Nederland is een vreemd land. Men houdt er van cultuur en het aanbod is onvoorstelbaar groot en gevarieerd, zeker voor zo’n klein landje. Maar zodra het gaat om de Nederlandse scheppende kunstenaars, geef men niet thuis. Vraag de eerste de beste muziekliefhebber hoeveel Nederlandse componisten hij kent en wees verbaasd!
Wiens schuld is het eigenlijk? En wiens schuld is het dat ik niet eerder van Johanna Bordewijk – Roepman heb gehoord? Waarom worden haar werken nergens geprogrammeerd? Waarom ken ik geen pianist die haar waanzinnig mooie Debout, éveille-toi uit 1953 op zijn repertoire heeft staan? Of de zeer Debussy’aanse Improptu uit 1960?
Pareltjes zijn het, die het meer dan waard zijn om gehoord te worden. Marcel Worms speelt ze zeer liefdevol en zo zacht, dat je het idee hebt dat hij amper de toetsen aanraakt. Ook in de Sonata 1943 weet hij mij bijzonder te imponeren.
De Sechs Lieder uit 1925 vind ik minder interessant: niet meer dan “aardig”. Het kan ook een beetje aan de alt José Scholte liggen. Zij zingt mooi maar tamelijk kleurloos waardoor het allemaal een beetje saai klinkt, wat meer dynamiek zou kunnen helpen. Zij is ook niet altijd goed te verstaan. Het meest storend is het in de (patriottisch bedoelde) Nederlandse liederen naar de teksten van Potgieter en Zwanniken uit 1943 en 1945.
Zeer geestig zijn de cabareteske liederen Nursery Rhymes naar de teksten van Arthur Milne. Daar weet Irene Maessen goed raad mee, al klinkt zij af en toe klein beetje schel.
Niets ten nadele van Ursula Schoch die uit haar viool een warme toon weet te ontlokken in de Vioolsonate (1923), maar het is (opnieuw) Marcel Worms die al mijn aandacht opeist.
Meer over de componiste:
https://bordewijkgenootschap.nl/ferdinand-bordewijk/johanna-bordewijk-roepman/
