Opus Arte heeft een opname uitgebracht van de nieuwe productie van Idomeneo die Robert Carsen in 2019 maakte voor Teatro Real. Muzikaal is het top, het toneelbeeld suggereert een vluchtelingendrama.
Bij aanvang van Mozarts voorlaatste opera seria zien we Idamante, de zoon van de koning van Kreta die een groep Trojaanse krijgsgevangenen de vrijheid schenkt. Deze zijn kennelijk eerder gearriveerd dan de zegevierende koning Idomeneo en door niet de komst van zijn vader af te wachten maakt Idamante een wat eigengereide indruk, goed bedoeld natuurlijk maar toch vooral om de Trojaanse prinses Ilia voor zich in te nemen.
Carsen grijpt dit moment aan om de Trojanen te veranderen in aangespoelde bootvluchtelingen, het strand ligt later ook vol met rode zwemvesten. De vluchtelingen zijn voor een hoog ijzeren hek geplaatst met een afwerende groep Kretenzers die ze buiten de deur willen houden. Om de tegenstelling aan te scherpen zijn alle eilandbewoners in militaire uniformen gekleed. Carsen schakelt hier een tandje bij: Kreta is een militaristische dictatuur die vooral oog heeft voor het eigenbelang.
Maar daarmee is het klaar met die actualisering, de vluchtelingen komen hierna niet meer in het stuk voor maar gaan op in de Kretenzers, allemaal in uniform, een grauwe massa. Carsen heeft iets met militaire kleding, heb ik al eerder gemerkt. Zijn Lohengrin voor Opera Bastille en zijn Walküre voor Keulen werden er ook door getekend. Persoonlijk heb ik er ronduit een hekel aan, vooral ook vanwege het bijbehorend gesjouw met automatische wapens. Als Idomeneo aan het einde zwicht voor het onvermijdelijke en zijn kroon overhandigt aan Idamante, geeft hij hem in werkelijkheid een machinegeweer.
Het koor speelt een belangrijke rol in dit werk en om de indruk te wekken van een geheel volk dat slachtoffer dreigt te worden van de stupide hardnekkigheid van zijn na ruim tien jaar teruggekeerde heerser, heeft Carsen een honderdtal figuranten toegevoegd aan het uit vijftig zangers bestaande koor. Hij laat ze bewegen als een zwerm spreeuwen, wat een vakman is deze regisseur.
Idomeneo heeft Neptunus gepaaid met de belofte het eerste wezen dat hij bij behouden aankomst aan wal tegenkomt, te zullen doden. Ja, als dat een eenvoudige strandjutter was geweest, had dit geen enkel probleem opgeleverd. Maar nu het zijn bloedeigen zoon is, de mannen herkennen elkaar overigens niet na zo lange tijd, kan Idomeneo die belofte niet gestand doen. Daar speelt natuurlijk het eindeloze geharrewar van die Griekse goden een rol. Als je voldoet aan de opdracht van de ene, schend je de regels van een andere. In plaats van Neptunus direct aan te roepen en het op een akkoordje te gooien door zichzelf als zoenoffer aan te bieden, blijft Idomeneo de zaak eindeloos traineren met de uitroeiing van een groot deel van de bevolking door de woedende Neptunus als resultaat. Hij probeert zijn straatje snel schoon te vegen door de amnestie die Idamante de krijgsgevangenen heeft verleend als oorzaak van die woede aan te merken. Deze man is niet geschikt voor zijn ambt maar ook niet in staat dat zelf tijdig in te zien. Hij weigert gewoon te vertrekken, dictators gaan nu eenmaal niet met pensioen, ze sterven in het harnas.
Zoals vaker bij Carsen is het toneel vrijwel leeg. Dat eerder genoemde hek, een paar banken en tafels waaraan de ‘soldaten’ eten en drinken. Een legertent die als woning voor Elettra dienst doet. Visueel moet de productie het hebben van de projecties op het achterdoek. Een rustige zee die plotseling hoog opschuimt. Een dreigende bijna zwarte lucht, een tsunami die het toneel lijkt te overspoelen, als beeld voor het alles verslindende monster aan het einde van de tweede akte. Ook de belichting speelt bij wijlen bijna een hoofdrol, bijvoorbeeld waar Idomeneo staat te zingen als zwart silhouet tegen een lichte achtergrond, zeer kunstig gedaan.
Hoewel Mozart met Idomeneo afscheid neemt van het genre opera seria is er sprake van een vloeiende overgang naar zijn latere werk. De recitatieven gaan als vanzelf over in een aria waardoor het geheel bijna een doorgecomponeerde indruk maakt, veel meer dan zijn zwanenzang La clemenza di Tito. Alleen al hierom zou dit werk meer aandacht verdienen, zeker nu Clemenza definitief van onder het stof vandaan lijkt te zijn gehaald.
Muzikaal staat de uitvoering op een hoog niveau, mede door de bijdrage van het koor van Teatro Real. In het begin had ik even wat bedenkingen. Als in ‘Pietà! Numi, pietà’ het orkest geheel los gaat om de zeestorm te verklanken waarin Idomeneo zijn onderonsje met Neptunus heeft, klinkt de bijdrage van het koor een beetje houterig. Als ze zelf het tempo mogen bepalen gaat het beter. Wel lastig voor die vijftig zangers om het toneel te moeten delen met honderd figuranten zonder dat mag opvallen dat de meerderheid niet meezingt.
Twee prinsessen strijden om de liefde van een prins, de uit Argos aangespoelde refugee Elettra en de uit Troje als trofee meegenomen Ilia, dochter van Priamus. Idamante heeft zijn zinnen gezet op Ilia, waardoor het verhaal een ‘Romeo en Julia’ tintje krijgt. Idamante wordt hier gezongen door de tenor David Portillo. Hij heeft een betrekkelijk lichte stem die redelijk contrasteert met die van zijn vader Idomeneo, gezongen door de tenor Eric Cutler.
Oorspronkelijk was de rol van Idamante geschreven voor castraat, later veelal gezongen door een mezzo. Maar Mozart heeft zelf voor uitvoeringen in Wenen de partij aangepast om deze door een tenor te laten bezetten. Ik vind dat een hele vooruitgang, als was het misschien consequenter geweest om Idomeneo dan maar gelijk te herschrijven voor bariton. Maar ach, ook bij Rossini steken meerdere tenoren elkaar regelmatig naar de kroon. Overigens is de rol van Idomeneo’s vertrouweling Arbace, vertolkt door de tenor Benjamin Hulett, flink gecoupeerd door zijn twee aria’s te schrappen. Niet nog meer tenoren in een hoofdrol derhalve.
Anett Fritsch laat een prachtige Ilia zien en horen. Met name haar ‘Zeffiretti lusinghieri’ aan het begin van de derde akte is wonderschoon. Fritsch doet mooie dingen met haar handen waardoor haar optreden verrassend naturel lijkt. Eleonora Buratto zou haar als Elettra het liefst direct achter het behang willen plakken en als ze geconfronteerd wordt met haar nederlaag op het einde, zet ze alle registers open in een fenomenale ‘D’Oreste e d’Aiace’. Carsen laat haar vervolgens zelfmoord plegen, als uiterste consequentie van haar volledig mislukte leven. De poging het trauma van de moordpartijen thuis af te schudden en een nieuw begin te maken is op niets uitgelopen.
Carsen maakt in de slotscène handig gebruik van het ruim een minuut durende instrumentale tussenspel in ‘Scenda Amor, scenda Imeneo’ om het koor en de figuranten hun uniformen en laarzen uit te laten trekken zodat ze in hun burgerkloffie verder kunnen zingen. Het symboliseert het einde van de dictatuur, de uitsluiting van anderen en een nieuw begin onder een nieuwe heerschappij die zijn fundament heeft in de liefdesband van een Griekse prins en een Trojaanse prinses. Mooi idee natuurlijk. Overigens niet de eerste verkleedpartij in Carsens carrière, maar ja, zo heeft elke regisseur zijn gewoontes.
Carsen wordt bijgestaan door Luis F. Carvalho (decor en kostuums), Peter van Praet (belichting) en Marco Berriel (choreografie). Andrés Máspro is de koordirigent en verder horen we het orkest van Teatro Real. De muzikale leiding van Ivor Bolton levert een grote bijdrage aan het welslagen van het geheel.
Affiche bij de eerste uitvoering van de opera 16 juli 1782 in Burgtheater
CD
Aan opnamen van Die Entführung aus dem Serail geen gebrek, maar écht goede kun je op de vingers van één hand tellen. Bovendien moet je daarvoor vaak behoorlijk ver terug in de tijd. Maar de allernieuwste opname – op 21 september 2015 live in het Théâtre des Champs-Élysées opgenomen en door Jérémie Rhorer zeer levendig gedirigeerd – behoort voor mij tot de allerbesten.
David Portillo is een buitengewoon fraaie Pedrillo. Licht en luchtig, vermakelijk en amusant; en ondertussen sterren naar beneden zingend…. Schitterend.
Rachelle Gilmore is een heerlijke Blonde. Luister maar naar ‘Welche Wonne, welche Lust’, die zij met een onberispelijke hoogte en kristalheldere coloraturen zingt! Adembenemend.
Mischa Schelomianski schittert als Osmin. Dat hij de rol met een dik Russisch accent zingt is hier alles behalve storend. Osmin kan het hebben.
Jane Archibald (Konstanze) klinkt af en toe een beetje schel, maar zo gauw zij ‘Ach ich liebte’ inzet geef ik mij helemaal over.
Alleen Belmonte (Norman Reinhardt) heb ik weleens beter gehoord. Zijn stem is smeuïg en zijn timbre aangenaam, maar het ontbeert hem een beetje aan souplesse, waardoor hij zijn ‘Wenn der Freude Tränen liessen’ niet tot een goed einde brengt. Gelukkig lukt het bij ‘Ich baue ganz auf deine Stärke’ veel beter, maar ik blijf moeite met zijn versieringen hebben.
Het is niet perfect, nee, maar dat zijn live-voorstellingen nooit. Eén van de redenen waarom ze juist zo leuk zijn; er gaat immers niets boven live theater! De tempi zijn aan de flinke kant maar nergens opgejaagd en het orkest sprankelt dat het een lieve lust is. En er is geen regisseur die het voor mij weet te verpesten. Zo wil ik mijn opera’s hebben (Alpha 242)
DVD
De wegen van de platenmaatschappijen zijn soms ondoorgrondelijk en zo kon het gebeuren dat er binnen een kort tijdbestek twee verschillende uitvoeringen van Entführung aus de Serail bij dezelfde firma, BelAir Classics uitkwamen. Het betreft respectievelijk een productie die Jonathan Miller voor de Zürcher Festspiele in 2003 vervaardigde (BAC007) en een voorstelling gefilmd in Aix-en-Provence in 2004, in de regie van Jérome Deschamps en Macha Makeïeff, en gedirigeerd door Marc Minkowski (BAC028).
Tussen beide producties zit een wereld van verschil, zo zie je maar wat een goede (of zo je wilt: een slechte) regie met een opera kan doen.
Zürcher Festspiele 2003
Jonathan Miller, toch niet de eerste de beste, laat het gewoon afweten. Er gebeurt niets. In het midden staat een palmboom en de zangers komen op, leunen er tegenaan en zingen hun aria.
Ze zijn totaal aan hun lot overgelaten, wat bij de meesten resulteert in clichématige gebaren en gebaartjes. Bij Patricia Petibon (Blonde) gebeurt juist het tegenovergestelde: zij chargeert dat het een lieve lust is en doet aan overacting. In het kort: hier zijn zes personages op zoek naar een regisseur.
Patricia Petibon zingt ‚Durch Zartlichkeit und Schmeicheln‘:
Ook over het zingen ben ik niet enthousiast, want zelfs Piotr Beczala (Belmonte) en Malin Hartelius (Konstanze) presteren ver beneden hun niveau.
Er is wel één pluspuntje: Klaus Maria Brandauer in de spreekrol van Bassa Selim. Iedere scène met hem verandert in puur theater. Hij acteert niet, nee, hij geeft gewoon een masterclass in acteren.
Aix-en-Provence 2004
De productie uit Aix-en-Provence kan je in één woord beschrijven: kostelijk. Al bij de aanblik van het orkest (allemaal met tulbanden en andere exotische hoofddeksels op) en de opkomst van de breed glimlachende Minkowski weet je dat je je gaat amuseren.
Het toneel wordt bevolkt door een bonte verzameling van merkwaardige figuren in oriëntaalse kostuums, de ene grap volgt de andere grol op, waarbij geen enkel cliché wordt geschuwd. Het is geen komedie meer, het is een slapstick. En waarom niet? Mozart kan het goed hebben, zeker als het om een singspiel gaat.
De dansante opkomst van Bassa Selim (een fantastische Shahrokh Moshkin-Ghalam, een in Frankrijk zeer beroemde danser en acteur) is een verhaal apart. Zijn Duits is abominabel, maar het zij hem vergeven, want wat hij verder met die rol doet (inclusief spectaculaire verdwijntruc aan het eind) is adembenemend.
Malin Hartelius laat horen wat een fantastische Kostanze zij is. Magali Léger (Blonde), Matthias Klink (Belmonte), Loïc Félix (Pedrillo) en Wojtek Smilek (Osmin) zijn allemaal prima, het orkest fel en Minkowski op dreef. Maar wees gewaarschuwd: het zit barstensvol Mohammed grappen.