Tekst: Ger Leppers

In een inmiddels allang onbetaalbaar geworden wijnjaar verhuisde ik voor mijn werk naar Brussel. Ik verheugde mij toen enorm op de mogelijkheid om een abonnement te nemen op de voorstellingen van De Munt, de nationale Belgische opera. Destijds bracht de onvolprezen intendant Gerard Mortier er de meest schitterende voorstellingen op de planken. In een paar jaar tijds had hij van De Munt de Rolls Royce onder de operahuizen gemaakt.

Ik wist echter niet dat mij nóg een mooi cadeau wachtte: de gelegenheid om bijna alle wereldpremières bij te wonen van de negen opera’s van Philippe Boesmans, die tot 2006 de huiscomponist was en dit jaar overleed.

Deze maand ging postuum de laatste uit die reeks in première, een werkje van vijf kwartier, gebaseerd op een klucht van Frankrijks beroemdste schrijver van vaudevilles, Georgs Feydeau (1862-1921). Een verrassende keuze. Veel komische opera’s worden er de laatste tientallen jaren niet meer gecomponeerd, en als het al gebeurt dan zijn ze doorgaans gebaseerd op literaire meesterweken (Shakespeare, Kleist, Gogol). Feydeau echter geldt als een vervaardiger van naadloos in elkaar zittende, zich in een razend tempo ontrollende boulevardkomedies – een genre dat bij ons niet erg serieus genomen wordt.

Portrait of Georges Feydeau by Carolus-Duran, circa 1900. (source: Libre Théâtre)
Maar in de Franstalige wereld staat Feydeau in veel hoger aanzien dan in onze soms zo lage landen bij de zee. Zijn stukken maken tegenwoordig deel uit van het repertoire van de eerbiedwaardige Comédie française, en onlangs verscheen een keuze uit zijn werk in de Bibliothèque de la Pléiade, de in leer gebonden erehemel van de literatuur in Frankrijk, waarin onder meer ook verzamelde werken zijn verschenen van Balzac, Shakespeare, Montesquieu en vele anderen. Als mijn vrouw en ik in Parijs zijn, wordt er ook nu nog altijd wel ergens een stuk van Feydeau gespeeld.

Maar Boesmans koos, verrassend genoeg, het waarschijnlijk meest platvloerse stuk dat Feydeau ooit schreef: On purge bébé! Het is een stuk over een jongetje van 7 jaar, Toto, (spreekrol) dat weigert naar het toilet te gaan om de grote boodschap te doen. Zijn vader Bastien Follavoine, een fabrikant van porseleinen nachtpotten, kan zich daar niet druk over maken, hij heeft wel iets anders aan zijn hoofd: straks krijgt hij bezoek van meneer Chouilloux, die hem een grote order voor het leger kan bezorgen. Aan Chouillouw wil Follavoine zijn onbreekbare po’s demonstreren.

Toto’s moeder maakt zich wèl bezorgd over de constipatie van haar zoon, en dat leidt tot mooie echtelijke twisten (altijd een specialiteit van Feydeau). Om de rest van het stuk kort samen te vatten: de nachtpotten blijken niet onbreekbaar, meneer Chouilloux blijkt aan incontinentie te lijden en door zijn vrouw bedrogen te worden, en aan het slot drinkt iedereen, per ongeluk of met opzet, van een purgeermiddel en spoedt zich naar het kleinste kamertje.

Wat zagen Boesmans en zijn librettist in On purge bébe!? Meer dan oppervlakkige lol. Want de wereld van Feydeau doet, onder het mom van ongecompliceerde humor, in zwartheid niet onder voor dat van een Samuel Beckett. Sterker: in een stuk als ‘En attendant Godot’ de beide hoofdrollen nog kracht putten uit de hoop op de verschijning van Godot, en Becketts personages elders nog kracht putten uit herinneringen aan betere tijden. Niets daarvan bij Feydeau. Zijn personages hebben geen enkele diepgang en leven louter in het hier en nu, ze zijn wars van metafysische bekommernissen en lopen enkel hun verlangens en impulsen van het moment na. Hun universum en hun geest zijn leeg en uitzichtloos. En is dat niet eigenlijk heel modern? Een tweede reden voor de keuze van Boesmans voor Feydeau is dat diens stukken steevast zijn opgebouwd als een groot crescendo, waarin steeds meer personages in een steeds grotere verwarring verkeren.

Het eerste huzarenstukje dat Boesmans en zijn librettist hebben volbracht is het reduceren van de tekst tot een derde. Dat is bij een schrijver als Feydeau geen geringe opgave, want de auteur was een groot vakman, en alles luistert bij hem heel nauw. Er zijn wat secundaire personages gesneuveld en de voor Feydeau zo kenmerkende misogynie is afgezwakt. Dat maakt het werk misschien aanvaardbaarder voor een eigentijds publiek, maar het berooft het stuk naar mijn gevoel ook van een deel van het kenmerkende enerverende gif waarmee Feydeau zo kwistig is.
Uiteraard viel er muzikaal heel veel te genieten. Boesmans’ orkestpartij steekt als vanouds vol vondsten en subtiliteiten, de tekst is dankzij de spaarzame orkestratie perfect te volgen, en Feydeau’s razendsnelle pingpongdialogen komen ook in opera-vorm volledig tot hun recht. De klassieke muziek steekt vanouds vol natuur- en andere geluiden die door het orkest worden geïmiteerd: vogels, onweer, een slee die een helling afrijdt. Maat Boesmans is ongetwijfeld de eerste componist die op magistrale wijze het geluid van een brekende po heeft weten te orkestreren.

De Munt had alles uit de kast gehaald om hun innig geliefde voormalige huiscomponist een waardige laatste première te geven. Van de zangers gaat wat mij betreft de erepalm naar Jodie Devos, die een perfect verstaanbare, kijflustige mevrouw Follavoine neerzette, een lust voor oog en oor. Ook de twee andere grote rollen, die van haar man Bastien en die van Chouilloux, waren uitstekend bezet. In de loop van de voorstelling raakten zij steeds beter op dreef, ook vocaal.
