Hubert Delamboye

Boulevard Solitude: Manon meets Lulu

Tekst: Peter Franken

Naar verluidt liet Hans Werner Henze zich voor de titel van zijn eerste voor het toneel bestemde opera inspireren door Billy Wilders film Sunset Boulevard uit 1950. Boulevard Solitude is losjes gebaseerd op de roman Histoire du chevalier des Grieux et de Manon Lescaut die eerder al werd verklankt door Massenet en Puccini. Henze en zijn librettist Grete Weil situeren deze liefdesgeschiedenis met fatale afloop in het naoorlogse Parijs, feitelijk de tijd waarin de opera ontstaat. De première was in 1952 in Hannover.

In Boulevard Solitude is Armand des Grieux een centrale figuur, bijna meer nog dan Manon. Ze ontmoeten elkaar op een station, leven korte tijd in een liefdesnestje maar als Armands vader zijn toelage stopt omdat hij niet langer studeert, koppelt Manons broer Lescaut haar aan een rijke oude man, in deze versie Monsieur Lilaque.

Als Lescaut zijn zus bezoekt om haar geld af te troggelen werkt ze niet mee. Daarom steelt hij maar zelf een pak bankbiljetten uit de safe. Lilaque doet alsof hij niets in de gaten heeft maar eist na een trio waarin gespeelde vriendelijkheid de boventoon voert per direct zijn geld terug. Lescaut weigert en daarop wordt Manon de deur uit gezet.

Manon zit zonder minnaar en wellicht ook zonder passend onderkomen dus komt ze Armand opzoeken in de Sorbonne waar hij zijn studie maar weer heeft opgepakt. Ze hernieuwen hun relatie maar Lescaut weet Manon al gauw aan een andere welgestelde heer te koppelen: Lilaque junior. Als deze een nachtje de stad uit is laat Manon haar grote liefde Armand overkomen. Lescaut is er natuurlijk ook weer en steelt een schilderij.

Ze worden betrapt door Lilaque senior en om te voorkomen dat hij de cel in moet wegens diefstal geeft Lescaut zijn pistool aan Manon en gebaart dat ze moet schieten. Lilaque wordt door haar neergeknald, een aanwijzing dat zelfstandig denken en handelen al langer niet meer Manons sterkste kant is. In de laatste scène wacht Armand op het station om daar Manon voor het laatst te zien, als ze van de ene naar de andere gevangenis wordt overgebracht. De parallellen met Lulu van Alban Berg zijn overduidelijk.

De opera bestaat uit zeven scènes elk gescheiden door een intermezzo. Muzikaal is het een caleidoscoop waarin de luisteraar onder meer twaalftoons idioom kan herkennen maar tevens vele tonale melodische lijnen. Verder Sprechgesang, duetten waarin beiden simultaan dezelfde tekst zingen maar op enigszins verschillende melodieën, choralen en onbekommerde big band jazz.

Van een voorstelling uit het Gran Teatre del Liceu Barcelona in 2007 is een opname op dvd uitgebracht door EuroArts. Het betreft een coproductie met ROH in een regie van Nikolaus Lehnhof. Het eenheidsdecor van Tobias Hoheisel doet denk aan het interieur van de opera in Düsseldorf, een gebouw uit de wederopbouw periode. Hoheisel was ook verantwoordelijk voor de kostumering, zeer consistent uitgevoerd in de stijl van begin jaren ’50. Het ziet er prachtig uit allemaal.

Bij aanvang zien we een groot station met een trap naar beneden en eentje naar boven, richting perrons. Een groot aantal figuranten bevolkt de ruimte en is levensecht actief. Men komt via de grote deuren naar binnen, zoekt, telefoneert, loopt trappen op en af, staat te wachten. Tijdens elk intermezzo wordt dit herhaald waarbij de figuranten zich steeds weer anders weten te gedragen.

Zodra er een andere omgeving nodig is weet Hoheisel met een paar zetstukken en eenvoudige attributen de juiste sfeer op te roepen, geholpen door een uitgekiende belichting. Manon wisselt als enige regelmatig van kostuum waar bij ze wordt getoond als een hybride van Marlene Dietrich en Lulu: veel bloot maar geen naakt. Als Lescaut Manon komt weghalen uit Armands liefdesnestje haalt ze een laken van een tafeltje en maakt onopvallend een groetend gebaar. Een leuke verwijzing naar Massenets ‘Adieu, notre petite table’.

Lehnhofs regie is heel spannend en sluit werkelijk naadloos aan op de sfeer die Henze heeft willen oproepen. De teksten van Weil lopen daar niet steeds mee in de pas, vooral waar Armand in een van zijn monologen verstrikt raakt. Hij vergelijkt zichzelf met Orpheus en Manon met Euridyce: ze is dood (voor hem) maar toch ook weer niet. En steeds weer weet ze hem een briefje met haar nieuwe adres toe te spelen. Waar ze ook woont en met wie, voor hem blijft ze beschikbaar.

De rol van Manon is een ervaren Lulu vertolker als Laura Aikin natuurlijk op het lijf geschreven. Ze oogt zo mogelijk nog sexyer dan als Lulu in de productie die Sven-Eric Bechtolf in 2002 maakte voor Oper Zürich. Aikins zang is voortreffelijk en haar acteren laat niets te wensen over, de ideale bezetting voor deze rol.

Tenor Pär Lindskog is welluidend en stabiel als de onfortuinlijke Armand en de kwade genius Lescaut is in goede handen bij bariton Tom Fox. De kleinere rollen van vader en zoon Lilaque worden goed verzorgd gebracht door respectievelijk Hubert Delamboye en Pauls Putnins.

Het orkest van Liceu staat onder leiding van Zoltan Pesko. Beiden leveren een uitstekende prestatie. Een beter monument om Henzes eersteling te gedenken is nauwelijks voorstelbaar. Mocht het werk in geënsceneerde vorm ooit ergens in ‘de buurt’ vertoond worden, dan ga ik er zeker heen.

Ondanks de goede ontvangst van Boulevard Solitude ontvluchtte Henze in 1953 zijn Heimat. Als overtuigd Marxist voelde hij zich er niet langer thuis en de door hem ervaren homofobie versterkte dit gevoel. Hij vestigde zich op het eiland Ischia in de Golf van Napels. Daar raakte hij in de ban van Napolitaanse canzone als muzikale uiting.

In zijn opera König Hirsch, een sprookje met een nauwelijks te volgen verloop, speelt dat een belangrijke rol. Henze heeft hier, in een voor het overige volstrekt atonaal werk, een paar stukken in verwerkt die duidelijk herkenbaar zijn als aria’s. In volledige vorm duurt de opera 5 uur en bij de première in september 1956 werd dit door dirigent Hermann Scherchen zonder pardon teruggebracht tot nog geen 2 uur.

Ondanks Henzes protesten werden de ‘aria’s’ als eerste geschrapt. ‘Ach mein Lieber, zo componeren we tegenwoordig toch niet meer’ meende Scherchen, die zijn reputatie van modern musicus over het Derde Rijk heen intact had kunnen houden en nu beslist niet zat te wachten op een werk dat hieraan afbreuk zou kunnen doen.

Elektra aan de Amstel: afscheid van de productie van Willy Decker

Marc Albrecht (conductor), Willy Decker (director), Wolfgang Gussmann (sets/costumes), Hans Toelstede (lighting design), Klaus Bertisch (dramaturge)

© Hans van den Bogaard

Sommige dingen vervelen nooit. Het doet er niet toe hoe vaak je ze hebt gezien, gehoord of gelezen: goed is goed. Neem Willy Deckers Elektra bij De Nationale Opera. De productie stond in oktober 2011 voor de vierde (en laatste) keer op het toneel. Mooier en beter dan ooit tevoren.

Een goed geschreven boek dat ook nog eens ergens over gaat, wordt een klassieker. Zodoende lezen we nog steeds Tsjechov, Proust, Homerus en Oscar Wilde, om er een paar te noemen. Denkt u dat er na twintig jaar, laat staan na honderd, iemand nog weet wie Kluun of Heleen van Rooyen waren?

De opera’s van Mozart, Puccini, Wagner of Strauss hebben een eeuwigheidswaarde, maar denkt u dat alle producties die ooit van hun werken werden gemaakt ook de eeuwigheid mee in kunnen gaan?

De meeste niet, nee en alle conceptualisten en hun aanhang ten spijt – sommige van hun ‘scheppingen’ zijn al verouderd op het moment dat ze in première gaan. Dat heb je als je te veel wilt actualiseren en op het dagnieuws in wil te spelen.

Gelukkig waren er – en zijn er nog steeds – regisseurs die werkelijk dat beetje ‘extra’ aan een opera kunnen toevoegen. Zij weten er hun stempel op te drukken zonder het werk te willen veranderen en blijven trouw aan het libretto en zeer zeker aan de muziek. Ongeacht of ze traditioneel of modern te werk gaan.

Elektra Willy Decker

Willy Decker © GPD/Phil Nijhuis

Willy Decker is zo’n regisseur. Natuurlijk, niet alles van hem is geniaal (ook Mozart heeft niet alleen maar meesterwerken gecomponeerd), maar hij werkt nooit tegen de muziek in en in alles wat hij doet, blijft hij logisch en consequent.

Zijn Elektra ging bij De Nationale Opera voor het eerst in 1996 in première en is sindsdien nog twee keer herhaald, in 2000 en 2006. In het kader van het ‘Oresteia – jaar’ werd de productie in 2011 voor de vierde (maar wel de allerlaatste!) keer teruggehaald.

Ook voor mij was het de vierde keer dat ik de productie in Amsterdam zag. Ik heb het altijd fantastisch gevonden. Het orkest was soms beter, soms minder, ook de solisten hadden niet altijd hetzelfde hoge niveau, maar het was altijd zeer spannend en het liet je nooit onberoerd achter.

Maar nu, alsof het inderdaad een ware zwanenzang betrof, heeft iedereen zichzelf overtroffen. Zo goed en zo mooi heb ik het nog nooit eerder gehoord. Voor het eerst in mijn leven (en ik heb Elektra, één van mijn meest geliefde opera’s, heel wat keren meegemaakt) hoorde ik er dingen in die ik nooit eerder heb gehoord.

Weemoedige Weense walsjes bijvoorbeeld. Momenten van stilte en bezinning. Ongekende lyriek. En dat alles met zo ontzettend veel liefde en betrokkenheid gespeeld! Voor het eerst in mijn leven hoorde ik een orkest dat niet zichzelf, maar de zangers de hoofdrol gunde en ze zo veel mogelijk ondersteunde. Dankzij onze nieuwe chef-dirigent, Marc Albrecht. Bravo, maestro!

Marc Albrecht over Elektra:

Orkestleden met wie ik na afloop van de voorstelling heb gesproken, hebben allemaal mijn indruk bevestigd. Zo lyrisch, zo ingetogen hebben ze de partituur inderdaad nog nooit eerder gespeeld. En Albrecht kunnen ze inmiddels op handen dragen.

Marc Albrecht (conductor), Willy Decker (director), Wolfgang Gussmann (sets/costumes), Hans Toelstede (lighting design), Klaus Bertisch (dramaturge)

Evelyn Herlitius (Elektra) ©Hans van den Bogaard

Evelyn Herlitius is geen onbekende in Amsterdam. In 2008 zong zij hier een zeer indrukwekkende Farberin in ‘Die Frau ohne Schatten’ – overigens ook onder de baton van Marc Albrecht, die hiermee zijn visitekaartje bij DNO afgaf.

Haar eerste Elektra zong zij in januari 2010 in Brussel (met Eva-Maria Westbroek als Chrysothemis) en de rol behoort inmiddels tot haar paradepaardjes. Waar ze de kracht vandaan haalt om de hele avond op bühne te staan en onafgebroken de meest heftige muziek te zingen, zonder zichtbare vermoeidheid en zonder dat haar stem het zelfs even opgeeft – het is mij een raadsel.

Haar Elektra was verrassend lyrisch, maar dan wel met een windkracht 10! Zij overschreeuwde zich nergens en toch kwam ze mooi boven het orkest uit! Haar prachtige topnoten waren zuiver en gewoon mooi. Men zei dat zij op de generale nog beter op dreef was, iets, wat ik mij eigenlijk niet eens kan voorstellen!

Marc Albrecht (conductor), Willy Decker (director), Wolfgang Gussmann (sets/costumes), Hans Toelstede (lighting design), Klaus Bertisch (dramaturge)

Gerd Grochowski (Orestes), Michaela Schuster (Klytämnestra), Evelyn Herlitius (Elektra) © Hans van den Bogaard

Ook Gerd Grochowski (Orestes) hebben wij in Amsterdam al eerder gehoord: als een zowat volmaakte Kurwenal in Tristan und Isolde, maar ook in Elektra vijf jaar geleden. Zoals altijd wist hij met zijn diepe klaroengeluid te imponeren, om van zijn présence niet te spreken!

Zijn Orest was veel meer dan een ‘wraakinstrument’ in de handen van zijn zus, hij was verbeten en vastberaden en ook zonder haar had hij zijn ‘plicht” vervuld. Aan het eind werd hij, gestoken in de bebloede jas van zijn vader, getooid met de glinsterende kroon van zijn moeder.

Nu zijn zus ook dood is (anders dan bij Strauss/von Hoffmanstal danst zij zichzelf niet dood, maar pleegt zelfmoord door tegen het mes van Orestes te lopen – goed bedacht en zeer logisch), gaat hij regeren en ik denk niet dat het een prettige periode gaat worden. Nee, geen held om compassie mee te hebben.

Marc Albrecht (conductor), Willy Decker (director), Wolfgang Gussmann (sets/costumes), Hans Toelstede (lighting design), Klaus Bertisch (dramaturge)

Camilla Nylund (Chrysothemis), Evelyn Herlitzius (Elektra) © Hans van den Bogaard

Het was de eerste keer dat Camilla Nylund de rol van Chrysothemis zong en zij deed het voorbeeldig. Menig sopraan verkijkt zich op die rol, die veel zwaarder is dan men denkt. Met haar Marylin Monroe outfit en haar eeuwige tasje was zij echt meelijwekkend. Maar was zij werkelijk zo onschuldig zoals wij dachten? Stof tot nadenken.

Marc Albrecht (conductor), Willy Decker (director), Wolfgang Gussmann (sets/costumes), Hans Toelstede (lighting design), Klaus Bertisch (dramaturge)

Evelyn Herlitzius (Elektra), Camilla Nylund (Chrysothemis) © Hans van den Bogaard

Men vond haar stem aan de koude en afstandelijke kant, maar dat vond ik bij de rol, zoals Decker haar ziet, juist voortreffelijk passen. Ik denk, dat ze er nog in gaat groeien, maar al bij de première vond ik haar prestatie werkelijk bijzonder.

Marc Albrecht (conductor), Willy Decker (director), Wolfgang Gussmann (sets/costumes), Hans Toelstede (lighting design), Klaus Bertisch (dramaturge)

Michaela Schuster (Klytämnestra) © Hans van den Bogaard

In de rol van Klytämnestra was nou eens niet een uitgezongen zangeres te horen. Michaela Schuster had niet alleen alle noten paraat – zij wist ze ook als een kameleon naar haar hand te zetten en schakelde tussen het zingen en het sprechgesang alsof het niets was. Fenomenaal. Ook als actrice wist zij mij voor 100 procent te overtuigen. Haar vertolking was ontroerend in haar wanhoop en wellicht de meest meelijwekkende van allemaal.

Hubert Delamboye was een bijzonder goede Aegisth en wist in zijn korte scène een heel drama te stoppen, dat zelfs in een film niet zou misstaan.

Deze keer was Decker er zelf niet bij. De productie werd heringestudeerd door Wim Trompert, tussen 1992 en 2004 voornamelijk werkzaam als assistent-regisseur bij DNO, maar inmiddels zelf een regisseur van naam.

Trailer van de productie:

Richard Strauss
Elektra
Evelyn Herlituis, Michaela Schuster, Camilla Nylund, Hubert Delamboye, Gerd Grochowski, Tijl Faveyts e.a.
Het Nederlands Philharmonisch Orkest olv Marc Albrecht
Regie: Willy Decker

Bezocht op 5 oktober 2011