Valentina_Farcas

La Campana Sommersa van Respighi aan de vergetelheid ontrukt

Tekst: Peter Franken

Ottorino Respighi (1879-1936) schreef in totaal negen opera’s waaronder La campana sommersa (1927) en Maria Egiziaca (1932). Na de oorlog werd Respighi weggezet als ‘fascistisch componist’. Mede hierdoor beleefde zijn opera Marie Victoire uit 1913 pas in 2004 zijn première. In 2009 ging de opera in Deutsche Oper Berlin in een productie van Katharina Wagner. Eveneens in DOB werd in 2024 een nieuwe productie van zijn opera La Fiamma uit 1934 op het programma gezet.

Voor La Campana Sommersa moesten liefhebbers van bijna vergeten werken naar Sardinië waar het Teatro Lirico di Cagliari de voorbije jaren een reputatie heeft opgebouwd van operahuis dat enig risico niet schuwt bij het programmeren van rariteiten. In 2018 ging dit werk aldaar in een productie van Pier Francesco Maestrini. Het is een librettogetrouwe enscenering met bijpassende decors en kostuums. Een opname is uitgebracht op dvd door het label Naxos.

Het libretto van Respighi’s opera is van de hand van Claudio Guastalla en gebaseerd op het toneelstuk ‘Die versunkene Glocke’ van de Duitse schrijver Gerhart Hauptmann. Het verhaal speelt zich grotendeels af in een sprookjeswereld die wordt bevolkt door elfen, watergeesten en fauns (mythologische boswezens, half mens half bok). In die wereld komt de klokkengieter Enrico terecht als hij verdwaald is in het bos.

Enrico is aan wanhoop ten prooi na de ramp die zich heeft voltrokken toen zijn pas gegoten klok tijdens het vervoer heuvelop richting de kerk van de wagen is afgevallen en al rollend in het meer terecht is gekomen. Daar ligt hij nu, ‘verzonken’ en verloren. Dat ongeluk is veroorzaakt door de Faun die hierover trots in het bos komt vertellen. Hun wereld zal niet worden verstoord door dat goddeloze lawaai dat mensen plegen te maken. Ze vernietigen sowieso al de leefomgeving met hun roofbouw, laat het verder tenminste rustig blijven.

De elf Rautendelein treft Enrico in het bos, op sterven na dood. Kennelijk heeft die ramp hem alle energie ontnomen en is de drang tot leven uit hem weggevloeid. Ze heeft medelijden en trekt een magische cirkel om Enrico heen waardoor hij op het nippertje in leven blijft.

Zijn dorpsgenoten zijn naar hem op zoek en nemen Enrico mee op een draagbaar. Eenmaal thuis gaat het wat beter maar hij veert pas echt weer op als Rautendelein haar opwachting maakt in de mensenwereld en zich in zijn huishouden weet te dringen. Enrico wordt verliefd op haar en verlaat zijn vrouw en kinderen.

In het bos begint hij een nieuw bestaan als klokkengieter, met fauns als werkkrachten. Daarin gaat hij zover dat de tempel waarvoor zijn nieuwe grote klok is bestemd gewijd zal zijn aan de zon, een doorontwikkeling van het christelijk geloof. De dorpspastoor probeert hem hiervan af te brengen maar Enrico stelt dat nog eerder de verzonken klok zal klinken dan dat hij van zijn nieuwe geloof afvalt. Uiteraard gebeurt dat: Enrico’s vrouw heeft zich in wanhoop in het meer verdronken en doet de klok luiden. Enrico realiseert zich dat hij een heidens-magische wereld is binnengehaald en keert zich vol afgrijzen van Rautendelein af.

Zonder haar levenskracht is hij al gauw weer stervende en zijn laatste wens is zijn geliefde nog een keer terug te zien. Rautendelein is inmiddels ‘getrouwd’ met de watergeest Ondino, zeer tegen de zin van de Faun die haar graag voor zichzelf had gehad. Als Rautendelein aan Enrico verschijnt in de gedaante van een doodsengel kust ze hem en kan hij vredig heengaan.

In de eerste akte wordt het toneelbeeld bepaald door een bosachtige omgeving. Die maakt vervolgens plaats voor het interieur van Enrico’s woning en keert terug voor de rest van het verhaal. Wisselende projecties en lichteffecten completeren het geheel, uitgesproken naturalistisch. Dat geldt ook de kostumering van de Watergeest en de Faun: zo weggelopen uit een ‘horror zoo’. Rautendelein ziet eruit als een prinsesje in een lange blauwe jurk, elfjes gaan natuurlijk in het wit.

Addiche van de première:

Die sprookjeswereld heeft Respighi naar het schijnt geïnspireerd tot een bijna overdadige orkestratie waarin talrijke moeilijk benoembare emoties worden verklankt. In zijn klankrijkdom doet het hier en daar denken aan Strauss in diens middenperiode. Het klankbeeld van Enrico’s partij heeft veel weg van een verismo tenor. Bij vlagen hoor ik in zijn zang personages van Giordano, Mascagni en in mindere mate Puccini.

De zang van de andere rollen klinkt veeleer Duits, soms neigend naar Sprechgesang. Rautendelein is vooral het lieve elfje dat in haar kennelijke onschuld doet denken aan iemand als Mélisande. Kortom, de opera past volledig in de muzikale wereld van het eerste kwart van de 20e eeuw.

Sopraan Valentina Farcas geeft een schitterende vertolking van het elfje Rautendelein. Ogenschijnlijk met groot gemak gaat ze door de hoogste passages en alles klinkt welluidend en fris. Tenor Angelo Villari klinkt zoals gezegd vooral als een verismo held in dit verhaal. Dat is een kolfje naar zijn hand, het is een genre waarmee hij kan lezen en schrijven. Niet onverwacht is Andrea Chénier een van zijn lijfstukken.

De belangrijkste bijrollen worden prima vertolkt door Maria Luigia Birsi als Enrico’s vrouw Magda, Agostina Smimmero als de Oude Heks, Thomas Gazhelli als de watergeest Ondino, Filippo Adami als de Faun en Dario Russo als de priester. Ook de verdere bijrollen zijn naar behoren bezet.

Koor en orkest van Teatro Lirico di Cagliari staan onder leiding van Donato Renzetti. Het resultaat mag er wezen, een zeer aan te bevelen opname van een bijzonder werk.

Trailer:

Complete opera:

https://vk.com/video536128688_456242344

Productiefoto’s:  © Priamo Tolu.

nog een recensie:

Respighi La Campana Sommers

Orkestliederen van Walter Braunfels: zo mooi!

 Braunfels 1

Walter Braunfels. De vraag waarom hij zo verschrikkelijk is vergeten ga ik niet eens stellen. Dat het iets met de nazi’s en de Joden te maken had, dat weet iedereen immers wel. Maar de oorlog is al zeventig jaar voorbij en Braunfels is al meer dan 60 jaar dood. En nog steeds is zijn naam niet daar, waar het hoort te zijn: op de belangrijkste concertpodia en operabühnes.

In de jaren negentig kon je nog van een kleine revival spreken: EMI bracht zijn mysteriespel Verkündigung uit en Decca nam zijn bekendste opera  Die Vögel op.
Die Vögel dook dan weer eens in Los Angeles op, waar James Conlon al jaren bezig is om ‘entartete componiste’ ruim podium te geven. In de letterlijk zin van het woord.

Super verrast en blij ben ik dus met de nieuwe uitgaven van Capriccio en Oehms Classics. Bij Oehms Classics is nu deel 1 van zijn orkestrale liederen uitgekomen, deel 2 is onderweg.

Het programma begint met het voorspel tot- en de Nachtegaal-aria uit Die Vögel. Valentina Farcas zingt het hondsmoeilijke stuk met een vanzelfsprekende zekerheid en een enorme dosis tederheid.

Michael Volle weet mij bijzonder te imponeren met de met zijn prachtige, diepe, warme bariton en indrukwekkende voordracht gezongen Hölderlin-Gesänge en Auf ein Soldatengrab op de tekst van Hermann Hesse. Daar word ik stil van.

Het is een beetje jammer dat voor Abschied vom Walde Klaus Florian Vogt is geëngageerd. Ik heb het een beetje gehad met zijn softe, blanke geluid. Gelukkig duurt zijn bijdrage maar vijf minuten.

Als uitsmijter krijgen we Don Juan, oftewel variaties op de “champagnearia” van Mozart. Het stuk voelt zó als een duizelingwekkend carrousel van bekende klanken dat het je naar adem doet happen.

Het werk klinkt zeer filmisch en zou zo uit de pen van Korngold kunnen zijn gekomen. Het Staatskapelle Weimar onder leiding van Hansjörg Albrecht weet er goed raad mee.


 

WALTER BRAUNFELS
Orchestral songs volume I
Valentina Farcas, Klaus Florian Vogt, Michael Volle; Staatskapelle Weimar olv Hansjörg Albrecht
Oehms Classic OC 1846 •  68‘

TUSSEN TWEE WERELDEN

Een beetje (meer) over Walter Braunfels

VERKÜNDIGUNG