Komsche_Oper_Berlin

Zangtechnisch is Marcello een peulenschil vergeleken met Eisenstein: ‘alleseter’ Peter Bording aan het woord

In april 2014 had ik een lange gesprek met Peter Bording, dit naar aanleiding van zijn optreden als Figaro (Il barbiere di Sevilla) bij de Nederlandse Reisopera. Het was een prachtige productie die door het hele land toerde en die zijn laatste voorstelling in augustus dat jaar had in het Concertgebouw in Amsterdam.

 Acht jaar en vele succesvolle rollen in het buitenland besloot ik het interview weer eens onder handen te nemen en updaten.

Voor het eerst heb ik Peter Bording live mogen bewonderen als Figaro (Il barbiere di Siviglia) in de schitterende productie van de Nederlandse Reisopera en ik werd gecharmeerd door zijn enorme bühne présence, zijn voortreffelijke acteren en zijn zeer natuurlijke, maar ook dansante manier van bewegen.

Zijn lyrische, wendbare en van nature ‘blanke’ bariton kent ook donkere ondertonen en is rijk aan nuancen. En tel daar zijn aantrekkelijk uiterlijk, dat hem een vermelding op de ‘barihunk-website’ bezorgde, nog op.

In zijn zangerscarrière is hij een ‘alleseter’. Opgegroeid met operette (zijn ouders, de tenor Jan Handerson en de sopraan Truus Bording, waren beiden gevierde operettezangers bij onder meer de Hoofdstad Operette) kwam hij via musicals in de wereld van de opera terecht. Alle drie de genres zingt hij nog steeds, en alle drie met veel plezier en veel succes, al is het voornamelijk in Duitsland.

Hoe het begon

Eén van mijn vroegste herinneringen (ik was 4 of 5 jaar) is de eerste keer dat ik mijn moeder in een concert hoorde zingen”, zegt Bording. “Ze zong aria’s en het slotduet uit de eerste akte van La bohème, samen met tenor Matthijs Coppens (de vader van mijn latere echtgenoot). Het maakte een enorme indruk.

Sindsdien was opera een deel van mijn leven. Ik draaide thuis en bij mijn grootouders de platen van Callas en Sutherland en Deutekom grijs. Die overdaad aan sopranen is er waarschijnlijk ook schuld aan dat ik tot ver na mijn stembreuk als jongenssopraan heb doorgezongen.

Pas bij mijn eerste zangles gebruikte ik mijn werkelijke stem. Vanaf dat moment heeft mijn vader mijn stemontwikkeling begeleid, tot aan zijn dood, net voor mijn eindexamen aan het conservatorium.

Vanzelfsprekend maakte operette een groot deel uit van mijn muzikale achtergrond – dat genre is er letterlijk met de paplepel ingegoten. Nog steeds is mijn affiniteit met operette waarschijnlijk groter dan bij de meeste operazangers. Het is voor mij geenszins het kleine zusje van de opera. Integendeel.

Zangtechnisch gezien is een standaard baritonrol als Marcello of Silvio een peulenschil in vergelijking met een Danilo of een Eisenstein. Bij operette moet alles makkelijk klinken, alsof het geen enkele moeite kost. Om dat te bereiken, moet je eerst volkomen boven de materie staan. Dat is voor mij de grote uitdaging: ogenschijnlijk moeiteloos goed zingen. Voeg daarbij de dialogen en de dans en je hebt een complete theatervorm, waarin ik mijn ei volledig kwijt kan.

Al tijdens mijn studie, in 1988, ben ik begonnen met musicals. Achteraf waarschijnlijk te vroeg, maar ik moest en zou op de planken. Geduld was nooit mijn grootste deugd. Toen ik in 1993 in London was afgestudeerd, kwam ik terug naar Nederland om in Phantom of the opera te gaan zingen. Alhoewel dat een prachtige productie was, voelde het alsof ik terug was bij af.

Ik was goed opgeleid tot operazanger, had leren zingen en acteren, maar had geen aanbiedingen in opera. Ik heb er toen bewust voor gekozen om mijn contract niet te verlengen en op eigen kracht voor te gaan zingen in Duitsland. Weg uit Nederland, waar het label ‘commercieel’ al aan mijn kont kleefde.

Ik auditeerde bij het staatsagentschap, waar een aardige meneer me vijf aria’s liet zingen en tot slot zei: ‘Damit kann ich etwas anfangen.’ Een week later had ik mijn eerste twee kleine contracten op zak: Marullo in Dortmund en dezelfde rol in Braunschweig.

In Braunschweig werd toen een nieuw ensemble samengesteld; Brigitte Fassbaender werd er Operndirektorin. Zij kwam na een voorstelling naar me toe en vroeg me of ik in het ensemble wilde komen voor Pelléas, Papageno, Guglielmo, Demetrius, Melot en nog wat rollen. Daarmee was de dobbelsteen gegooid.

Mijn partners in het ensemble waren Michelle Breedt, Petra Lang en Lothar Odinius, dus ik kon er mijn repertoire opbouwen met geweldige collega’s en onder zeer inspirerende leiding. Na twee jaar Braunschweig en drie jaar Darmstadt onder leiding van Marc Albrecht volgden veertien jaar aan het Aalto-Musiktheater in Essen. En na mijn debuut aan de Bregenzer Festspiele kwamen ook de internationale contracten.”

Regietheater

‘Regietheater’ heeft voor mij geen negatieve connotaties; het is mijn dagelijkse werkelijkheid. Niet voor niets heeft het regietheater haar wortels in Duitsland. Het Duitse publiek heeft een andere verhouding tot haar operahuis. Het is een levendig onderdeel van de samenleving en er wordt met kritische producties anders omgegaan dan elders. Er komt niet eens in de twintig jaar een Zauberflöte langs, er zijn minstens twintig verschillende Zauberflötes per jaar te zien, met de nadruk op verschillend. Ik ervaar dat als een enorme rijkdom!

De echt traditionele producties zie je nog maar zelden. Hoe prachtig ze ook zijn, ze verdwijnen. Net zo goed als dat ook het pad van het regietheater ooit weer verlaten wordt, een tendens die zich trouwens al langer aftekent. Theater is altijd in beweging en dat is ook goed. De rest is een kwestie van smaak. Dat het niet altijd even goed aankomt, is duidelijk, maar dat is inherent aan kunst.

Mijn hart gaat uit naar goed theater. Dat is het enige onderscheid dat ik maak. Zolang het gebodene ‘schlüssig’ en ‘Bühnenwirksam’ en niet routineus is, ben ik tevreden. En als het me dan ook nog eens raakt of opwindt, dan maakt me dat zelfs erg gelukkig.”

“Sinds 1993 zong ik regelmatig bij de Reisopera, toen nog Opera Forum, maar het komende seizoen (2015, BJ) zing ik vooral in Duitsland – Heerrufer (Lohengrin) in Magdeburg, Eisenstein aan de Komische Oper in Berlijn, dan naar Tokyo voor Danilo en vervolgens voor de titelrol in de spraakmakende opera Peer Gynt in een regie van Dietrich Hilsdorf naar Braunschweig.

Naar aanleiding van het succes van Egks Peer Gynt (een juweeltje van productie van Dietrich Hilsdorf, met wie ik het altijd weer heel fijn werken vind) kwamen er, tot mijn eigen verbazing, meer en meer aanbiedingen voor een wat zwaarder repertoire.

Ik heb niet alles aangenomen wat voorbij kwam, maar ben wel verschillende uitdagingen aangegaan – Alfio, Rigoletto, Tonio, Scarpia,

Danton (Von Einems Dantons Tod),

John Proctor (Wards The Crucible). Vooral de Zeitgenossen uit de tweede helft van de vorige eeuw (Egk, Von Einem, Ward) blijken te passen als een handschoen. Ik was inmiddels de 50 gepasseerd en durfde vocaal de grenzen op te zoeken.

Hexenjagd (The Crucible):

Dantons Tod van von Einem:

Operette-renaissance

Dat zich aan de Komische Oper Berlin sinds het aantreden van Barrie Kosky een absolute operette-renaissance voltrok is geen geheim. Het is een bijzonder theater met een volledig eigen hartslag. Ik ben gek op dat huis en de stad waarin het staat.

Na die reeks Fledermaus-voorstellingen volgden Kiss Me, Kate, de Europese première van Kálmáns Broadway-musical Marinka, Oscar Straus’ Die Perlen der Cleopatra – allemaal producties van Kosky en zijn choreograaf Otto Pichler. Dat ik er inmiddels vaste gast ben, in juist dat repertoire, met juist die regisseur en collega’s, is misschien de grootste vreugde van mijn carrière. Tot nu toe dan..

Orphée aux enfers,© Deutsche Oper am Rhein


Dit seizoen ging na corona-uitstel (en 23 maanden Zwangspause) dan ook eindelijk Orpheus in der Unterwelt daar in première, een co-productie met de Salzburger Festspiele en de Deutsche Oper am Rhein, de première in Berlijn vond plaats 7 december 2021

Trailer van de productie:

Pers over Peter Bording en zijn Jupiter (selectie):

Berliner Zeitung: “Wunderbar Peter Bording als Jupiter, ein Bürger im Anzug, der seine Priviliegien davonschwimmen sieht; dass er Eurydike als Fliege becircen will, ist von grausam-komischer Konsequenz. Dazu passt sein verzweifelt blasierter Gesang”

Schabel Kultur: “Wenn Peter Bording sich als Jupiter in eine Fliege verwandelt erscheint, summend und flirrend erotische Energie verbreitet, ist das szenisch durchaus eine Meisterleistung.”

Der Opernfreund: ”Urkomisch und stimmlich absolut solide zeichnet […] Peter Bording als Göttervater Jupiter (mit leichten Tendenzen in Richtung Pantoffelheld) sehens- und hörenswerte Rollenportraits”

MundoClassico.com: “Es estupendo cómo Peter Bording en el papel del jefe de los dioses, de voz potente, tira de toda la comedia para hacer gala del hombre permanentemente agredido y, al mismo tiempo, conservar un poco de simpatía por él mismo (según el lema de que “Júpiter es tan solo un hombre”).

Wat zijn je toekomstplannen? “Die mag ik nog niet al te veel uit de doeken doen, omdat de theaters hun Spielplan nog niet openbaar hebben gemaakt, maar er staan operettes in Berlijn, Wenen, Graz en Düsseldorf op stapel.”