Tekst: Neil van der Linden

Antony Hermus viel in Nederland al jaren op door de resultaten die hij behaalde met het Noord-Nederlands orkest, inclusief het grootschalige repertoire. Maar in de Randstad viel hij een beetje uit de boot. Vanaf het aankomende seizoen is hij chef bij het Brusselse Belgisch Nationaal Orkest.
Hopelijk blijft hij in Brussel ook minder gangbaar repertoire dirigeren, zoals voor het label CPO opnamen met Duitse (!) orkesten van muziek van Diepenbrock en Wagenaar en met Duitse en Zweedse orkesten van de ook in Duitsland gemarginaliseerde componist Hausegger. Maar bij het Noord-Nederlands Orkest was hij ook uitstekend in het grootschalige bekendere repertoire, tot en met Mahler.

Doordat Hermus’ voorganger in Brussel plotseling afzegde kon/moest Hermus vervroegd aantreden, sterker nog, hij had twee dagen om voor een concert in Brussel in te vallen en vier om voor dit concert in Amsterdam, met telkens verschillend repertoire, waaronder in Brussel een nieuw geschreven werk. In Amsterdam bracht hij het er in elk geval uitstekend van af. En ik kan mij voorstellen dat dat ook in Brussel het geval was, ondanks het nieuwe werk.

Eerst over het orkest maar. Alles klinkt mooier in het Concertgebouw, is de leuze. Het Brussels hout, dat beide eerste twee werken van de avond opende, klinkt in elk geval mooi. Het hele orkest blijkt zich er akoestisch prima thuis te voelen. België was een tijd lang een land met één, twee fantastisch operahuizen, maar orkestraal timmerde het niet erg aan de weg. Daar is de afgelopen jaren verandering in gekomen. En ze vergeten ook niet het rijke eigen repertoire, uit de Romantiek (waaronder Franck – die eigenlijk geboren werd toen België nog onder Nederland viel – tot en met Lekeu) en nieuw werk.
Vanavond staat wat solider repertoire op de lessenaar, dat overigens niet door Hermus gekozen zou zijn als hij niet had moeten invallen. Ik zou wel ook heel benieuwd zijn geweest naar de uitvoering twee dagen eerder van Korngolds vioolconcert in het Brusselse concert.

De uitvoeringen waren er hoe dan ook niet minder om. Het waren allemaal relatieve jeugdwerken. Van Tsjaikovski’s symfonische gedicht Romeo en Julia, verscheen in 1870, toen de componist nog geen dertig was. Maar hij sleutelde er nog tien jaar aan. Het werd hier gespeeld in de derde versie uit 1880. Het werk kreeg de juiste luciditeit mee, die de Tsjaikovski’s ontroerende weergave van Shakespeares liefdesdrama verhelderde, maar ook iets van de worsteling met de muzikale materie liet horen, en van de twijfels die de componist moet hebben gehad over zijn seksuele identiteit.
Het stuk stamt uit de periode waarin zijn eigen huwelijk met Antonia Millikova en het mislukken daarvan plaats vonden. Het orkest verklankte dit alles prachtig coherent en Hermus leidde het met vurige energie door de verschillende lagen van de partituur heen. De intensiteit deed een toehoorder in de stoel vóór mij tegen de persoon naast hem devoot op het juiste moment in de partituur fluisteren ‘En nu zijn ze dood!’.
Liszt voltooide de eerste versie van zijn Tweede Pianoconcert toen hij 28 was, maar bracht nog twaalf jaar wijzigingen aan, en ook toen nog liet hij het bijvoorbeeld niet graag door leerlingen spelen. Ik vind Liszts beide pianoconcerten wat lomp, en misschien vindt Hermus dat ook, althans tijdens een praatje tijdens het installeren van het klavier wees hij op de eigenlijk enigszins banale mars die in de laatste kwart van het Tweede Pianoconcert opduikt.
Het is eigenlijk meer een symfonisch gedicht (Liszt zelf had het over een concerto symphonique), met een virtuoze pianopartij. En dat laatste was natuurlijk in vertrouwde handen bij de solist Alexandre Kantorow. Dit is nu al de tweede keer in korte tijd dat het Concertgebouw me een plaats gaf vanwaar ik goed van schuin-achter onder de handen van de pianist kon kijken, en bijvoorbeeld Kantorow in de soms bijkans laag grommende pianopartij in de weer kon zien. Je zou je kunnen indenken wat het resultaat zou zijn geweest al Liszt zich bij zijn leest had gehouden en dit werk als een stuk voor piano solo had geconcipieerd, met alle op zichzelf uitermate fraaie passage in de lagere registers van het instrument (‘concert voor twee linkerhanden’).

De kwalificatie van Kantorow als ‘reincarnatie van Liszt’ schijnt verzonnen te zijn door Fanfare Magazine (nomen est omen) en ik kan mij voorstellen dat Kantorow die benaming onderhand alleen maar als last ervaart. Misschien is het ook daarom dat hij nu een on-Lisztiaanse drie-dagen-niet-geschoren baard laat staan.

Na afloop in een gesprek met publiek vertelden de twee over hun in anderhalve dag gegroeide samenwerking. Het is een concert waarin de pianist ook vaak de leiding moet nemen, en het orkest er razendsnel aan moet lopen. Ook in moeilijke passages leidde Hermus het orkest schijnbaar moeiteloos door de gevarenzones heen.
