Tekst: Neil van der Linden

Engelbert Humperdincks Die Königskinder en Hänsel und Gretel tegelijkertijd op de Nederlandse podia! Je kunt dan niet anders dan vergelijken. De beide operas, omdat Hänsel und Gretel hier niet zo vaak is te zien (niet zo vaak als bijvoorbeeld in Duitsland), en Königskinder al zeventig jaar niet te zien was.
De twee operas liggen muzikaal een eeuwwisseling uit elkaar. Daarmee bedoel ik dat Hänsel und Gretel uit kwam in 1893 en Königskinder in zijn definitieve vorm in 1910. Beide opera’s zijn briljant, maar de muziekwereld en trouwens de hele wereld waren veranderd.
Voor beide opera’s waren de libretti geschreven door vrouwen, in het eerste geval door Humperdincks zuster Adelheid Wette-Humperdinck, in het tweede door Elsa Bernstein-Porges. Over haar en over Die Königskinder schreef ik in mijn vorige recensie. Hänsel und Gretel is gebaseerd op het sprookje van de gebroeders Grimm, waar overigens heel wat over te analyseren valt. In Duitsland en in de Angelsaksische wereld werd het al snel een familieopera, met name voor tijdens de kerstdagen.
Dat betekent niet dat een regisseur geen diepgang mag zoeken in het werk. De opera kwam in de tijd dat Sigmund Freud (geb. 1856) volop bezig was ruchtbaarheid te geven aan zijn bevindingen en de tijd dat Carl Jung (geb. 1875) aan het broeden was op zijn ideeën, al zou het tot 1910 duren voordat laatstgenoemde zijn Über Konflikte der kindlichen Seele het levenslicht zou laten zien. Maar al dat broeierige hing al in de lucht; Fin de Siècle, De Schreeuw van Munch uit 1893, Wiener Secession, het Symbolisme – er zijn zoveel aanknopingspunten te vinden voor een diepgravender interpretatie.
Het libretto van Adelheid Wette-Humperdinck mag dan puur tekstueel tamelijk nuchter zijn gebleven, haar nadruk op de ouder-kind verhoudingen, waarbij de moeder haar kinderen door honger gedreven maar ook nogal onverantwoord op een missie naar het grote enge bos stuurt, het grote enge bos dat tegelijkertijd een magische aantrekkingskracht heeft op de kinderen, de heks als gevaar en als alterego-moeder, de andere kinderen die uiteindelijk uit het huis van de heks worden bevrijd, en dan die klankrijke, magische partituur.

De regie beperkte zich echter tot weergave van de opera als traditionele Christmas Pantomime voor de hele familie, zonder verder diep te graven. In een op zichzelf mooi uitgevoerde animatiefilm tijdens het Vorspiel zien we beelden van een woud, inclusief rennende wolven overgaan naar wat een hedendaagse armoedige woning moet voorstellen, maar die nog het meest lijkt op een jaren-vijftig sociale woningbouw. Zo worden we even in het nu geplaatst. Ik weet niet of je een niet-ingewijd publiek van nu gemakkelijk kunt uitleggen dat een flat in het (inmiddels overigens zwaar gegentrificeerde) Amsterdamse Nieuw-West kan staan voor armoede en niets te eten hebben.

Intussen zong de familie wél de sterren van de hemel. De drie sopranen deden het geweldig, Gretel Sarah Brady, Hänsel Dorottya Láng, de moeder Anna-Maria Dur. De rol van de immer dronken vader geeft aanleiding tot enig schmieren, maar daar worstelde bariton Eddie Wade zich doorheen; ook al moet hij zich laten welgevallen dat hij in de laatste acte door de moeder wordt opgereden in een supermarktkarretje.

In de tweede acte zien we eerst alleen Hans en Grietje, en die krijgen nu helemaal alle ruimte voor hun zangpartijen, waarbij Dorottya Láng als Hänsel ook nog een best overtuigend jongetje speelde. Het beroemde avondgebed klonk wonderschoon.
Vervolgens klonk ook het orkestrale ‘Pantomime’-tussenspel fraai. Behoort dit stuk trouwens niet tot de mooiste muziek ooit aan het papier toevertrouwd? Hier werkte de animatie met bossen, beesten en heksen op bezemstelen ook mooi.

Maar dan komt de scène met het huisje van de heks. Dat was hier uitgevoerd als een spookhuis op een kermis van weleer. Had de decorontwerper naar het prachtige, lugubere spookhuis in de Jordan Peeles film Us gekeken?Alleen in die film is het echt eng en leven we mee met de nachtmerrieachtige wederwaardigheden die een jong meisje binnen in het doolhof beleeft.

Van zoiets was in deze voorstelling minder te beleven. Als dit decorstuk eenvoudigweg omhoog is gehesen staat daar een draaimolen, die verondersteld wordt vervaardigd te zijn van de peperkoek en kandij in het sprookje. De oven van het huisje, waarin later de heks moet verbranden, is hier een popcorn-kraampje. Nu begonnen decor en regieconcept echt aan ouderwetse operaproducties te herinneren.

Het zou kunnen dat deze Efteling-referenties iets oproepen bij kinderen. Maar zullen ook zij dat popcorn-kraampje niet net zo flauw vinden als ik? Ik vraag mij dat ook af als de heks vervolgens travestiet blijkt. Michael Smallwood maakt er een drag-show van. Als zodanig goed geacteerd, en zeker virtuoos gezongen, maar wat betekent deze nogal karikaturale interpretatie? In de opera zijn al jaren niet als zodanig bedoelde travestierollen de revue gepasseerd, waaronder vele prachtige zoals countertenor Jean-Paul Fouchécourt als de Voedster in Pierre Audi’s enscenering van Il Coronazione di Poppeia.
