José_Cura

Hvorostovsky; Verdi, Tchaikovsky and the Bells

LA TRAVIATA



The November 2004 Venice production directed by Robert Carsen was made for the reopening of La Fenice which had totally burnt down eight years earlier. For this special occasion the first version of the opera, from 1853, was chosen. Good thinking, since the (then unsuccessful) premiere of what would become Verdi’s most beloved opera ever, had taken place precisely here. The main differences with the one-year later version, which is the one known to us, are in the duet between Violetta and father Germont, and the two final numbers of the third act.

Like no other opera, Traviata allowes itself to be updated. Incidentally, it was Verdi’s wish to stage it in contemporary costumes. Carsen’s direction is all about money, and the dollars really fall from the trees like leaves. He moves the time of action to the 1980s, the time of rising megastars, supermodels, gigaparties, as well as junkies, squatters and AIDS. As always with him, everything is implemented very logically and consistently

An absolute highlight is the opening scene of the last act, in which the now totally (also literally!) brought down Violetta watches a video of her past. A video that at some point stops and then goes on to only show ˜snow”. The scene grabs you by the throat and never lets go. The epitome of good modern directing.

Violetta is very movingly performed by the both vocally and scenically impressive Patricia Ciofi. As Alfredo, Italian-German tenor Roberto Sacca comes across very convincingly, and Dmitri Hvorostovsky is an outstanding Father Germont (Arthaus Musik107227 )

Last seven minutes of the production:






IL TROVATORE



Some operas should be renamed. Verdi’s Il Trovatore should actually be called ˜Azucena” because, after all, she is the one who dominates every scene from the first moment she emerges.

It is Azucena who pulls the strings and only she can save or break all the characters. Through her thirst for revenge, she destroys everything and everyone, and no average baritone can match that. Although, average?

In his role debut as Luna, Dmitri Hvorostovsky more than surprised me in this Royal Opera House production. I still had my doubts about him in the early 1990s, but I take back everything I said about him in those days. Never did I think that there was still a baritone who could sing ˜In balen del suo sorriso” so emotionally moving. And indeed, at the ˜Sperda il sole d’un suo sguardo…” I even had to shed a tear, it was that beautiful.

EVGENI ONEGIN



I am (or should I say was?) a huge Robert Carsen-adept and I love (loved) almost everything he did. So too this Onegin , the production he made for the Metropolitan Opera in New York, which was recorded in February 2007 (Decca 0743298).

His staging is very realistic and closely follows the libretto. In the first act, the stage is strewn with autumn leaves, but everything else is basically bare and there is almost no scenery. A bed for the ˜letter scene”, some chairs in the second and third acts. At the duel, the stage is completely empty.

This is not distracting from what is happening. On the contrary. The costumes are really beautiful, but especially in the first act they remind me more of English Jane Austen film adaptations than of the Russian countryside. But that is alright, the eye wants something too, but Renée Fleming is too glamorous for a peasant girl, making her transformation into a proud princess less impressive.


Onegin (Dmitri Hvorostovsky) is primarily a dandy here, very concerned with his looks. Well, Dima is an extremely attractive singer in all aspects, but in his confrontation scene with Tatyana, he reminds us more of daddy Germont than Onegin.

Ramón Vargas was one of the best lyric tenors in 2007, but Lensky he was not. He really does his best, he also looks like a real poet, but this role needs a bit more “languish”.
Carsen’s character direction is truly unsurpassed and even Fleming seems to thaw out at times. Unfortunately, her Russian is totally unintelligible.

Fleming and Hvorostovsky in the opera’s final scene:



THE BELLS



That this CD disappoints me somewhat is not because of the performance, because there is nothing to criticise about Dmitri Hvorostovsky’s voice, singing or interpretation. Those are simply perfect!

The beauty of the sound coming out of his throat is truly unimaginable. It is nothing less than the epitome of perfection.

What impresses me most about Hvorostovsky, besides his wonderful bronze sound, is his beautiful pianissimo. At times he sounds almost fragile, providing a fine contrast to the more heavily set passages.

You can hear this well in the solo ˜Prostchay, radost” (Farewell, My Joy). The moods alternate, but what remains is an all-encompassing feeling of total loneliness. After this, you can’t help but stop the music for a moment of silent reflection.


But the CD is not over yet. The feeling is still held for a while, but slowly the emotion ebbs away. The songs on the CD are hard to distinguish from each other, so it just gets boring and monotonous in the long run. At least for me; a ˜hardcore” lover of Russian spiritual songs and Slavic choirs may well enjoy this.
The Grand Choir ˜Masters of Choral Singing” is very much in the background and, under conductor Lev Kontorovich, is mostly subservient to the soloist.

Below is one of the CD’s finest tracks, ˜Vyhozhu odin ya na dorogu” by Elizaveta Shashina:





Dmitri Hvorostovsky in two live recitals

Dmitry Hvorostovsky zingt Sjostakovitsj en Liszt

Spannende Andrea Chénier uit Bologna

Wie zoals ik opgegroeid is in een postrevolutionair totalitair regime, heeft aan den lijve ondervonden hoeveel verschrikkingen het met zich mee brengt. Dit is ook het belangrijkste thema in Giordano’s Andrea Chénier. Zeker, aan liefde, jaloezie, list en bedrog geen gebrek, dit is tenslotte een romantische opera. Maar de werkelijke hoofdrol is hier niet voor de (echt bestaande) dichter Chénier, noch voor zijn geliefde Maddalena weggelegd, maar voor de Franse revolutie, die, zoals Gerard (ooit Maddalena’s huisknecht en nu één van de revolutieleiders) bitter opmerkt, haar eigen kinderen verslindt. De oude orde is dood, lang leve de dood.

Aangezien het onderwerp altijd actueel zal blijven, leent Andrea Chénier zich goed voor het ‘updaten’. Giancarlo del Monaco koos echter (gelukkig!) voor de traditionele aanpak, met historische kostuums en realistische decors. De kleuren rood/wit/blauw domineren de bühne – niet alleen in de rondgedragen vaandels, maar ook in de algehele aankleding.

Het is niet de eerste keer dat Maria Guleghina en José Cura een liefdespaar zingen, hun samenspel heeft dan ook iets vertrouwds en zijn zij goed op elkaar ingespeeld. Carlo Guelfi is een zeer goede Gerard. Carlo Rizzi dirigeert het schitterend spelende Orkest van het Teatro Cominale met veel schwung en gedrevenheid. Deze bijzonder spannende voorstelling werd in januari 2006 opgenomen in Bologna.

Umberto Giordano
Andrea Chénier
José Cura, Maria Guleghina, Carlo Guelfi e.a.
Orchestra e Coro del Teatro Comunale di Bologna olv Carlo Rizzi
Arthaus Musik 107287

Edgar uit Turijn is nog steeds de enige op dvd

Tekst: Peter Franken

Voor velen begint de reeks Puccini opera’s pas met Manon Lescaut. Wat hij daarvoor componeerde heeft lang onder het stof gelegen en kan daar maar beter blijven, is de redenering. Dat is een lot dat die vroege werken delen met vergelijkbare opera’s van Strauss en Wagner. Daar beginnen we gemakshalve vaak te tellen bij Salome en Der fliegende Holländer.

Edgar was Puccini’s tweede opera, na de eenakter Le Villi. Het werk kende oorspronkelijk vier aktes maar werd na de première in 1889 veelal ingekort tot drie, waarbij uiteindelijk de partituur van de laatste akte geheel in de vergetelheid raakte. Deze dook pas een eeuw later weer op en met behulp hiervan werd het werk gereconstrueerd. In 2008 werd de gecompleteerde Edgar uitgevoerd in het Teatro Regio Torino met José Cura in de titelrol. De opname hiervan is tot op heden de enige die op dvd is uitgebracht.

Het verhaal draait om een man die voor de keuze staat tussen une femme fragile et une femme fatale, het dorpsmeisje Fidelia en de zigeunerin Tigrana. Laatstgenoemde is ooit als kind achtergelaten door een groep rondtrekkende zigeuners en als dochtertje van het gehele dorp door de gemeenschap grootgebracht. Maar eenmaal volwassen heeft ze zich ontpopt tot een vrijgevochten sensuele vrouw die het gehele dorp op zijn kop zet en daarbij nadrukkelijk blasfemie niet schuwt.

Voorspelbaar toont de regie haar als een aantrekkelijke donkerharige vrouw in een rode jurk. De wat timide Fidelia (blond en witte jurk) moet het tegen haar rivale afleggen. Na een enorme ruzie waarbij Edgar en Fidelia’s broer, de door Tigrana afgewezen Frank, elkaar met messen te lijf gaan, neemt Edgar met zijn zigeunerin de benen. Hij laat de door hem verafschuwde verstikkende dorpsgemeenschap voor altijd achter zich en om dat besluit te benadrukken steekt hij zijn voorvaderlijk huis in brand.

De tweede akte toont het hedonistische bestaan van Edgar met Tigrana waarbij die twee zich kennelijk de nodige rijkdom hebben verworven door langskomende reizigers te laten verdwijnen, roof dus. De regie voert Tigrana op als de Madam in een luxe bordeel waarin Edgar zich een poging tot een orgie van vijf meisjes laat welgevallen. Hij kan er echter geen interesse meer voor opbrengen, allemaal illusie en geen ware zuivere liefde zoals hij met Fidelia had kunnen beleven.

Tigrana maakt hem duidelijk dat dit is waar hij voor heeft getekend. Ze zal hem nooit laten gaan en al helemaal niet aan een ander laten. Een langstrekkende groep soldaten onder leiding van Frank biedt hem echter een ontsnappingsmogelijkheid. Uiteindelijk komt Edgar toch weer in zijn dorp terecht, staat op het punt alsnog met Fidelia te trouwen als Tigrana opduikt en de bruid neersteekt. De zigeunerin wordt gepakt en wacht executie door de beul.

Het is verleidelijk om de twee vrouwenrollen te vergelijken met Carmen en Michaëla. Maar gelet op het gebeuren in de tweede akte zie ik ook een duidelijke overeenkomst met Venus en Elisabeth. Net als Venus gaat Tigrana door roeien en ruiten om haar man bij zich te houden.

Opvallend is dat de handeling op een aantal punten afwijkt van latere Puccini’s. Zo is er een messengevecht op leven en dood en eindigt de rivaliteit tussen twee vrouwen in een koelbloedige moord. Het geeft Edgar duidelijk veristische tintjes, een aspect dat pas in Il tabarro zal terugkeren in zijn oeuvre. Tigrana is de enige grote rol voor een mezzosopraan in zijn werk. Tegelijkertijd is er ook al wel een andersoortige vergelijking te maken: Fidelia’s klaagzang in de vierde akte als ze haar grote liefde Edgar dood waant en zich opmaakt te sterven zodat ze hem in de hemel kan huwen, doet vocaal en in zijn dramatiek sterk denken aan Suor Angelica.

Hoe het ook zij, Edgar is met name de moeite van het bekijken en beluisteren waard voor diegenen die vertrouwd zijn met de opera’s die er nog op zouden volgen. Een soort speurtocht naar de Puccini die je al kent en tegelijkertijd het ondergaan van een veristisch werk met een op punten wat bizarre handeling.

José Cura excelleert als Edgar, hij zet alle zeilen bij om zijn toch wat bordkartonnen personage een zekere geloofwaardigheid te geven en slaagt daar vooral door zijn uitstekende zang vrij goed in. Fidelia is in goede handen bij Amarilli Nizza die een getrouw beeld geeft van het onschuldige meisje dat met bloesemtakjes probeert te concurreren met de rauwe seksualiteit van haar rivale. Bringing een knife to a gunfight. Haar grote solo in de vierde akte is vintage Puccini en wordt zeer ontroerend en muzikaal heel goed verzorgd gebracht.

De Russische mezzo Julia Gertseva weet moeiteloos te overtuigen als de verpersoonlijking van mannelijke fantasieën en is niet alleen een goede typecast als Tigrana maar geeft ook een prima vertolking van haar rol. Voor haar was het een uitstapje uit Carmen, een rol die haar op het lijf geschreven lijkt.

Yoram David heeft de muzikale leiding en zet daarmee een goed gelukte Edgar op de kaart.