Tekst: Neil van der Linden

Na zijn voorstellingen The Great Tamer (2017) en Seit Sie (Neues Stuck 1) (2018, met Pina Bausch’ Tanztheater Wuppertal) stond de Griekse choreograaf, striptekenaar en schilder Dimitris Papaioannou opnieuw in het Holland Festival. In Transverse Orientation wil hij levensvragen op een lichte manier aan de orde stellen. Soms iets te licht misschien.

Uitgangspunt bij Papanaioannou is het menselijk lichaam, dat hij in allerlei gedaanten en standen toont. Soms reorganiseert hij lichamen, door met twee menselijke lichamen een nieuw wezen te vormen, het onderlijf van het ene met het bovenlijf van een ander, het ene ruggelings tegen het andere. De nieuwe vormen zijn soms lieflijk maar vaak ook grotesk, als de gedrochten in de hel bij Jeroen Bosch’ Tuin der Lusten. En ook Othello’s Beest met de twee ruggen? Er wordt sowieso lustig met beelden uit de kunstgeschiedenis en de mythologie gestrooid.

In het begin al zien we een man die met zijn rug naar het publiek vooraan op het toneel staat. Met zijn gesoigneerde haar lijkt hij op de man die we van de rug af zien op Magritte’s La reproduction interdite, ‘Verboden af te Beelden’. Een andere associatie bij dit beeld die later nog sterker zal terugkeren is de man op de bergtop in Caspar David Friedrichs Der Wanderer über dem Nebelmeer, ‘De Zwervende boven de Nevelzee’.

Prachtig is een haast levensechte woeste stier, met de suggestie dat hij zo groot en sterk is dat hij alleen met vereende krachten kan worden bedwongen; het is natuurlijk de groep dansers, die spelen dat ze het monster proberen te bedwingen, die intussen het mechaniek van het gevaarte bedienen om het natuurgetrouw te laten voortbewegen.

Uiteindelijk wordt het dier tot staan gebracht door een naakte man die het recht in de ogen kijkt. Belicht in oker, is het een beeld dat afkomstig zou kunnen zijn van antieke Griekse vaas.
De enige danseres van het gezelschap verschijnt, op een schelp, waaruit water omhoog spuit en uit haar haar komen ook waterstralen. Ze lijkt op Venus in Botticelli’s ‘Geboorte van Venus’. Een volgend moment is ze Botticelli’s ‘La Primavera’. Ze staat dan in een sculptuur die op een vulva lijkt. Maar tegelijkertijd draagt zelf een homp kleiachtig materiaal in haar armen, die ze begint af te pellen en daar zien we het Kindeke Jezus.
Er is nog een vrouw, een zeer omvangrijke. Op gegeven moment ploetert ze met stokken voortbewegend naakt het toneel op. Het publiek kijkt ademloos toe.
Volgens Papaioannou is zijn nieuwe stuk is een mannenuniversum, dat door de vrouwelijke aanwezigheid wordt gedefinieerd, geheroriënteerd en komt te overstromen. De fontein rond het evenbeeld van Botticelli’s Venus is nog maar het begin, zal later blijken.
“In Griekenland wordt mijn werk heel serieus genomen. Het publiek is terughoudend om op de humor te reageren. Nederland was het eerste land waar tijdens The Great Tamer werd gelachen en geapplaudisseerd”, zegt Papaioannou.
Voor mij was de humor deze keer niet het sterkste punt. Veelal in de vorm van lichtelijk flauwe slapstick-actjes tussen de grote scenes door. Terwijl Papaioannou juist heel goed scherp gemonteerde overgangen maakt. Bijvoorbeeld de flits van een seconde waarin die reuzenstier tevoorschijn kwam, nadat een danser een sterke lamp de zaal in had gericht, die je even verblindde; en daar stond hij plotseling op het toneel.
Ook ademstokkend was de scene waarin de corpulente naakte dame zich wiebelend met haar stokken drie treden ophees van een trapje naar een deur in de achterwand en door een deur achter op het podium verdween, waarna in een fractie van een seconde de Botticelli-danseres in haar plaats in de deuropening verscheen en naar beneden schreed. De Venus van Willendorf (met dank aan Peter van der Lint) op krukken. En zoals gezegd, doodse stilte, niemand in het publiek grinnikte zelfs maar om de corpulente vrouw. Het Nederlandse publiek weet blijkbaar ook wanneer het niet moet lachen.
Die deur achter op het podium speelde een centrale rol. Spectaculair was een scene waarin nadat er wordt geklopt een personage de deur opent en zich erachter een lawine van ijsblok-achtige objecten blijkt te bevinden. De blokken worden naar binnen getrokken, en met de blokken mee valt de rest van de dansers naar binnen. Gezamenlijk proberen ze de berg blokken op te ruimen, in nodeloos ingewikkelde coördinatie, maar uiteindelijk lukt het. Ik moest aan de humor van Hauser Orkater denken.
De titel Transverse Orientation is een begrip uit de biologie: motten richten zich op horizontaal licht. In Papaioannou’s meest acrobatische momenten lijkt het soms alsof de zwaartekracht horizontaal loopt. Papaioannou citeert ook Rumi’s uitspraak over de mot en de schoonheid van een kaars: de mot leert die kennen door in de vlam te vliegen. Dat de mens met al zijn technisch vernuft zich soms op dezelfde manier gedraagt en daarbij op Goethes roekeloze tovenaarsleerling lijkt wil Papaioannou wellicht uitdrukken in de magische slotscène.
De Botticelli-vrouw beweegt zich naar achter op het podium. Ze opent een kraan. Langzaam zinkt ze weg in een plas water, technisch zeer overtuigend gedaan. De plas loopt over. De overige dansers beginnen van het midden af de vloer te demonteren. Net als eerder de ijsblokken die door de deur heen kwamen, worden de vloerdelen weggedragen op een manier die nodeloze ingewikkeldheid suggereert. En nu loopt het minder goed af, want al snel staat de hele vloer blank, in wat op een zwartgeblakerd landschap lijk.

De man die zich aan het begin uitkleedde kleedt zich weer uit en neemt naakt plaats aan de rand van de waterplas, de enige overgebleven schoonheid. Een ander probeert met een zwabber de vloer droog te dweilen, maar het mag niet baten. De belichting verandert en de tafels lijken ijsschotsen. De ijsschotsen uit Caspar David Friedrichs Das Eismeer, dat schilderij met het scheepswrak in de eindeloze ijszee. Even later komt de ‘Magritte’-man uit de beginscène weer ruggelings naar de zaal vooraan het toneel staan. Slotbeeld, en nu duidelijker: de berusting van Friedrichs Der Wanderer über dem Nebelmeer.
Trailer van de productie: