Eric_Cutler

“Beethovens” Fidelio klinkt in Nationale Opera&Ballet

Tekst: Peter Franken

Als onderdeel van het Holland Festival brengt DNO deze maand een serie voorstellingen van Beethovens opera Fidelio, dat staat althans op het affiche. De première van de productie van Andriy Zholdak werkte bevreemdend.

Het verhaal van Fidelio stamt uit 1798 en is uitgesproken melodramatisch. In deze revolutionaire periode werd het gemakkelijk herkend als een strijd waarin een tirannieke heerser het onderspit moet delven door toedoen van een onversaagde tegenstrever. Voor de uit Oekraïne afkomstige regisseur Zholdak moet de verleiding groot zijn geweest om er een eigentijdse versie van te maken waarin Pizarro wordt voorgesteld door Putin met Florestan in de rol van Navalny.

Kennelijk heeft hij besloten dat dit te gemakkelijk was en is daarom een flinke stap verder gegaan. Putin is nog niet erg genoeg, zijn Pizarro is de incarnatie van de duivel zelf. Daarmee wordt het libretto grotendeels onbruikbaar maar daar kan een grote geest als Zholdak niet mee zitten.

Vermoedelijk staat in zijn contract dat Beethovens muziek onverkort moet worden gespeeld en dat alle zangnummers op de oorspronkelijke Duitse tekst ten gehore moeten worden gebracht. Voor het overige heeft Zholdak zich een vrij speelveld toegeëigend. Waar normaal gesproken in het programmaboek een synopsis van het libretto staat lezen we nu het volgende:

‘Beethoven is dood. De kwade genius, Pizarro, heeft de macht overgenomen. Hij zal de harmonie in de kosmos verstoren. Ook de liefde tussen Leonore en Florestan moet worden verbroken. Hij roept daarvoor de hulp in van Rocco, Marzelline en Jaquino. Pizarro ontvoert Florestan naar zijn wereld, achter de spiegel. Leonore gaat op zoek naar haar geliefde en belandt in een duistere droomwereld. Zij moet zichzelf en Florestan bevrijden van het Kwaad en de orde herstellen.’

Deze benadering biedt natuurlijk ongekende mogelijkheden voor het tonen van allerhande beelden die vagelijk in verband kunnen worden gebracht met de strijd tussen Goed en Kwaad, het wezen van de kosmos en de mogelijke impact van ‘dark energy’ waarvan we het fijne nog niet weten maar dat zo bedreigend is dat we een eindeloos voortbestaan van de kosmos wel uit het hoofd kunnen zetten.

Daarnaast is er de kleine wereld van Florestan en de uitverkoren Leonore die in hun kinderjaren de nodige trauma’s hebben opgelopen. Zholdak is tevens verantwoordelijk voor het decor, de kostuums en de filmbeelden en haalt alles uit de kast om er een fraai vormgegeven tafereel van te maken.

Uiteraard zijn er veel spiegels, draaideuren waardoor spelers op en  af gaan. Verder grote ringen waardoor iemand van de ene in de andere wereld zou kunnen treden (?), verwijzingen naar Roodkapje en de Boze Wolf, spelers die elkaar met messen bewerken, witte en zwarte opzetvleugels zoals bij engelen en ga zo maar door.

Op een gegeven moment wordt een filmbeeld vertoond van een voortrazende trein op een station in Shanghai, langdurig hetzelfde beeld. Later verandert dat in een station in New York, 40th Street. Verderop in de voorstelling weer Shanghai. Het deed me terugverlangen naar de tijd dat Herheim zijn producties volstopte met eenvoudig te doorgronden symboliek. Huiselijke taferelen, in slow motion bewegende figuranten die gestileerde bewegingen maken en poppen die spontaan in brand vliegen completeren het beeld, nou ja, zo’n beetje.

Pizarro is in deze bewerking de feitelijke hoofdfiguur. Hij wordt vertolk door de Amerikaanse bas-bariton Nicholas Brownlee die een grote spreekrol heeft gekregen. Met een zwaar Amerikaans accent probeert hij de gewenste duivelse dreiging te etaleren. Zholdak toont hem als een lookalike van Karl Lagerfeld en dat haalt de scherpste kantjes er direct weer af. Op het moment dat hij zijn aria ‘O Gott! Welch’ ein Augenblick!’ aanheft gaat hij van spreek- naar zangstem en dat klonk overdreven luid en schreeuwerig. Brownlee had het beter bij declameren kunnen laten.

Zijn slachtoffer Florestan komt pas laat in het stuk voor maar loopt hier van meet af aan op het toneel rond. Als hij eindelijk mag zingen blijkt ook tenor Eric Cutler zoveel moeite met de partij te hebben dat hij enorm moet forceren om zijn aria tot een goed einde te brengen. Ook in het duet met Leonore viel Cutler me vooral op door zijn ‘hoekige’ zang.

De bas James Creswell als Rocco klonk passend vaderlijk en betrokken, vertolkte goed beschouwd als enige een rol die een beetje overeen kwam met het libretto. Tenor Lienard Vrielink kon mij wel overtuigen als de gefrustreerde Jaquino die voorbestemd was geweest om met Marzelline te trouwen tot zij verliefd werd op Leonore, hier gewoon een vrouw.

Sopraan Anna El-Khashem maakte iets moois van haar rol, goed gezongen. Opvallend was dat de regie haar neerzette als ‘mooie meid’ door haar in galajurken ten tonele te voeren. Verder viel me op dat ze voortdurend aan Florestan zat te klitten, vermoedelijk om te voorkomen dat de toeschouwers de indruk zouden krijgen dat ze naar Fidelio zaten te kijken.

Sopraan Jacquelyn Wagner gaf als Leonore een goede vertolking van de ‘titelrol’ en dwaalde tussen de zangnummers als een padvinder op het toneel rond, door de spiegel, weer terug, opnieuw door de spiegel.

Voor gevangenen is in deze productie geen plaats. Het koor zong dan ook vanuit de orkestbak, mocht natuurlijk niet worden gecoupeerd. Tegen het einde klonk nogmaals een complete ouverture (ben niet zeker van de versie) om Zholdak de gelegenheid te geven die als achtergrondmuziek te gebruiken voor zijn eigen stuk. Dat was immers nog lang niet afgelopen. Pas toen het complete koor (gevangenen en het volk) op het toneel verscheen, samen met alle andere medewerkenden, kon ik opgelucht ademhalen. Dit moest toch wel echt het einde zijn van deze ‘Fidelio’ met ruim 150 minuten zuivere speeltijd.

En het KCO? Ach, dat speelde gewoon Beethovens partituur, op een wijze die we van dit orkest gewoon zijn, en onder leiding van dirigent Andrés Orozco-Estrada.

Trailer van de productie:


Fotomateriaal: © Monika Rittershaus | De Nationale Opera

Discografie: Mijn haat-liefde verhouding met Fidelio van Beethoven

In Carsens Idomeneo is de titelheld allesbepalend

Tekst: Peter Franken

Opus Arte heeft een opname uitgebracht van de nieuwe productie van Idomeneo die Robert Carsen in 2019 maakte voor Teatro Real. Muzikaal is het top, het toneelbeeld suggereert een vluchtelingendrama.

Bij aanvang van Mozarts voorlaatste opera seria zien we Idamante, de zoon van de koning van Kreta die een groep Trojaanse krijgsgevangenen de vrijheid schenkt. Deze zijn kennelijk eerder gearriveerd dan de zegevierende koning Idomeneo en door niet de komst van zijn vader af te wachten maakt Idamante een wat eigengereide indruk, goed bedoeld natuurlijk maar toch vooral om de Trojaanse prinses Ilia voor zich in te nemen.

Carsen grijpt dit moment aan om de Trojanen te veranderen in aangespoelde bootvluchtelingen, het strand ligt later ook vol met rode zwemvesten. De vluchtelingen zijn voor een hoog ijzeren hek geplaatst met een afwerende groep Kretenzers die ze buiten de deur willen houden. Om de tegenstelling aan te scherpen zijn alle eilandbewoners in militaire uniformen gekleed. Carsen schakelt hier een tandje bij: Kreta is een militaristische dictatuur die vooral oog heeft voor het eigenbelang.

Maar daarmee is het klaar met die actualisering, de vluchtelingen komen hierna niet meer in het stuk voor maar gaan op in de Kretenzers, allemaal in uniform, een grauwe massa. Carsen heeft iets met militaire kleding, heb ik al eerder gemerkt. Zijn Lohengrin voor Opera Bastille en zijn Walküre voor Keulen werden er ook door getekend. Persoonlijk heb ik er ronduit een hekel aan, vooral ook vanwege het bijbehorend gesjouw met automatische wapens. Als Idomeneo aan het einde zwicht voor het onvermijdelijke en zijn kroon overhandigt aan Idamante, geeft hij hem in werkelijkheid een machinegeweer.

Het koor speelt een belangrijke rol in dit werk en om de indruk te wekken van een geheel volk dat slachtoffer dreigt te worden van de stupide hardnekkigheid van zijn na ruim tien jaar teruggekeerde heerser, heeft Carsen een honderdtal figuranten toegevoegd aan het uit vijftig zangers bestaande koor. Hij laat ze bewegen als een zwerm spreeuwen, wat een vakman is deze regisseur.

Idomeneo heeft Neptunus gepaaid met de belofte het eerste wezen dat hij bij behouden aankomst aan wal tegenkomt, te zullen doden. Ja, als dat een eenvoudige strandjutter was geweest, had dit geen enkel probleem opgeleverd. Maar nu het zijn bloedeigen zoon is, de mannen herkennen elkaar overigens niet na zo lange tijd, kan Idomeneo die belofte niet gestand doen. Daar speelt natuurlijk het eindeloze geharrewar van die Griekse goden een rol. Als je voldoet aan de opdracht van de ene, schend je de regels van een andere. In plaats van Neptunus direct aan te roepen en het op een akkoordje te gooien door zichzelf als zoenoffer aan te bieden, blijft Idomeneo de zaak eindeloos traineren met de uitroeiing van een groot deel van de bevolking door de woedende Neptunus als resultaat. Hij probeert zijn straatje snel schoon te vegen door de amnestie die Idamante de krijgsgevangenen heeft verleend als oorzaak van die woede aan te merken. Deze man is niet geschikt voor zijn ambt maar ook niet in staat dat zelf tijdig in te zien. Hij weigert gewoon te vertrekken, dictators gaan nu eenmaal niet met pensioen, ze sterven in het harnas.

Zoals vaker bij Carsen is het toneel vrijwel leeg. Dat eerder genoemde hek, een paar banken en tafels waaraan de ‘soldaten’ eten en drinken. Een legertent die als woning voor Elettra dienst doet. Visueel moet de productie het hebben van de projecties op het achterdoek. Een rustige zee die plotseling hoog opschuimt. Een dreigende bijna zwarte lucht, een tsunami die het toneel lijkt te overspoelen, als beeld voor het alles verslindende monster aan het einde van de tweede akte. Ook de belichting speelt bij wijlen bijna een hoofdrol, bijvoorbeeld waar Idomeneo staat te zingen als zwart silhouet tegen een lichte achtergrond, zeer kunstig gedaan.

Hoewel Mozart met Idomeneo afscheid neemt van het genre opera seria is er sprake van een vloeiende overgang naar zijn latere werk. De recitatieven gaan als vanzelf over in een aria waardoor het geheel bijna een doorgecomponeerde indruk maakt, veel meer dan zijn zwanenzang La clemenza di Tito. Alleen al hierom zou dit werk meer aandacht verdienen, zeker nu Clemenza definitief van onder het stof vandaan lijkt te zijn gehaald.

Muzikaal staat de uitvoering op een hoog niveau, mede door de bijdrage van het koor van Teatro Real. In het begin had ik even wat bedenkingen. Als in ‘Pietà! Numi, pietà’ het orkest geheel los gaat om de zeestorm te verklanken waarin Idomeneo zijn onderonsje met Neptunus heeft, klinkt de bijdrage van het koor een beetje houterig. Als ze zelf het tempo mogen bepalen gaat het beter. Wel lastig voor die vijftig zangers om het toneel te moeten delen met honderd figuranten zonder dat mag opvallen dat de meerderheid niet meezingt.

Twee prinsessen strijden om de liefde van een prins, de uit Argos aangespoelde refugee Elettra en de uit Troje als trofee meegenomen Ilia, dochter van Priamus. Idamante heeft zijn zinnen gezet op Ilia, waardoor het verhaal een ‘Romeo en Julia’ tintje krijgt. Idamante wordt hier gezongen door de tenor David Portillo. Hij heeft een betrekkelijk lichte stem die redelijk contrasteert met die van zijn vader Idomeneo, gezongen door de tenor Eric Cutler.

Oorspronkelijk was de rol van Idamante geschreven voor castraat, later veelal gezongen door een mezzo. Maar Mozart heeft zelf voor uitvoeringen in Wenen de partij aangepast om deze door een tenor te laten bezetten. Ik vind dat een hele vooruitgang, als was het misschien consequenter geweest om Idomeneo dan maar gelijk te herschrijven voor bariton. Maar ach, ook bij Rossini steken meerdere tenoren elkaar regelmatig naar de kroon. Overigens is de rol van Idomeneo’s vertrouweling Arbace, vertolkt door de tenor Benjamin Hulett, flink gecoupeerd door zijn twee aria’s te schrappen. Niet nog meer tenoren in een hoofdrol derhalve.

Anett Fritsch laat een prachtige Ilia zien en horen. Met name haar ‘Zeffiretti lusinghieri’ aan het begin van de derde akte is wonderschoon. Fritsch doet mooie dingen met haar handen waardoor haar optreden verrassend naturel lijkt. Eleonora Buratto zou haar als Elettra het liefst direct achter het behang willen plakken en als ze geconfronteerd wordt met haar nederlaag op het einde, zet ze alle registers open in een fenomenale ‘D’Oreste e d’Aiace’. Carsen laat haar vervolgens zelfmoord plegen, als uiterste consequentie van haar volledig mislukte leven. De poging het trauma van de moordpartijen thuis af te schudden en een nieuw begin te maken is op niets uitgelopen.

Carsen maakt in de slotscène handig gebruik van het ruim een minuut durende instrumentale tussenspel in ‘Scenda Amor, scenda Imeneo’ om het koor en de figuranten hun uniformen en laarzen uit te laten trekken zodat ze in hun burgerkloffie verder kunnen zingen. Het symboliseert het einde van de dictatuur, de uitsluiting van anderen en een nieuw begin onder een nieuwe heerschappij die zijn fundament heeft in de liefdesband van een Griekse prins en een Trojaanse prinses. Mooi idee natuurlijk. Overigens niet de eerste verkleedpartij in Carsens carrière, maar ja, zo heeft elke regisseur zijn gewoontes.

Carsen wordt bijgestaan door Luis F. Carvalho (decor en kostuums), Peter van Praet (belichting) en Marco Berriel (choreografie). Andrés Máspro is de koordirigent en verder horen we het orkest van Teatro Real. De muzikale leiding van Ivor Bolton levert een grote bijdrage aan het welslagen van het geheel.

Trailer van de productie:

Een paar woorden over Idomeneo van Mozart