Andreas_Bauer_Kanabas

Van Zweden laat storm en getijden gieren in Der Fliegende Holländer

Tekst: Neil van der Linden

Tekst: Neil van der Linden

Het is op voorhand al afgezaagd om het te hebben over Jaap van Zweden als terugkerende Hollander. Gelukkig valt – anders dan er nog een cliché aan te voegen door te schrijven dat hij Der Fliegende Holländer naar een veilige haven dirigeerde – te concluderen dat hij ons bij voorkeur dwars door elke storm en bijna tegen elke klip door de partituur loodste. Zoals past bij dit hyper romantisch werk van de jonge Wagner, geschreven vol jeugdige branie, maar waarin hij later nog geregeld aanpassingen aanbracht met wat hij inmiddels van Tristan und Isolde tot en met De Ring had opgestoken.Want als Van Zweden één ding duidelijk maakte is het dat Der Fliegende Holländer, zeker in deze versie, in orkestrale pracht helemaal niet zo ver af ligt van de Götterdämmerung.

Wagners laatste modificaties stammen dan ook uit 1880, drie jaar voor de dood van de componist. De complete Ringcyclus was al in 1876 in Bayreuth in première gegaan en Wagner vond nog steeds dat Der Fliegende Holländer niet thuishoorde in de Festspiele. Daar werd het werk voor het eerst pas opgevoerd in 1901, dus achttien jaar na de dood van de componist. Overigens, Wagners nog vroegere Rienzi zal in 2026 ook worden uitgevoerd als onderdeel van de Festspiele.

Dit naar Meyerbeers grand opéras gemodelleerde werk was daar volgens de wens van de componist al helemaal nooit toegelaten, ook al identificeerde Hitler zich naar verluidt met de protagonist van deze opera. Katharina Wagner, de huidige festivaldirecteur en achterkleindochter van de componist, zou het machtige gebod van haar overgrootvader willen tarten, ter gelegenheid van het 150-jaar bestaan van de Festspiele. Ze zou het werk misschien buiten het Festspielhaus kunnen laten opvoeren. Dan pleegt ze toch geen heiligschennis.

Nergens in Wagners vroege opera’s wordt zijn onderscheidend gebruik van gemoedelijke, ‘Biedermeier’ en zelfs wat tuttige melodieën en harmonieën voor ‘burgerlijke’ karakters en harmonisch spannend materiaal voor zijn getormenteerde, tragische protagonisten duidelijkere dan in Der Fliegende Holländer.  John Adams heeft niet zonder rede een muziekstuk geschreven genaamd Must the Devil have all the good Tunes? En van Zweden gaat hier lekker mee te keer, alle dominant septiem akkoordreeksen en overig clustermatieraal uitvergrotend, fortissimo als het moet, om dan overigens telkens als het nodig is in te binden om de zangers de ruimte te geven.

Eigenlijk heeft Wagner in een aantal opera’s als de Holländer nog een derde categorie personages toegevoegd; in feite tragische personages, die, anders dan al die getormenteerde protagonisten als de Holländer tot en met Alberich zelf weinig in te brengen hebben in wat hen overkomt, maar die wel worden meegesleurd in de gebeurtenissen. Kurwenal en in feite ook Melot in Tristan und Isolde, Gutrune in de Götterdämmerung, en in Der Fliegende Holländer zitten er ook twee, de Steuermann en Mary. Wat zal er van hen worden, als de protagonisten hun noodlotsperikelen hebben laten uitrazen?

Met name de Steuermann krijgt enkele fraaie én voor de plot cruciale passages toegemeten. Al in zijn eerste optreden bezingt hij in een soort mini-opera de gevaren van de zee, waarvan het besef alleen wordt goedgemaakt door het verlangen naar zijn liefje in zijn thuisstad. Hij staat op wacht op het moment dat het schip van de Hollander aanmeert, ook al is de lieverd in slaap gevallen. In een iets ander spookschip-verhaal, zoals in Nosferatu, was hij al dood geweest. Matthew Swensen geef zijn Steuermann een fraaie tragische dimensie, met een intussen uitermate welluiden klaroenstem. Hij moet nog dan over best flink wat orkestgeluid in de hogere registers  heen zingen en er gebeurt dan nog heel wat in het orkest onder hem. Swensen ging hier fraai mee om, geholpen door Jaap van Zweden die heel gedetailleerd de dynamische overgangen tussen piano en forte aanbracht.

Iris van Wijnen (Mary) en Benjamin Bruns (Erik)

Mary is eigenlijk een Brangäne in de dop, raadgeefster en hoedster van Senta, net als Isolde vastbesloten op weg naar haar noodlot/lotsbestemming. Ik ben al een tijd fan van Iris van Wijnen, die zoals ze zelf in een radio-interview zei met korte maar zangtechnisch niet te onderschatten rollen als Mary gestaag op weg is naar inderdaad bijvoorbeeld Brangäne.

Benjamin Bruns kenden we hier al als Max in de opvoering van Der Freischütz en hij zingt ook Florestan in Fidelio en Tamino in Der Zauberflöte. In zekere zin altijd net zulke goedzakken als Erik, die hij nu zingt. En ook hij krijgt toch een paar van die ‘good’ d.w.z. Wagneriaans-ambivalente ‘tunes’ waarop John Adams doelde, als hij Senta in de tweede akte de droom vertelt waarin Senta’s vader van zee terugkeert met een mysterieuze vreemdeling, namelijk de Holländer. Erik voorziet het hele drama en kan er niets meer aan doen, maar in zijn dromen heeft hij dus wel contact met duistere krachten. Hier kreeg Benjamin Bruns ook een kans om zich dramatisch te profileren.

Senta’s vader, Daland, werd gezongen door de relatief jonge Andreas Bauer Kanabas. Blijkens zijn interessant getitelde album Love and Despair richtte hij zich tot nu toe ook op veelal Verdi’s grote basrollen, maar zijn zoetgevooisde en lenige basstem is ook een aanwinst in de Wagnerwereld. Ook als personage stond zijn Daland als een huis, inclusief zijn kruiperigheid tegenover de Hollander, maar ook zijn mildheid tegenover de Steuermann als die in slaap blijkt te zijn gevallen en zijn vaderlijkheid tegenover Senta.

Andreas Bauer Love and Despair:

Hoewel het een concertante uitvoering was, namen de uitvoerende geregeld de ruimte om hun personages ook theatraal te profileren.  Wat dat betreft leek bariton Brian Mulligan als Holländer niet zoveel te hoeven doen behalve ijzig voor zich uit te staren, maar dat overtuigend doen zodat het ook op het balkon zichtbaar blijft is ook een kunst. Door subtiele wendingen in blik en gebaren kon hij het obsessieve en tegelijkertijd wanhopige van zijn personage laten doorschemeren. Misschien was hij ook een beetje wit geschminkt, of minder naturel donker geschminkt dan de anderen. En als een sociale zombie kijk hij niemand van de mede-passages ooit aan. Zelfs Senta niet. Ook dat duidelijk maken moet je kunnen.

Mulligan was na afloop te gast bij Hans Haffmans in de radio-uitzending en bleek een joviale, warme spreker. Hij is ook een formidabele zanger, die ook de relatief hoge passages in zijn rol fraai ten gehore bracht. Bij de Nationale Opera zong hij eerder Jochanaan in Salome en Golaud in Pelléas et Mélisande. Die rollen komen wel zo’n beetje overeen, zangtechnisch en karakterologisch.

Senta werd gezongen door Ricarda Merbeth, die inviel voor de ziek geworden Miina-Liisa Värelä. Die is wat jonger, maar als ik haar opnamen beluister via haar website zou ook in haar geval een Senta-probleem hebben bestaan. In leeftijd is Senta waarschijnlijk de jongste vrouwelijke Wagner-protagoniste die eigenlijk nog maar nauwelijks uit de puberteit is gekomen. Maar de vertolkster moet binnen de kortste keren Senta’s grote ballade zingen, waarvoor een fikse stemomvang en dito stemvolume nodig zijn.

Wagner-veterane Merbeth stortte zich vol goede moed op de ballade, en na een paar maten met volumeproblemen, kwam ze goed op dreef. Maar ze is dan meer een Walküre, en de stem wappert bovendien wat. Tegenover dit alles stond dat Merbeth precies weet wat de rol inhoudt. Fraai bleef ze met haar ogen gefixeerd op een plek achterin boven in de zaal, alsof daar inderdaad dat portret hangt waarvan Senta al sinds haar kindertijd idolaat is. Theatraal is ze ook soeverein in haar rol. Zonder dat Merbeth daar veel voor hoeft te gebaren is duidelijk dat Senta vindt dat ze van een andere wereld is dan de andere meisjes in het naaiatelier. Van een andere wereld dan Mary en Erik, die ze niet eens aankijkt, dan zelfs van haar vader.  

Het koor heeft ook een groot aandeel in deze opera, de matrozen, de meisjes die in het naaiatelier werken, de bemanning van het spookschip. Het Groot Omroepkoor was voor de gelegenheid aangevuld met Cappella Amsterdam. Of die binnen het geheel een speciale rol hadden heb ik niet kunnen nagaan. Het zou kunnen zijn dat mannen van Cappella Amsterdam de partijen van de bemanning van het spookschip zongen. Ook dit alles werd door dirigent Van Zweden tot een formidabele eenheid gesmeed.

Gezien 7 september 2024 

NTR ZaterdagMatinee
Radio Filharmonisch Orkest
Jaap van Zweden (dirigent) Benjamin Goodson (koordirigent)

  • Holländer Brian Mulligan (bariton)
  • Senta Ricarda Merbeth sopraan
  • Erik Benjamin Bruns (tenor)
  • Daland Andreas Bauer Kanabas (bas)
  • Der Steuermann Dalands Matthew Swensen (tenor)
  • Mary Iris van Wijnen (mezzosopraan)

Fotomateriaal : ©Milagro Elstak, NTR

Radio opname:

https://www.npoklassiek.nl/uitzendingen/ntr-zaterdagmatinee/9bb98d04-1609-4643-9179-4e30a6b417e5/2024-09-07-ntr-zaterdagmatinee

21 jaar oud Anja Silja, toen de metgezellin van Wieland Wagner, in Bayreuth, onder Sawallisch:

Anja Silja, een ideale Senta, bij Otto Klemperer (toen was zij 28):

Ook een mooie Hollander met nog een ideale Senta, Cheryl Studer, onder Giuseppe Sinopoli:



Discografie:

https://basiaconfuoco.com/2018/04/20/der-fliegende-hollander-op-twee-cds-en-twee-dvds/

Johan Simons brengt een goed doordachte Don Carlos

Tekst Peter Franken

Carlos

Opera Vlaanderen opent het seizoen met een nieuwe productie van Don Carlos. Het is al de derde sinds de heroprichting van het instituut dertig jaar geleden. Gekozen is voor de Franse versie, de Grand Opéra die Verdi schreef voor de Parijse Opéra.

Het genre Grand Opéra heeft als inhoudelijk kenmerk dat de handeling losjes wordt bepaald door historische figuren tegen de achtergrond van grote gebeurtenissen die pogingen van de protagonisten om het leven naar hun hand te zetten bijna op voorhand doen mislukken. Zo ook Don Carlos waarin de titelheld een onmogelijke strijd voert om erkenning en liefde en wordt vermorzeld door een totalitaire christelijk politieke maatschappij.

Carlos Schille

Dat tijdsbeeld is vermoedelijk voor Schiller de aanleiding geweest de Infante tot de held van zijn toneelstuk Don Karlos, Infant von Spanien te maken. Het stuk dateert van 1787 en het strenge oordeel dat erin wordt geveld over de rol van de Kerk en de Inquisitie, in al zijn afstotelijkheid ten tonele gevoerd door de Grootinquisiteur, moet de latere Franse revolutionairen hebben aangesproken. Zozeer dat Schiller in 1792 het ereburgerschap van de Franse Republiek kreeg toegekend. Met enige fantasie kan in het personage Posa, de enige niet historische figuur in het drama, het alter ego van Schiller worden gezien.

https://mariaberini.files.wordpress.com/2018/03/siglo-xvi-5.jpg?w=1140

Een kleine eeuw later pakt Verdi de door Schiller geromantiseerde geschiedenis op en zijn librettisten werken het stuk om tot een klassieke Grand Opéra, in vijf aktes en een groot ballet. Verdi benadrukt dat er niets historisch is aan de inhoud van het werk, maar dat is toch te gemakkelijk. Zeker voor een Nederlander die van jongs af aan vertrouwd is met de figuur van Philips II, de grote boeman uit de Tachtigjarige Oorlog, blijft het moeilijk om in Verdi’s opera in het geheel geen ‘echte geschiedenis’ te willen zien.

Johan Simons komt ons in dit opzicht volledig tegemoet door een zeer goed doordachte poging te wagen de frictie tussen feiten en fantasie te verminderen. Hiertoe plaatst hij Carlos nog nadrukkelijker in het centrum dan het libretto aangeeft. We zien de 23-jarige Carlos in zijn stervensuur, opgesloten in een kamer in het paleis, waar hij verbannen uit de wereld mag leven of sterven, feitelijk doet dat er voor zijn vader Philips niet meer toe. De Infante was te gevaarlijk geworden en moest onschadelijk worden gemaakt.

Het cliché wil dat iemand in zijn laatste ogenblikken zijn leven aan zich voorbij ziet trekken. Hier gebeurt iets dergelijks met dien verstande dat we de voorbije gebeurtenissen te zien krijgen zoals ze door Carlos zijn gefantaseerd. Het is onduidelijk wat er mis was met deze jongeman maar hij functioneerde aan het hof op geen enkele wijze, zo wil men. Misschien was hij wel een fysiek gehandicapte borderliner met ADHD die er verder niet uitzag. Bedenk maar wat. Ongeschikt voor het hofleven, niet uit te huwelijken, een potentiële ramp als troonopvolger.

Carlos Elisabeth

Mary Elizabeth Willems (Elisabeth) en Leonardo Capalbo (Carlos)  (c) Opera Ballet Vlaanderen / Annemie Augustijns

Niettemin was er een match voor hem geregeld met de dochter van de Franse koning, Elisabeth van Valois. Dat was iets om naar uit te kijken voor deze 14-jarige puber. Maar dan gaat dit niet door en komt de eveneens 14-jarige Elisabeth naar het Spaanse hof als de nieuwe echtgenote van zijn 32-jarige vader Philips. Goed beschouwd was dit een royaal gebaar van de Spaanse koning naar zijn Franse collega. Voor Carlos is het een streep door de rekening en hij begint te fantaseren hoe het zou zijn geweest als Elisabeth en hij elkaar in Frankrijk hadden ontmoet. Het is te vergelijken met de jongensdroom over een onbereikbare liefde die veroverd kan worden door haar uit een brandend pand te redden.

De voorstelling begint in het klooster van San Yuste met de verschijning van Karel V. We beleven dit in de gefantaseerde herinnering van Carlos, gelegen op een bed. Alles wat volgt vindt plaats in diezelfde ruimte, feitelijk is het een Kammerstück. Na het bezoek van Posa volgt in de tweede scène een flashback naar Fontainebleau, de ontmoeting met Elisabeth en het moment dat de twee jonge tieners ter plekke verliefd werden. Dat dit korte moment van geluk nooit heeft bestaan, is voor Carlos niet aan de orde. Denk aan de ‘brandend pand’ metafoor. Zij hield van hem en is altijd van hem blijven houden, vandaar al die latere verwikkelingen.

In zijn op maat geslepen herinnering offert Carlos zich op en vertrekt om het volk van Vlaanderen te bevrijden van het juk van zijn vader en de Inquisitie. Maar hij, de held van het moment, wordt ook daarin de voet dwars gezet. Philips eist een dubbel offer, zowel Carlos als Elisabeth zullen moeten sterven. Dat is de prijs voor hun liefde. Gesproken als een echte puber, toch? Zo brengt Simons de twee werelden heel dicht bij elkaar en krijgt de toeschouwer iets mee van wat vermoedelijk de ware tragiek van de Infante is geweest.

Carlos Antwerpen

Auto da fe  (c) Opera Ballet Vlaanderen / Annemie Augustijns

The chorus puts the ‘grand’ in the Grand Opéra, las ik ergens. En de decors en het ballet vormen de visuele component. Simons’s productie voldoet zodoende niet aan de formele eisen om bestempeld te kunnen worden als een Grand Opéra. De decors van Hans Op de Beeck zijn grotendeels zeer ingenieuze videoprojecties. Het koor bevindt zich meestentijds achter het projectiedoek en is in de handeling gereduceerd tot statisch element dat de handeling becommentarieert. Het is een keuze die mede wordt bepaald door de situering van alle gebeurtenissen in de ruimte waarin Carlos is opgesloten. Hij regisseert daarin letterlijk alles, sleept bijvoorbeeld een voor een de op de grond liggende Vlaamse smekelingen het toneel op voorafgaand aan de Auto da fe.

Voor een ballet is in dit Kammerstück sowieso geen rol weggelegd. De beelden op het doek zijn gestileerd en doen vagelijk denken aan het werk van Giorgio de Chirico. De kostumering van Greta Goiris is fantasierijk met middeleeuwse accenten gekoppeld aan modieuze jaren ’50 stijlfiguren. Met name bij de aankleding van het koor heeft ze zich helemaal uitgeleefd. Bij de protagonisten gaat het er veel ingetogener aan toe. Zo loopt Elisabeth de hele voorstelling in een turquoise broekpak, op zich heel geschikt voor de scène in Fontainebleau maar weinig koninklijk. Anderzijds kan het natuurlijk duiden op de wijze waarop Carlos haar in zijn fantasie in dat liefdesmoment heeft gefixeerd.

Overigens is er zeer weinig gecoupeerd, de speeltijd van 210 minuten spreekt in dit opzicht duidelijke taal. Wat Simons brengt is een uitstekende lezing van dit grootse werk, een van Verdi’s meest aansprekende opera’s. Muzikaal was het zeer goed verzorgd. Alejo Pérez, de nieuwe chefdirigent van Opera Vlaanderen, had de zaken goed in de hand en liet het orkest tonen wat het waard is. Verder hield hij goed rekening met de zangers, ze hoefden niet tegen het geluid vanuit de bak op te boksen.

Niettemin waren de twee heren Carlos en Posa in de eerste scène onnodig luid, bijna schreeuwerig bezig, alsof het een wedstrijd was. In hun andere duetten hielden ze zich veel meer in. Leonardo Capalbo gaf overigens een uitstekende invulling aan de titelrol. Er werd een heleboel van hem gevergd doordat hij naast veel zingen ook zijn eigen fantasieën moest regisseren. Bariton Kartal Karagedik, eerder in Vlaanderen te gast in de titelrol van Le Duc d’Albe, was een prettig klinkende Posa.

Carlos drie

Leonardo Capalbo (Carlos), Andreas Bauer Kanabas (Philips), Kartal Karagedik (Posa)

Andreas Bauer Kanabas wist mij geheel te overtuigen als Philips II. Met name zijn topstuk, de monoloog ‘Elle ne m’aime pas’, was van grote klasse. Het verbale gevecht met Grootinquisiteur Roberto Scandiuzzi was een hoogtepunt in de voorstelling. Hier kijken we in de beerput van de samenleving ten tijde van de godsdienstterreur, feitelijk het historisch hart van de opera. Werner van Mechelen nam de rol van Karel V voor zijn rekening, goed gezongen.

Carlos Eboli

Raehann Bryce-Davis (Eboli)  (c) Opera Ballet Vlaanderen / Annemie Augustijns  (c) Opera Ballet Vlaanderen / Annemie Augustijns

En dan de beide dames. Eboli werd door de flamboyante mezzo Raehann Bryce-Davis neergezet als een hete bliksem met ‘maniertjes’. Acterend goed geslaagd en uitstekend gezongen. Mary Elizabeth Willems was een heel mooie Elisabeth. Technisch zeer goed verzorgd optreden, mooie klank hoewel hier en daar een tikje schel. Al met al een prima keuze voor deze rol.

Trailer van de productie:

Deze Don Carlos is een absolute aanrader. Weliswaar niet de originele Grand Opéra maar wel een hele grote opera. Er volgen nog 11 voorstellingen in Antwerpen en Gent.

Bezocht op 22 september 2019

DON CARLO(S). Een poging tot discografie

DON CARLOS in Antwerpen 2010