend benut en de massa komt dreigend over, zoals het een op hol geslagen volksmassa betaamt.

Rizzi leidt het orkest van DOB met vaste hand. Hij laat het op gezette momenten donderen maar is zeer alert zijn zangers alle ruimte te geven voor het etaleren van hun mogelijkheden. Voor zover het mogelijk is dat te beoordelen bij een volslagen onbekend werk brengt Rizzi de partituur tot leven op een wijze die Respighi voor ogen moet hebben gestaan.

De Koreaaanse sopraan Sua Jo heeft een mooie scène met Silvana als die ontdekt dat ze verliefd is op Donello. Het is een schitterend duet waarin Jo’s personage Monica met de eer gaat strijken maar niettemin wordt afgevoerd, haar zien we niet meer terug.

Veterane Doris Soffel vertolkt de rol van de gedoemde Agnese di Cervia, adequaat maar niet bijzonder. Maakt niet uit natuurlijk, geweldig om haar op het toneel te zien.

Martina Serafin kruipt in de huid van Eudossia en geeft die manipulerende vrouw de juiste toneelprésence mee. Ook qua zang komt haar personage goed uit de verf.

Bariton Ivan Inverardi is adequaat als Basilio, hij doet wat hij moet doen zonder verder veel indruk te maken. Tenor Georgy Vasiliev zet een geloofwaardige Donello neer. Hij zingt goed maar zijn rol is niet van dien aard dat ik me gemakkelijk in zijn personage kan verplaatsen waardoor het allemaal wat op afstand blijft.

Olesya Golovneva is zoals verwacht de ster van de show. Ik zag haar voor het eerst als Natacha in Oorlog en Vrede, een van de laatste producties die in 2011 in de opera van Keulen gingen voor de eindeloze renovatie een aanvang nam. Ik vond haar aandoenlijk in die rol, Natacha is natuurlijk ook aandoenlijk dus wat wil je.

Twee jaar nadien schitterde ze als Anna Bolena waarbij opviel dat ze ook een laag bereik heeft. Als Silvana is dat van minder belang, hier gaat het om topnoten en wel heel erg veel daarvan. Golvovneva acteert afwisselend als een meisje dat zich zo onopvallend mogelijk probeert te maken maar op andere momenten is ze een tijgerin. Het gaat haar gemakkelijk af, zo lijkt het en haar zang laat geen moment af. Het is een absolute triomf voor deze van oorsprong Russische sopraan.

Al met al een bijzondere opname van een absolute rariteit. Voor liefhebbers van dit genre een must, voor de overige operaliefhebbers van harte aanbevolen.

Trailer:

Reacties van het publiek:

Foto’s van de productie: © Monika Rittershaus

La Fiamma in Barcelona 1989 met Montserrat Caballé, Juan Pons, Martha Szirmay, Vera Baniewicz, Antonio Ordóñez:

La Fiamma in Rome 1997 met Nelly Miricioiu en Gabriel Sade




Zeer aanbevolen ook de opname op Hungarothon met Ilona Tokody, ·Tamara Takács en Péter Kelen olv Lamberto Gardelli

Act 3. het liefdesduet “Io sono nata quella notte” :


Respighi’s Maria Egiziaca is een juweeltje

Tekst: Peter Franken

Na het succes van zijn grote opera La Campana Sommersa (1927) schreef Respighi een theaterwerk met een wat onbestemde vorm. Maria Egiziaca heeft als ondertitel ‘Mysterie in drie aktes’ en houdt het midden tussen een oratorium en een opera.

Porto di Alessandria, grotta dell’ abate Zosimo, porta del Tempio di Gerusalemme; Autore: Nicola Benois

Scènefoto van de première

Aangezien de inhoud voldoende aanknopingspunten biedt voor een scenische uitvoering kreeg het werk na de première in concertvorm (New York 16 maart 1932) al snel een geënsceneerde première in Teatro Goldoni te Venetië, op 10 augustus 1932. Het werk stond op het programma van het Internationale Festival van Moderne Muziek.

In maart 2024 ging Maria Egiziaca in het Teatro Malibran in Venetië als onderdeel van de programmering van Teatro Fenice. Het betreft een productie van Pier Luigi Pizzi die op 94-jarige leeftijd nog weer eens liet blijken waar hij zijn grote reputatie in de operawereld aan te danken heeft. De opname van de voorstelling op 10 maart 2024 is door Dynamic uitgebracht op dvd, een scenische wereldpremière op video.

Jacopo Tintoretto: Santa Maria Egiziaca

Librettist Claudio Guastalla baseerde zich op het leven van de legendarische heilige Maria van Egypte die geleefd zou hebben eind 5e en begin 6e eeuw. In de door Sophronius van Jerusalem in de 7e eeuw geschreven hagiografie wordt verteld dat ze als meisje van 12 wegliep van huis en gedurende 17 jaar in Alexandrië een uiterst losbandig leven leidde. Ze prostitueerde zichzelf uit een onverzadigbaar verlangen naar seksuele bevrediging zonder daar geld voor te vragen. Met bedelen en het spinnen van vlas hield ze zichzelf in leven. Omdat ze Alexandrië beu is en op de mannen daar is uitgekeken onderneemt ze een ‘anti-pelgrimage’ naar Jeruzalem. Dus niet met een religieuze bedoeling maar om te profiteren van al die pelgrims die daar op hoogtijdagen verblijven. Je krijgt de indruk dat Maria een nymfomane is.

Het libretto volgt Maria’s vermeende levensloop vrijwel op de voet. We zien haar bij aanvang aan de kade in Alexandrië, verlangend uitkijken over het water. Ze raakt in gesprek met een pelgrim die op het punt staat om naar Jeruzalem te vertrekken en geeft aan dat ze dat ook wel wil maar geen geld heeft om de reis te bekostigen. Maria gaat er echter van uit dat ze haar lichaam wel zal kunnen inzetten als betaling voor de overtocht, dit tot afgrijzen van de pelgrim die haar vervloekt en maakt dat hij weg komt.

Als Maria een schipper benadert toont hij geen interesse. Maar met al haar ervaring om willekeurig welke man die op haar pad komt te verleiden weet ze hem en zijn bemanning met gemak op andere gedachten te brengen. Wat wil je nog meer? Een scheepshoer aan boord die je alleen kost en inwoning hoeft te verschaffen.

Trittico con angeli, bozzetto per Maria Egiziaca (1931). Archivio storico Ricordi

Eenmaal in Jeruzalem gaat Maria op zoek naar nieuwe veroveringen. Dat brengt haar als vanzelf bij de Heilig Grafkerk, de plek waar pelgrims samen drommen. Als ze er naar binnen wil gaan houdt een onzichtbare kracht haar tegen. Ze ervaart een vluchtig beeld van een engel en zakt ineen bij de deur. Het is een keerpunt in haar leven en ze besluit boete te doen om haar zielenheil veilig te stellen.

Wat volgt is een leven van tientallen jaren als woestijnheilige waarin ze leeft van wat het dorre land haar biedt. Als ze haar einde voelt naderen zoekt ze de bewoonde wereld op en komt daar bij de Abt Zosimo. Ze roept hem van een afstand en waarschuwt dat ze naakt is. Hij werpt haar zijn mantel toe en ze praten verder. Tot slot geeft hij haar absolutie waarna ze sterft in het graf dat hij voor zichzelf had bedoeld. Zoals het de hagiografie van een katholieke heilige betaamt doorloopt Maria het gehele spectrum van opperste verdorvenheid via uitputtende penitentie tot volledige absolutie, een waar voorbeeld voor gevallen vrouwen en zij die op het punt staan te tuimelen.

Pizzi is zoals gebruikelijk verantwoordelijk voor de gehele productie: regie, decors en kostuums. Alleen de fraaie goed gedoseerde videobeelden komen niet voor zijn rekening maar zijn van Fabio Barettin. De eerste akte toont een gestileerde kade met een videobeeld van water op de achtergrond. Een overmaatse roeiboot suggereert een zeewaardig zeilschip. In de tweede akte maakt de zee plaats voor een groot kruis als achtergrond. Later ook beelden van zwevende objecten en vuurverschijnselen. In de derde akte is het toneel vrijwel leeg met een woestijn als aanvullend beeld.

De kostuums zijn zeer goed gekozen. Pelgrim en abt in lange witte gewaden, zeelui in zwarte pakjes met blote benen. Maria draagt in de eerste akte een lange groene jurk met een split tot boven aan haar dijen waardoor ze haar benen goed kan gebruiken in de verleidingsscène. In de tweede akte gaat ze in een wit gewaad, nog steeds met split. Ze is immers nog steeds op oorlogspad. In de derde akte komt ze op gehuld in een badhanddoek, naaktheid suggererend. Het oogt allemaal weldoordacht, zonder onnodige franje en esthetisch geheel verantwoord.

Het werk kent twee symfonische tussenspelen die Pizzi benut om een ballet in te lassen. Het eerste tussenspel laat een ballerina als dubbel voor Maria participeren in een seksuele ontmoeting met twee zeelui. Het waren geen loze beloften die ze deed om aan boord te komen.

Het tweede tussenspel toont opnieuw de ballerina, aan de waterkant van wat vermoedelijk de Jordaan voorstelt. Ze is naakt en besprenkelt zichzelf met water, een doopritueel. Op zijn oude dag heeft Pizzi in Maria Novella Della Martira een nieuwe danseres gevonden die qua uiterlijke schoonheid niet onderdoet voor zijn vroegere favoriet Letizia Giuliani.

Alles draait natuurlijk om Maria en die rol is toevertrouwd aan sopraan Francesca Dotto. Behalve naar haar kwaliteiten als zangeres zal Pizzi bij het besluit om haar te casten beslist ook naar haar uiterlijk hebben gekeken: ‘she looks the part’. Dotto speelt haar personage als een seksueel roofdier dat op geoefende wijze een voor een de bemanningsleden om haar vinger windt. Intussen zingt ze op onberispelijke wijze de begeleidende sensuele teksten.

In de tweede akte treft ze een leproos, een bedelaar en een blinde vrouw. Bij de Grafkerk stuit ze op diezelfde pelgrim van het begin die haar opnieuw vervloekt. Dotto laat haar zelfverzekerde houding langzaamaan varen en geeft tegen het einde van de akte goed vorm aan haar mentale instorting. In de derde akte is ze een wijze oude vrouw die haar einde velt naderen. Alle drie die aspecten van haar Maria weet Francesca wonderwel te tonen, haar optreden is een kunststukje en draagt de voorstelling.

De kleinere rollen komen voor rekening van Simone Alberghini (pelgrim, Zosimo), Vincenzo Constanza (schipper, leproos) Michele Galbiati (matroos), Luigi Morassi (matroos, bedelaar), Ilaria Vanacore (blinde vrouw, stem van een engel) en William Corro (stem uit de zee).

Orkest en koor van La Fenice staan onder leiding van Manlio Benzi. De partituur doet zowel recht aan Respighi’s reputatie als symfonicus en als operacomponist. Benzi laat beide aspecten volledig tot hun recht komen.

Deze opname is een absolute aanrader, een rariteit maar wat voor een. Het wachten is nu op Respighi’s laatste grote opera La Fiamma. Christof Loy regisseerde dit werk in het najaar van 2024 in Deutsche Oper Berlin. Een opname daarvan zal te zijner tijd op dvd worden uitgebracht, zo heeft DOB laten weten. Ik kijk er naar uit.


Productiefoto’s: © Roberto Moro.

Complete opname van de opera op Hungaroton:

La Campana Sommersa van Respighi aan de vergetelheid ontrukt

Tekst: Peter Franken

Ottorino Respighi (1879-1936) schreef in totaal negen opera’s waaronder La campana sommersa (1927) en Maria Egiziaca (1932). Na de oorlog werd Respighi weggezet als ‘fascistisch componist’. Mede hierdoor beleefde zijn opera Marie Victoire uit 1913 pas in 2004 zijn première. In 2009 ging de opera in Deutsche Oper Berlin in een productie van Katharina Wagner. Eveneens in DOB werd in 2024 een nieuwe productie van zijn opera La Fiamma uit 1934 op het programma gezet.

Voor La Campana Sommersa moesten liefhebbers van bijna vergeten werken naar Sardinië waar het Teatro Lirico di Cagliari de voorbije jaren een reputatie heeft opgebouwd van operahuis dat enig risico niet schuwt bij het programmeren van rariteiten. In 2018 ging dit werk aldaar in een productie van Pier Francesco Maestrini. Het is een librettogetrouwe enscenering met bijpassende decors en kostuums. Een opname is uitgebracht op dvd door het label Naxos.

Het libretto van Respighi’s opera is van de hand van Claudio Guastalla en gebaseerd op het toneelstuk ‘Die versunkene Glocke’ van de Duitse schrijver Gerhart Hauptmann. Het verhaal speelt zich grotendeels af in een sprookjeswereld die wordt bevolkt door elfen, watergeesten en fauns (mythologische boswezens, half mens half bok). In die wereld komt de klokkengieter Enrico terecht als hij verdwaald is in het bos.

Enrico is aan wanhoop ten prooi na de ramp die zich heeft voltrokken toen zijn pas gegoten klok tijdens het vervoer heuvelop richting de kerk van de wagen is afgevallen en al rollend in het meer terecht is gekomen. Daar ligt hij nu, ‘verzonken’ en verloren. Dat ongeluk is veroorzaakt door de Faun die hierover trots in het bos komt vertellen. Hun wereld zal niet worden verstoord door dat goddeloze lawaai dat mensen plegen te maken. Ze vernietigen sowieso al de leefomgeving met hun roofbouw, laat het verder tenminste rustig blijven.

De elf Rautendelein treft Enrico in het bos, op sterven na dood. Kennelijk heeft die ramp hem alle energie ontnomen en is de drang tot leven uit hem weggevloeid. Ze heeft medelijden en trekt een magische cirkel om Enrico heen waardoor hij op het nippertje in leven blijft.

Zijn dorpsgenoten zijn naar hem op zoek en nemen Enrico mee op een draagbaar. Eenmaal thuis gaat het wat beter maar hij veert pas echt weer op als Rautendelein haar opwachting maakt in de mensenwereld en zich in zijn huishouden weet te dringen. Enrico wordt verliefd op haar en verlaat zijn vrouw en kinderen.

In het bos begint hij een nieuw bestaan als klokkengieter, met fauns als werkkrachten. Daarin gaat hij zover dat de tempel waarvoor zijn nieuwe grote klok is bestemd gewijd zal zijn aan de zon, een doorontwikkeling van het christelijk geloof. De dorpspastoor probeert hem hiervan af te brengen maar Enrico stelt dat nog eerder de verzonken klok zal klinken dan dat hij van zijn nieuwe geloof afvalt. Uiteraard gebeurt dat: Enrico’s vrouw heeft zich in wanhoop in het meer verdronken en doet de klok luiden. Enrico realiseert zich dat hij een heidens-magische wereld is binnengehaald en keert zich vol afgrijzen van Rautendelein af.

Zonder haar levenskracht is hij al gauw weer stervende en zijn laatste wens is zijn geliefde nog een keer terug te zien. Rautendelein is inmiddels ‘getrouwd’ met de watergeest Ondino, zeer tegen de zin van de Faun die haar graag voor zichzelf had gehad. Als Rautendelein aan Enrico verschijnt in de gedaante van een doodsengel kust ze hem en kan hij vredig heengaan.

In de eerste akte wordt het toneelbeeld bepaald door een bosachtige omgeving. Die maakt vervolgens plaats voor het interieur van Enrico’s woning en keert terug voor de rest van het verhaal. Wisselende projecties en lichteffecten completeren het geheel, uitgesproken naturalistisch. Dat geldt ook de kostumering van de Watergeest en de Faun: zo weggelopen uit een ‘horror zoo’. Rautendelein ziet eruit als een prinsesje in een lange blauwe jurk, elfjes gaan natuurlijk in het wit.

Addiche van de première:

Die sprookjeswereld heeft Respighi naar het schijnt geïnspireerd tot een bijna overdadige orkestratie waarin talrijke moeilijk benoembare emoties worden verklankt. In zijn klankrijkdom doet het hier en daar denken aan Strauss in diens middenperiode. Het klankbeeld van Enrico’s partij heeft veel weg van een verismo tenor. Bij vlagen hoor ik in zijn zang personages van Giordano, Mascagni en in mindere mate Puccini.

De zang van de andere rollen klinkt veeleer Duits, soms neigend naar Sprechgesang. Rautendelein is vooral het lieve elfje dat in haar kennelijke onschuld doet denken aan iemand als Mélisande. Kortom, de opera past volledig in de muzikale wereld van het eerste kwart van de 20e eeuw.

Sopraan Valentina Farcas geeft een schitterende vertolking van het elfje Rautendelein. Ogenschijnlijk met groot gemak gaat ze door de hoogste passages en alles klinkt welluidend en fris. Tenor Angelo Villari klinkt zoals gezegd vooral als een verismo held in dit verhaal. Dat is een kolfje naar zijn hand, het is een genre waarmee hij kan lezen en schrijven. Niet onverwacht is Andrea Chénier een van zijn lijfstukken.

De belangrijkste bijrollen worden prima vertolkt door Maria Luigia Birsi als Enrico’s vrouw Magda, Agostina Smimmero als de Oude Heks, Thomas Gazhelli als de watergeest Ondino, Filippo Adami als de Faun en Dario Russo als de priester. Ook de verdere bijrollen zijn naar behoren bezet.

Koor en orkest van Teatro Lirico di Cagliari staan onder leiding van Donato Renzetti. Het resultaat mag er wezen, een zeer aan te bevelen opname van een bijzonder werk.

Trailer:

Complete opera:

https://vk.com/video536128688_456242344

Productiefoto’s:  © Priamo Tolu.

nog een recensie:

Respighi La Campana Sommers

Teatro Lirico di Cagliari resurrects Respighi’s ‘La campana sommersa’

Sometimes the importance of a release is so staggering that it doesn’t really matter what the performance is like. Such is the case with Respighi’s La campana sommersa. But please don’t think the singers are bad, far from it, but only Valentina Farkas really stands out. With her silvery high notes and perfect colouratures, the Romanian soprano is a dream Rautendelein. She also acts the role in a very convincing way. But Filippo Adami (Faun) and Agostina Smimmero (the witch) are undoubtedly excellent also.

Angelo Villari is a decent Enrico but as soon as things get more intense he forces himself and his voice becomes unpleasant. Something that also harms the singing of Maria Luigia Borsi (Magda). Quite a pity because otherwise she manages to fill her role very impressively.

The libretto of this totally unknown opera is based on Die versunkene Glocke, an 1896 play by Gerhart Hauptmann. The bored water nymph Rautendelein falls in love with the church bell-maker Enrico. For her, he leaves his wife and children, starts a ‘slave business’ in order to forge the perfect church bell and only comes to his senses when his wife commits suicide.

The opera is very similar to Rusalka but Marschner’s Hans Heiling also comes to mind. And, in case you had not already noticed, Wagner is not absent either, and Alberich’s slavery pretty much gets reincarnated in Enrico’s ‘clock forge’. Rautendelein herself, a long-haired enigmatic woman, is strongly reminiscent of Melisande and she certainly reflects a lot of Maeterlinck’s symbolism.

Fairy-tale world meets symbolism and Italian verismo. The beautiful, at times magical, production is very realistic and closely follows the libretto. Still: occasionally I wished for a little less imagery, a little less naturalism, because I love to use my own imagination.

The textbook contains almost everything, although the most important thing: the synopsis, is missing!  A major omission for a totally unknown opera!

Below trailer of the production:

De ‘Ausgrabungen van Kirsten Harms’: Marie Victoire in 2009

Tekst: Peter Franken


Kirsten Harms, Intendantin der Deutschen Oper Berlin 2004–2011, Foto: Bernd Uhlig

In de tijd dat Kirsten Harms intendant was van de Deutsche Oper Berlin stond er een kleine reeks ‘revolutie-opera’s’ op het programma te weten Andrea Chénier, Les dialogues des  Carmélites, Germania en Marie Victoire. De laatste twee worden gerekend tot Harms’ Ausgrabungen van vergeten werken.


                            Respighi: Foto: picture-alliance © Costa/Leemag

Marie Victoire van Ottorino Respighi (1879-1936) is een echte rariteit. Het werd gecomponeerd in de periode 1912-1914 maar beleefde pas op 27 januari 2004 in Rome zijn première. Het libretto van Edmond Guirod past helemaal in de reeks opera’s die de Franse Revolutie als achtergrond hebben zoals Chénier en Dialogues.

 De opera begint in 1793, vier jaar na het begin van de revolutie. Graaf Maurice de Lanjallay en zijn vrouw Marie wonen nog steeds in hun landhuis en zijn min of meer gevrijwaard gebleven van de gevolgen van de revolutie. Als Maurice elders verblijft om zijn vader bij te staan, wordt Marie gearresteerd, samen met de Chevalier Cloriviere, een jeugdvriend van het echtpaar Lanjallay. Zij worden ter dood veroordeeld door een revolutionair tribunaal. De nacht voor de executie bezwijkt Marie voor de avances van Cloriviere: echtelijke trouw lijkt plotseling zo futiel nu ze de dood in de ogen kijkt. Maar uitgerekend dan wordt Robespierre gedood en de Terreur beëindigd. Marie behoudt haar leven maar maakt zichzelf verwijten: ze is nu een gevallen vrouw.


                   © Barbara Aumuller

Zes jaar later woont gravin Lanjallay in Parijs. Ze noemt zichzelf nu Marie Victoire, heeft een zoontje uit de liefdesnacht met Cloriviere en drijft een hoedenwinkel. Plotseling duikt Marie’s dood gewaande echtgenoot Maurice op. Kort daarna is een explosie te horen: Cloriviere heeft een aanslag op Napoleon gepleegd, die echter is mislukt. Hij wil zich verbergen in Marie’s winkel en treft daar Maurice die hem wegstuurt. Vervolgens geeft deze zichzelf aan bij de politie. Voor het gerecht probeert Marie haar man ertoe te bewegen zijn valse bekentenis in te trekken. Ook vertelt ze hem over haar misstap. Hij vergeeft haar maar houdt verder zijn mond. Dan staat Cloriviere op uit het publiek en bekent schuldig te zijn aan de aanslag op de Eerste Consul. Onder het zingen van Marie Antoinettes lievelingsliedje ‘Il pleut, il pleut, bergère’ schiet hij zichzelf door het hoofd.

De hoofdrollen werden in Berlijn vertolk door de Amerikaanse sopraan Takesha Meshé Kizart als Marie, bariton Markus Brück als Maurice en de tenor Germán Villar als Cloriviere.

                                                      Takesha Meshe Kizart . ©Barbara Aumuller

De muzikale leiding was in handen van Michail Jurowski.

Trailer van de productie:

Op CPO is een opname verschenen van deze productie uit 2009:


Teatro Lirico di Cagliari doet ‘La campana sommersa’ van Respighi herleven

Respighi La Campana Sommersa

Soms is het belang van een uitgave zo ontzettend groot dat het er eigenlijk niet toe doet hoe de uitvoering is. Dat is het geval met La campana sommersa van Respighi. Maar denk nu niet dat de zangers slecht zijn, verre van dat, maar echt uitstekend is eigenlijk alleen Valentina Farkas. De Roemeense sopraan is met haar zilverkleurige hoge noten en perfecte coloraturen een gedroomde Rautendelein. Ook acteert ze de rol zeer overtuigend. Maar ook Filippo Adami (Faun) en Agostina Smimmero (de heks) zijn zonder meer voortreffelijk.

Angelo Villari is een fatsoenlijke Enrico maar zodra het heftiger wordt forceert hij zichzelf en wordt zijn stem onaangenaam. Iets wat ook de zang van Maria Luigia Borsi (Magda) ontsiert. Best jammer want verder weet zij haar rol zeer indrukwekkend in te vullen.

Het libretto van deze totaal onbekende opera is gebaseerd op Die versunkene Glocke, een uit 1896 stammend toneelstuk van Gerhart Hauptmann. De verveelde waternimf Rautendelein wordt verliefd op de kerkklokkenmaker Enrico. Voor haar verlaat hij zijn vrouw en kinderen, begint een ‘slaven-business’ in het smeden van een perfecte kerkklok en komt pas bij zinnen wanneer zijn vrouw zelfmoord pleegt.

De opera heeft een zeer hoog Rusalka gehalte maar ook Hans Heiling van Marschner komt in de buurt. En, mocht u hem al missen, ook Wagner ontbrekt niet en Alberichs slavendrijverij krijgt zowat een reïncarnatie in Enrico’s ‘kloksmederij’. Rautendelein zelf, een langharige raadselachtige vrouw doet sterk denken aan Melisande en het symbolisme van Maeterlinck.

Sprookjeswereld meets symbolisme en Italiaans verismo. De prachtige, bij vlagen magische productie is zeer realistisch en volgt het libretto op de voet. Toch: af en toe wenste ik mij iets minder beelden, iets minder naturalisme, want ik gebruik graag mijn eigen fantasie.

Het tekstboekje bevat van alles behalve het belangrijkste: de synopsis!  Een grote omissie bij een totaal onbekende opera!

Hieronder trailer van de productie:

OTTORINO RESPIGHI
La campana sommersa
Valentina Farkas, Maria Luigia Borsi, Agostina Smimmero, Angelo Villari, Filippo Adami e.a.
Coro en Orchestra del Teatro Lirico di Cagliari olv Donato Renzetti
Regie: Pier Francesco Maestrini
Naxos 2110571

Charmante pianowerken van Ottorino Respighi en Giuseppe Martucci in fantastische vertolkingen

respighi

Ik ben een groot bewonderaar van Ottorino Respighi. Voornamelijk zijn opera’s en zijn vocale werken kunnen mij bekoren: voor La Fiamma en Il Tramonto kan je mij midden in de nacht wakker maken.

Zijn pianowerken zijn nieuw voor mij en eerlijk gezegd weet ik niet wat ik er van moet vinden. Het zijn leuke stukken, maar ze pingelen zo door!

Het ligt niet aan de uitvoering want Michele d’Ambrosio heeft heel wat in zijn mars. Hij had het al eerder bewezen met zijn prachtige opname van pianomuziek van Alfredo Cassella.

D’Ambrosio’s aanslag is slank, sierlijk en warm en het ontbreekt hem niet aan virtuositeit. Maar hij dwingt mij niet tot luisteren, waardoor ergens halverwege mijn aandacht verslapt. Wellicht gelooft hij er zelf niet in?

Beide Sonates (P016 en P004) en de Suite P022 zijn jeugdwerken, gecomponeerd toen Respighi nog maar 16, 17 jaar oud was. Ze verraden sterke invloed van Robert Schumann, maar halen zijn niveau nergens.

Ik vind het best leuk om de pianoversie van één van Respighi’s beroemdste werken, Antiche danze ed arie per liuto te horen. En het heeft ook wat om in de Tre Preludi su melodie gregoriane de voorloper van Vertrate di chiesa te ontdekken.

Het is een charmante cd met veel primeurs geworden, maar of het een blijvertje is?


OTTORINO RESPIGHI
Complete solo piano music
Michele d’Ambrosio
Brilliant Classics 9444 • 133’ (2 cd’s)

 

 

martucci

Net als Respighi was ook Giuseppe Martucci op zijn zestiende begonnen met het schrijven van korte pianostukjes. En ook hij werd daarin beïnvloed door Schumann.

Anders dan zijn land- en tijdgenoot componeerde hij geen opera’s. Zijn oeuvre bevat voornamelijk orkest- en kamerwerken, maar echt beroemd is hij geworden met de liederencyclus La canzone dei Ricordi. Geen wonder: geen romantische ziel kan er omheen

Hieronder: Renata Tebaldi zingt ‘La canzone dei Ricordi’:

Zijn werken voor piano zijn van wisselende kwaliteit. De twee Notturni op 78 genieten een bescheiden bekendheid, maar dan wel in de bewerking voor (kamer)orkest. Zo kende ik ze ook en het valt niet mee om om te schakelen. En toch: eenmaal gewend kan ik er buitengewoon van genieten. Zo doen  ze me sterk aan Chopin denken en dat vind ik mooi.

Iets meer moeite heb ik met andere stukken op de cd, die vind ik niet bijzonder interessant. Het zijn net salonstukjes, leuk om op de achtergrond te hebben, meer niet. Maar Alberto Miodino speelt ze alsof het de grootste piano meesterwerken zijn die ooit gecomponeerd zijn en dat ontroert mij zeer.

De zeer virtuoze Fantasia op.51 voorziet hij van een heuse ‘Liszt-schwung’ en de 6 Pezzi op.44 geeft hij de allure van een sprankelende waterval.


GIUSEPPE MARTUCCI
6 Pezzi op.44, Novella op.50, Fantasia op.51, 2 Notturni op.70
Alberto Miodini piano
Brilliant Classics 94800 • 70’